BOLSWARD - Tussen de bananen in de Jumbo-supermarkt in Bolsward is kort geleden een giftige spin gevonden. Het dodelijk gif veroorzaakt bij de mens helse pijnen en verlammingsverschijnselen. Bij mannen kan dat gepaard gaan met een pijnlijke, uren durende erectie, die uiteindelijk kan leiden tot impotentie.
De spin werd door een supermarktmedewerker gevonden en heeft niemand gebeten, aldus de chef van de groenteafdeling donderdag.
De zeer giftige Braziliaanse loopspin (phoneutria nigriventer) zat tussen een partij bananen uit Costa Rica.
Een medewerker van de groenteafdeling heeft de spin in een glazen potje gedaan, waarna het diertje een dag op de balie heeft gestaan. De Dierenartsen Praktijk Bolsward heeft de phoneutria nigriventer daarna meegenomen.
De spin is door een arts verdronken en in de prullenbak gegooid. We moeten aan de eigen gezondheid denken, aldus een medewerker van de praktijk.

bosward :heel gevaarlijk !!
dan nu :DE ZWARTE WEDUWE
De zwarte weduwe behoort tot de spinnenfamilie. Deze kleine spin dankt haar naam aan het vrouwtje. Na het paren valt ze dikwijls het mannetje aan en doodt hem. en de zwarte weduwe legt wel 700-800 eitjes per dag !!!
Woonplaats:

De zwarte weduwe leeft in het grootste deel van de Verenigde Staten van Amerika. Er zijn nog 5 andere soorten. Deze spinnensoort is verspreid over de warmere streken van onze aardbol.


Het vrouwtje en het mannetje
Het vrouwtje; giftig gevaar!


Het vrouwtje is eerder schuw. Ze meet ongeveer 1,2 cm (12 mm) zonder poten. Met poten noteren we een lengte van 2 tot 3 cm. |
|
Het vrouwtje heeft een opvallend glanzend zwarte kleur met een rode vlek op de buik. Die vlek lijkt wel op een zandloper. Ze beschermt haar eitjes en jongen. Onze bezorgde moeder huist in donkere hoeken en verlaat bijna nooit de mazen van haar web. Wordt ze gestoord, dan toont ze haar dodelijke kwaliteiten.
De kleine spinnetjes doen er 4 maanden over om volwassen te worden. Ze leven 1 à 2 jaar.
Het vrouwtje leeft alleen en is niet agressief.
Het mannetje; ongevaarlijk en klein
Het mannetje is kleiner dan het vrouwtje. Hij is ongevaarlijk. Zijn lijf is 4 maal kleiner dan dat van het vrouwtje. De vlek is veel minder zichtbaar. Het mannetje is onopvallend bruin gekleurd.

De paring:
De paring gebeurt tijdens de warmste maanden van het jaar. Het vrouwtje wacht ondersteboven in haar web op een mannetje. Het mannetje is niet van gisteren, want hij geeft tiksignalen dat hij geen prooi is. Na de paring zal het mannetje snel weg proberen te vluchten, anders eet het vrouwtje hem op. Vandaar zwarte weduwe. De jongen hebben dezelfde vorm maar hebben nog een andere kleur.
De spinnenjongen zijn vlug zelfstandig. Zodra de zwarte weduwe-spinnetjes in moeder's web uit hun cocon komen, laten ze zich langs zelfgesponnen zijden draden naar beneden zakken, en zoeken een plek voor een eigen web.

Zwarte weduwe (vrouwtje) Zwarte weduwe in een garage (bordje)
|
Het web zelf...
Deze spin spint een web op een beschermde plaats. Het web zal nooit v
erlaten worden. Dat hoeft ook niet. Het driedimensionele web vormt een fatale val voor haar prooi. Het web ziet er onordelijk uit, maar het is nauwkeurig gebouwd om slachtoffers te vangen en dodelijk te 'omhelzen'. Tijdens de dag zit ze verstopt, 's nachts zit ze in het web zelf.
Het zijden web is zeer kleverig, de onderste draden zijn extreem plakkerig en elastisch.

De prooi:

Eens een insect verstrikt raakt in het web is een overlevingskans onbestaande. Zelfs insecten die onder het web kruipen lopen gevaar. Als dit insect één van de onderste elastische draden aanstoot, komt deze draad los. Een nieuwe prooi blijft vastplakken. Omdat het insect tegenspartelt, raakt het meer verstrengeld in het web.
Na een tijdje snelt de spin toe, bijt het slachtoffer, spuit het vol gif en omwikkelt het insect met zijde.
Door het ingespoten gif worden de ingewanden vloeibaar. De spin laat zijn prooi nog een tijdje achter in het web. Later komt ze terug om zijn slachtoffer leeg te zuigen.
De zwarte weduwe eet 100 maal haar eigen gewicht (op 1 jaar). De prooien zijn meestal: vliegen, motten, mieren, kevers en andere spinnen. Het klinkt misschien raar maar het zijn vleeseters.

Gevaar voor mens en...

Er bestaan veel giftige spinnen, slechts een tiental zijn dodelijk giftig. De zwarte weduwe is echt wel dodelijkdodelijkdodelijkdodelijkdodelijkdodelijkdodelijkdodelijk giftig. Haar gif is 15 keer zo krachtig als het gif van een ratelslang.
De beet van een zwarte weduwe lijkt op een speldenprik. Niet erg dus...maar het vervolg is een klein griezelverhaaltje: lijm zelf maar aan elkaar.
- maagspieren worden hard
- zenuwimpulsen van spieren verkrampen
- je kan niet meer spreken
- gelaatsspieren verstijven
- verlamming en pijn
- overleven kan (als jhe direckt naar het ziekenhuis gaat)
- sterven kan ook (je hebt slecht 4dagen te leven na een bet van de zwarte weduwe)
De hoeveelheid gif is van belang bij het overleven van een beet. Daarom hebben kleine kinderen meer kans om het dodelijk slachtoffer van de zwarte weduwe te worden.
In streken waar de zwarte weduwe veel voorkomt heeft men tegengif in voorraad.
Dit tegengif bekomt men door de spinnen te 'melken'. Men moet er wel snel bijzijn. De inwerking van dit tegengif duurt 20 minuten.
Als er 100 spinnenbeten behandeld worden van een zwarte weduwe, dan sterft er gemiddeld 1 persoon. (1%)
Bewonder onderstaande foto's maar.
Ik vind de zwarte weduwe nog steeds een prachtig dier, maar ik kijk 's avonds toch goed onder mijn bed voor het slapen gaan.
nieuws:de zwarte weduwe is nu ook in belgie en ze hebben nog geen tegengif !!!
Wil je meer informatie over de Zwarte Weduwe?? Kijk dan bij GOOGLE


_-Inhoud: 1 nachtkaardespinnen 2 trilspinnen 3 springspinnen, 4 trechterspinnen, 5 wielwebspinnen, 6 zesoogspinnen.
1 Nachtkaardespinnen (Amaurobiidae)
In Nederland leven drie veel voorkomende nachtkaardespinnen. Voor Zuid-Limburg en België komen daar nog twee, zeer zeldzame, soorten bij. Twee nachtkaardespinnen komen zeer vaak bij of zelfs in huizen voor: de huiskaardespin en de muurkaardespin. Van de twee, die nogal op elkaar lijken, is de muurkaardespin de grootste. Samen met een paar trechterspinnen (Agelenidae) worden deze in en bij huis levende soorten huisspin genoemd. Met name mensen die bang zijn voor spinnen hebben de schurft aan deze huisspinnen. Je kunt meestal goed zien of je met een nachtkaardespin of een trechterspin te maken hebt: trechterspinnen hebben langere poten dan de nachtkaardespinnen. Verder glanzen de nachtkaardespinnen, terwijl de trechterspinnen door hun beharing dat niet doen. De spinnen die heel hard door het huis lopen en ook nog wel eens in bad of gootsteen terechtkomen zijn bijna altijd mannetjes van trechterspinnen. De nachtkaardespinnen vinden we meestal op de buitenmuur. Ze danken hun naam aan het feit dat ze 's nachts hun web maken en daarmee doorgaan zelfs als je er met een sterke zaklantaarn op schijnt.
Dit is één van de zogenaamde huisspinnen: de muurkaardespin (Amaurobius similis).
Linksonder zie je de huiskaardespin aan de maaltijd. Er wordt een honingbij geconsumeerd. Voor de liefhebbers: volgens kenner Jeroen de Rond waarschijnlijk een Buckfast-hybride. Het komt wel vaker voor dat spinnen prooien opeten die groter zijn dan ze zelf zijn. Soms zie je heel kleine spinnentjes driftig in de weer met een naar verhouding gigantische langpootmug. De huiskaardespin woont heel vaak in spleten van gebouwen, bijvoorbeeld in kieren bij kozijnen en bouwt het web zo dat vooral insecten worden gevangen die op het licht achter het raam afkomen. De twee soorten zijn moeilijk uit elkaar te houden. Meestal echter is de muurkaardespin iets groter en lichter van kleur dan de huiskaardespin. De muurkaardespin vinden we ook veel binnenshuis en zelden buitenshuis, terwijl de huiskaardespin meestal op buitenmuren woont, maar ook gevonden wordt op bomen, vooral onder loszittend boombast. Vaak heeft de huiskaardespin twee of drie v-vormige tekens op zijn achterlijf, terwijl dat er bij de muurkaardespin meestal vier zijn.
Links: de huiskaardespin (Amaurobius fenestralis) aan de maaltijd. Rechts een jonge huis- of muurkaardespin tijdens de overwintering.
Hieronder een zeer jong dier. Het is niet eenvoudig te zeggen welke soort het is. Onze spinnenexpert, Bryan Goethals, denkt in eerste instantie aan een muurkaardespin. Maar jonge dieren lijken zoveel op elkaar, dat het ook een jonge huiskaardespin zou kunnen zijn. Deze is in februari gefotografeerd tijdens het overwinteren onder een bloempot.
Deze jonge spin is waarschijnlijk een huiskaardespin, maar het is niet uitgesloten dat het toch om een muurkaardespin handelt.

2 Trilspinnen (Pholcidae)
Er komen in de Benelux maar drie soorten trilspinnen voor. Ze danken hun naam aan het feit dat ze gaan trillen (eigenlijk zeer snel ronddraaien) in hun web, als ze een aanvaller vermoeden. Die aanvaller ziet alleen nog maar een wazige schim en kan niet meer goed aanvallen. Dit is de verdediging die deze spinnen toepassen tegen vijanden. De bekendste trilspin is de grote trilspin: je vindt hem vaak in huis, meestal in een slordig webje bij het plafond in een donker vertrek: zolder, kelder of badkamer. De spin heeft net als zijn familieleden onwaarschijnlijk lange poten. Je zou hem gemakkelijk kunnen aanzien voor een hooiwagen, vandaar z'n tweede naam: hooiwagenspin. Het is een bloeddorstig type: niet alleen insecten worden gevangen, ook andere spinnen, ook de veel grotere trechterspinnen, worden opgepeuzeld en kannibalisme komt bij deze soort veel voor. Op de rechterfoto wordt een gewone huisspin (Tegenarica atrica) opgepeuzeld.
Dit is een spin die je heel vaak in huis vindt: de grote trilspin of hooiwagenspin (Pholcus phalangioides).

3 Springspinnen (Salticidae)
De springspinnen maken geen web, maar sluipen op hun prooi af en bespringen die dan, vaak van behoorlijke afstand. Voordat ze springen, maken ze eerst een veiligheidsdraad vast aan de ondergrond waar ze opzitten, zodat ze altijd kunnen terugkeren op de plaats van vertrek. De zebraspin leeft overdag en komt overal voor: in de 'vrije' natuur op bomen en rotsen en in de menselijke omgeving op vensterbanken en muren. Het is een klein, parmantig baasje. Als je het diertje benadert, dan zal het de grote ogen op jou gericht houden, om er achter te komen wat je gaat doen. Je kunt de spin zelfs voeren: bladluizen worden uit een pincetje gehaald. Regelmatig kunnen mannetjes in gevecht met elkaar worden gezien. De springspin rechtsonder lijkt wel wat op de zebraspin, maar is veel groter en ook kleurrijker. Het mannetje is geïdentificeerd door Lidy en André, terwijl Kurt ook het vrouwtje wist te benoemen. Net als de zebraspin heeft hij heel grote middelste ogen. Springen kun je immers alleen als je heel goed afstanden kunt schatten en dat gaat het best met twee (of vier) niet te ver uit elkaar staande ogen, zoals bijvoorbeeld mensen en vogels die ook hebben. Webspinnen hoeven afstanden niet zo goed te kunnen schatten en hebben daarom alle zes of acht ogen bijna even groot.
Links: De zebraspin of harlekijn (Salticus scenicus) zie je bijna overal. Rechts: de schorsmarpissa (Marpissa muscosa) is ook een algemeen voorkomende springspin.
De spin hieronder doet van voren gezien sterk denken aan een springspin, maar het grote, ronde achterlijf zaait dan twijfel. De meeste springspinnen hebben juist een wat langgerekt achterlijf. Met zo'n klont achter je kop lijkt springen een hele tour. Toch is het een springspin en wel de harige springspin. Vooral de vrouwtjes hebben een groot achterlijf. Ik dank GT voor zijn hulp bij het identificeren.
Een vaag getekende donkere springspin, die luistert naar de naam harige springspin (Sitticus pubescens).
De gewone zwartkop linksonder is feitelijk een heel erg klein springspinnetje, dat je vooral tegenkomt bij het opruimen van bladafval, of in parken en bossen. Het diertje is hooguit zo'n 0,5 cm. lang en zit daarmee op de grens van wat onze camera aankan. De spin rechtsonder is een grote bijzonderheid in de tuin. Het is een zelden geziene en sterk lokaal voorkomende soort. Hij heet de dikpootspringspin. Met name de mannetjes hebben geringde en opgezwollen voorpoten. Die gebruiken ze om indruk mee te maken: zowel op andere mannetjes als op de wijfjes.
Links: dit heel kleine springspinnetje is de gewone zwartkop (Euophrys frontalis). Rechts: de dikpootspringspin (Sibianor aurocinctus), een sterk lokale soort.

4 Trechterspinnen (Agelenidae)
De trechterspinnen maken een web dat er een beetje trechtervormig uitziet. De bewoner houdt de wacht aan het uiteinde van die trechter. Het web wordt door een aantal soorten vaak in de hoek van een gebouw gebouwd en die soorten noemen we wel de "huisspinnen". De mannetjes van de trechterspinnen zijn klein. De grote lelijkerd hieronder is wel de één van de grootste spinnen die je in West-Europa thuis kunt aantreffen, vooral door de grote poten. Het is de gewone huisspin. Er zijn zo'n vier spinnensoorten die meestal als huisspin worden aangeduid en deze komt het meest voor. 's Nachts gaat vooral het mannetje vaak aan de wandel, overdag zit hij meestal bij zijn web.
het mannetje :klein en ongevaarlijk het vroutje :HEEL GEVAARLIJK !!!
De gewone huisspin (hier waarschijnlijk Tegenaria atrica) die zoveel mensen schrik aanjaagt 

5 Wielwebspinnen (Araneidae)
De meeste wielwebspinnen vinden we in de tuin. Op die regel is echter één grote uitzondering: de venstersectorspin, die ook tot de typische huisspinnen behoort. Er is een nauw verwante soort, de struiksectorspin die we op bosjes en boomstammen vinden en die dus tot de tuinspinnen behoort. Deze spinnen maken een web dat sterk lijkt op dat van de kruisspin, alleen mist er altijd één sector (zeg maar taartpunt). Door deze ontbrekende sector loopt de stevige signaaldraad die de spin verraadt dat er in het web beweging plaats vindt. De spin is met een maximale lengte van 7 mm heel wat kleiner dan de verwante kruisspin en ook de webjes zijn kleiner. De venstersectorspin zit graag in muurscheuren en dergelijke, maar het liefst tussen muur en kozijn. Het is een nachtdier, dat overdag de tijd in zijn schuilhoekje doorbrengt. Vlucht 's nachts bij verstoring terug in zijn schuilhoekje en wordt daarom minder vaak gezien. Een zeer gewone soort in geheel Europe met uitzondering van het Hoge Noorden, zoals Finland.
Van de sectorspinnen zit de venstersectorspin (Zygiella x-notata) op huizen, het liefst bij het raam.

6 Zesoogspinnen (Segestriidae)
Deze spin zal vaker in de tuin wonen dan op de muren van het huis. Maar in de tuin kun je hem bijna niet vinden, terwijl hij soms op de muur in het oog valt. Hij komt uit een heel kleine familie van bij ons maar 3 soorten. Alle zesoogspinnen hebben zes ogen die in drie groepjes van twee zijn geplaatst. Verder hebben ze een zeer lang achterlijf. Ze maken een webje voor een schuilplaats, wachten in de schuilplaats tot er iemand over het webje duidekelt en slaan dan toe. De manier waarop ze zitten te wachten is ook zeer kenmerkend: de drie voorste potenparen naar voren gekromd en alleen het achterste potenpaar wordt recht naar achter gestrekt. Vrouwtjes en mannetjes zijn nagenoeg identiek: ze zijn bijna even groot en de lichaamstekening is bij beide geslachten hetzelfde. Alleen is het achterlijf van het mannetje iets slanker en kleiner. De boomzesoog is gemakkelijk aan de tekening van het achterlijf te herkennen.
De gemakkelijk te herkennen boomzesoog (Segestria senoculata) zit in boomschors, maar ook op muren.

Inhoud: 1 kaardertjes 2 krabspinnen, 3 wolfspinnen, 4 kraamwebspinnen, 5 kogelspinnen, 6 strekspinnen, 7 wielwebspinnen, 8 hangmatspinnen 9 dwergspinnen, 10 struikzakspinnen, 11 buisspinnen, 12 bodemzakspinnen.
1 Kaardertjes (Dictynidae)
Een familie van kleine spinnetjes, alle zijn 2 tot 4 mm lang, waarvan een aantal soorten fraai zijn gekleurd en opvallend getekend. Ook in het veld is daarom determinatie soms mogelijk, zij het bij een aantal soorten slechts tot geslachtsniveau. Ze maken een stevig webje, vaak tussen omgekrulde bladeren, waaronder het diertje dan op prooi wacht. De prooien zijn vaak verrassend groot voor zulke kleine diertjes. De vrouwtjes zijn erg lief voor de mannetjes. Na de paring blijft hij meestal bij haar wonen. Na een paar weken sterft hij en wordt dan soms opgegeten. Het Groene Kaardertje hieronder is gemakkelijk te herkennen. Op de foto een mannetje, het borststuk bij vrouwtjes is lichtgroen. De tekening op het achterlijf doet hem duidelijk afwijken van andere groene spinnen, zoals de Komkommerspin en de Groene Krabspin. Maakt het web meestal op tamelijk grote bladeren. Ondanks de groene kleur niet zo vaak gezien. Toch een in de gehele Benelux gewone soort, net als in Engeland.
Hoe het Groene Kaardertje (Nigma walckenaeri) aan zijn naam komt, is wel duidelijk.

2 Krabspinnen (Thomisidae)
Deze familie valt in twee subfamilies uiteen: de echte krabspinnen en de renspinnen. Er is een enorme wetenschappelijke discussie gaande of sprake is van twee aparte families of niet. Voorlopig houdt men het erop dat er slechts één familie is, die je gemakkelijk in twee subfamilies kunt opdelen. Aan de wetenschappelijke naam kun je gemakkelijk zien of je met een subfamilie te maken heeft. De namen van echte families eindigen allemaal op "-dae", die van subfamilies allemaal op "-nae".
Inhoud: 2.1 krabspinnen, 2.2 renspinnen

2.1 Krabspinnen (Thomisinae)
Krabspinnen, zoals hieronder de Groene Krabspin, zijn meestal prachtig gekleurd om in bloemen niet op te vallen. Ze hebben lange, wijd uitstaande poten en wandelen soms zijwaarts, net als krabben. Ze maken geen web, maar klemmen hun prooi vast als deze dichtbij komt. Het gif van de krabspinnen is voor insecten erg zwaar: ze gaan heel erg snel dood. Als je afbeeldingen van de krabspinnen ziet, dan denk je meestal dat ze wel heel erg moeten opvallen: zo mooi zijn ze gekleurd. Maar dat is niet waar: sommige zijn zo goed gekleurd dat ze zelfs als ze bewegen op een bloem niet opvallen. Krabspinnen zijn meestal een stuk kleiner dan de Kruisspin.
De Groene Krabspin (Diaea dorsata) is een heel mooie, opvallende en toch goed gecamoufleerde krabspin.
Bij een aantal krabspinnen wikkelt het mannetje het vrouwtje in in spinsel, zodat hij kan paren zonder opgegeten te worden. De krabspin hieronder kan vele kleuren aannemen en is soms zelfs gestreept. Ze hebben hem dan ook maar de Kameleonspin genoemd, een toepasselijke naam.
Een geheel witte uitvoering op Koninginnekruid van de Kameleonspin (Misumena vatia).
In Europa vinden we zo'n 12 soorten Bodemkrabspinnen (geslacht Ozyptila). Het zijn allemaal kleine soorten (meestal 3 tot 4 mm lang). Eén van de meest voorkomende is de Gewone Bodemkrabspin hieronder. Het is een soort van bosrijke gebieden. Hij jaagt op de bosbodem of gras op schaduwrijke plekken. De eiercocon echter wordt vaak hoger vastgemaakt, meestal aan de onderzijde van een blad of twijg. Het vrouwtje bewaakt de eiercocon tot de eitjes uitkomen. Is in geheel Europa een gewone soort en is ook in Noord-Amerika terechtgekomen, waar hij nu een lokale soort is.
De Gewone Bodemkrabspin (Ozyptila praticola) vinden we vooral in bosrijke gebieden.
De Platte Krabspin is een wonderlijk diertje. Toen we hem de eerste keer zagen, dachten we dat we te maken hadden met een teek die we nog nooit eerder hadden gezien. Hij is verschrikkelijk plat en hij ziet er uit alsof hij elk moment kan doodgaan van de honger. Maar alle boekjes bevestigen het: zo ziet hij er altijd uit. Omdat hij zo plat is, kan hij zich verschuilen in nauwere bergplaatsen dan welke andere spin van zijn omvang dan ook. Het is een typische bossoort die veel wordt aangetroffen langs bosranden, bospaden en open plekken in het bos. Gewoon in België, maar wat minder gewoon in Nederland.
Deze Platte Krabspin (Coriarachne depressa) lijkt constant te lijnen.

2.2 Renspinnen (Philodrominae)
Ook bij de renspinnen zijn de voorste potenparen langer dan de achterste, maar ze hebben een heel andere levenswijze: in plaats van rustig op de prooi te wachten, rennen zij er vaak op af, of achteraan. Net als bij de krabspinnen is het gif van de renspinnen heel erg sterk en kunnen zeer grote prooien tamelijk snel worden verlamd. Ook renspinnen vertrouwen in veel gevallen volledig op hun camouflage. Opvallend is dat bij veel renspinnen de paring heel kort duurt en dat er ook geen paringsdans wordt uitgevoerd, of dat het mannetje het vrouwtje op andere wijze moet 'versieren'.
Twee renspinsoorten (Philodromus sp.), die alleen van de foto niet zijn te identificeren.
De renspinnen in de Benelux behoren allemaal tot het geslacht Philodromus. Er zijn bij ons niet minder dan 17 soorten. Zonder onderzoek met een goed vergrootglas is er bijna niet achter te komen met welke soort je precies te maken hebt. De kleur zegt helemaal niets, want ook veel renspinnen kunnen van kleur veranderen.
Ook deze twee renspinnen (Philodromus sp.) zijn zonder onderzoek met een loupe niet op naam te brengen.
Gelukkig was Bryan Goethals in staat om de soort hieronder wel te benoemen. Hij wordt Zwarte Renspin, maar ook wel Zwartrugrenspin genoemd. Een voor een bruine soort op het eerste gezicht wat wonderlijke naam, want de foto hieronder laat een bruinig diertje zien. Het is dan ook een vrouwtje. De mannetjes zijn wel geheel zwart en daar komt de soortnaam dan ook vandaan. Het diertje is met name in de herfst op en ook wel in gebouwen aan te treffen. Hij wordt niet groot en bereikt meestal een lengte van ongeveer 5 mm. De dieren laten zich zien vanaf het vroege voorjaar(april) tot diep in de herfst (oktober). Ze jagen op vliegen en andere kleine insecten in lage begroeiing of de open plekken daarin. Het meest vinden we ze op en tussen grassen. Deze soort vinden we in bijna geheel Europa, Noord- en Midden-Azié en in Noord-Amerika, waar hij is ingevoerd en zich prima thuisvoelt. Op de linkerfoto zit hij naast een wants (Kleidocera resedae), maar de beide dieren hadden totaal geen belangstelling voor elkaar.
Dit is het vrouwtje van een Zwarte Renspin (Philodromus dispar), ook wel Zwartrugrenspin genoemd. De mannetjes zijn zwart en lijken tot een geheel andere soort te behoren.

3 Wolfspinnen (Lycosidae)
Van de wolfspinnen zijn er wel een paar in Europa. Het zijn allemaal (donker)bruine spinnen die op de grond of in lage vegetatie leven, vaak in grote aantallen bij elkaar. Dat is bij spinnen best bijzonder, omdat de meeste soorten niets van soortgenoten moeten hebben. Het feit dat ze vaak dicht bij elkaar rondrennen en hun bruine kleur heeft ze de naam wolfspinnen gegeven. In West Europa komen wel 100 soorten voor, die zonder microscopisch onderzoek vaak nauwelijks uit elkaar te houden zijn. Vooral het geslacht Pardosa, dat je heel veel in tuinen vindt, kent een aantal sterk op elkaar gelijkende soorten.
Wolfspinnen komen veel voor, zelfs in vrij kleine tuintjes. Hier twee Pardosa sp.
Wolfspinnen blijken heel goede moeders. Ze kleven hun cocon met jongen vast aan het achterlijf en blijven daarmee rond lopen tot de eitjes uitkomen. De jongen reizen daarna nog vaak een tijdje mee op de rug van moe.
Veel wolfspinnen (hier een Pardosa soort) zeulen hun eitjes in een cocon mee. Die wordt vastgeplakt aan het achterlijf.
Ook bij wolfspinnen is er een verschil tussen mannetjes en vrouwtjes. De mannetjes zijn wat kleiner, meestal veel donkerder van kleur en hun palpen zijn vaak grote zwarte waaierachtige gevallen. Voordat er gepaard wordt, zwaaien de mannetjes daarmee heen en weer voor het vrouwtje. Bij wolfspinnen (die als actieve jagers erg goed kunnen zien) is dat de balts.
Waarschijnlijk dezelfde Pardosa sp., links een mannetje, rechts een vrouwtje.

4 Kraamwebspinnen (Pisauridae)
De spin hieronder, de Kraamwebspin, is een zeer gewone verschijning in de tuin. Je ziet hem heel vaak zonnend op een blad zitten. Voordat het tot paren komt, biedt het mannetje zijn vrouwtje een cadeautje aan, bijvoorbeeld een versgevangen vlieg. Hij moet wel, want anders vreet zij hem subiet op. En terwijl zij de vlieg opeet, paart hij bliksemsnel met haar. Na het uitkomen worden de jongen nog een hele tijd door de moeder bewaakt. De spin is de ene keer wat lichter van kleur dan de andere keer, maar het streepje dat van de kop naar het achterlichaam loopt is er altijd.
De Kraamwebspin (Pisaura mirabilis) zit vaak op een blad te zonnen.

5 Kogelspinnen (Theridiidae)
Hieronder zie je een spin die een web 'spinnen' kan. Hij heet Gewone Tandkaak en lijkt als het om de kleur gaat veel op de krabspinnen, maar behoort in feite tot de aparte familie van de kogelspinnen. De soort is nogal variabel. Meestal zie je dieren met een rode rand op de rug, maar sommige exemplaren hebben de gehele rug rood, terwijl bij andere het rood soms volledig ontbreekt. De spin wordt zo'n 3 tot 6 mm lang. Ze legt haar eitjes in een blad, dat ze vervolgens dichtspint, zodat de jongen beschermd kunnen opgroeien. Kogelspinnen zijn maar moeilijk te onderscheiden van andere spinnenfamilies. Meestal echter zijn de poten niet of nauwelijks bestekeld. Kogelspinnen maken soms een heel apart vangmechanisme: een tamelijk klein web, gemaakt van heel veel sterke draden. Dat web is alleen boven flink vastgemaakt aan een takje of iets dergelijks. Aan de onderkant en zijkanten is het web bijna loszittend. Een insect dat in het web terechtkomt en flink spartelt, zorgt ervoor dat het web aan de onderkant en de zijkanten loslaat en hij hangt dus aan één draad los in de lucht en raakt zo heel snel verward in het web.
De Gewone Tandkaak (Enoplognatha ovata) is een heel mooie spin, maar het ene exemplaar heeft veel meer rood dan het andere!
Door haar grootte en door de kleuren is de Tandkaak een opvallend diertje. Maar veel kogelspinnen zijn veel kleiner en niet zo opvallend gekleurd, hoewel bij een aantal soorten de achterlijfstekening redelijk uniek is, zodat ze vaak wel op naam te brengen zijn. Veel van deze kleintjes behoren tot het grote geslacht Theridion met bij ons niet minder dan 23 soorten. Eén van de meest voorkomende soorten is het Gewone Visgraatje hieronder, die trouwens ook wel het Bleke Visgraatje wordt genoemd. De lengte varieert van 20 tot 35 mm. Het is een zeer algemene soort in geheel Europa en komt in noordelijke richting voor tot de poolcirkel!
Het Gewone Visgraatje (Theridion varians) komt in Europa voor tot aan de Noordpool.
De Slanke Kogelspin is een kleine spinnetje, gemakkelijk te herkennen aan de donkere band over het achterlijf. Er zijn drie soorten, die nogal op elkaar gelijken, maar twee zijn zeer zeldzaam en komen niet veel noordelijker dan Zuid-België. Het zijn levendig getekende diertjes, die niet verder komen dan een lengte van 2,5 tot 3,5 mm. Ze maken een webje van kriskras doorelkaar lopende draden, vaak laag in struiken en bomen, of juist hoog in lagere planten.
De Slanke Kogelspin (Anelosimus vittatus) is fraai getekend en een heel gewone soort in de Benelux.

6 Strekspinnen (Tetragnathidae)
Strekspinnen danken hun naam aan hun uiterlijk: een langgerekt lichaam. Verder zitten ze ook vaak op een typische manier in het web: de lange voorpoten altijd recht vooruit en de achterpoten meestal zo'n beetje recht achteruit: een echt gestrekte houding dus. Ze zijn dus als familieleden gemakkelijk te herkennen. Er zijn echter meerdere soorten die nauwelijks uit elkaar zijn te houden. De Gewone Strekspin komt het meest voor.
Dit zou best eens de Gewone Strekspin (Tetragnatha extensa) kunnen zijn.
Het web van de strekspinnen lijkt veel op dat van de kruisspin, maar is wat minder dicht en mist het buitenste raamwerk. De spin hieronder kan de Schaduwstrekspin zijn, maar we zijn daarvan allerminst zeker. Samen met de soort hierboven zijn het de meest voorkomende strekspinnen, die je vaak door elkaar tegenkomt in je tuin. Strekspinnen zijn vaak te vinden in de buurt van water. Hoe verder je van het water afkomt, hoe waarschijnlijker het wordt dat je te maken hebt met de Schaduwstrekspin.
Dit is waarschijnlijk de Schaduwstrekspin (Tetragnatha montana).
Niet alle strekspinnen doen erg strekspinnerig aan. De Herfstspin bijvoorbeeld lijkt er niet zo veel op. Bij het mannetje, linksonder, valt dat nog wel mee: hij heeft duidelijk een slank lichaam en lange voorpoten. Maar het vrouwtje, rechtsonder, lijkt veel meer op een wielwebspin met haar grote, dikke lichaam. Zij is ook heel erg variabel, zowel qua kleur als qua tekening. Om de soort te herkennen moet je letten op de volgende kenmerken: de tekening, de sterk behaarde poten en het derde potenpaar: dat is duidelijk veel korter dan de andere paren. De spinnen uit het geslacht Meta werden vroeger meestal in een eigen familie geplaatst: de Metidae. Deze soort wordt wetenschappelijk ook wel Metellina segmentata genoemd.
De Herfstspin (Meta segmentata) komt in de tuin heel veel voor, vooral in de herfst
De Zomerwielwebspin hieronder lijkt heel erg veel op de Herfstspin hierboven. Ze zijn dan ook nauw aan elkaar verwant. Het is heel moeilijk om ze zonder nader onderzoek uit elkaar te houden. De tijd van het jaar zegt wel wat: in de herfst kom je vooral Herfstspinnen tegen. Maar de Zomerwielwebspin wordt ook in de herfst en zelfs in de winter nog wel gevonden. Wat bijna altijd wel werkt is om te kijken naar de onderzijde van het wijfje. De zwarte band op het onderlijf loopt bij de Herfstspin tot aan het geslachtsorgaan (de epigyne), of stopt zelfs voor de epigyne is bereikt. Bij de Zomerwielwebspin loopt de band door tot ver na de epigyne. Dit is goed te zien op de foto van het wijfje op de extra fotopagina. Die fotopagina is zoals altijd bereikbaar door op de naam van de soort te klikken in het onderschrift onder de foto's. Vanwege die ver doorlopende donkere band staat het bijna vast dat het hier gaat om de Zomerwielwebspin. Beide soorten zijn qua kleur heel erg variabel, dus kun je ze niet uit elkaar houden door te kijken naar de kleur of de lichaamstekening, al is volgens Heiko Bellmann de Zomerwielwebspin meestal wat feller gekleurd dan de Herfstspin. Verder kan het vrouwtje van de Herfstspin wat groter worden (tot 8 mm) dan het vrouwtje van de Zomerwielwebspin dat niet verder komt dan 6 mm. Beide soorten zijn in geheel Europa zeer algemeen. De Zomerwielwebspin vinden we zelfs op Ijsland, de Herfstspin dring wat minder diep door in het koude noorden. De Zomerwielwebspin staat ook bekend onder de wetenschappelijke naam Metellina mengei.
Ook een gewone soort in de hele Benelux: de Zomerwielwebspin (Meta mengei). Links een vrouwtje, rechts een mannetje.
Een andere veelvoorkomende spin uit het geslacht Meta is de Holenwielwebspin hieronder, ook wel Bronwielwebspin genoemd. Niet alleen de spinnen zelf lijken wel wat op de echte wielwebspinnen, ook hun webje lijkt daar veel op, maar is meestal kleiner en heeft in het midden altijd een gat. De Holenwielwebspin houdt van donkere en het liefst wat vochtige plekjes. Is in bergachtige landschappen een typische soort van de ingang van grotten, holen en spleten in de bergwanden. Daarin worden de tamelijk kleine webjes gemaakt, waarin dan insecten (vooral vliegen) verstrikt raken die in de holle ruimte bescherming zoeken tegen regen of sneeuw, of een plekje om te overwinteren. Bij ons een soort van donkere, vaak vochtige plekken in dichte bossen bijvoorbeeld. Daar bouwt zij haar webjes bij de ingang van holen, zoals konijnenholen, maar ook de ingang van nestkastjes is geliefd. De oude wetenschappelijke naam Metellina merianea wordt ook nog wel gebruikt. De foto's hieronder zijn genomen van een overwinterend exemplaar.
Twee foto's van een overwinterende Holenwielwebspin (Meta merianae).

heb je nog vrage stuur ze dan naar nikitakino@hotmail.com of zet ze op onze site