une école =
une église =
un exercice =
un jour =
un nom =
un parc =
un travail =
la Belgique =
la France =
en Belgique =
en France =
quel est ton nom? = ?
là-bas =
faire =

een school =
een kerk =
een oefening =
een dag =
een naam =
een park =
een werk =
België =
Frankrijk =
in België =
in Frankrijk =
wat is je naam? = ?
ginds =
maken =

une boîte =
un fauteuil =
un repas =
une robe =
le temps =
jouer =
préparer =
avoir chaud =
avoir froid =
quel temps fait-il? = ?
il fait beau =
il fait mauvais =
il fait chaud =
il fait froid =
pleuvoir =
il pleut =
neiger =
il neige =
sans vêtements =
(regarder) par la fenêtre = (kijken)
beau(x) - belle(s) =
mauvais(e) =
chaud(e) =
froid(e) =
vrai(e) =

een doos =
een fauteuil =
een maaltijd =
een jurk =
het weer =
spelen =
klaarmaken =
het warm hebben =
het koud hebben =
wat voor weer is het? = ?
het is mooi weer =
het is slecht weer =
het is warm =
het is koud =
regenen =
het regent =
sneeuwen =
het sneeuwt =
zonder kleren =
door het raam (kijken) = (regarder)
mooi (m - enk.) =
mooi (m - meerv.) =
mooi (v - enk.) =
mooi (v - meerv.) =
slecht (m) =
slecht (v) =
warm (m) =
warm (v) =
koud (m) =
koud (v) =
waar (m) =
waar (v) =

un problème =
aider =
casser =
téléphoner à Lucie =
attention =
faire attention =
tout =
tout de suite =
pouvoir =

een probleem =
helpen =
breken =
Lucie opbellen =
opgelet =
opletten =
alles =
onmiddellijk =
kunnen =