Inhoud blog
  • De Goede Plek
  • La Voltairomanie.
  • Een Amerikaan in Parijs, Benjamin Franklin (1706-1790). Achtergronden 1
  • Jacques-Louis David, revolutionair of opportunist ? (2)
  • Jacques-Louis David, revolutionair of opportunist ? (1)
  • Louise 0'Murphy
  • Vier zussen in het bed van de koning.
  • Wolfgang Amadeus Mozart op de 'thé à l’anglaise' bij Conti in de Temple.
  • Belisarius, een Byzantijnse generaal als proto-revolutionair icoon in de 18de eeuw.
  • In de Rue Neuve des Petits-Champs: Adelaïde, Jeanne, Vincent "et les autres".
  • Diderot : brieven aan Sophie Volland (3)
  • Diderot : Brieven aan Sophie Volland (2)
  • Diderot : Brieven aan Sophie Volland (1)
  • Diderot : huwelijk en eerste affaire
  • Een dubbel portret door Roslin uit 1954 in het Göteborgs Konstmuseum
  • Een merkwaardig portret van Louis XIV en zijn familie.
  • Een Vlaams-Duitse familie in Parijs of de Gentse roots van Eugène Delacroix.
  • Een nieuwe jas voor Diderot.
  • Verzamelde Lumières in het Salon van Mme Geoffrin.
  • Diderot, Greuze en Mademoiselle Babuti (2).
  • Diderot, Greuze en Mademoiselle Babuti (1).
  • Het trieste eind van Mme du Barry. (2) De obsessie van Grieve.
  • Het trieste eind van Mme du Barry. (1) De dood van Brissac.
  • Soufflot (1713-1780), architect van het Pantheon.
  • De smadelijke aftocht van Voltaire uit Pruisen.
  • over schilders, meubels & maîtresses
  • Opkomst en ondergang van de hertog van Choiseul
  • Voltaire : de smadelijke vlucht uit Engeland.
  • Het drama van Metz en het Pantheon
  • De mythische diamanten van Marie-Antoinette (2)
  • De serre-bijoux en de mythische diamanten van Marie-Antoinette (1)
  • Diderot verhuist naar het Pantheon.
  • Een 18de eeuwse galante abbé in de slaapkamer van Madame C.
  • 2013. Het jaar van Denis Diderot.
  • Shakespeare en Voltaire. Geslepen zakenlui en fraudeurs.
  • Voltaire vlucht voor een duel aan het hof van Stanislas te Lunéville.
  • Voltaire in Versailles, vicino al piu puzzolente cacatoio di Versailes.
  • Boucher en de Chinoiserieën (2).
  • Ontbijt met oesters en champagne
  • Boucher en de Chinoiserieën (1).
  • Een knipoog van Lavoisier.
  • Van bordeelmeisje tot First Lady
  • Our Lady of the Potatoes
    Zoeken in blog

    Beoordeel dit blog
      Zeer goed
      Goed
      Voldoende
      Nog wat bijwerken
      Nog veel werk aan
     
    18de Eeuws Parijs

    Over kunst, wetenschap, techniek, politiek, mannen, vrouwen en roddels in het 18de eeuwse Parijs.

    © Guido VanPoucke.
    Wil je verwittigd worden als er een nieuw item wordt gepost, geef dan je emailadres op.

    03-11-2022
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De Goede Plek

    De goede plek.

    Nico is een terminale, eenzelvige en steenrijke oude man. Fervent zeiler geweest en gereputeerd mariene bioloog met heel wat publicaties op zijn naam. Ooit eindigde hij als tweede de “Whitbread Round the World Race”.Zijn vrouw heeft hem 40 jaar geleden verlaten en sindsdien is hij ook vervreemd van zijn 2 dochters die respectievelijk in Canada en Argentinië wonen. Slechts via zijn notaris weet hij van het bestaan van kleinkinderen maar heeft ze nooit gezien noch gehoord. Geen vrienden, broers of zussen. Hoogstens af en toe een occasionele vriendin. Verleden week kreeg hij de diagnose te horen : massief uitgezaaid pancreascarcinoom. Genezing onmogelijk, enkel palliatieve behandeling, hooguit nog enkele weken of maanden te leven. Nico weigert opname. Hij heeft een afkeer van de regelneverij en het geneuzel omtrent euthanasie. Zelfredzaamheid voerde hij altijd hoog in het vaandel. Hij gaat naar huis met een voorraad Fentanyl pleisters en enkele grammen Nembutal, het goedje dat hij heeft leren kennen als “The Ultimate Drug” in het“Peaceful Pill Handbook”. Veel pijn heeft hij overigens niet of nog niet.


    Nico maakt plannen voor de toekomst, de onmiddellijke toekomst.

    Hij is altijd gefascineerd geweest door de trek van zalmen en palingen. Palingen bijvoorbeeld. Die leven in de slijkerige gronden van het vasteland. Maar eenmaal volwassen geworden, krijgen zij de onweerstaanbare drang om er op uit te trekken, vele duizenden kilometers ver naar de Sargassozee, waar zij ooit geboren werden, om er op hun buurt nieuw leven te verwekken en er na het paaien te sterven. De nieuwe generatie legt dan de omgekeerde tocht af, naar hun habitat op het vasteland. Op hun beurt zullen ze dan uiteindelijk weer naar hun goede plek in de Sargassozee trekken.

    Dit alles overdenkt Nico en hij weet meteen waar zijn goede plek is, niet om er zich voort te planten, maar om er te sterven.

    Het is een gebied in de Middellandse zee, ten zuidoosten van Kreta, dat op de zeekaarten staat aangeduid als “Herodotos Abyssal Plain”. In een ver verleden had hij dit gebied vele keren doorkruist en het wonderlijk licht aldaar dat hij als “Olympisch” aanvoelde bleef sindsdien voor altijd in zijn geheugen geprent als een licht dat niet kan worden nageschilderd, laat staan gefotografeerd. Een licht dat de huid streelt, een licht dat men ruikt met oeroude hersenen. Minoïsche en Achaïsche goden lijken er tastbaar aanwezig. Men ruikt het bloed van de offerdieren en hoort er neolithisch tromgeroffel en de schrille kreten van de panfluiten terwijl naakte jonge vrouwen behendig tussen de horens van de stieren springen. En Nico weet dat hij hier ooit zal terugkeren om er te blijven.

    Nu is hij er klaar voor. Hij neemt het eerste lijnvliegtuig naar Iraklion en vandaar een privé vlucht naar het eiland Kasos waar zijn boot voor anker ligt. Hij ontslaat het jonge hippie koppel dat voor zijn boot zorgde, geeft hen een royale afscheidspremie en installeert zich aan boord. Over voldoende proviand hoeft hij zich geen zorgen te maken. Met een fles whisky heeft hij genoeg. Hij zal de nacht hier doorbrengen en bij zonsopgang het anker lichten. Hij plakt nog enkele Fentanyl pleisters en schenkt zich een groot glas Lagavulin in, zijn voorkeurs single malt, en geniet van deintense geur van turfrook en zeewier waarin hij reeds de Sargassozee meent te ontwaren. Weloverwogen slikt hij nog wat Primperan zodat er geen gevaar is dat hij morgen het bittere Nembutal goedje zal uitkotsen. Fentanyl, Lagavulin enPrimperanzorgen ervoor dat Nico zijn laatste nacht ingaat, niet geteisterd door grootse metafysische of andere gedachten. Hij valt in slaap op het dek.

    De morgenzon schijnt nu vol op zijn gezicht en maakt hem wakker. Hij haalt het anker op, start de motor tot hij de haven uit is. Eens in volle zee haalt hij de zeilen omhoog en halverwege tussen Kasos enAkra Sideros, de oostelijke punt van Kreta, stelt hij de koers in op128°, richting Port Saïd, de drukke zeeroutes vermijdend, recht naar het centrum van de Herodotos Abyssal Plain waar hij tegen de middag aankomt. Hier reeft hij alle zeilen en werpt een sleepanker uit zodat de boot ongeveer stabiel op de golven blijft liggen.

    Hij gaat aan dek en geeft zich naakt over aan het wonderlijke licht van deze plek. Hij lost de Nembutal op in wat water en zonder talmen, met drie grote slokken ledigt Nico het glas en zet vervolgens de fles Lagavulin aan zijn mond om de bittere smaak weg te nemen. Nog voor hij de fles wegzet
    hoort hij al het neolithisch tromgeroffel en de schrille kreten van de panfluiten die hem verwelkomen. Nico heeft zijn goede plek bereikt.

    03-11-2022 om 13:19 geschreven door Guido  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 4/5 - (1 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    06-09-2022
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.La Voltairomanie.



    Voltaire zag zichzelf in de eerste plaats als een toneelschrijver. Een groot toneelschrijver. In tegenstelling tot Shakespeare die hij maar een mislukkeling vond. Maar geen enkel van Voltaire’s talloze stukken : Oedipe, Zaïre, Sémiramis, Mérope...om er maar enkele te noemen, geen enkel van die stukken is nu nog lezenswaard, laat staan dat ze nog worden opgevoerd. Toch waren ze destijds ontzettend succesrijk en het 18de-eeuwse publiek was door al die melige drama’s telkens weer tot tranens toe geroerd. Hij schreef maar weinig wat nu nog relevant is. Met uitzondering dan van de verzameling Lettres sur les Anglais later bekend alsLettres philosophiques en natuurlijk zijn meesterwerk : Candide ou l’optimisme.

    Voltaire was ook een fervent brievenschrijver. Meer dan 20 000 brieven zijn bewaard gebleven. Deze brieven zijn met verve en spitse geestigheid geschreven. Ze gaan over de meest diverse onderwerpen: zijn laatste toneelstuk, zijn constipatie of diarree, zijn ruzies met literaire rivalen, brieven over zijn financiële toestand, over malafide drukkers, enzovoort.

    Relatief recent nog werden er 142 brieven teruggevonden die hij schreef naar Madame Denis het dochtertje van zijn zus. Uit die brieven blijkt dat ze al vanaf 1745 een incestueuze relatie hadden. Relatie die zou duren tot aan zijn dood. Sommige brieven zijn echte literaire pareltjes waarin hij de heerlijkheden van haar diverse lichaamsopeningen enthousiast beschrijft. Meestal in het Italiaans opdat het gewone volk niet zou kunnen meelezen.

    De werken van tijdgenoten als Montesquieu of Jean-Jacques Rousseau, werken zoalsl’Esprit des Lois of Le Contrat Social zijn 1000 keer belangrijker dan deze kattenbelletjes van Voltaire, maar ze zijn ook 1000 keer saaier.

    De eigenlijke naam van Voltaire was gewoon François Arouet, maar later zal dat worden : Messire Arouet de Voltaire, Gentilhomme de la Chambre du Roi, Chevalier,Seigneur de Ferney et Comte de Tourney.

    Deze alles behalve bescheiden man werd op 84-jarige leeftijd ingewijd in de Achtbare Loge les Neufs Soeurs van het Grand Orient de France. Overigens samen met Benjamin Franklin die er een jaar later AchtbareMeester zou worden. Jammer genoeg overleed Broeder François al een paar weken na zijn inwijding. Het was niet het eerste contact geweest van Voltaire met de Loge. Tijdens zijn verblijf bij de verlichte despoot Frederik II van Pruisen had hij al kennisgemaakt met diens Loge – een loge die trouwens nog steeds bestaat: Zu den drei Weltkoegeln

    Voltaire had een heilige schrik om na zijn dood,als een hond in een put te worden gegooid. Op zijn sterfbed liet hij dan ook voor de zoveelste keer attesteren dat hij steeds een goede katholiek was geweest, destijds, een absolute voorwaarde voor een begrafenis in gewijde grond. Je meurs dans la sainte réligion catholique schreef hij. Maar toen men hem - stervend en bloedspuwend – de Heilige Communie wou geven weigerde hij die, omdat - zo zei hij - het niet paste dat het Bloed van Christus zich met het zijne zou vermengen.

    In Frankrijk wordt de 18de eeuw steevast voorgesteld als de Siècle des Lumières-met Voltaire als het grootste licht, op de voet gevolgd door Rousseau. Er zijn evenwel grotere en fellere Lichten. Zoals La Mettrie, en Holbach, Diderot en d’Alembert, of nog Helvetius en Montesquieu. Bij deze Lichten of Philosophes kan men 2 grote strekkingen onderscheiden : de deïsten en de atheïsten. Voltaire en Rousseau waren deïsten, maar waar Voltaire geloofde in de Vooruitgang, meende Rousseau dat de Rede niet noodzakelijk superieur was aan het Gevoel, en dat technische vooruitgang onvermijdelijk een achteruitgang van het menselijk geluk met zich meebracht. Tot welke excessen deze theorie kan leiden weten we maar al te goed sinds de activiteiten van kameraden als Robespierre, Stalin of Pol Pot. Voltaire en Rousseau zouden later gezworen vijanden worden en in hun polemieken zou Voltaire zich van zijn laagste, en lafste kant laten zien.

    Tot de atheïsten, de eigenlijke verlichte geesten, behoorden dan mensen als Baron Holbach, Diderot, en vooral de fanatieke La Mettrie. Deze laatste schreef al in 1747 - een nog steeds actueel boek, getiteld L’Homme Machine, waarin hij stelde dat de geest niet meer is dan een functie van het lichaam, de mens niet meer dan een biologische machine en onze gedachtewereld - onze “ziel” - een louter illusoir artefact, een fysiologisch proces veroorzaakt door de voeding.Hiermee werd het cartesiaans dualisme van lichaam en ziel definitief naar de prullenmand verwezen. Er is geen God - geen hemel en geen hel - aldus deze verlichte atheïsten. Buiten het materiële is er niets. Deze strekking heeft het tot op de dag van vandaag niet gehaald op de deïstische strekking die Voltaire voorstond.

    Een illustratie die in geen enkel werk over de Verlichting ontbreekt is een schilderij van Lemonnier uit 1812. Het werd destijds besteld door Keizerin Josephine de Beauharnais voor haar kasteel in Malmaison - waar het overigens nog steeds hangt. Het doek toont de verzamelde Franse Lichten in het Salon van Madame Geoffrin naar aanleiding van een voorlezing in 1755 van een zoveelste nieuwe tragedie van Voltaire : l’Orphelin de la Chine. Het doek is geen exacte weergave van een historisch gebeuren. Er hangen bijvoorbeeld schilderijen die toen nog niet eens waren geschilderd, zoals een werk van Joseph Vien. Ook een neoklassiek interieur was toen nog niet in de mode. Maar elk van de geportretteerden is wel met zijn juiste fysionomie afgebeeld. In het Musée des Beaux-Arts van Rouen hangt een replica van dit schilderij en daarnaast de sleutel om al deze personages te identificeren. Merkwaardig genoeg, of eigenlijk niet : de meest radicale atheïsten, Baron Holbach en La Mettrie worden hier niet afgebeeld.

    De moeilijkheden met Voltaire starten al met een onduidelijke geboorte datum, ofwel begin - ofwel eind 1694. Zijn peetvader was de libertijnse abbé de Châteauneuf, vermoedelijk een van de minnaars van François’ moeder. De vader van François was een degelijke, welstellende maar saaie notaris. Tot grote spijt van François - die zijn leven lang een notoire snob zou blijven – behoorde zijn vader slechts tot de derde stand van het Ancien Régime, de stand van burgers en boeren. Wellicht daarom verspreidde hij later de mythe dat zijn biologische vader eigenlijk een zekere Chevalier de Rochebrune was, een onbeduidend dichter, maar wel van een oeroud adellijk geslacht. Mythe of realiteit? François had een oudere broer, Armand, en een zus, Marguerite. Hij haatte zijn broer maar hield zielsveel van zijn zus. Na het overlijden van die zus ging hij, zoals we reeds zagen, zielsveel gaan houden van haar dochtertje, Marie-Louise, de latere Madame Denis.

    Toen hij 10 jaar was werd François naar het college Louis-le-Grand gestuurd – een bastion van de Jezuïeten. Daar viel hij op, niet alleen door zijn scherpe geest en het fenomenale gemak waarmee hij verzen kon produceren, maar vooral door zijn verschroeiende drang om een bekend en beroemd iemand te worden. In die school ontmoette hij jongens uit de hogere kringen, zoals Richelieu, een achterneef van de beroemde kardinaal, of de gebroeders d’Argenson, en vele anderen die later belangrijke posten zouden innemen - en de basis vormden van het sociale netwerk van Voltaire.

    Tijdens deze schooljaren werd hij door abbé de Châteauneufgeïntroduceerd in de Société du Temple, een notoir gezelschap van edellieden, vrijdenkers, sodomieters en andere schuinsmarcheerders. Ook na het verlaten van het college zou hij deze libertijnen blijven frequenteren.François was vol lof voor zijn opvoeders. Je leur dois– schrijft hij -il m’ont élevé, c’est un monstre que de ne pas aimer ceux qui ont cultivé notre âme. Maar 15 jaar later, in ballingschap in Engeland, tijdens een diner bij de ziekelijke dichter Alexander Pope zal Voltaire zeggen dat hij op school zó zwaar door de jezuïeten werd gesodomiseerd, dat hij voor de rest van zijn leven invalide was geworden.

    Na het verlaten van het college frequenteerde Arouet de salons en particuliere hotels van de hogere kringen in Parijs. Hij maakt er furore door zijn gevatheid en taalvaardigheid. Weldra circuleerden zijn uiteraard anonieme satires en epigrammen door de veleParijse koffiehuizen. Hij levert graag kritiek op de Regent en diens bandeloosheid, niet uit morele verontwaardiging - maar uit berekening, omdat het hem nog populairder maakt. Iedereen weet dat de door blindheid bedreigde homoseksuele Regent het ook met zijn eigen dochter doet. Een soort gespiegelde versie van Oedipus die het met zijn moeder deed. En op een dag circuleert er dan een bijzonder pittig epigram door Parijs. Ce n’est point le fils, c’est le père; C’est la fille, et non point la mère.

    Het is dus niet de zoon die met de moeder slaapt,maar de vader met de dochter, een duidelijke allusie op het incest van de Regent. Niemand twijfelde eraan dat dit anonieme versje het werk was van Arouet, temeer daar iedereen wist dat hij Sophocles’ tragedie aan het herschrijven was. Maar deze keer was hij echt niet de auteur van het pittige vers. Op café - tegenover 2 vrienden -kon hij het echter niet laten op te scheppen en voor te wenden dat hij er inderdaad de auteur van was. Maar die 2 zogezegde vrienden waren in feite “mouchards” van de politie. Het gevolg laat zich raden : hij wordt opgesloten in de Bastille en zou er door zijn snoeverij bijna 1 jaar blijven. Tijdens dit gedwongen verblijf werkte hij verder aan zijn Oedipe. Dit stuk werd door de Comédie Française voor het eerst vertoond in november 1718. Het werd een fenomenaal succes en werd talloze malen heropgevoerd. En met dit stuk vestigde Arouet voorgoed zijn roem. Hij werd nu her en der uitgenodigd bij de beau monde, versierde er de vrouwen van zijn gastheren, droeg fluwelen jasjes, schoenen met zilveren of gouden gespen, rode hakken, dure pruiken, kortom gedroeg zich zoals het een succesrijke snob betaamde.

    Ondertussen werkte hij aan een episch lofdicht over Henri IV die doorhet Edict van Nantes een eind had gemaakt aan de godsdienstoorlogen. Dit Edict werd later door de kleinzoon, Louis 14, gerevoceerd zodat de Hugenoten weer met bosjes op de brandstapels terechtkwamen. Publicatie van deze Henriade in Parijs was natuurlijk uitgesloten. Het zou als een brutale aanval op het Regime worden opgevat. Onze held besloot dat het tijd werd voor een fatsoenlijker naam dan het banale Arouet. Dit klonk teveel als “à rouer”, mettre sur la roue, om af te ranselen, te radbraken. Negatieve associaties dus. In de eeuw daarvoor al had een zekere Poquelin zijn naam veranderd in Molière. En Arouet vond dat hij minstens even goed was als die Molière. Hij noemde zichzelf voortaan Monsieur de Voltaire.

    Maar deze nieuwe adellijke naam belette niet dat hij op zekeredag een flinke rammeling kreeg door handlangers van een telg uit het zeer oude adellijk geslachtRohan-Chabot. Hij zocht hulp bij zijn kennissen - maar de adellijke gelederen sloten zich en de jonge arrivist - in plaats van hulp te krijgen werd meteen opgesloten in de Bastille. Hij komt echter vlug vrij, op voorwaarde dat hij ophoepelde naar Engeland. Eenzaam en berooid komt hij daar aan. Maar na enkele maanden reeds spreekt en schrijft hij behoorlijk Engels. Hij maakt er kennis met religieuze tolerantie en een constitutionele monarchie. Een en ander zal later de basis vormen van zijn Lettres sur les Anglais, de zogenaamde- Lettres philosophiques. Hij gaat er de stukken van Shakespeare bekijken, en verbroedert met vooraanstaande intellectuelen zoals Pope en Berkeley en schrijvers als Jonathan Swift (Gulliver’s reizen). Hij heeft er een verhouding met John Hervey, de biseksuele graaf van Bristol. Maar bovenal zorgt hij ervoor dat zijn Henriade wordt gepubliceerd – in een dure luxe uitgave en opgedragen aan de Engelse Koningin. Met zijn voorin-teken-formulieren schuimt hij de Britse High Society af. Zijn vriend Lord Bollingbroke, die hij destijds in Parijs had leren kennen, had hem in die kringen geïntroduceerd.

    De publicatie van de Henriade wordt een financieel succes. Toch is de opbrengst niet genoeg om zijn levensstijl van dure snob te bekostigen en hij komt vlug weer in geldnood. Naar Kardinaal Fleury , de nieuwe machtige man in Frankrijk schrijft hij slijmende brieven waarin hij zijn terugkeer naar Parijs afsmeekt. Ondertussen aanvaardt hij van Robert Walpole, leider van de Whigs, Judaspenningen om zijn vriend en weldoener, Bollingbroke, te bespioneren. Bollingbroke was immers de leider van de rivaliserende Tories. Maar het mag niet helpen. Hij neemt nu zijn toevlucht tot frauduleuze financiële praktijken, waarschijnlijk door het vervalsen en knoeien met cheques. In de Franse biografieën over Voltaire doet men zeer discreet over deze episode: Ce ne sont que des rumeurs, schrijft Max Gallo van de Academie Française, des rumeurs basées sur quelques “petits faits” vrais.

    Op het punt ontmaskerd te worden vlucht hij stilletjes met de staart tussen de benen naar Frankrijk om zich te gaan verbergen bij een apotheker in Dieppe waar hij zich voordoet als een Engelsman die amper een woord Frans spreekt. Na een 3-tal maanden bij deze apotheker mag hij door toedoen van Richelieu toch weer naar Parijs. Hij maakt er kennis met de wiskundige La Condamine en samen werken ze een systeem uit om de Franse staatskas min of meer legaal op te lichten. Condamine had uitgerekend dat het prijzengeld van een nieuwe staatsloterij vele malen groter was dan de opbrengst van de verkoop van alle mogelijke loten. Maandelijks werd een winnend lot beloond met een premie van 600.000 livres tournois, het huidig equivalent van ongeveer 1 mio euro. Er mocht echter maar één lot per persoon worden gekocht. Voltaire en zijn vrienden kochten onder valse namen via een frauduleuze notaris alle mogelijke loten op en gingen dus elke maand aan de haal met de hoofdprijs. En dit gedurende iets meer dan een jaar – tot de minister van financiën doorkreeg wat er gebeurde – en er aan het feest een einde kwam. Maar ondertussen was Voltaire nu een puissant rijk man geworden. En hij belegde zijn geld voortreffelijk. Toen hij bijvoorbeeld hoorde hij dat de hertog van Lorreinen aandelen uitgaf die bijzonder lucratief beloofden te worden, vertrok hij in vliegende vaart naar Metz.Maar daar vernam hij dat enkel de burgers van Lorreinen deze aandelen mochten kopen. Hij kon de ambtenaren echter onder valse voorwendsels overtuigen - dat hij wel degelijk een echte Lorreiner was. Een week later al verkocht hij deze aandelen en schreef fier naar een vriend : j’ai triplé ma fortune.

    Vervolgens slaagde hij erin- via Richelieu -ondertussen een belangrijke militair, leverancier te worden van de kwartiermeesters van het Franse Leger. In die hoedanigheid leverde hij voedsel voor paarden en mensen, en stoffen voor de uniformen. De voortdurende oorlogen leverden hem bijkomend fortuin op. Hij investeerde zwaar in de graanhandel . Hij zette een firma op met graanschuiten in Noord-Afrika. Als er in Marseille graanoverschotten waren - die de prijs drukten -liet hij zijn schepen naar havens in Italië of Spanje varen, waar hij hogere prijzen kon bedingen. Hij verdiende eveneens grof geld met zijn suikerplantages in Santa Domingo waar negerslaven met de zweep tot hogere productiviteit werden aangezet. Hij heeft daar geen echt probleem mee want de negers behoren tot een inferieur ras. In zijn Essais sur les moeurs et l’esprit des nations schrijft hij: Enfin je vois des hommes qui me paraissent supérieurs à ces nègres, comme ces nègres le sont aux singes, et comme les singes le sont aux huîtres et aux autres animaux de cette espèce. Niet alleen over de negers, ook over de joden heeft Voltaire een uitgesproken mening, een mening die niet helemaal strookt met het beeld dat men doorgaans van hem wil opvoeren. In het artikel"Tolérance" van zijn "Dictionnaire philosophique" schrijft hij:C’est à regret que je parle des Juifs. Cette nation est - à bien des égards - la plus détestable qui ait jamais souillé la terre.

    Maar goed, Voltaire heeft nu dus de basis gelegd van zijn fortuin. Later zal hij zijn geld voornamelijk beleggen in lijfrenten. Hierbij leent hij tegen een woekerrente grote sommen aan zijn adellijke vrienden en kennissen. Levenslang zal deze gladjanus doen alsof hij de dood nabij is zodat men denkt dat hij vlug zal overlijden en de lijfrente een goede zaak zal worden. Helaas voor hen, - Voltaire zal stokoud worden. Wat zijn gezondheid betreft : hij is een 100 % hypochonder en al zijn kwalen en kwaaltjes lijken eerder puur psychosomatisch te zijn geweest. Een en ander leidt tot perioden van impotentie. En dit bemoeilijkt zijn relatie met de briljante maar zeer sensuele Emilie du Châtelet - over wie zo dadelijk meer. Ook de verhouding tot zijn nichtje zal er soms onder lijden. Zo lezen we op een kattebelletje dat hij haar stuurde: …Je vous demande la permission d’apporter ma mollesse. Il serait mieux de bander, mais, que je bande ou non, je vous aimerai toujours.

    In 1733 maakt Voltaire kennis met Emilie, de echtgenote van de marquis du Châtelet. Deze behoorde tot de alleroudste adel in Frankrijk, en zijn vrouw had dus le privilège du tabouret, wat betekende dat ze mocht gaan zitten in aanwezigheid van de koningin, een uitzonderlijk voorrecht. Emilie was een van de grootste wetenschappelijke geesten van haar tijd en tot voor kort vergeten of genegeerd. Gelukkig heeft Einstein haar uit de vergetelheid gehaald door te stellen dat zijn beroemde vergelijking E=mc2in feite gebaseerd was op Emilie ‘s werk. Het jaar na zijn kennismaking met Emilie publiceerde Voltaire Lettres philosophiques par MDV. Die brieven waren eigenlijk een nauwelijks verholen kritiek op de Kerk en de Monarchie in Frankrijk.Het gevolg blijft niet uit : men raadt onmiddellijk wie er schuil gaat achter die MDV en er wordt een aanhoudingsbevel uitgevaardigd, een lettre de cachet. Hij weet echter te ontsnappen en gaat onderduiken in Cirey, een verlaten oord in de Champagne waar Emilie ‘s echtgenoot een ruïneus kasteel heeft staan. Voltaire laat dit kasteeltje opknappen en zal er samen met Emilie enkele boeiende jaren doorbrengen. Af en toe komt de markies er op bezoek. Dit ménage à trois wekt de bewondering en afgunst van alle verlichte geesten in Frankrijk. De meest bekende en controversiële schrijver van zijn tijd deelde er het bed meteen mooie, sensuele en briljante wetenschapster. En dat in een afgelegen chateau, zonder pottenkijkers, en in een sfeer van luxueuze decadentie. De verbeelding van de tijdgenoten sloeg op hol. Voltaire deed er nog een schepje bovenop door de publicatie van een bewerking van Mandeville’s Fable of the bees. Daarin werd de stelling verdedigd dat soberheid nefast is voor de economische groei. Laten we ons dus wentelen in luxe en decadentie besloot Voltaire. Le paradis est là où je suis.

    Maar in Cirey hield het koppel zich ook met ernstige dingen bezig. Bijvoorbeeld de theorieën van Newton over een kosmos, gedirigeerd door gravitatiewetten in plaats van goddelijke voorzienigheid. In 1738 publiceerde Voltaire een vulgarisatie van Newton’s werk. De originele uitgave heeft een merkwaardig titelblad. We zien er de filosoof bezig het werk van Newton te vertalen. Een goddelijk licht afkomstig van Newton wordt op het manuscript gereflecteerd via een spiegel door een muze vastgehouden. Die muze, met charmant ontblote linkerborst, was niemand minder dan Emilie. Zij had de wiskundige basis met hand en tand moeten uitleggen aan Voltaire die wel goed verzen kon schrijven en een bijzonder mercantiele geest had, maar verder geen flauw idee had van afgeleiden of integralen. Emilie daarentegen had de Principia Mathematica uit het Latijn in het Frans vertaald, en voorzien van verbeteringen en aanvullingen. Tot op vandaag is dit trouwens de Franse standaard-editie van Newton’s werk.

    Vanuit dit afgelegen oord voerden Emilie en Voltaire een drukke correspondentie met de rest van de intellectuele wereld. Bijvoorbeeld met de kroonprins van Pruisen, de toekomstige Frederik de Grote. Onnodig te zeggen dat Voltaire zich door diens belangstelling zeer gevleid voelde en zijn brieven met slijmerige onderdanigheid beantwoordde : Quoi!Vous êtes monarque – et vous m’aimez encore…

    Maar er zaten ook wormen in de appel. En een van die wormen was de abbé Desfontaines, redacteur van Le Journal des Savants , het oudste Europese wetenschappelijk tijdschrift. Deze abbé was veroordeeld geworden wegens sodomie. De klassieke peni(s)tentie voor homoseksualiteit was toen nog de brandstapel. Gelukkig is dit nu door de verregaande ontbossing onmogelijk geworden. Via zijn connecties had Voltaire de abbé van de verbranding gered. Ondank is echter ‘s werelds loon en de abbé had een gloeiende haat opgevat tegen zijn redder. Hij publiceerde een heftige aanval op Voltaire met een pamflet getiteld La Voltairomanie. Daarin wordt Voltaire afgeschilderd – overigens niet onterecht - als een van zich zelf bezeten figuur, dronken van arrogantie en trots, schuldig aan bedrog en fraude, een paranoïde en ijdele exhibitionist, een gewetenloze geldwolf en opportunistische sjoemelaar.

    Ondertussen werd Voltaire nog steeds verteerd door een dubbele ambitie : aanvaard te worden in de adellijke kringen rond de koning, en opgenomen teworden in de Académie Française - bij de 40 Onsterfelijken. Beide ambities zou hij uiteindelijk waarmaken dank zij de relaties van Emilie, maar slechts ten koste van misselijkmakende vleierijen aan het adres van de koning en de Kerk. Zo schreef hij naar de rector van zijn vroegere College “dat hij slechts rustig wilde leven en sterven in de boezem van de rooms-katholieke kerk zonder iemand kwaad te doen”. Veel van zijn medestanders in de strijd voor ontvoogding en de suprematie van de Rede, keken dan ook met stil misprijzen naar het kruiperig gedrag van Voltaire. Naar aanleiding van een lofdicht op de slag bij Fontenay, waarbij hij ‘s konings zogezegde heldendaden dik in de verf zette, kreeg hij eindelijk een postje aan het hof – als officiële historiograaf en kamerheer, gentilhomme ordinaire de la chambre du Roi, waarbij hij het nachthemd van de koning mocht aanreiken en diens pruiken poederen. Hij was ondertussen vijftig jaar geworden en slippendrager van de paus en van de koning. Nu hij zijn ultieme doel had bereikt, academicien en hoveling, was hij feitelijk niet meer dan een soort hofnar van dienst.

    Ondertussen was hij, ondanks zijn verhouding met Emilie, wel druk bezig zijn nichtje te verleiden die inmiddels weduwe was geworden. Oom François besefte terdege dat hij niet precies was wat een jonge sensueleweduwe verlangde, maar hij zat er warmpjes in en Marie-Louise, weduwe Denis, had daar wel oog voor. Voltaire had als hoveling, een logement gekregen in Versailles, kamer 144. Voor de duizenden hovelingen in Versailles was er onvoldoende sanitair en de edellieden deden overal hun gevoeg, tot in de bloempotten van de Spiegelzaal. Voltaire zelf was gelogeerd vlak boven een plaats waar de adellijke uitwerpselen zich ophoopten en de stank onhoudbaar was. Uit die periode is een briefje aan zijn nichtje bewaard waarin hij haar discreet om een afspraakje vraagt in zijn kamer nr 144, vicino al piu puzzolente cacatoio di Versailles.

    De verkiezing van Voltaire tot academicien had ondertussen opnieuw aanleiding gegeven tot een bijzonder virulente lastercampagne tegen de kruiperige hoveling en zijn bespottelijke Fontenay-gedicht. Daarbovenop kwam nu nog dat een al te enthousiast gedicht over de charmes van Mme de Pompadour – natuurlijk geschreven in de hoop de koning te vleien – bij diens vrome echtgenote in het verkeerde keelgat was geschoten. Toen Voltaire op een avond ook nog eens de medespelers aan de kaarttafel van de koningin van valsspelen had beschuldigd, toen was de maat vol en werd de kamerheer persona non grata in de koninklijke slaapkamer. Het gerucht ging dat hij uit Parijs zou worden verbannen. Voltaire wachtte daar niet op en verliet Versailles. Hij zou er nooit meer terug keren. Hij vluchtte met Emilie naar Cirey en kort daarop naar het hof van Stanislas te Lunéville. Stanislas was de ex-koning van Polen en tevens de vader van de Franse koningin, MariaLeszczyńska.

    Lunéville was aanvankelijk een leuke tijd voor Voltaire omdat zijn toneelstukkendaar steeds opnieuw en enthousiast werden opgevoerd. Hij kreeg bovendien nog altijd uitnodigingen van Frederik II van Pruissen omhem in Potsdam te vervoegen, maar Emilie verzette zich daartegen. Dat belette haar niet hartstochtelijk verliefd te worden op Saint Lambert, een knappe militair aan het hof van Stanislas. En op een avond gebeurt het onvermijdelijke : Voltaire betrapt de geliefden in bed. De grote dichter roept en tiert en St Lambert, zoals het hoort, stelt hem voor bij dageraad te duelleren. Maar Voltaire, - een hazenhart, bedreven eerder met de pen dan met de degen, besluit stante pede te vertrekken naar Rijssel, waar zijn geliefde nichtje woont.

    In de loop van de nacht kan Emilie hem overtuigen toch te blijven. Besefte hij dan niet - sprak ze hem toe –besefte hij dan niet dat ze dit alles deed – die vermoeiende fysieke oefeningen met St Lambert, dat ze dat enkel deed om zijn tere gezondheid te beschermen? Hij wist toch wel hoe onstuimig ze was in bed? ze kon van hem, een invalide, toch niet eisen aan haar onverzadigbare behoeften te voldoen? Was het dan niet beter die taak over te laten aan een wederzijdse vriend? Onze dappere held ging daar maar al te graag op in en ’s anderendaags verontschuldigde hij zich bijna bij St Lambert, zo blij was hij aan dat duel te zijn ontkomen. Het gevolg van deze “oefeningen” was echter dat Emilie zwanger werd van St Lambert. Op 43-jarige leeftijd – wat in die tijd zo goed als een doodvonnis betekende. En inderdaad, ze sterft in het kinderbed op 10 september 1749. En Voltaire schrijft : L’univers a perdu la sublime Emilie.

    Hij keert nu terug naar Parijs en naar zijn nichtje. Hij zou zo graag weer geaccepteerd worden aan het Hof en hij wacht als een hond op een vriendelijke hoofdknik van de koning – maar hij wordt ijskoud genegeerd. Frederik II blijft hem ondertussen bestoken met uitnodigingen voor Potsdam. Uiteindelijk gaat Voltaire op de uitnodiging in, maar typisch: hij verlangt 4000 ecus voor zijn reiskosten! Hij vertrekt nu naar Pruissen waar hij als een echte Prins der Letteren wordt ontvangen. Hij voelt zich aanvankelijk zeer goed thuis in Frederik’s verfijnde en homoseksuele hofhouding. Hij ontmoet er een aantal figuren die hij reeds kende. Maupertuis bijvoorbeeld - die nog wiskundelessen had gegeven aan Emilie, en ook haar minnaar was geweest – en die nu door Frederik benoemd was tot hoofd van de Berlijnse Academie voor Wetenschappen. Voltaire zou het nog zeer aan de stok krijgen met deze Maupertuis die, net als Emilie destijds, de stellingen van Leibnitz verdedigde, en de theorie van het optimisme. Ook La Mettrie was daar : de man van L’Homme machine, en de markies d’Argens, auteur van Therèse Philosophe, een van de merkwaardigste afleveringen van de erotische productie van de radicale Franse Verlichting waarin wellust niet langer als zondig werd beschouwd, maar waar de volupté als de ware drijvende kracht van het leven werd erkend.

    Ondanks de rooskleurige en snoeverige brieven die Voltaire schreef naar zijn vrienden in Parijs, werd hij verteerd door heimwee Via Richelieu trachtte hij weer in de gunst te komen van Pompadour en de Franse koning. Hij raakte verslaafd aan opium - onder de vorm van Laudanum – en zou zelfs een zelfmoordpoging hebben ondernomen tijdens een van zijn depressieve buien.

    Net als toen in Engeland, eindigde zijn verblijf in Pruissen eveneens met een financieel schandaal. Uiteindelijk zou hij op zeer vernederende wijze het land worden uitgezet. Het ging over een dispuut met een Joodse bankier, een zogenaamde Schützjude, Abraham Hirschel. Voltaire zou hem een enorme som hebben gegeven om illegaal Saksische obligaties te gaan kopen te Dresden om die nadien met grote winst in Pruissen te verkopen, wat echter door Frederik streng werd verboden. Toen Voltaire hoorde dat Frederik lucht gekregen had van zijn voornemen, cancelde hij snel de opdracht en vroeg zijn geld terug. Om een of andere reden kon Hirschel die enorme som niet meteen terug betalen en stelde hij Voltaire schadeloos met een hoeveelheid diamanten. Voltaire beweerde echter dat de diamanten vals waren en sleepte de Jood voor de rechter. Onder ede verklaarde Voltaire dat hij Hirschel naar Dresden gezonden had, niet voor die Saksische obligaties – o nee, helemaal niet – maar wel om diamanten en bontjassen te gaan kopen. Om gelijk te halen voor de rechtbank vervalste hij zelfs de documenten ad hoc. Het was toch maar een Jood. Iedereen wist dat Voltaire loog maar om de schone schijn te redden werd de Jood veroordeeld. De ganse zaak bracht hem de minachting mee van Frederik, en Voltaire werd eens te meer persona non grata waarop hij besloot met al zijn geld naar de republiek Genève te vluchten.

    Het zogenaamde boegbeeld van de Franse Verlichting, le chef de file des Lumières, was nu 60 jaar en had - behalve op frauduleuze wijze een fortuin te hebben vergaard – nog maar weinig of niets gepresteerd. in tegenstelling tot enkele van zijn tijdgenoten.Tijdgenoten zoals JJ Rousseau met zijn Discours sur les Sciences et les Arts uit 1749 waarin hij stelde dat de vooruitgang bijdroeg tot de decadentie van de mensen. Toen hij zijn werk opstuurde naar Voltaireom zijn mening hierover te vragen antwoordde Voltaire minachtend dat hij zich niet bezighield met de opstelletjes van schooljongens. En toen Rousseau hem later opnieuw een werk toestuurde “Discours sur l’origine et les fondemens de l’inégalité parmi les hommes” schreef Voltaire in een pamflet dat dit bespottelijk werk de mensen er slechts toe zou aanzetten weer op vier poten te gaan lopen. Of tijdgenoten als Denis Diderot die later bekend zou worden als de drijvende kracht achter de Encyclopédie. Diderot zond hem, eveneens in 1749, een kopie van zijn fundamentele Lettre sur les aveugles à l’usage de ceux qui voient. Voltaire dankte hem beleefd maar ging niet verder in op het onderwerp. Toen Diderot vervolgens werd opgesloten in Vincennes was hij eigenlijk blij dat die briljante jonge snaak uit de circulatie verdween – en hem niet langer zijn leidende positie kon betwisten. Of ook nog tijdgenoten zoalsMontesquieu die in 1748 met De l’Esprit des Lois zijn baanbrekend werk had gepubliceerd over de scheiding der machten van de trias politica. Als kritiek hierop wist Voltaire niet veel meer te schrijven dan dat het “amusante” opmerkingen waren over het rechtssysteem.

    Zoals reeds vermeld was Voltaire 60 toen hij in Genève aankwam. Met zijn krakkemikkige gezondheid, echt of gespeeld, zou hij nog 24 jaar leven ! En het is in die laatste jaren dat hij uiteindelijk een deel van de roem zou verdienen die hem nu nog altijd te beurt valt. Eerst vestigde hij zich in een statige woning die hij Les Délices noemde samen met Mme Denis – die hij steevast “maman” noemde, en die steeds dikker werd naarmate hij vermagerde. Het gebouw bestaat nog steeds en is nu een museum gewijd aan Voltaire. Vervolgens, en voor de rest van zijn lange leven verbleef hij op zijn kasteel te Ferney. Dit kasteel en bijbehorende landerijen lag net op de grens van de toenmalige Republiek Genève en van het Koninkrijk Frankrijk. En alsof het nog niet genoeg was kocht hij met zijn immense kapitaal ook nog Tournay een aanpalend graafschap, inclusief de lijfeigenen, zodat hij zich nu ook nog comte de Tournay kon noemen.

    Hij beheerde zijn eigen kleine koninkrijkje als een verlicht despoot. Hij legde er de moerassen droog, bouwde huisjes voor zijn landarbeiders, produceerde geavanceerde landbouwmachines, en met personeel dat uit Genève was gevlucht richtte hij zelfs een horlogefabriek op. Hij verkocht deze horloges via zijn internationaal netwerk aan de groten der aarde, onnodig te zeggen, aan exorbitante prijzen. Hij gedroeg zich, met Mme Denis aan zijn zijde, en zijn persoonlijke “hofschilder” Jean Hubert, als een echte patriarch. Le père Adam was zijn huisprelaat. Iedereen in Europa die maar enigszins van tel was kwam bij hem op bezoek. Terecht noemde hij zichzelf l'Aubergiste de l'Europe.

    Als reactie op de aardbeving van Lissabon op Allerheiligen 1755 schreef hij onder het pseudoniem van Docteur Ralph zijn beroemde Candide. Het boek was een briljante en cynische kritiek op de theorie van Leibnitz, que tout est au mieux dans le meilleur des mondes. Alleen daarvoor al zouden we de spons vegen over al zijn frauduleuze streken was er niet de lafhartige manier waarop hij JJ Rousseau bejegende.

    Rousseau was een tijdlang hevig verliefd geweest op ene Sophie d’Houdetot en als we zijn beroemde Confessions mogen geloven was het deze Sophie die hem in 1761 inspireerde tot het schrijven van Julie ou la Nouvelle Héloïse. Het succes van dit boek was meteen overweldigend. Voltaire was zó ontzettend jaloers op het succes van Rousseau dat hij hem in allerlei anonieme pamfletten op perfide wijze van zedeloosheid beschuldigde. Zo schreef hij dat Rousseau een levend gevaar was voor onze Moeder de Heilige Kerk ! Niet mis voor iemand wiens strijdkreet toch was : écrasons l’infâme. En toen Rousseau het jaar daarop Emile ou de l’éducation publiceerde, weer met immens succes, herhaalde Voltaire zijn laaghartige aanvallen door, uiteraard weer anoniem, wereldkundig te maken dat deze zogezegde specialist in de opvoeding van kinderen, zijn eigen kinderen - vijf of zes, zodra ze geboren werden, liet dumpen in een of ander vondelingentehuis.

    Maar waarvoor we ons Voltaire vooral herinneren is het feit dat hij zich in de laatste jaren van zijn leven ging ontpoppen tot een fervent voorvechter van de mensenrechten, de vrijheid van mening en de openbaarheid van rechtszaken. Natuurlijk vooral als dit zijn eigen zaakjes en de verkoop van zijn werken ten goede kwam. Bijvoorbeeld in het geval van generaal Lally-Tollendal die tijdens de 7-jarige oorlog Pondicherry - een Franse enclave in Indië -aan de Britten moest overgeven. Dit werd als een blaam voor de koning beschouwd en de generaal werd ter dood veroordeeld. Dit gaf aanleiding tot heel wat subversieve literatuur en dito schilderijen met als thema Belissarius, een Byzantijnse generaal uit de tijd van Keizer Justinianus, die na een nederlaag in ongenade viel, de ogen werd uitgestoken en moest gaan bedelen voor zijn onderhoud. Dit waren natuurlijk slechts verhulde aanklachten van het flagrante onrecht dat Tollendal werd aangedaan. Alleen Voltaire ging openlijk in de aanval tegen een gerechtelijk systeem dat op basis van zeer dubieuze gronden de generaal ter dood had veroordeeld.

    Bekender is de zaak Jean Calas. In een protestants gezin in Toulouse werd op een avond een der zonen dood aangetroffen. Aan de politie vertelden de ouders dat ze hun zoon dood op de vloer hadden teruggevonden. Later gaven ze echter toe dat ze hem hangend aan een touw hadden aangetroffen, zelfmoord dus. Ze hadden aanvankelijk gelogen om te beletten dat hun zoon als zelfmoordenaar geen christelijke begrafenis zou krijgen. Maar voor de rabiaat katholieke onderzoek magistraat was de zaak simpel : Jean Calas en zijn familie, allen hugenoten, hadden hun zoon vermoord omdat hij zich blijkbaar tot het katholicisme had willen bekeren. Het parlement van Toulouse nam nu de zaak over en veroordeelde Jean Calas na geheim overleg tot radbraken, wurging en verbranding – en de rest van de familie tot verbanning en gevangenisstraffen. Maar eerst moest Jean Calas worden gefolterd om tot bekentenissen over te gaan. Hij werd dus op de pijnbank gelegd, zijn ledematen werden via een katrol uitgerokken en vervolgens met een ijzeren staaf kapot geslagen. Twee uur duurde de marteling, gelukkig in de troostende aanwezigheid van een katholiek priester die klaar stond om hem na de te verwachten bekentenis de ultieme zegen te geven. Maar Jean Calas bleef koppig alle schuld ontkennen. Uiteindelijk werd hij dan maar in het openbaar gewurgd en verbrand.

    Toen Voltaire dit vernam mobiliseerde hij al zijn talent en al zijn relaties om inzage te krijgen in het geheime rechterlijke beraad en te achterhalen op welke gronden precies Jean Calas ter dood was veroordeeld. Uiteindelijk bleek dat vooroordeel, haat en religieus fanatisme de plaats van objectieve bewijzen had ingenomen. Door Voltaire’s toedoen werd Calas postuum gerehabiliteerd en zijn familie vrijgesproken. De vrijspraak werd vereeuwigd door de beroemde graveur Carmontelle. Voltaire stuurde wereldwijd naar al zijn kennissen een exemplaar van deze gravure als bewijs van zijn eclatant succes, en als een soort diploma hing hij er ook een op in zijn eigen slaapkamer. Vanuit Ferney bleef Voltaire toezien op alle vormen van onrecht. Van overal kwamen de mensen om hun zaak voor te leggen. Hij werd stilaan een legendarische figuur, voor zover hij dat al niet zijn ganse leven was geweest.

    Ondertussen werkte hij aan Irène, zijn laatste toneelstuk. In 1778 besloot de Comédie Française dat stuk op te voeren, meer uit dankbaarheid jegens de auteur dan uit enthousiasme voor het stuk zelf. Voltaire wou nu met alle geweld naar Parijs om persoonlijk op de regie tegaan toezien. Hij was toen 84 jaar oud. Hij bereidde zijn komst bij de Parijzenaars voor met groot gevoel voor timing, zodat een zo talrijk mogelijke massa hem zou verwelkomen en de Koning - intussen Louis 16 - noch zijn ministers, iets tegen hem zouden kunnen ondernemen. En op 10 februari 1778 trok hij triomfantelijk Parijs binnen. Op de voorstelling van Irène werd hij gelauwerd als niemand ooit tevoren. Hij overleed op 30 mei van dat zelfde jaar.

    We vertelden reeds hoe hij de pastoors van zijn parochie kon verschalken en overtuigen van zijn grote liefde voor onze moeder de Heilige Kerk. Hij werd dus wel degelijk in gewijde grond begraven, in een Cisterciënzer klooster nabij Troyes. Echter niet nadat men in Parijs tijdens een lijkschouwing zijn hersenen en zijn hart had verwijderd. Zijn hart zou later in Fernay worden begraven in de piramide die hij daar zelf als graftombe had laten bouwen. Zijn hersenen raakten echter zoek.

    13 jaar later,- tijdens de revolutie - , werd zijn lichaam opgegraven en in triomf naar Parijs overgebracht. Het werd bijgezet in het Pantheon, de voormalige kerk gewijd aan Ste-Geneviève, patroonheilige van Parijs. De triomftocht werd geregisseerd door Jacques Louis David, schilder en kompaan van bloeddorstige figuren als Robespierre en Marat.

    De stoffelijke resten van Voltaire liggen nog steeds in het Pantheon, recht tegenover die van JJ Rousseau, maar hersenloos, zodat het postume debat tussen die twee – après leur passage du Styx- zeker in het voordeel van Rousseau zal worden beslecht.



    06-09-2022 om 11:28 geschreven door Guido  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 4/5 - (5 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    21-04-2020
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Een Amerikaan in Parijs, Benjamin Franklin (1706-1790). Achtergronden 1

    Op 4 juli (de befaamde Independence Day) van het jaar 1776 stelden vertegenwoordigers  van de 13 Britse kolonies (fig 1) aan de oostkust van Noord-Amerika tijdens het zogenaamde Second Continental Congress een onafhankelijkheidsverklaring op. Franklin was een van de hoofdauteurs. Het Congress beschouwde zich niet langer onderworpen aan de Britse Kroon - no taxation without representation ! en de Amerikaanse Onafhankelijkheidsoorlog ging van start. Ze hadden echter geen wapens, geen munitie, geen geld, en konden niet op tegen de Britse koloniale troepen. De vijanden van onze vijand zijn onze vrienden moeten ze hebben gedacht en Frankrijk was Engelands natuurlijke vijand nummer een. De Fransen hadden bovendien hun nederlaag tijdens de zevenjarige oorlog (1756-1763) - waarbij ze tal van hun Amerikaanse kolonies aan de Britten verloren - nog altijd niet verteerd. Alhoewel de “Vrede van Parijs” in 1763 officieel een eind had gemaakt aan de vijandelijkheden bleven de Fransen rancuneus en daar speelde het Congress op in. De bekendste Amerikaan ter wereld, Benjamin Franklin, werd in october 1776 naar Parijs gezonden om er discreet te lobbyen voor Franse steun aan de opstandelingen. Hij was toen net 70 geworden.

     

    Franklin werd beroemd voornamelijk door zijn werk op gebied van elektriciteit, hij had aangetoond dat de bliksem niet een uiting was van goddelijke toorn - zoals toen algemeen werd aangenomen -  maar slechts een banale elektrische ontlading. Door het introduceren van de bliksemafleider redde hij talloze gebouwen van vernietiging door brand. Bekend zijn zijn experimenten met een vlieger in 1752, met de hulp van zijn (bastaard)zoon William (fig 2). Maar niet alleen op gebied van elektriciteit was hij actief. Hij vond een nieuw soort kachel uit: de Franklin kachel die minder roet en rook produceerde, hij ontdekte het hoe en waarom van de Golfstroom en bracht deze in kaart, hij ontwierp een soort “bionische arm” om een boek uit een hooggelegen rek te halen, hij ontwierp als eerste de bifocale brillenglazen, etc, etc, allemaal uiterst praktische dingen. In een essay A Proposal for Promoting Useful Knowledgeverwoordde hij duidelijk hoe hij lak had aan metafysische beschouwingen zonder praktisch nut. Hij die als 10-jarige reeds de schoolbanken had verlaten ontving later diverse academische graden van Yale, Harvard en Oxford. Hij werd dan ook beroemd in het buitenland als Doctor Franklin.

     

    Franklin had inderdaad geen enkele formele opleiding genoten. Hij was de 15de  in een rij van 17 kinderen. Toen hij 10 jaar werd haalde zijn vader hem van school - waar hij nochtans een uitstekend leerling was - om mee te helpen in de ouderlijke kaarsenfabriek te Boston. Maar dat lag Benjamin niet en als 12-jarige ging hij dan in de leer bij een oudere broer, James, eveneens in Boston, die drukker was en een krant uitgaf : The New England Courant. Daar voelde hij zich als een vis in het water. In zijn broers krant publiceerde hij met enorm succes verhaaltjes onder het pseudoniem Mrs Silence Dogood, een zogezegde weduwe. Franklin zou zijn leven lang gebruik maken van pseudoniemen als Harry Meanwell, Alice Addertongue, Richard Saunders, Timothy Turnstone e.a.  Maar toen zijn broer ontdekte wie er achter Mrs Silence schuilging en, jaloers op diens succes, maakte hij een einde aan zijn opleiding. Benjamin trok nu naar New York maar strandde in Philadelphia. Dit zou voor de rest van zijn leven zijn thuisbasis blijven.

    Hij logeerde er aanvankelijk in het huis van ene John Read waar hij verliefd werd op diens dochter Deborah en haar in 1723 te huwelijk vroeg. Dit werd echter geweigerd door de ouders, niet vanwege zijn jeugdige leeftijd (hij was toen 17 en Deborah 15) maar omdat hij blijkbaar financieel niet solvabel genoeg was. Het jaar daarop, in november 1724, vertrok hij naar Londen waar hij bij diverse drukkers werkte en er bovendien in jeugdige onbezonnenheid met succes zijn eerste pamflet uitgaf waarin hij zich min of meer afzette tegen de Puriteinen en andere Calvinisten (On Liberty and Necessity, Pleasure and Pain). Hoewel nog immatuur gaf dit toch al aan wat zijn latere pragmatische filosofie zou worden. In zijn autobiografie schreef hij over het Deïsme : I began to suspect that this doctrine, though it might be true, was not very usefulEen groot filosoof zou Franklin echter nooit worden, hij hield zich bezig met praktische gedachten over het leven van alle dag liever dan met metafische abstracties.

     

    Einde 1726 keerde hij terug naar Philadelphia. Daar bleek zijn voormalige liefde ondertussen getrouwd te zijn met ene John Rogers. Die man ontpopte zich echter als een nietsnut en oplichter en vervolgens verdween hij met de noorderzon.


    In Philadelphia specialiseerde hij zich verder als drukker. 
    Hij stichte er een club van jonge dynamische ondernemers, de zog. Junto Club. Het doel van deze club : het publieke welzijn bevorderen ook ten bate van de eigen business. De voorloper van de hedendaagse Rotary clubs. In 1729 werd hij  eigenaar en uitgever vanThe Pensylvania GazetteOp sluwe wijze veroverde hij het lezerspubliek van rivalizerende dagbladen via een zeer populaire lezersrubriek, de meeste lezersbrieven, voornamelijk over “sex & crime” schreef hij echter zelf onder diverse schuilnamen.

    De jonge vrijgezel had zelf ook een grote sexuele appetijt en had allerlei avontuurtjes, intrigues with low woman zoals hij later schreef in zijn autobiografie. Zijn zoektocht naar een echtgenote met een broodnodige en flinke bruidschat mislukte. Een jonge drukker was blijkbaar geen grote bruidschat waard. Later schreef hij : I could not expect money unless it was to marry a woman I should not otherwise think agreeableOndertussen, rond 1930, raakte een van scharrels zwanger en beviel van een zoon : William. Tot op heden is niet bekend wie de moeder was van dit kind dat later zou uitgroeien tot een belangrijke politieke figuur. William Franklin, notoir anglofiel, werd de laatste koloniale gouverneur van New Jersey en een standvastige loyalist tijdens de Amerikaanse Revolutionaire Oorlog waardoor hij hevig in conflict zou komen met zijn vader, een van de voorvechters van de Onafhankelijkheid.

     

    Benjamin Franklin erkende de baby als zijn zoon en was nu op zoek naar een geschikte moeder voor het kind. Zo kwam hij in 1730 weer terecht bij zijn eerdere jeugdliefde Deborah Read. Maar die was, zoals reeds vermeld, getrouwd met een zekere John Rogers die echter spoorloos was verdwenen. En vermits hij niet als dood werd opgegeven bleef zij nog steeds mevrouw Rogers en kon dus officiëel niet hertrouwen. Op een bruidschat hoefde Franklin dus niet te rekenen en in 1930 ging hij met haar samenwonen als man en vrouw onder het regime van een “common law” huwelijk. Zij nam de zorg voor de kleine William over. Ben Franklin beschouwde zijn “huwelijk” waarschijnlijk meer als practisch dan romantisch.

    In 1732 werd hun eerste kind geboren : Francis die echter stierf aan de pokken toen hij 4 jaar werd. Het toeval wil dat zijn vader een groot voorstaander was van de pokken “inenting”, een toen nog erg omstreden techniek die erin bestond gedroogde pokkenkorsten in poedervorm in de neus te blazen waardoor men slechts een heel milde vorm van de ziekte kreeg en vervolgens immuun werd.(Voltaire zou vanaf 1742 deze techniek verdedigen in Frankrijk). De mortaliteit van de techniek bedroeg slechts 0,5 à 2 %, heel wat minder dus dan de 30% overlijdens door de echte pokken.  De moderne methode, met een mortaliteit van 0 % door scarificatie van de huid met een koepokkenvirus werd pas vanaf 1792 door de ontdekking van Jenner toegepast.

    Franklin was van plan geweest zijn zoontje in te enten maar had dat even uitgesteld omdat de jongen verkouden was. Maar ondertussen kreeg hij al de pokken en overleed. Het gerucht deed natuurlijk de ronde dat het kind was overleden door de inenting, en Franklin had alle moeite om dit te weerleggen in zijn Gazette

     

    Eind 1732 begon hij met de publicatie van de immens populaire Poor Richard’s Almanack (fig 3) waarin hij schreef onder het pseudoniem van Richard Saunders, en waarvan elk jaar tienduizenden exemplaren werden verkocht. Ook in Frankrijk werd die almanak gretig gelezen, in vertaling, onder de titel Le Bonhomme RichardDeze “almanack” was de voorloper van de nog steeds populaire dagscheurkalenders als bvb De DruivelaarLater, in 1779, zou een Frans fregat onder die naam aan de zijde van de Amerikanen de Britse vloot bevechten. En nog later, in 1944 eerden de Amerikanen Benjamin Franklin met de naam van een vliegdekschip : de USS Bon Homme Richard (sic) dat tot 1971 dienst zou doen (o.a in Korea en Vietnam). Tot op heden wordt de herinnering aan Franklin levendig gehouden door zijn conterfeitsel op de 100 US Dollar biljetten (fig 4).

     

    Met zijn Poor Richard’s Almanack realizeerde hij zijn filosofie : the making of money by the promotion of virtueDe jaarlijks publicatie van zijn Almanack legde de basis van wat een immens fortuin zou worden. Een van de redenen van dit succes waren de “simpele” aforismen die Richard verkondigde, bvb : Early to bed and early to rise, makes a man healthy, wealthy and wiseHij publiceerde en verzameling van die aforismen in een zogenaamde preek van Vader Abraham onder de titel : The Way to Wealth. Het werd het meest verkochte boek ooit, vertaald in negen talen, o.a. in het frans als : La Science du Bonhomme Richard. Tot op heden zijn er meer dan 1300 edities van verschenen. 

     

    Franklin, rijk geworden als drukker en succesvol ondernemer, werd een vooraanstaand burger in Philadelphia en zette zich vooral in voor het algemeen welzijn : hij organiseerde het eerste vrijwillig brandweerkorps en de eerste uitleenbibliotheek ter wereld, met als motto communiter bona profundere deum est (het bevorderen van het algemeen welzijn is goddelijk). Hij werd uitgenodigd toe te treden tot de “Grand Lodge of Free and Accepted Masons”. Hij zou uiteindelijk verkozen worden tot Grootmeester van de Vrijmetselaars van Pennsylvanië, de oudste loge van Noord-Amerika. Veel later zou hij samen met Voltaire ingewijd worden in de beroemde Parijse Loge  les neufs soeurs en er zelfs voorzittend meester worden.

     

     


     XXXX


    Fig 1

     

     





    Fig 2




    Fig 3


    Fig 4

    21-04-2020 om 00:00 geschreven door Guido  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (1)
    22-12-2014
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Jacques-Louis David, revolutionair of opportunist ? (2)

    In het eerste deeltje van dit item over David schreven we dat sommige engelstalige kunsthistorici aan de David van de jaren 1780 retrograad intenties toeschrijven die hij pas in de jaren 1790 heel misschien zou hebben gehad. Zij doen in feite aan een soort hineininterpretierung van sommige van zijn doeken.

    Vooral de “Eed der Horatiërs” uit 1784 (Afb 1) is een doek waarnaar ze steeds weer teruggrijpen om de vroege revolutionaire idealen van David bevestigd te zien. Zelfs Simon Schama (in : De Kracht van de Kunst), die verder geenszins een positief beeld borstelt van David als mens, schrijft over dit doek: “het was als een klaroenstoot die opriep voor een gewapende opstand”. Met andere woorden een doek dat David zou geschilderd hebben om uiting te geven aan zijn “revolutionaire” idealen en de omverwerping van de monarchie. Dit is natuurlijk onzin zij het goedklinkende onzin, en ik volg hierin de mening van Franse auteurs als Schnapper en Sérullaz (Antoine Schnapper et Arlette Sérullaz, David, Paris, RMN, 1989. Afb 2).

    Het verhaal van de Horatiërs was een favoriet thema in de 18de eeuw, niet in het minst door het boek van Charles Rollin (Histoire Romaine depuis la fondation de Rome jusqu’à la bataille d’Actium. Par M. Rollin. A Paris, chez la Veuve Estienne, Libraire, rue Saint Jacques. MDCCXLI). 

    Dit boek (Afb 3), een geromantiseerde versie van een episode uit Livius’ Ab Urbe Condita, was destijds een echte bestseller. De 18de eeuwse mensen werden door dergelijke verhalen net zo geboeid als de hedendaagse mens geboeid is door het liefdesleven van BV’s of door eet – en kookprogramma’s en het optreden van TV-koks. 

    Het is een verhaal uit de tijd van het Romeinse koninkrijk, lang voor er van een Republiek sprake was. Rome en Alba Longa voerden oorlog met elkaar. Uiteindelijk werd het pleit beslecht door een gevecht tussen drie broers uit het Romeinse kamp, de Horatiërs en drie broers uit het kamp van Alba Longa, de Curatiërs. De afspraak was dat het gevecht zou doorgaan tot alle drie leden van eenzelfde familie zouden zijn gedood. De zaak was echter gecompliceerd: een zus van de Horatiërs, Camilla, was verloofd met één van de Curatiërs terwijl Sabina, een zus van de Curatiërs, getrouwd was met één van de Horatiërs. Ondanks deze onderlinge banden en de wanhoop van beide vrouwen ten spijt maande Horatius Senior zijn zonen aan te strijden op leven en dood. David toont het moment waarop de drie zonen de plechtige eed afleggen in de handen van hun vader om inderdaad te strijden op leven en dood in het algemeen belang van het koninkrijk, ongeacht de familiebanden met de tegenstander. 

    De afloop is bekend, er is slechts één overlevende, een Horatiër, en toen deze Rome binnenstapte werd hij opgewacht aan de poorten door zijn zus Camilla. Die besefte uiteraard dat haar verloofde dood was en ze gaf luidkeels uiting aan haar verdriet. Horatius, geërgerd omdat de vreugde van zijn overwinning werd verpest, trok zijn zwaard en stak zijn zus dood met de woorden: Sic eat, quaecumque Romana lugebit hostem (Moge dit het lot zijn van elke Romeinse vrouw die een vijand betreurt. Livius, AUC I. 26). Hij werd aangeklaagd en veroordeeld door de koning maar nadat zijn vader een beroep had gedaan op de volksvergadering werd hij vrijgesproken. Tot zover het verhaal.

    David (toen reeds beroemd door zijn Belisarius) kreeg de koninklijke opdracht om iets te maken over het thema van de Horatiërs voor het Salon van 1783. Maar omdat hij toen nog volop met zijn Andromache bezig was, kwam het werk pas klaar voor het Salon van 1785. Toen het echter eenmaal in het Salon hing was de bewondering unaniem. Niemand had iets dergelijks ooit gezien.

    In 1784 toen hij aan het doek werkte  was er van revolutie nog helemaal geen sprake en al zeker niet in het hoofd van David die toen, en ook later, alleen aan centen dacht. Bovendien vochten de Horatiërs voor Tullus Hostilius, de derde koning van Rome, en werd het doek geschilderd in opdracht van een andere koning, Louis XVI. Van een verheerlijking van heroïsch-republikeinse “virtus”, van een klaroenstoot voor een gewapende opstand, zoals men ons wil doen geloven, is hier helemaal geen sprake. Pas vier jaar later zouden de gedeputeerden bij het uitroepen van de Assemblée Nationale op 20 juni 1789 hun beroemde “eed van de kaatsbaan” afleggen met gestrekte arm, daarbij de eed van David’s Horatiërs imiterend (Afb 4). Deze Assemblée Nationale, eenzijdig uitgeroepen door de Derde Stand, zou kunnen worden gezien als een verre voorbode van de komende Revolutie maar daarom heeft het doek van David nog geen revolutionaire betekenis.

    Een ander werk van David uit 1788, Les Amours de Pâris et Hélène(Afb 5) geschilderd in opdracht van de graaf van Artois, een jongere broer van Louis XVI (de latere Charles X) zou eveneens reeds moeten getuigen van David’s republikeinse inborst. 

    De graaf van Artois was een notoire vrouwengek en, althans volgens de roddelpers, minnaar van zijn schoonzus Marie-Antoinette. 
    Het thema van Pâris en Helena is voldoende bekend (Pâris, een Trojaanse prins, moest op zekere dag kiezen aan wie hij een gouden appel zou geven: aan Athéna, Héra of Aphrodite. Athena beloofde hem de overwinning bij elke oorlog, Hera eeuwige roem in Azië en Europa, en Aphrodite beloofde hem de liefde van de mooiste vrouw ter wereld: Helena, echtgenote van Menelaos, koning van Sparta. Pâris kiest voor Aphrodite en ontvoert Helena waardoor de oorlog met Troje begon. Het “Oordeel van Pâris” is een thema dat door tal van kunstenaars werd hernomen: Rubens, Watteau, enz.) 

    Het zoetsappig, licht-erotisch tafereel dat David schilderde staat in schril kontrast met de ernst en viriliteit van zijn ander werk. Het doek is gewijd aan de liefde, zoveel is duidelijk. De symbolen die naar Venus (Aphrodite) verwijzen zijn alomtegenwoordig. Leda die de liefde bedrijft met de fameuze zwaan, te zien op de plint aan het hoofdeinde van het bed ( Leda zou later bevruchte eieren “werpen” en uit een daarvan zou Helena ontsproten zijn); bas-relief van Psyché en Cupido onderaan de pilaster achter het voeteinde van het bed; Venus met de gouden appel van Pâris op de kolom links, afbeelding van het “oordeel van Pâris” op de lier, enz. 

    Het was bijna onvermijdelijk dat men zelfs in dit schilderij sporen of verwijzingen zou trachten te vinden naar David’s revolutionair engagement. Kunsthistorica Professor Yvonne Korshak laat daar geen twijfel over bestaan. Korshak ziet in de tegenstelling tussen het minnekozend paar en het koel architecturaal decor met de strenge tribune van de kariatiden, reeds een suggestie van het komend drama van de revolutie. De kariatiden, net als de phrygische muts van Pâris, nochtans sinds vele eeuwen slechts een neutraal standaardattribuut dat enkel naar de herkomst van Pâris verwees ( Afb 6) zijn voor haar, via spitsvondige argumenten, evenzoveel symbolen van vrijheid versus slavernij. In de slechts vaag zichtbare figuren onderaan op de zoom van het kleed van Helena ziet Korshak zelfs de heraldische Franse lelies,des fleurs de lys. We citeren uit haar werk: Through the fleur de lys border of Helen’s gown, David forges a symbolic link between the French queen and the mythic paradigm of adultery and moral laxity. (Paris and Helen by David: Choice and Judgment on the Eve of the French Revolution. Yvonne Korshak, The Art Bulletin, Vol 69, N°1 ( Mar 1987) pp 102-116)

    Met dit schilderij besteld door de broer van de koning zou David dus een nauwelijks verborgen revolutionaire kritiek hebben geleverd op een vicieuze monarchie, waar de vrouw van de koning (Helena/Marie-Antoinette) overspel pleegde met diens broer (Pâris/Comte d’Artois). 

    Dit is natuurlijk kunsthistoriek op zijn smalst.

    Korshak en andere kunsthistorici gaan gewoonweg voorbij aan het feit dat op het Salon van augustus 1789 - het eerste revolutionaire Salon - David’s tijdgenoten (noch David zelf trouwens, zoals blijkt uit zijn brieven) in dit schilderij geen enkel verband met, of kritiek op, de monarchie zagen. Het doek werd door sommige critici geprezen voor zijn effet doux et harmonieux, en door anderen voor l’exacte observation du costume, digne de Poussin; seul regret: les contours un peu secs. En dat was het. Niks kritiek op de monarchie.

    Een laatste voorbeeld: “De lictoren brengen Brutus de lichamen van zijn zonen”. Een schilderij uit 1789 (Afb 7).

    Het doek was net als dat van de Horatiërs een koninklijke opdracht en had hetzelfde thema als onderwerp: mannelijke onbaatzuchtige en patriottische heldenmoed ondanks en versus het geweeklaag van de vrouwen. Dit thema van exemplum virtutis was destijds in heel Europa populair. Toch zal men, net als bij de Horatiërs het geval was, ook hier weer een bewijs willen zien van het revolutionair karakter van David en een vingerwijzing naar de val van de monarchie. Dat dit inderdaad vijf jaar later gebeurd is doet niets terzake. In 1789, toen het doek werd voltooid was er nog helemaal geen sprake van het einde van de monarchie, wel van een hervorming. In de lente van 1792 kreeg David zelfs nog de opdracht een schilderij te maken van Louis XVI die de nieuwe Constitutie aan de Dauphin zou overhandigen; maar het is bij voorbereidende schetsen gebleven.

    Wat het schilderij betreft : het gaat hier niet om de beter bekende Brutus die Caesar vermoordde om de republiek te redden (en daardoor feitelijk de basis legde voor het keizerrijk) maar om een Brutus die ongeveer vijfhonderd jaar eerder Tarquinius Superbus, de laatste koning, verjoeg en aldus een eind maakte aan wat een waar schrikbewind was geworden. De algemene haat tegen de monarchie had een hoogtepunt bereikt toen Sextus, de zoon van de koning, een vroom en populair meisje had verkracht waarna het slachtoffer zelfmoord pleegde. Dit meisje was Lucretia, een nichtje van Brutus en de vrouw van Collatinus. Beide mannen zwoeren bij haar lijk om voor altijd een einde te maken aan het gehate koningschap, wat hen ook lukte. Brutus en Collatinus werden de eerste twee consuls van de Res Publica Romana, de Romeinse Republiek. De jonge Republiek zwoer dat zij in de toekomst nooit meer door koningen geregeerd zou worden. Kort na de val van Tarquinus ontstond er echter een complot om de monarchie te herstellen. Aan dit komplot hadden ook beide zonen van Brutus deelgenomen. Zijn vaderlijke gevoelens beletten hem echter niet om consequent de doodstraf over de verraders uit te spreken. Uiterlijk onbewogen was hij getuige van hun executie. Het schilderij toont het moment waarop de lictoren de lijken van zijn zonen komen thuisbrengen voor de begrafenis. 

    Een argument dat soms wordt aangehaald is de weigering van Angiviller, de minister van Kultuur, om het doek op het Salon te tonen. Maar die weigering stoelde op een geheel andere reden: Angiviller zag in het schilderij een verholen kritiek op de koning omdat die zijn broer, de graaf van Artois, niet even hardhandig aanpakte als Brutus zijn zonen had aangepakt. De graaf van Artois, notoir womanizer, big spender en flierefluiter, en zeker geen exemplum virtutis, trachtte namelijk steeds opnieuw weer stokken in de wielen te steken van de zaak van de tiers-état. De weigering van Angiviller viel echter in zeer slechte aarde bij de media die gewaagden van ongeoorloofde censuur. Uiteindelijk moest Angiviller toch toegeven en werd het doek tentoongesteld. Het kende onmiddellijk een enorm succes en had zelfs een invloed op mode en meubilair: gepoederde pruiken werden obsoleet en kapsels à la Brutus de standaard. Jacob, de ebenist, begon aan zijn “romeinse” meubels zoals getekend door David.

    Sommige kunsthistorici willen in het schilderij mordicus een echo zien van de turbulente tijden van het ogenblik. Professor Thomas E. Crown, ziet in David’s Brutus zelfs een allusie op een affaire die de gemoederen in die tijd erg beroerde: de affaire Kornman. De mooie en jonge Madame Kornman werd door corrupte en wellustige hovelingen tot ontuchtige handelingen verleid en werd uiteindelijk zelfs opgesloten in een  maison disciplinaire pour filles perdues et  folles ( Zie Sarah Maza: Private Lives and Public Affairs: The Causes Célèbres of Prerevolutionary France). 

    De theorie van Crown slaat nergens op: David schilderde hier niet de verkrachting van Lucretia maar wel Brutus en zijn geëxecuteerde zonen. Maar de geruchtmakende affaire Kornman inspireerde ondertussen wel Mozart, een aanhanger van het mesmerisme, voor zijn opera Così fan tutte. (Pierpaolo Polzonetti: Mesmerizing adultery: Così fan tutte and the Kornman scandal. Cambridge Opera Journal, 14, 3, 263–296, 2002) (daarover meer in een volgende blog).

    Dat David met zijn Brutus geen enkele toespeling maakte op de actualiteit en al helemaal niet op de koning wordt verder bewezen door een briefje van David aan zijn vriend en leerling Wicar, die later, net als David trouwens, een rabiate robespierriste zou worden: je fais un tableau de ma pure invention, enz., geen woord over de koning of over de actualiteit. Bovendien: op een voorbereidende schets, bewaard in het Statens Konstmuseum van Stockholm, zien we nog de hoofden van de zonen van Brutus op palen gespiest. Op de versie die op het Salon werd getoond is dit weggelaten om elke allusie op de actualiteit te vermijden, namelijk op het feit dat na de bestorming van de Bastille (14 juli 1789) het hoofd van de gevangenisdirecteur, Launay, op een spies geprikt, triomfantelijk door de straten werd gedragen (Afb 8).

                                                      *******

    Zolang de adel en de monarchie de dienst uitmaakten bleef David hun dienaar en lakei, want vandaar kwamen de bestellingen. Pas toen in 1792 de monarchie werd afgeschaft kreeg David plots republikeinse gevoelens en schaarde hij zich aan de zijde van de nieuwe machthebbers en werd nu hun lakei. Meedogenloos vervolgde hij nu zijn vroegere bazen en ging voluit voor Robespierre en diens Terreur. Maar toen zijn vriend Robespierre ten val kwam distancieerde hij zich vlug van de Terreur waaraan hij actief had meegewerkt en verklaarde hij openlijk zich te hebben laten misleid. Vervolgens werd de gewezen jacobijn en republikein de lakei van een nieuwe despoot : Napoleon.

    Om deze negatieve visie over David te ontmijnen trachten voormelde kunsthistorici aan te tonen dat David van meetaf aan republikeins was. Dat David vervolgens scheep ging met Napoleon verdedigen ze door te stellen dat Napoleon de behoeder was van de Revolutie. Quod non natuurlijk. 






    afb 1



    afb 2



    afb 3



    afb 4



    afb 5



    afb 6



    afb 7



    afb 8

    22-12-2014 om 00:00 geschreven door Guido  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    01-12-2014
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Jacques-Louis David, revolutionair of opportunist ? (1)

    Stefan Zweig, de bekende kultuurfilosoof en biograaf die samen met zijn vrouw in 1942 zelfmoord pleegde in Brazilië, schreef over Jacques-Louis David in zijn biografie van Marie-Antoinette :  a typical specimen of those who lick the boots of the powerful, always ready to flatter the successful but pitiless towards the vanquished. (in: The Portrait of an Average Woman. 1932. Afb 1).

    Ik was, en ben nog steeds, een groot bewonderaar van sommige van zijn werken : het mysterieuze portret van Dokter Leroy, gynecoloog (1783, Afb 2); de mature viriliteit van de Eed der Horatiërs (1784, Afb 3); de subtiliteit van het portret van Lavoisier en zijn jonge vrouw (1788, Afb 4); en natuurlijk de gruwelijke schoonheid van Marat vermoord in zijn bad (1793, Afb 5).

    Wij zijn blijkbaar geneigd onze bewondering voor de werken van een kunstenaar uit te breiden naar de persoon zelf van de kunstenaar. Iemand die vermag taferelen te schilderen die ons diep beroeren, die iemand moet toch een persoonlijkheid hebben die ons eveneens diep kan beroeren ? Dit is meestal niet het geval. Bij nader onderzoek blijken sommigen niet alleen eerder banale persoonlijkheden te zijn maar bovendien dikwijls mercantiele en frauduleuze trekjes te vertonen. 

    Zo ook Jacques-Louis David. 

    Zijn doek van de door Charlotte Corday vermoorde Marat bracht het revolutionair enthousiasme tot een paroxysme. David deed voor de revolutie met zijn penseel wat Goebbels deed met het woord voor Das dritte Reich. Met dezelfde leugenachtigheid. 

    De afgebeelde Marat was slechts een fictieve en zeer geïdealiseerde versie van de ware Marat. David schilderde hem als een klassieke held met een huid als van marmer die de innerlijke deugdzaamheid weerspiegelde. De gapende wond door Corday toegebracht werd een fijne incisie zoals men die kan zien op afbeeldingen van Jezus aan het kruis (uit Simon Schama : De kracht van Kunst. Afb 6) . Marat-Martyre was nu geboren en leek in niets meer op de ware Marat met zijn loense blik en een huid bedekt met een onsmakelijke en stinkende schilferige massa. Docteur Marat, L'Ami du Peuple zoals hij zich zelf noemde in zijn revolutionair krantje, leed aan een huidziekte die zich vanuit zijn anus over zijn hele lichaam verspreidde. Hij stonk een uur in de wind. Om die perianale brand te bedwingen bracht hij noodgedwongen zijn dagen door in een bad met antiseptische en kalmerende eigenschappen. Uit frustratie schreef hij daar zijn doodvonissen uit (Bij David, in de Conventie, wordt dat : hij stierf terwijl hij zijn laatste korst brood aan de armen gaf). 

    Dokter Marat was inderdaad zeer gefrustreerd, vooral ook omdat zijn kandidatuur voor de Academie des Sciences in het verleden steeds werd afgewezen. Zijn theorie over het flogiston werd door gevestigde wetenschappers van het Ancien Regime, zoals Lavoisier en Franklin, steevast naar het rijk der fabelen verwezen, waar het trouwens ook hoorde.

    David, een goede vriend van Marat, was eveneens een gefrustreerde persoonlijkheid. Niet alleen door zijn uiterlijk : zijn gezicht werd ontsierd door een tumor van de linker wang waardoor hij moeilijk kon spreken in het openbaar, hij was praktisch onverstaanbaar en bovendien besproeide zijn speekselvloed de toehoorders (J R Soc Med. 2007 Jul; 100(7): p.341: Jacques-Louis David and his post-traumatic facial pathology). Op zijn vele zelfportretten maskeerde hij dit ontsierend detail overigens zorgvuldig, maar het is wel duidelijk zichtbaar op een buste door François Rude (Afb 7). Maar net zoals bij Marat had zijn frustratie ook diepere gronden dan dit cosmetisch detail. Op voorspraak van Joseph Vien, beroemd geworden door zijn Marchande d’Amours (Afb 8) - eindpunt van de rococo en begin van het neoclassicisme in de schilderkunst werd hij ingeschreven voor een formele opleiding aan de Académie Royale de Peinture et de Sculpture . Een van de hoogtepunten van die opleiding was de jaarlijkse competitie voor de Grand Prix de Rome. De laureaat van deze prijs kreeg een ticket voor een verblijf in Rome aan de prestigieuse Académie de France à Rome. Vier jaar na elkaar greep David naast deze prijs. In 1771 werd de Bruggeling Suvée tot laureaat uitgeroepen, net voor de neus van David. Dit was de oorzaak van een levenslange vijandschap tussen die twee protagonisten van de neoklassieke schilderkunst  In 1772 greep hij weer naast de eerste prijs. Hij was zo ontgoocheld over het verdict van de jury dat hij een belachelijke poging tot zelfmoord ondernam (Schnapper en Sérullaz: David. Editions RMN, Paris, 1989). 

    Pas in 1774 was het eindelijk zo ver. Levenslang zou David, net als Marat, zich rancuneus opstellen tegen het Academisch “Establishment” van het Ancien Regime. En net als Marat zou hij, wat hij ervoer als een sociale handicap dit trachten te compenseren door aan te schurken bij de proponenten van het Régime, zoals de jongste broer van de Koning, de graaf van Artois, de latere Koning Charles X, voor wie hij in 1788 Les Amours de Paris et Hélène (Afb 9) schilderde, een soft erotisch tafereel, in schril contrast met de ernst en viriliteit van zijn ander zogenaamd “republikeins” werk.

    David hield zich in de pre-revolutionaire jaren 1788-89 helemaal niet bezig met de mensen die toen in Parijs bij bosjes stierven van de honger. Hij was een society schilder geworden, een habitué in de aristocratische milieus en, net als Voltaire destijds, een sluwe geldwolf. Ook Marat bewoog zich vroeger in dezelfde kringen, in 1777 was hij nog aangesteld als arts in de hofhouding van de graaf van Artois, zij het voor zijn paarden. 

    Toen de revolutie zich aankondigde en duidelijk werd dat het Ancien Regime op apegapen lag verliet David al heel snel de aristocratische milieus en papte nu aan met de voormannen van de revolutie. Marat en David werden epigonen van een revolutie die al wat adellijk was, of sympathiseerde met het Ancien Regime, onverwijld naar de guillotine verwees. Ze zwegen wijselijk over hun royalistisch verleden.

    David, intimus niet alleen van Marat maar ook van Robespierre en Danton – vrienden die hij vervolgens lafhartig zou verraden of in de steek laten – werd een actief lid van het Comité de Salut Public en vervolgens van de beruchte Sûreté Générale  waar hij een vlijtige chef werd van de Section des Interrogatoires. Zijn “clienten” werden genadeloos doorverwezen naar het Tribunal Révolutionnaire en vandaar linea recta naar het schavot. Hij tekende het doodvonnis van  ongeveer 3000 mensen, de Koning natuurlijk en vooral ook zijn rivaliserende schildercollega’s van de Academie. Ook Lavoisier moest er aan geloven, de man die Marat’s toetreding tot de Academie des Sciences steeds had belemmerd. Lavoisier was bovendien getrouwd met een voormalige leerlinge van David, Marie-Anne Paulze, de dochter van een schatrijke fermier-général. David had een oogje op deze schatrijke leerlinge maar ze verkoos Lavoisier . In 1788 nog had hij het fameuze portret geschilderd van Lavoisier en zijn jonge vrouw waarvoor hij het fabuleuze bedrag van 7000 livres vroeg, 6 jaar later tekende hij zijn doodvonnis, en ook dat van zijn schoonvader Paulze. 
    Een ander doodvonnis dat hij mee ondertekende was dat van generaal de Beauharnais, de echtgenoot van Joséphine, een bloedmooie creoolse uit Martinique. Normaal moest Joséphine een paar dagen later ook naar de guillotine maar ondertussen ging Robespierre zelf voor de bijl en werden alle “verdachten” bevrijd. Joséphine werd kort daarop de eerste vrouw van Napoléon, toen nog een eenvoudig generaal.

    Nogal wat kunstcritici, voornamelijk uit Angelsaksische hoek, trachten aan de hand van zijn pre-revolutionaire schilderijen aan te tonen dat David al revolutionaire ideeën had, lang voor de eigenlijke Revolutie (we komen daarop terug in een volgende blog). Daarmee willen ze de bewering ontmijnen dat David een pure opportunist was, niet meer dan een “lakei” van het heersend bewind - zoals Danton zijn gewezen vriend toeschreeuwde toen die hem in de Conventie in de steek liet als duidelijk werd dat Danton naar de guillotine zou worden verwezen. Wat diezelfde dag nog gebeurde.

    Kort daarop, toen de Terreur op zijn hoogtepunt was, kwam Robespierre zelf onder vuur te liggen in de Conventie, mede door de megalomane rituelen georkestreerd door David waarin Robespierre als een nieuwe messias voorging in de feesten ter ere van l’Être Suprême. Toen Robespierre in de Conventie zware kritiek kreeg te verduren, stond David op – vermoedelijk in de mening dat Robespierre het tij nog kon doen keren – en riep zijn kompaan toe : “als jij de gifbeker moet drinken zal ik je volgen”. ’s Avonds in de Club des Jacobins werd echter duidelijk dat Robespierre en zijn aanhang de dag daarop in de Conventie zouden worden gearresteerd, met de gekende gevolgen. David moet dat geweten hebben want hij kwam niet opdagen in de vergadering en liet zich ziek melden. Zo ontliep hij de guillotine. Maar een vijftal dagen later werd hij toch gearresteerd. In de gevangenis zag de gewezen orkestmeester van de Revolutie, de onverschrokken republikein, nu plots het ware licht, hij was misleid geweest verklaarde hij, misleid door machtige mannen, in zijn hart echter was hij steeds zuiver geweest, vol goede bedoelingen. Zo kwam hij vrij en de voormalige republikein werd nu de lakei en hofschilder van een militaire despoot. Het kitscherig portret dat hij schilderde van Napoleon die over de Alpen trekt (Afb 10), door sommigen fel bewonderd, is niet meer dan tenenkrullende  propaganda.

    Na de val van Napoleon en tijdens de Restauration vluchtte David naar Brussel waar hij tot zijn dood in 1825 zou blijven wonen in een mooi neoklassiek huis in de Leopoldstraat 9. Tegenwoordig is dit het 4-sterren hotel “The Dominican”. Een herdenkingsplaat herinnert aan Davids verblijf aldaar (Afb 11 en 12). Zijn vraag om naar Parijs te kunnen terugkeren werd steevast verworpen eerst door Koning Louis XVIII en dan door Charles X die niet vergeten waren dat David het doodvonnis van hun broer, Louis XVI, had ondertekend. David werd begraven op het kerkhof van Evere. Een kleine obelisk op zijn graf is een beschermd monument. Op de 4 zijden van de sokkel leest men : ici repose son corps embaumé. Maar zijn hart werd uiteindelijk toch begraven op het kerkhof Père Lachaise te Parijs.





    Afb 1



    Afb 2. Dr Leroy, Gynecologue. 1783. Musée Fabre, Montpellier.



    Afb 3. Le Serment des Horaces, 1784. Louvre, Paris.



    Afb 4. Portrait d'Antoine-Laurent Lavoisier et de sa femme, 1788. 
    Metropolitan Museum of Art, New York.



    Afb 5. Marat, 1793. KMSK, Regentschapstr 3, Brussel.



    Afb 6



    Afb 7. Buste de David par François Rude. Louvre, Paris (??)



    Afb 8. La Marchande d'Amours, 1763. Musée Nationale de Fontainebleau.



    Afb 9. Les Amours de Pâris et Hélène, 1788. Louvre, Paris.



    Afb 10. Bonaparte franchissant le Grand-Saint-Bernard, 1801.  Château de Malmaison.



    Afb 11. Leopoldstraat 9, Brussel.



    Afb 12


    Afb 13. Kerkhof van Evere.

    01-12-2014 om 00:00 geschreven door Guido  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    22-08-2014
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Louise 0'Murphy
    (Zie ook blog “Our Lady of the Potatoes” dd 13-03-2013)
            
    Marie-Louise O’Murphy was van Ierse afkomst. Haar grootvader was een gewezen soldaat in een Iers regiment dat King James II (Jacobus II) trouw was gebleven na zijn afzetting als laatste katholieke Stuart, en hem naar Frankrijk was gevolgd. Hij spoelde aan in Rouen waar hij trouwde met een andere Ierse. Ze kregen een zoon, Daniël, die zich vestigde als schoenlapper en die op zijn beurt met een Ierse trouwde, Peggy O’Hickey. Het stel kreeg 12 kinderen waarvan de eerste zes kort na de geboorte overleden, de volgende zes - allen dochters - bleven in leven. Het gezin van Daniël en Peggy behoorde tot de allerlaagste sociale klasse, beide ouders verbleven een tijdlang in de gevangenis: de vader wegens diefstal en chantage in jacobitische middens, en de moeder wegens diefstal en prostitutie. De jongste van hun kinderen, de twaalfde, werd geboren in Rouen op 22 oktober 1737 en werd gekerstend als Marie-Louise O’Murphy. Niets liet toen vermoeden dat deze jongste dochter later enige tijd het bed zou delen van de Franse koning, Louis XV, en nog later zelfs gravin zou worden, comtesse d’Ayat of ook nog comtesse Le Normant de Flaghac. Ze overleefde de revolutie en overleed pas in 1814,  voorzien van al haar adellijke titels.

    Het zou Giacomo Casanova geweest zijn die de toen 14-jarige Marie-Louise als model voorstelde aan de fameuze schilder Boucher. Althans dat is wat Casanova beweert in zijn Histoire de ma Vie, mémoires die hij schreef op het einde van zijn leven en die met een grote korrel zout moeten worden genomen (Afb 2). Marie-Louise O’Murphy werd later “Morfi” of “Morphi“ genoemd. Ook deze woordspeling zou op Casanova terug te voeren zijn. Hij schreef : L’habile artiste (Boucher) avait dessiné ses jambes et ses cuisses de façon que l’œil ne pouvait pas désirer de voir davantage. J’y ai fait écrire dessous : O-Morphi, mot qui n’est pas homérique, mais qui n’est pas moins grec. Il signifie Belle. Inderdaad het adjectief “bevallig” of “mooi” in het oud of Homerisch Grieks is eumorfos (m) of eumorfè (vr), in modern Grieks wordt dit omorfos (m) en omorfi (vr).

    Rond 1743 verhuisde het gezin O’Murphy naar Parijs. Het is onduidelijk of de vader toen reeds gestorven was of mee ging naar Parijs. Maar ook daar kreeg het gezin een bedenkelijke reputatie, terwijl de moeder vodden en tweedehands kledij verkocht in een winkeltje aan het Palais-Royal werden de oudere zussen van Marie-Louise modellen voor schilders aan de nabije Académie, actrices en prostituees. Een en ander kan men lezen in het rapport van een politieman, Jean Meunier, rapport dat deze schreef in 1753  (Bibliothèque de l’Arsenal à Paris : Bastille 10234, Journal de Meunier).
     
    Boucher, (in de woorden van Pierre Auguste Renoir) beeldde Morfi af in een wel zeer suggestieve pose. Van dit beroemd schilderij uit 1752 bestaan twee verschillende versies, een in de Alte Pinakothek te Munich) en een in het Wallraf-Richartz museum te  Köln. (Afb 1).
     
    Op dit ogenblik was la Pompadour nog steeds maîtresse en titre du Roi, maar er was al geruime tijd geen fysiek contact meer tussen beiden. Volgens sommige historici wegens bepaalde gynaecologische omstandigheden, volgens andere had Pompadour genoeg van de avances van de koning (son sexe sentait toujours un peu la crotte)  toch bleef Pompadour vasthouden aan haar rol als first lady van Frankrijk. En gelukkig maar, want zonder haar had bijvoorbeeld de Encyclopédie van Diderot en d’Alembert, waarvan zij de voornaamste sponsor was, nooit gedrukt kunnen worden. Om haar positie te handhaven moest ze de onverzadigbare Louis XV steeds van “vers vlees “ voorzien, smakelijk dat wel, maar niet al te snugger, zodat haar eigen positie niet in het gedrang kwam. Deze petites maîtresses kregen uiteraard geen appartement in het paleis, zoals een maîtresse en titre maar werden ondergebracht in een discrete residentie in het stadje Versailles, het zogenaamde parc-au-cerfs. Vandaar werden ze in een gesloten koets opgehaald en naar de koning gebracht. Ook Morphi kwam daar terecht nadat de koning het doek van Boucher had gezien, maar in tegenstelling tot de andere meisjes daar was zij een blijver.
     
    Op 19 juni 1754 stierf Fanfan, het tienjarig dochtertje van Pompadour en op 20 juni beviel Morphi van een dochter, Agathe-Louise. Het pasgeboren kind werd onmiddellijk bij de moeder weggehaald en zou in een klooster worden opgevoed op als kind van fictieve ouders maar op kosten van de koning. Pas 18 jaar later zou ze haar dochter te zien krijgen (Agathe-Louise bleef kinderloos en zou in 1774 zelfmoord plegen).
     
    De koning bleef Morphi ook na de bevalling bezoeken en het gerucht ging dat ze weldra Pompadour zou vervangen, Morphi begon dit trouwens ook zelf te geloven. Pompadour reageerde snel en adekwaat. Morphi moest verdwijnen, de koning stemde toe, en Morphi werd uitgehuwelijkt aan een jonge militair met veel adellijke titels maar zonder geld, graaf Jacques de Beaufranchet d’Ayat. De bruidsschat van 200.000 livres kwam hem goed van pas. Over het verleden van Morphi, nu comtesse de Beaufranchet d’Ayat, kwam hij niets te weten, ze stamde zogezegd af van een overigens totaal verzonnen oude Ierse adellijke familie : Murphy de Boisfailly. Het jonge paar ging in het ouderlijk kasteel in de Auvergne gaan wonen, ver van Versailles en de koning, en 6 maand per jaar ontoegankelijk door de sneeuw en de wolven.

    Haar echtgenoot stierf in 1757 aan het front in Rossbach (Saksen) en twee maand later beviel ze van zijn zoon: Louis-Charles d’Ayat. Deze zou later hofpage worden van Louis XVI en nog later het republikeinse kamp vervoegen. Hij bracht het tot generaal bij het republikeinse leger en in die hoedanigheid was hij betrokken bij de genocide in de Vendée (Afb 3). Natuurlijk noemde hij zich zelf nu citoyen Dayat, maar onder het Directoire werd het weer Général Comte d’Ayat.
     
    Na de dood van haar man hertrouwde Morphi met de rijke weduwnaar François-Nicolas Le Normant, heer van la Gravière, een familielid van de zogenaamde echtgenoot van Pompadour, Le Normant d’Etiolles. François-Nicolas had twee kinderen uit zijn vorig huwelijk, maar met Morphi kreeg hij geen kinderen. Het was een liefdeloos huwelijk en ze bedroog hem waar ze ook maar kon. In 1765 kocht het echtpaar het domein en het bijbehorend kasteel van Flaghac in de Auvergne (Afb 4). Morphi werd nu Mme Le Normant de Flaghac. Het echtpaar kocht ook een huis in Parijs en Morphi werd er al vlug de maîtresse van een priester, tevens minister van financiën, Abbé Terray (Afb 5), een boerenzoon uit Boën-sur-Lignon, the most hideous man of his time, maar een ware seksuele atleet. In 1768 beviel ze van een dochter officieel Marguerite-Victoire Le Normant de Flaghac genaamd. Maar de vader was Abbé Terray, althans volgens Duncan Sprott (Afb 6), volgens Camille Pascal (Afb 7) echter was het opnieuw Louis XV - maar dit is minder waarschijnlijk, de koning had al sinds een jaar de handen vol met Mme du Barry.
     
    In 1771 verliet het echtpaar definitief de Auvergne en ging permanent in Parijs gaan wonen. De Flaghacs kochten nu een huis in de Rue Notre-Dame des Champs, toevallig net naast dat van de Abbé. Van buiten leken het twee afzonderlijke woningen, maar de binnenmuren werden gesloopt zodat het één huishouden werd. Duncan Sprott beschrijft het prachtig : The Abbé came and went in his clerical costume, preserving the odor of sanctity in which he was supposed to live. As soon as he crossed the threshold he would rip of his wig and clerical bands and run up the staircase four steps at a time in search of his mistress, tearing his clothes of as he went, and leaving a black trail behind him.
     
    Mijnheer de Flaghac werd voor zijn inschikkelijkheid beloond, hij werd benoemd tot Receveur-Général des Taxes à Paris, een job waarvoor hij omzeggens niets moest doen tenzij een immense rijkdom vergaren. Hij werd zo rijk en zo dik dat hij zich alleen nog in een rolstoel kon voortbewegen. Abbé Terray zorgde er voor dat hij voor bewezen diensten een adellijke titel kreeg : Comte Le Normand de Flaghac. Terray stierf in 1778 en liet zijn enorme fortuin na aan Morphi. In 1783 werd Marie-Louise opnieuw weduwe en keeg nu ook de nalatenschap van haar echtgenoot in handen na een bitse strijd met diens zoon uit zijn eerste huwelijk. Haar vermogen wordt geschat op 2 miljoen livres .

    Ze is dus schatrijk en begint vanaf 1988 openlijk een liaison met de nieuwe minister van financiën Valdec de Lessart. Deze maakt zich echter niet erg geliefd, noch bij de Girondijnen, noch bij de Jacobijnen en in 1792 wordt hij gearresteerd. Hij wordt vanuit Orléans op een konvooi gezet samen met een 50-tal anderen om in Parijs berecht te worden, maar in Parijs heerst chaos en zijn de “september moorden” aan de gang en het konvooi wordt omgeleid naar Versailles. Maar daar worden ze aangevallen door een dronken en hysterische menigte. De geboeide en aan de karren vastgemaakte gevangenen worden tijdens een gruwelijke slachtpartij die meer dan een uur duurde zwaar toegetakeld en uiteindelijk gedood. Valdec overleeft de slachtpartij maar zijn beide voorarmen zijn afgehakt. Hij wordt door vrienden vanonder de lijken gehaald en in een nabije woning verzorgd. Maar zijn wonden veretteren, hij krijgt gangreen en sterft 2 maand later. Interessant detail : in hetzelfde konvooi bevond zich ook Brissac, de minnaar van du Barry. Diens hoofd werd afgehakt en door de ramen van haar kasteeltje in Louveciennes voor haar voeten naar binnen gegooid (zie blog dd 04-11-2013 : Het trieste eind van Mme du Barry. (1) De dood van Brissac).
     
    Morphi vlucht met haar dochter naar Le Havre maar keert in 1794 terug naar Parijs om te bewijzen dat ze niet wou emigreren (waarop de doodstraf stond en de verbeurdverklaring van bezittingen). Ze wordt gearresteerd maar na 5 maanden vrijgelaten na interventie door haar zoon Generaal Dayat.
     
    In 1795 trouwt ze voor de derde keer, nu met de 30 jaar jongere Louis-Philippe Dumont, een cipier die ze in de gevangenis had leren kennen, tevens représentant du peuple à la Convention nationale, maar die had het vooral op haar fortuin voorzien. Het huwelijk houdt dan ook geen stand en in 1798 - als de revolutionaire toestanden gekalmeerd zijn laat ze zich scheiden van haar député en gaat bij Marguerite-Victoire, haar dochter wonen. Ze noemt zichzelf weer comtesse de Flaghac of comtesse d’Ayat, al naar gelang, en sterft daar op 77-jarige leeftijd, in 1814.
            
    Haar dochter, Marguerite-Victoire Le Normant de Flaghac, was als 18-jarig meisje zwaar verliefd geworden op haar even oude neef Louis-Charles, comte des Aix (Afb 8), de latere lievelingsgeneraal van Napoleon: Général Desaix (Afb 9). (Er is geen stad of dorp in Frankrijk zonder een Rue Général Desaix). Louis-Charles had wel een titel maar geen geld. Op aanraden van haar moeder trouwde ze dan maar in 1786 met de steenrijke Comte Mesnard de Chouzy, maar ze bleef ondertussen wel een relatie onderhouden eerst met Desaix en later met een commercant uit Le Havre, een zoon van Le Normant d’Etiolles (de zogezegde echtgenoot van Pompadour). Chouzy, alleen maar omdat hij een comte was, en dus verdacht van royalistische neigingen, werd in 1794 geguillotineerd. (Dezelfde maand nog na de de executie van Chouzy trouwde ze met haar minnaar, de commerçant uit Le Havre). Marguerite-Victoire had echter al een kind van Chouzy: Albert Mesnard de Chouzy, geboren in 1792. Deze Albert trouwde in 1822 met Blandine de Champagny, Ze kregen een dochter Louise-Thérèse, geboren in 1823, die op haar beurt trouwde in 1848 met Edmond Comte de Martimprey, de latere generaal en gouverneur van Algerije (Afb 10). De afstammelingen van dit echtpaar bestaan tot op vandaag.
            
    Ondanks, of mede door de Franse Revolutie, behoren de Martimprey’s, de nakomelingen van de dochter van een Ierse schoenlapper en een abbé, een boerenzoon uit Boën-sur-Lignon, tot op heden tot de hoogste, rijkste en meest gerespecteerde Franse aristocratie.





    Afb 1. Wallraf-Richartz Museum, Köln.


    Afb 2.


    Afb 3.


    Afb 4.


    Afb 5. Abbé Terray.


    Afb 6.


    Afb 7.


    Afb 8.


    Afb 9. Général Desaix

    Afb 10. Le gouverneur d'Algerie, Edmond Comte de Martimprey.

    22-08-2014 om 00:00 geschreven door Guido  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    21-06-2014
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Vier zussen in het bed van de koning.

    Louis XV was als knaap en jonge man eigenlijk heel timide in het gezelschap van vrouwen en men begon te vrezen dat hij dezelfde “tegennatuurlijke” neigingen had als de voormalige Regent Philippe d’Orléans. Zijn huwelijk in 1725 - hij was toen 15 jaar - met de 7 jaar oudere Poolse prinses Maria Leszczyynska was echter een succes, aanvankelijk toch.

    Tussen 1727 en 1737 schonk zij hem 10 kinderen (waaronder een tweeling). Maar toen had zij er letterlijk en figuurlijk haar buik van vol. Zij liet de koning niet meer toe in haar bed en ging nu alleen verder met haar saai en hyperdevoot leven. De hovelingen vonden de echtelijke afwijzing buitengewoon interessant want de komst van een koninklijke maîtresse leek nu wel onafwendbaar en er zou weer wat leven komen in de duffe hofhouding van Versailles. De verschillende clans en politieke families mobiliseerden zich om een kandidate naar voor te schuiven wat voor hun familie, via voorspraak bij de koning, enorme voordelen zou kunnen betekenen : ministerposten, lijfrenten, landgoederen, politieke invloed. Hun dochters, moeders, tantes, ja zelfs echtgenotes boden tegen elkaar op om toch maar in de belangstelling van de koning te komen tijdens gemaskerde bals, kaartavonden, theatervoorstellingen, jachttaferelen en dergelijke.

    Maar kardinaal de Fleury, van oudsher mentor en tevens eerste minister van Louis XV, verkoos een maîtresse zonder financiële of politieke ambitie. Hij vond die zeldzame parel in de persoon van de oudste dochter van Louis de Mailly, markies van Nesle en Prins van Oranje, stammende uit een zeer oud adelijk geslacht dat nu weliswaar op zijn retour was. Louis de Mailly Nesle was getrouwd met Armande de la Porte Mazarin, een achternicht van wijlen Kardinaal Mazarin, die destijds, tijdens de kinderjaren van Louis XIV, raadgever en minnaar was geweest van diens moeder, Anne d’Autriche.

    Het echtpaar de Mailly Nesle had vijf dochters, vier ervan zouden in volgorde van geboorte in het bed van Louis XV belanden, Louise-Julie, de oudste, dus eerst. Ze was geboren in 1710, in hetzelfde jaar als de koning. Op 16-jarige leeftijd werd ze uitgehuwelijkt aan een neef, ook een de Mailly. Dit bleek een flierefluiter te zijn waarvan ze na korte tijd gescheiden leefde. Rond 1733  werd ze als Madame de Mailly de minnares van de koning, aanvankelijk discreet maar vanaf 1735 “officieel”. Hij installeerde Louise-Julie in een appartement boven het zijne. Het leven in Versailles, en in het bijzonder in de petits appartements werd nu heel levendig: C'est un bruit, une gaieté, un choc des verres, un pétillement du champagne… Et les fêtes succèdent aux fêtes zoals de Goncourt schrijft in zijn boek “La Duchesse de Chateauroux et ses soeurs.” Stilaan zocht Louis XV niet alleen meer de genoegens van de liefde in de armen van zijn maîtresse maar ook de prikkel van zinnelijk genot tijdens verkleedpartijen en incognito nachtelijke escapades. Een en ander werd hem goedmoedig vergeven door zijn naïeve maîtresse.

    Pauline-Felicité, geboren in 1712, de tweede dochter van het gezin Mailly-Mazarin, was geen schoonheid (visage de grenadier, col de grue, odeur de singe) maar had een bijzonder levendige en creatieve geest en was daarenboven razend ambitieus. Aan een confidente zou ze gezegd hebben : J'irai à la cour auprès de ma sœur Mailly; le Roi me verra; le Roi me prendra en amitié, et je gouvernerai ma sœur, le Roi, la France et l'Europe (Mémoires historiques et politiques du règne de Louis XVI. Soulavie, Paris 1801, Tome 1). Ze schreef herhaaldelijk naar haar zuster met de vraag aan het hof uitgenodigd te worden. De goedhartige Louise-Julie gaf toe. Pauline verscheen dus aan het hof en in de kortste keren slaagde ze erin de koning te verleiden, hij werd stevig verliefd op haar. Louise-Julie dacht dat het slechts om een voorbijgaande gril van de koning ging en liet toe dat Pauline haar af en toe, zeer discreet, in het bed van haar minnaar verving. Maar de koning wou zijn relatie met Pauline “officialiseren”. Om de schone schijn te redden moest Pauline dus trouwen. De graaf van Vintimille werd daartoe uitgekozen en Pauline werd nu Madame de Vintimille. De graaf zelf werd met een niet onbelangrijk pensioen naar huis gestuurd. Dit ménage à trois met Mme de Mailly en Mme de Vintimille liep echter slecht af: Pauline werd zwanger en beviel van een zoon in september 1741, maar ze stierf in het kinderbed. Haar lijk, opgebaard in het gemeentehuis van Versailles werd zwaar toegetakeld door het gepeupel die haar als ’s konings hoer uitscholden. Het kind bleef echter leven en geleek zo goed op zijn vader dat men hem Demi-Louis noemde (later zou Mme de Pompadour trachten haar dochter met hem te laten huwen, maar Louis XV liet niet toe dat zijn zoon met de dochter van zijn maîtresse zou trouwen).

    De dood van Pauline trof de koning diep en hij somberde weg in een van zijn vele depressies. Mme de Mailly, nog steeds maîtresse en titre, en nog steeds echt verliefd op de koning troostte hem met haar zuster, Diane Adelaïde. Deze, geboren in 1713, was buitengewoon mollig en niet al te slim. Aan haar worden de woorden toegeschreven : Mon mari m'a tellement trompée que je ne suis pas sûre d'être la mère de mes enfants. Maar ze had wel een zeer zonnig en opgeruimd karakter, precies wat de koning nodig had. Diane werd dan ook vlug getrouwd met een zekere hertog van Lauraguais. En opnieuw deelde de koning zijn bed met twee zusters, Mme de Mailly en Mme de Lauraguais. Maar ook dit ménage à trois duurde niet lang. Het gerucht ging dat de koning het bed deelde met de twee zussen tegelijk, en om verder schandaal te vermijden werd de Lauraguais tijdelijk weer uit de koninklijke appartementen verwijderd.

    Logischerwijze zou de volgende zuster nu aan de beurt zijn: Hortense Félicité, geboren in 1715 en gehuwd met de markies van Flavacourt. Hortense was echter zeer deugdzaam en bovendien dreigde haar echtgenoot haar te vermoorden si elle s’avise d’être aussi putain que ses soeurs.

    Nu kwam de jongste, mooiste en intelligentste van de vijf zusters aan bod: Marie Anne, geboren in 1717, en sinds 1740 weduwe van de markies de la Tournelle. Ze werd naar het voorplan geschoven door Richelieu niet alleen om de oude kardinaal de Fleury te dwarsbomen, maar ook omdat hij het niet goed kon vinden met Mme de Mailly. Richelieu zag in de mooie markiezin de la Tournelle reeds de nieuwe maîtresse en titre. Er was echter een klein probleem, Marie Anne had reeds een minnaar in de persoon van de hertog van Agenois. Richelieu, de oom van Agenois, zond hem naar de Languedoc waar hij werd opgewacht door een door hem betaalde hetaere die de hertog van Agenois het hoofd op hol moest brengen. Hetgeen lukte, waardoor er een eind kwam aan de liefde van Marie Anne voor Agenois. Niets stond nu nog de plannen van Richelieu in de weg en door allerlei subtiele maneuvers, waarin het vrouwelijk geslacht zo bedreven is, slaagde Mme de la Tournelle erin de koning stapelgek op haar te maken. Vooraleer in te gaan op zijn avances stelde zij echter haar eisen: zij wou worden aanzien als de maîtresse déclarée, en haar zuster, Mme de Mailly, moest van het hof worden verwijderd. Hetgeen geschiedde en vanaf december 1742 werd zij de belangrijkste dame aan het hof. De koning bood haar bovendien het hertogdom Châteauroux en de bijbehorende titel. De dikke maar luimige Lauraguais bleef aan het hof en mocht af en toe de koning “verblijden” als hij weer in een depressieve bui was.

    Mme de Châteauroux oefende een grote politieke invloed uit, zij het achter de schermen en in overleg met Richelieu. Ze kon de koning overtuigen meer actief bezig te zijn met het bestuur van het land en overhaalde hem om zelf de leiding van het leger over te nemen tijdens de Oostenrijkse successieoorlog (1740-1748). En dan gebeurt het drama van Metz (zie blog van 28-5-2013) : de beide zussen worden weggestuurd (Lauraguais vergezelde altijd haar zuster bij diens verplaatsingen naar het front om de koning te bezoeken zodat deze ter plaatse steeds kon kiezen tussen de genoegens van Mars of van Venus). Eenmaal de koning genezen was en terug in Versailles zond hij Maurepas - een geducht tegenstander van de koninklijke maîtresses - naar het verblijf van Mme de Châteauroux om te melden dat hij opnieuw stevig naar haar verlangde en dat zij weer welkom was. Het was echter te laat, kort na het bezoek van Maurepas, terwijl ze zich opmaakte om weer naar Versailles te gaan werd ze acuut ziek en stierf op 8 december 1744 in de meest helse pijnen. Vermoord, vergiftigd door Maurepas ? De koning was vreselijk ontdaan door het overlijden van de Châteauroux. Gelukkig was er nog steeds de goedlachse Lauraguais en gedurende korte tijd werd zij een soort maîtresse subalterne. Maar enkele maanden reeds na de dood van de Châteauroux deed een nieuwe mâitresse haar intrede: Jeanne Poisson, alias Mme d’Etiolles, de latere markiezin van Pompadour. De overblijvende dochter van het gezin de Mailly Nesle, Diane Adelaïde de Lauraguais, werd nu bevriend met Pompadour en overleefde haar zelfs.

    Deze vier zussen de Mailly Nesle kunnen worden beschouwd als een eenheid, als een enkele maîtresse. En in zekere zin bleef de koning gedurende 10 jaar trouw merkwaardig trouw aan het zelfde “merk”. 

    Waren de zussen de Mailly Nesle van de hogere adel, de volgende mâitresse en titre, Pompadour, kwam uit de welstellende burgerij en de laatste maîtresse, Jeanette Bécue, de latere du Barry, kwam omzeggens uit een bordeel. Voor Edmond de Goncourt was deze afdaling op de sociale ladder van 's konings maîtresses tekenend voor het verval van de monarchie in Frankrijk en reeds een voorbode van de Revolutie.





    Louis XV. Quentin de la Tour, 1748.









    Les trois Grâces (met de gezichten van 3 van de 4 beroemde zusters). Carl Van Loo, 1765.

    Mme de Châteauroux. Jean-Marc Nattier, 1740.

    21-06-2014 om 00:00 geschreven door Guido  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    31-05-2014
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Wolfgang Amadeus Mozart op de 'thé à l’anglaise' bij Conti in de Temple.

    In de 13de en begin 14de was de Temple het Europese hoofdkwartier van de Tempeliers. Het was een enorm domein van 6 hectaren omgeven door een 8 meter hoge dikke muur, l’enclos du Temple (afb 1). Maar toen de Orde te machtig werd en te rijk, en de Franse koning, Filips de Schone, te arm, werd de Orde opgeheven en de laatste Grootmeester van de Tempeliers, Jacques de Molay, in 1314 op de brandstapel terechtgesteld, samen met 40 andere tempeliers. Het domein van de Temple werd toegewezen aan de Hospitaalridders, rivalen van de Tempeliers, later bekend als de Orde van Malta. Zij genoten van tal van privileges zoals belastingsvrijheid. Het domein van Le Temple was in de 18de eeuw eigenlijk een soort vrijhaven geworden waar de gewone Franse jurisdictie geen toegang had en waar dus volk verbleef van zeer divers pluimage: kunstenaars, ambachtslieden, sodemieters, filosofen en andere schuinsmarcheerders, aangetrokken door de taxvrijheid en het asielrecht. Op dit domein stond naast het paleis van de Prior ook de fameuze grosse tour waar tijdens de Revolutie de koninklijke familie werd opgesloten vooraleer te worden geguillotineerd. Napoleon zou in 1808 het volledige domein met de grond gelijk laten maken om te voorkomen dat royalisten de plaats als een soort bedevaarts­oord zouden gebruiken. Het oorspronkelijk terrein besloeg de oppervlakte tussen de hedendaagse straten Temple, Béranger, Picardie en Bretagne (afb 2). Er bleef alleen een enorme marktplaats over : le Carreau du Temple. Deze historische site (afb 3) werd onlangs volledig vernieuwd en biedt sinds 2014 plaats aan allerlei sportieve en culturele activiteiten (afb 4). 

    Terug naar de 18de eeuw: De ambitieuze Louis François I, Prince de Conti, was een lid van de Franse koninklijke familie, de Bourbons en een volle neef van Louis XV. Louis XV had het echter niet zo begrepen op de ambitieuze Conti en was hem liever kwijt dan rijk in Versailles en daarom pleitte hij bij de paus voor de benoeming van Conti als Grootprior van de Orde van Malta. In 1749 was het zover en kon Conti zijn intrek nemen in het paleis van de Groot Prior in de enclos du Temple. Vanaf 1755 verloor Conti wat hem nog restte aan invloed in Versailles door de intriges van de maîtresse van de koning, Madame de Pompadour. Zijn relatie met koning Lodewijk verslechtte zienderogen en toen in 1756 de Zevenjarige Oorlog uitbrak begon hij zich min of meer openlijk tegen de koninklijke regering te verzetten en werd een soort chef de file van het prinselijk verzet tegen de koning, een frondeur in navolging van de Fronde van de vorige eeuw tegen Louis XIV. Deze frondeurs boden verzet tegen een absolute monarchie, niet zozeer ten gunste van het volk maar uit eigenbelang.

    Als alternatief voor het Hof te Versailles, en om de koning te jennen, creëerde Conti zijn eigen koninkrijkje en hofhouding in de enclos du Temple, flirtte met schilders, schrijvers en filosofen van de Verlichting en legde een bijzonder grote kunstverzameling aan. Hij gedroeg zich wel als een verlichte prins maar was het toch eigenlijk niet. Zijn belangstelling voor de opera bijvoorbeeld gold voornamelijk de meisjes van de opera. 

    In het paleis van de Groot Prior hield hij elke maandag een Salon waarvan zijn maîtresse, de gravin van Boufflers, de grote bezieler was. Zij was bijvoorbeeld bevriend met Horace Walpole, dandy avant la lettre, en met David Hume met wie ze een bijzonder intieme band had, en met Gustaaf III van Zweden. Het Salon van Conti was aldus een soort Europees trefpunt waar de hoge Parijse aristocratie kon kennismaken met filosofen en schrijvers. Het orkest van Conti dat elke maandag optrad was het meest bekende orkest van Parijs. Hij had de beste instrumentalisten en zangers tot zijn beschikking, zoals de beroemde tenor Jelyotte.

    Tussen 1762 en 1766 toerde Leopold Mozart met zijn zoontje Wolfgang Amadeus langs alle belangrijke hoven en salons van Europa, en natuurlijk ook bij de prins van Conti. Een van de hoogtepunten van diens maandagse Salon was het optreden in 1764 van het achtjarig muzikaal wonderkind uit Salzburg. Een gebeurtenis die grote ophef maakte in Parijs en vereeuwigd werd door de hofschilder van Conti, Michel Barthélemy Ollivier (1712-1784) op een doek met als titel : Thé à l’anglaise dans le salon des quatre glaces au Temple, avec toute la cour du prince de Conti, écoutant le le jeune Mozart (het doek werd begonnen in 1764 en beëindigd in 1766 en hangt nu in het Louvre, afb 5).

    Thé à l’anglaise wil eigenlijk zeggen: thee drinken zonder opdienend personeel. Conti, anglofiel en gekant tegen de alliantie met Oostenrijk drinkt dus thee in plaats van koffie, net zoals in Engeland waar thee de koffie heeft verdrongen. De thee bij Conti is dus een statement. Het is ook een vorm van snobisme. Als Mme de Genlis, maîtresse van de hertog van Orléans en middenpunt van het rivaliserend Salon in het Palais-Royal het heeft over een kennis zegt ze gevat : Il prend le thé deux fois par jour et il se croit le mérite de Locke ou de Newton.

    Le Salon des quatre glaces, het salon van de 4 spiegels, was een antichambre in de noordelijke vleugel van het paleis van de Groot Prior. Het interieur met zijn enorm hoog plafond oogt streng maar elegant. Terwijl de imposten boven de spiegels en de girandoles à deux bras nog min of meer meer Louis XV zijn, zijn de witte houten panelen met hun recht afgelijnde moulures reeds Louis XVI-stijl. Door de hoge vensters met de vele kleine carreautjes ziet men, of vermoedt men, de wazige omtrekken van een park. 

    Links onder zit het wonderkind aan de clavecimbel, hij was toen acht jaar. De man met de gitaar is de beroemde tenor Jelyotte. De personages lijken ofwel nogal star naar de schilder te kijken terwijl hij hen schetst, ofwel richten ze hun aandacht op het musicerend duo. Eudore Soulié (1817-1876), kunsthistoricus en destijds conservator van het museum van Versailles, heeft alle genodigden stuk voor stuk kunnen identificeren. Allereerst natuurlijk Conti zelf: het is de enige figuur met de rug naar de kijker, alsof het hem allemaal niet zo erg interesseert, toch is hij de opdrachtgever van het doek. Hij staat rechts van Jelyotte, de man met de gitaar, en is in gesprek met Trudaine, iemand in het zwart, dus van de noblesse de robe. Conti laat zich opmerken door zijn lange pruik à la Louis XIV- totaal gedemodeerd in 1764. Rechts van Conti en Trudaine zien we een dame die alleen zit aan een tafeltje, het is de beroemde zangeres Mademoiselle Bagarotti met een opvallend kleed in Engelse stijl. Merkwaardig is ook het kleine meubeltje aan haar voeten : het is een draagbaar oventje waarop een kookketeltje staat. De andere personages interesseren ons niet zo erg, ze behoren allen tot de hogere aristocratie. Er zijn geen schrijvers, schilders of filosofen van de Verlichting aanwezig op dit ultra-mondain gebeuren.

    Een interessant detail op dit doek is de wijnfles die iemand (prinses de Beauvau) aan het tafeltje uiterst rechts uitschenkt (aan d’Ortous de Mairan, een mathematicus). De wijn is ­ongetwijfeld een Romanée-Conti, de meest gereputeerde en ook duurste wijn ter wereld. In het ­dorpje Vosne Romanée waren er al ten tijde van de Tempeliers, in de 13de eeuw, ommuurde wijngaarden te vinden, des clos. Eén daarvan kwam in 1760 te koop te staan. Zowel de prins van Conti als Madame de Pompadour aasden op deze wijngaard. Na een bitse strijd vol intriges slaagde Conti erin de clos Romanée te kopen voor de neus van Pompadour. Hij gaf er zijn eigen naam aan, Romanée-Conti, en hield de volledige opbrengst voor persoonlijk gebruik en dat van de ­gasten die zijn beroemde Salon frequenteerden. De wijn kreeg een fabelachtige zo niet mythische reputatie die hij tot op heden wist te behouden.

      




     afb 1


    afb 2


    afb 3


    afb 4

    afb 5

    31-05-2014 om 20:46 geschreven door Guido  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    18-05-2014
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Belisarius, een Byzantijnse generaal als proto-revolutionair icoon in de 18de eeuw.

    Flavius Belisarius (505-565) was de laatste grote generaal van het Oost-Romeinse of Byzantijnse Rijk. Hij heroverde in naam van Keizer Justinianus I (bekend van de beroemde codex Justinianus maar ook als echtgenoot van de buitengewoon decadente keizerin Theodora)  een groot deel van het verloren gegane West-Romeinse Rijk op de Gothen, Vandalen en Barbaren. Zijn levensverhaal kennen we via Procopius van Caesarea, een Byzantijnse historicus en voormalig secretaris van Belisarius. Procopius - niets te zien met het beroemde café Procope in Parijs - deed het verhaal van Belisarius (en Theodora) uit de doeken in zijn Anekdota of Historia Arcana, vertaald door Anthony Kaldellis (afb 1), maar het smeuïg verhaal kan ook integraal  op internet worden gelezen (http://www.fordham.edu/halsall/basis/procop-anec.asp). Een meer gematigde en waarheidsgetrouwe (?) biografie van Belisarius vind men in Belisarius, The last Roman General van Ian Hughes (afb 2). Mijn voorkeur gaat echter naar Heer Belisarius van de onvolprezen Robert Graves  (Count Belisarius in de originele versie) (afb 3).

    De verhouding van Belisarius met Justinianus was er een van haat–liefde. In de latere overleveringen zou deze problematische verhouding ferm worden aangedikt. Belisarius zou door de keizer, jaloers op zijn succes èn als generaal op het slagveld èn bij de vrouwen aan het hof, uit zijn functies zijn ontzet. Alhoewel de geschiedenis van het Oost-Romeinse Keizerrijk in het Westen nooit op erg veel belangstelling heeft kunnen rekenen, werd de figuur van Belisarius in de 18de eeuw, de eeuw van de Verlichting, opgedolven als symptomatisch voor de verdorvenheid van een absolute monarchie en kan dus als proto-revolutionair worden beschouwd.

    Van 1756 tot 1763 woedde er een oorlog die tegelijkertijd werd uitgevochten in Europa, in Amerika, en in Azië. Deze “zevenjarige oorlog” wordt daarom ook  wel eens de eerste grote wereldoorlog genoemd. De aanleiding voor deze oorlog was een poging van Oostenrijk in 1756 om Silezië te heroveren op de Pruisen. Maar die poging mislukte. Onder de leiding van de Oostenrijkse minister van buitenlandse zaken, Von Kaunitz en de nieuwe Franse ambassadeur in Wenen, Choiseul, besloot Oostenrijk tot een alliantie met Frankrijk, dat voorheen geallieerd was met Pruisen. Dit is de befaamde Renversement des Alliances. De Spaanse Bourbon sloot zich natuurlijk ook aan bij Frankrijk, evenals Zweden. Pruisen daarentegen kreeg het verenigde Britse Koninkrijk aan zijn kant, en natuurlijk ook Hannover, daar de Engelse Koning George II een Hannover was. Rusland, beducht voor een machtsuitbreiding van Pruisen sloot zich eveneens aan bij Oostenrijk en Frankrijk. De oorlog werd natuurlijk uitgevochten in Europa, maar ook in Amerika waar de Britten de Fransen uit Canada en Mississipi verjaagden en in Indië waar de Compagnie française des Indes orientales zwaar verloor van de Britten.

    In 1756, aan het begin van de oorlog verloren de Engelsen het eiland Minorca aan de Fransen: de befaamde Engelse admiraal Byng werd verplicht de stupide orders van het opperbevel te volgen en kon tenslotte niets anders meer dan te vluchten. Hij werd door zijn landgenoten opgepakt en wegens “hoogverraad” geëxecuteerd op 14 maart 1757. Voltaire zou daar op briljante wijze op alluderen in zijn Candide : Dans ce pays-ci, il est bon de tuer de temps en temps un amiral pour encourager les autres.

    Een paar jaar later, tijdens dezelfde oorlog, in 1761, gebeurde nagenoeg hetzelfde : een Franse generaal, Lally-Tollendal zag zich door overmacht verplicht Pondicherry, een Franse enclave in zuid-oost Indië aan de Britten over te geven (afb 4 en 5). Een militaire nederlaag onder zijn bevel in Pondicherry (tegenwoordig Puducherry genoemd) werd als een blaam voor de koning beschouwd en de generaal werd wegens zogezegd hoogverraad opgesloten en tenslotte onthoofd in 1766, niet nadat hem hardhandig een prop in de mond werd geduwd om hem te beletten zijn onschuld uit te schreeuwen. Later zou Pondicherry terug Frans bezit worden tot in de jaren 1960. Nu nog zijn heel wat straatnamen aldaar tweetalig : Tamil en Frans (afb 6).

    Jean-François Marmontel (afb 7) publiceerde in 1767 een grotendeels gefingeerde biografie van Belisarius en had in zijn roman diens ongenade wat overdreven: Belisarius zou de ogen zijn uitgestoken en gedwongen te gaan bedelen voor zijn levensonderhoud. Daarmee had Marmontel de aandacht willen vestigen op een cause célèbre uit die tijd, namelijk de onterechte executie van generaal Lally-Tollendal. Het boek van Marmontel was een verhulde aanklacht van dit flagrante onrecht, verhuld omdat de vrijheid van mening in die tijd totaal ondenkbaar was. Maar die verhulling mocht niet baten­, het boek werd onmiddellijk herkend als een aanval op het regime en gecensureerd. De aartsbisschop van Parijs bestempelde het boek bovendien als ketters: blasphémique, impie et hérétique. Marmontel moest vluchten en zocht zijn toevlucht in Spa tot de storm wat geluwd was. Het boek werd vurig verdedigd door Voltaire. Marmontel mocht zich gelukkig prijzen dat hij niet in de Bastille werd opgesloten, mede door toedoen van Mme de Pompadour. Een reprint uit 1988 is integraal te lezen op gallica.bnf.fr, image mode only (afb 8).

    Bélisaire, de roman van Marmontel bracht heel wat in beweging. Zo zou Voltaire, samen met de zoon van die generaal, tevergeefs nog trachten een rehabilitatie te bekomen. En later zou ook de val van de rechtschapen Turgot ten voordele van de perfide Necker ­vergeleken worden met het lot van Marmontel’s Belisarius. Maar het waren vooral neoklassieke schilders, leerlingen van Vien, die het thema ten volle zouden benutten.

    Op het Salon van 1776 toonde F.A.Vincent - de latere partner van Adelaïde Labille-Guiard - als eerste een Belisarius. De personages op het doek werden in halve lengte afgebeeld, hetgeen toen voor een historiserend werk volstrekt nieuw was. Het doek had weliswaar relatief kleine afmetingen (98 x 129 cm) maar was van een krachtige en compacte compositie. Wie het ooit wil gaan bekijken in Montpellier (Musée Fabre) zal getroffen worden door het briljant impasto en de onderhuidse agressie die het schilderij uitstraalt (afb 9).

    Heel anders was het monumentale (288cm op 312cm) pseudo-pathetisch en melodramatisch schilderij van Vincent’s grote rivaal David uit 1781 (afb 10). Belisarius, voormalig generaal en nu een blinde bedelaar als verpletterd door een niets ontziende machtsstructuur gesymboliseerd door de massieve verticaliteit van de tempel kolommen. Alles is aanwezig om de 18de-eeuwse toeschouwer tot tranen te bewegen om zoveel onrecht: het Poussin-achtige landschap in de verte, de soldaat die vertwijfeld zijn handen heft als hij zijn vroegere generaal herkent, de liefdadigheid van de vrouw en de jeugdige schoonheid van het knaapje dat de helm van de oude soldaat als bedelnap gebruikt. En bovenal de pathetisch uitgestoken arm van de bedelende generaal. Dit laatste detail was er trouwens te veel aan voor Diderot die in zijn kritiek op het Salon van 1781 schrijft: Est-ce que tu ne trouves pas Bélisaire assez humilié de recevoir l’aumône? fallait-il encore la lui faire demander? Lève ce bras vers le ciel qu’il accusera de sa rigueur.





    afb 1


    afb 2


    afb 3


    afb 4


    afb 5


    afb 6


    afb 7. Portret door Roslin, 1767. (Kritiek door Diderot : Il a l'air ivre, ivre de vin, s'entend, 
    et l'on jurerait qu'il lit quelques chants de sa Neuvaine à des filles
    .)


    afb 8


    afb 9

    afb 10

    18-05-2014 om 10:27 geschreven door Guido  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (1 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    01-05-2014
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.In de Rue Neuve des Petits-Champs: Adelaïde, Jeanne, Vincent "et les autres".

    De Rue Neuve des Petits-Champs, in de parochie St-Eustache, is te vinden op het Plan de Paris van Turgot uit 1739 (afb 1). De straat verbond de Place Vendôme met de Place des Victoires. Het westelijk deel, tussen de Place Vendôme en de kruising met de Av. de l’Opera noemt nu Av. Danielle Casanova en het oostelijk deel kortweg Rue des Petits-Champs. In de 18de eeuw was dit een drukke en gevarieerde buurt: elegante modewinkels, officiële regeringsgebouwen en statige residenties wisselden elkaar af. Het karakter van de straat sloot nauw aan bij dat van het nabijgelegen Palais-Royal, een centrum van dans, muziek, culinaire en andere genoegens. Ook de nabijheid van het Louvre speelde een rol, het was een komen en gaan van kunstenaars die er hun ateliers hadden gekregen, het was bovendien het hoofdkwartier van de Académie Royale. In de straat zelf woonden heel wat schilders zoals de Zweedse Roslin met zijn Franse vrouw Marie-Suzanne Giroust (zie afb en blog van 29-01-2014) of de Zwitserse miniatuurschilder François-Elie Vincent.

    In de modewinkels van de straat waar men luxe dingetjes voor dames verkocht, stelde men over het algemeen steeds een aantal jonge naaistertjes te werk, des prêtresses de Vénus - zoals ze door de schrijvers uit die tijd werden genoemd. Plus d’une, zo schrijft Sébastien Mercier in Tableau de Paris (1783), ne fait qu’un saut du magasin au fond d’une berline angloise. Een welkome bijverdienste. De behoefte van ministers, prelaten, generaals, des libertins les plus délicats et autres gens de la robe, aan jong vrouwelijk schoon was erg groot. Ze konden zich wenden tot gespecialiseerde dames die overal hun “talent scouts” hadden en hun madame onmiddellijk inlichtten als er ergens een jonge schoonheid opdook, meestal dus in een of andere modewinkel. Een zeer bekende “Entremetteuse” - zoals ze die dames noemden - la Surintendante en titre des plaisirs de la Ville & de la Cour, was ontegensprekelijk Madame Gourdan.

    A La Toilette, een modewinkel in de Rue Neuve vlakbij de Place des Victoires, een van de modewinkels waar we wat meer over weten was de eigendom van Claude-Edme Labille. Hij had diverse naaistertjes in dienst en ook acht kinderen, waarvan uiteindelijk alleen de oudste, Adelaïde, geboren in 1749 in leven bleef. 

    In 1760 leverde de moeder van Jeanne Bécu (zie blog van 14-03-2013) haar 17-jarige dochter af in de winkel van Labille. Het was een ravissante schoonheid onder de naam van mademoiselle Lançon (Dictionnaire historique des Arts, Métiers et Professsions,  A. Franklin,1906. Paris, Leipzig - afb 2). Adelaïde, zes jaar jonger dan deze mademoiselle Lançon keek geweldig op naar haar en ze werden onvermijdelijk hechte vriendinnen. Maar niet alleen Adelaïde keek naar haar op, ook de  verkenners van Madame Gourdan hadden haar al vlug ontdekt. Onvermijdelijk kwam ze, eerst af en toe, maar later permanent, en zeer lucratief  “in dienst” van Mme Gourdan. Vandaar ging het pijlsnel naar het bed van Louis XV en werd ze de maîtresse en titre van de monarch, in opvolging van la Pompadour. Voor wie geïnteresseerd is in hoe een en ander verliep zie : Anecdotes sur M. la Comtesse Du Barri van Pidansat de Mairobert (afb 3).

    Adelaïde ondertussen volgde een heel wat nederiger parcours. Haar moeder gaf tekenlessen aan de meisjes in het atelier. Zelf volgde Adelaïde lessen in miniatuurschilderen bij haar buur François-Elie Vincent die een vooraanstaande rol speelde in de Academie de St Luc, een gilde die nog stamde uit de middeleeuwen en later door de koning zou worden ontbonden ten gunste van de Académie Royale. In die tijd, terwijl ze les volgde van François-Elie ontspon zich een puberale romance tussen Adelaïde en de zoon van haar leraar, François-André, 3 jaar ouder. Ze zou hem nooit vergeten.   

    Rond 1769 werd Adelaïde volwaardig lid van de Academie St Luc als miniaturist. Nu ging ze, op voorspraak van Roslin, lessen volgen in de pasteltechniek bij Quentin de la Tour die zijn studio had vlakbij in het Louvre, de meest vooraanstaande pastelkunstenaar van de Academie Royale. Ondertussen trouwde ze met ene Guiard die eveneens in de Rue Neuve des Petit-Champs woonde. Ze exposeerde met succes in en buiten de Academie St Luc en signeerde haar werk als Labille-Guiard. Het huwelijk zelf was echter geen succes en in 1779 gingen ze elk hun weg - wettelijke scheiding was niet mogelijk onder het Ancien Régime. Ondertussen was ze lessen beginnen volgen in de meer “mannelijke” techniek van olie op doek bij de zoon van haar vroegere leraar, François-André Vincent, haar jeugdliefde. In 1783 kon ze uiteindelijk lid worden van het mannenbastion van de Académie Royale, op dezelfde dag trouwens als Vigée-Lebrun, als een van de maximaal vier vrouwen die konden worden toegelaten. Maar, alhoewel ze reeds samenwoonde met  François-André bleef ze haar schilderijen signeren als Labille-Guiard, de naam waarmee ze in het kunstcircuit bekend was geworden. Pas na de Revolutie zouden ze officieel met elkaar kunnen trouwen. Ondanks haar talent had ze met heel wat tegenstand te kampen, onder andere van Jacques-Louis David. Maar met deze figuur zullen we in een volgende blog afrekenen. Zo werd ze bijvoorbeeld van zedeloos gedrag beschuldigd en ze zou er 2000 minnaars op nagehouden hebben (Vincent= vingt cent = 2000). Ze zou werk van F.A. Vincent onder haar eigen naam hebben uitgegeven, etc. Maar door tussenkomst van haar vriendin, de echtgenote van de minister van Kunst & Kultuur, d’Angiviller, kwam er vlug een einde aan deze dwaze beschuldigingen en dito pamfletten.

    Laura Auricchio schreef een boeiende biografie over het leven en het werk van Adelaïde Labille : An artist in the Age of Revolution (Getty Publications- afb 4). Zelf ben ik de trotse bezitter van een volmaakte replica van het portret dat Adelaïde maakte in 1795 van haar partner, François-André, en dat in het Louvre hangt (afb 5). 






    afb 1


    afb 2

    afb 3


    afb 4


    afb 5

    01-05-2014 om 00:00 geschreven door Guido  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    03-04-2014
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Diderot : brieven aan Sophie Volland (3)

    Diderot had in de jaren 1750 een vriendschappelijke verhouding met Jean Rodolphe Perronet waarover we het al hadden bij de  bespreking van een dubbel portret door Roslin (blog 29-01-2014). Perronet had een gewaardeerde bijdrage geschreven voor Diderot’s monumentale Encyclopedie, iets over pompes à feu. Maar tien jaar later schreef Diderot over hem als een homme à qui il ne manque que le temps de déplaire ; ce petit plat sournois, un sot, qui mentira, inventera, une âme de laine, qui n’ a pas l’ombre de la sensibilité que je lui supposais. (in : Claude Vacant : Jean-Rodolphe Perronet. Premier ingénieur du Roi. Edition Presses Ponts et Chaussées, 2006).

    Van waar die ommekeer? Perronet was verliefd geworden op de echtgenote van een van zijn ingenieurs, een zekere Legendre. Madame Legendre was niemand anders dan Marie-Charlotte Volland, de jongere zus van Sophie. En Diderot was eveneens verliefd op Marie-Charlotte, by proxy als het ware. In zijn brieven aan Sophie noemde hij haar Uranie, en zo is ze dan ook in de literatuur bekend geworden. De god Uranus is de ingenieur van de hemel, Uranie was een toepasselijke naam voor de vrouw van een ingenieur. In  zijn eigen Encyclopedie, onder het lemma Vénus Uranie, lezen we :  Cette Vénus Uranie n’inspiroit que des amours chastes, au-lieu que la Vénus terrestre présidoit aux plaisirs sensuels. 

    Maar de “kuisheid” van zijn verhouding met Uranie was slechts zeer relatief. Zo lezen we in een brief van 2 juni 1759  aan Sophie : je ne permets votre bouche qu'à votre soeur, je dirois presque que j'aime, à lui succéder. De sensuele Diderot raakt opgewonden door de gedachte van het proeven van Uranie’s lippen op de mond van Sophie. Beide zussen waren blijkbaar bisexueel en schijnen een sapphische relatie met elkaar te hebben gehad. Een vette kluif voor de exegeten van Diderot’s brieven aan Sophie. 

    Literatuur critici, zoals Melançon (in: Diderot epistolier, Editions Fides, 1996) gewagen van een fundamentele triangularité zowel in de amicale als in de amoureuze epistels van Diderot (le triangle diderotien). Van zijn talrijke epistolaire driehoeken is die van Diderot-Uranie-Sophie wellicht het meest besproken in de Franse literatuur ad hoc. In 1762 schrijft Diderot: Je vous aime toutes les deux à la folie. Amant de l'une ou de l'autre, il est certain qu'il m'eût fallu l'autre pour amie.
    In september1767 schrijft hij aan Sophie – die op dat ogenblik met haar moeder in Isle sur Marne moet verblijven, terwijl Mme Legendre in Parijs blijft – j’ai proposé à madame Legendre de jouer le rôle de son amant, de façon à éloigner ses nombreux prétendants (waaronder Perronet). Maar na het vroegtijdig overlijden van Mme Legendre eind 1768 wordt er verder met geen woord meer gerept over Uranie in de brieven aan Sophie.

    Met ouder worden wordt de toon van de brieven meer platonisch, het gaat meer over faits divers, toch wordt de correspondentie voortgezet. Maar de brieven worden nu geadresseerd aan Mesdames et bonnes amies (Sophie en haar moeder).

    Zelfs als hij in juni 1773 als 60-jarige via Den Haag naar St-Petersburg vertrekt, blijft hij Sophie schrijven. (Over het merkwaardig verblijf van Diderot aan het hof van Katharina II zie : Inna Gorbatov, Le voyage de Diderot en Russie, Études littéraires, vol. 38, n° 2-3, 2007, p. 215-229 – integraal op internet)

    In de laatst bewaarde brief aan Sophie daterend van 3 september 1774 vanuit Den Haag - stad die hij bij zijn terugreis opnieuw aandeed - schrijft hij : J’ai peut-être encore une dizaine d’années au fond de mon sac. Dans ces dix années, les fluxions, les rhumatismes, et les restes de cette famille incommode en prendront deux ou trois ; tâchons d’économiser les sept autres pour le repos et les petits bonheurs qu’on peut se promettre au delà de la soixantaine.

    10 jaar later sterft Sophie, in februari 1784; en vijf maand later Diderot, in juli van het zelfde jaar.







    03-04-2014 om 18:06 geschreven door Guido  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    28-03-2014
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Diderot : Brieven aan Sophie Volland (2)

    Over Sophie Volland weten we, objectief gezien, weinig. Vooreerst noemde ze niet Sophie maar Louise Henriette. Sophie was de naam haar door Diderot gegeven, en onder die naam is ze bekend gebleven.

    Afgezien van een doopakte - bewaard in het parochiaal register van Isle sur Marne waar ze in 1716 geboren werd - en haar testament uit 1784 (Je donne et lègue à Monsieur Diderot sept petits volumes des Essais de Montaigne, reliés en maroquin rouge, plus une bague que j’appelle ma pauline.) - bewaard in de Archives nationales, Minutier des Notaires, minutes de l’étude XLVIII – hebben we verder geen objectieve gegevens uit de eerste hand, geen portret, geen brief, niets. Al wat we verder weten komt uit de brieven van Diderot aan Sophie.

    De moeder van Sophie, Elisabeth Françoise Brunel de la Carlière, was een gewezen minnares van Louis XIV, le Roi Soleil- zo wordt althans beweerd. Toen de koning haar beu werd stuurde hij haar naar huis met een flinke bruidsschat wat haar toeliet te huwen met Jean Nicolas Volland, een rijke financier actief in de toenmalig zeer lucratieve zoutindustrie. Volland bouwde een kasteel in Isle sur Marne in een park van 6 hectaren aangelegd door de beroemde tuinarchitect Le Nôtre (tuinen van het kasteel van Fouquet in Vaux-le-Vicomte en die van Versailles). Het kasteel van Isle sur Marne was tot voor kort nog eigendom van Karl Lagerfeld, die het recent weer verkocht aan een privé persoon.

    Toen Mr Volland stierf, in 1750, liet hij een weduwe achter met vier kinderen waaronder twee dochters : Louise Henriette, alias Sophie, en Marie Charlotte, de latere Mme Legendre en beter bekend gebleven als Uranie, eveneens een naam haar door Diderot gegeven. Na de dood van Volland verhuisde het gezin naar Parijs, in de Rue des Augustins, maar hield het kasteel in Isle sur Marne aan als buitenverblijf. 

    Veel later, in 1773 publiceerde Diderot een triptiek van drie contes moraux : Ceci n’est pas un conte (doet denken aanceci n’est pas une pipe van Magritte), Madame de la Carlière (bewerkt voor de film in 1988) en Supplément au voyage de Bougainville.

    Deze triptiek, en voornamelijk het tweede deel, genoemd naar de moeder van Sophie, is typisch voor Diderot waar hij fictie en werkelijkheid in een verleidelijk mengsel dooreenhaalt om tot een filosofisch standpunt te komen

    Diderot moet Sophie hebben leren kennen in 1755. Immers, in een van de eerste brieven die bewaard zijn gebleven, namelijk die van 11 october 1759, lezen we : Il y a quatre ans, que vous me parûtes belle, aujourd’hui, je vous trouve plus belle encore.

    Drie dagen later (15 october 1759) lezen we een ontroerende liefdesverklaring : ô ma Sophie, il me resterait donc un espoir de vous toucher, de vous aimer, de vous chercher, de m'unir, de me confondre avec vous, quand nous ne serons plus. S'il y avait dans nos principes une loi d'affinité, s'il nous était réservé de composer un être commun ; si je devais dans la suite des siècles refaire un tout avec vous ; si les molécules  de votre amant dissous venaient à s'agiter, à se mouvoir et à rechercher  les vôtres éparses dans la nature ! Laissez-moi cette chimère. Elle m'est  douce ; elle m'assurerait l'éternité en vous et avec vous.

    Sophie zou 30 jaar lang, tot haar dood, een centrale plaats innemen in het hart en de geest van Diderot. In die brieven geeft hij haar een getrouw verslag van het leven rondom hem. Het is ook dank zij deze brieven dat we bijvoorbeeld een levendig beeld krijgen van de discussies van het "verdorven genootschap" ten huize van Baron Holbach in Grandval.

    Hij schreef haar in totaal ongeveer 420 brieven waarvan er 186 bewaard gebleven zijn. We kennen die cijfers precies omdat Diderot zijn brieven zorgvuldig nummerde, hetgeen voor sommigen een bewijs leverde dat die ganse correspondentie een opgezet spel was en louter bedoeld voor latere publicatie. De brieven 1 tot 134 zijn nooit teruggevonden, de brieven 135 tot en met 420 zijn pas in 1830 aan het licht gekomen. Brief 135, die later zal beschouwd worden als de eerste brief markeert als het ware het einde van een klandestiene liefde; vanaf nu wordt de liaison als het ware openbaar.

    Toen Diderot op een keer betrapt werd in de slaapkamer van Sophie door haar moeder die fanatiek bezorgd was om de respectabiliteit van haar dochters, besloot ze elk jaar zes maanden met haar dochters in Isle sur Marne door te brengen  teneinde Sophie van Diderot weg te kunnen houden, hetgeen slechts een verhoogde frekwentie van hun briefwisseling teweegbracht. Uiteindelijk kon hij zelfs af en toe, “onder toezicht” in het kasteel verblijven.

    Bij het overlijden van Diderot werd zijn bibliotheek en archief naar de Russische Keizerin opgestuurd. Waarschijnlijk heeft zijn dochter, Mme de Vandeul, die eerste brieven uit piëteit wegens haar vader vernietigd wegens te passioneel, seksueel of erotisch alhoewel de 18de eeuw in dit opzicht wel een en ander gewend was. 

    Dat de verhouding met Sophie allesbehalve platonisch was zoals sommigen willen beweren moge blijken uit volgend citaat uit een brief aan Grimm van 1763 over zijn vriendin : Où est le temps où mes lèvres suivaient sur sa gorge ces traces légères qui partaient des côtés d’une touffe de lis, et qui allaient se perdre vers un bouton de rose?

    In een van zijn brieven aan Sophie schrijft hij dat hij van haar droomt : le songe n'offre presque jamais à mon imagination que l'espace étroit et nécessaire à la volupté ; rien autour de cela ; un  étui de chair et puis c'est tout. Adieu, ma tendre, mon unique amie. Rapportez-moi le reste. (D. Diderot: Correspondance, Ed de Minuit, Roth et Varloot, 1970, Vol IV, p 93) 

    De verzamelde brieven van Diderot aan Sophie werden pas “ontdekt” en vervolgens gepubliceerd in 1830 door Paulin, libraire-éditeur in Mémoires, correspondance et ouvrages inédits de Diderot – Tome Premier.

    Wanneer Sophie stierf in februari 1784, werden de brieven van Diderot hem terugbezorgd door de erfgenamen. Zelf stierf hij enkele maanden later en zijn gehele bibliotheek, inclusief deze brieven werd door zijn beste vriend Baron von Grimm naar Katharina de Grote in Sint Petersburg verzonden zoals afgesproken. Een zekere Jeudy-Dugour, een tot Rus genaturalizeerde Fransman, zou in 1829 de brieven van Diderot aan Sophie hebben gevonden in de bibliotheek van de Ermitage, hetgeen dubieus is want tijdens het bewind van Nicolaas I, de kleinzoon van Katharina, bleef deze bibliotheek rigoureus ontoegankelijk van 1825 tot 1855. Hoe dan ook hij verkocht de originele brieven van Diderot aan Sophie voor een exorbitante som aan Paulin in Parijs die deze terstond publiceerde d’après les manuscrits confiés, en mourant, par l’auteur à Grimm. 











    Zicht doorheen het smeedijzeren hekken op het kasteel van Isle sur Marne



    Salon van Holbach in Grandval

    28-03-2014 om 18:35 geschreven door Guido  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    16-03-2014
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Diderot : Brieven aan Sophie Volland (1)

    Eind 1754, min of meer welstellend geworden, verhuisde het gezin Diderot van de Rue de l’Estrapade naar de Rue Taranne (Tarane op een plan van Parijs uit 1739, het zogenaamde plan Turgot – Afb 1). Vandaar dat men in de modieuze literaire salons sprak van le philosophe de la rue Taranne als men het over Diderot had. Hij zou er 30 jaar wonen, tot vlak voor zijn dood in 1784.


    In de 19de eeuw werd de straat opgeslokt door de nieuwe boulevard Saint-Germain, aangelegd volgens het tracé van Haussmann. De huizen aan een kant van de straat, waaronder dat van Diderot, werden afgebroken. Een marmeren plaat, op de hoek van de boulevard Saint-Germain en de rue des Saint-Pères, herinnert nog steeds aan de vroegere straat (Afb 2).


    Het gezin Diderot betrok de 3de en 4de verdieping van een huis dat uitkeek op de Carrefour Saint Benoit. De 3de verdieping was voor het huishouden, Nanette, zijn vrouw, en Angelique, zijn enig overgebleven kind en oogappel (drie andere kinderen waren kort na de geboorte overleden). De 4de verdieping was voorbehouden aan de heer des huizes : daar bevond zich zijn werkkamer en zijn omvangrijke bibliotheek, daar ontving hij zijn vrienden en daar schreef hij talloze brieven aan Sophie Volland.


    Het ensemble van de brieven aan Sophie vormt een belangrijk hoofdstuk in de Franse correspondentie-literatuur en volgens Proust (A la recherche du temps perdu) is dit het beste wat ooit in dit genre verscheen. Er zijn dan ook talloze uitgaven van deze correspondentie, telkens voorzien van een uitgebreid en geleerd voetnotenapparaat. Uiteraard kan niets de lectuur van de sprankelende originele tekst vervangen maar de Nederlandse vertaling door Anneke Brassinga komt toch heel dicht in de buurt (Brieven aan Sophie, Uitg. de Arbeiderspers, 1995). Niet alleen uit literair oogpunt zijn deze brieven interessant : ze bieden ook nog een niets verhullende inkijk in de persoonlijke zieleroerselen van de auteur die alles, maar dan ook letterlijk alles wil delen met zijn geliefde. Door zijn commentaren op de kringen waarin hij vertoefde krijgen we bovendien een zeer levendig beeld van de 2de helft van de 18de eeuw in Parijs.


    Toch zijn er een aantal onduidelijkheden in verband met deze correspondentie. Zo is er bijvoorbeeld nooit een brief van Sophie aan Diderot, noch een portret van haar teruggevonden. Bij het lezen van Diderot’s brieven krijgen we soms het gevoel getuige te zijn van een telefoongesprek gevoerd door Diderot met een voor ons onbekend persoon: we horen hem spreken maar we horen de antwoorden van zijn gesprekspartner niet. Het lijkt bijwijlen wel alsof Diderot maar een beetje doet alsof en er gewoon niemand is aan de andere kant van de lijn. Sommige onderzoekers menen dan ook dat die ganse correspondentie fake is, niet meer dan een soort dagboek in briefvorm, bedoeld voor latere publicatie.


    Het nieuws dat de brieven van Sophie eindelijk werden gevonden bracht dan ook grote opschudding teweeg in de kring van Diderot-kenners en –biografen, de zogenaamde “diderotisten”. Men had steeds aangenomen dat deze brieven –voor zover ze al bestonden- door zijn vrouw of dochter werden verbrand na zijn dood. In 1994 publiceerde Rosalina de la Carrera een ophefmakend artikel The Lost Letters of Sophie Volland in “Modern Language Notes”, MLN, een gezaghebbend tijdschrift van de John Hopkins University  (109, n° 4, septembre 1994, 650-658). Daarin gaf ze een boeiend verslag van haar zoektocht naar de brieven en hoe ze die (en ook een portret van Sophie) na maanden zoeken had gevonden in de bibliotheek van de Ermitage in St Petersburg. Dit klonk aannemelijk, het was immers bekend dat  Katharina de Grote, Tsarina van Rusland, de ganse bibliotheek, boeken en manuscripten, van Diderot had aangekocht waarbij hij alles mocht behouden op zijn 4de verdieping in Parijs en daarbovenop nog een salaris kreeg als bibliothecaris van de keizerin. Pas na zijn dood werd alles verscheept naar Rusland, inclusief de al dan niet bestaande brieven van Sophie.


    Eindelijk was het mysterie rond Sophie dus opgelost. Tot in de zomer van 1996 toen de uitgever van MLN bevestigde dat het bewuste artikel een grap was, een voorbeeld van literaire mystificatie, een handige mix van fictie en realiteit – een genre waarin Diderot trouwens uitblonk.  The letters do not exist, zo klonk het toen, and were indeed products of the authors imagination. I am sorry for any confusion this may have caused.


    En tot op vandaag is er nog steeds geen spoor van Sophie’s brieven aan Diderot.



     





    Afb 1



    Afb 2


    Afb 3 Katharina de Grote. Tsarina van Rusland. Roslin, 1776.

    16-03-2014 om 00:00 geschreven door Guido  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    11-03-2014
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Diderot : huwelijk en eerste affaire

    Behind every great man stands a great woman. Zegt men. Greuze was getrouwd met “la Babuti” (zie blog 20/11/2013) - op wie Diderot destijds verlekkerd was. Maar de mooie Babuti ontpopte zich tot een kreng van een echtgenote, vele malen erger dan de legendarische Xanthippe van Socrates.

    Rousseau  was getrouwd – of leefde samen – met Thérèse Levasseur, wasvrouw en kamermeisje, zij kon de klok niet lezen, niet rekenen noch de maanden van het jaar onthouden en schreef enkel fonetisch. Al de kinderen die Rousseau bij haar verwekte werden gedumpt in een weeshuis, feit dat Voltaire, jaloers op het succes van Rousseau, niet naliet wereldkundig te maken.

    Diderot, lange tijd een boezemvriend en van Greuze en van Rousseau, was tijdens zijn jaren als bohémien (zie blog dd 17/11/2013) in 1743 in het geheim getrouwd met Anne-Toinette Champion, alias Nanette, de mooie dochter van zijn wasvrouw;  mooi maar onbemiddeld, ongecultiveerd en hyperdevoot. Hij trouwde in het geheim, want zonder ouderlijke toestemming. Nanette zou zich in de loop der jaren ontwikkelen tot une vraie mégère, grincheuse et hargneuse. Was haar karakter de oorzaak of het gevolg van de buitenechtelijke ecapades van haar echtgenoot? Het huwelijk was geen succes, en Diderot ontvluchtte de hel van het huishouden zoveel hij kon. Later, als hij stilaan beroemd werd, hield hij zich bij voorkeur op in adellijke en intellectuele kringen waardoor zijn vrouw nog eenzamer en vijandiger werd.

    Nochtans was Nanette, althans in de begintijd van hun huwelijk, toen ze beiden nog straatarm waren, een zorgzame echtgenote : ze leefde bij wijze van spreken van water en brood om six sous te kunnen sparen teneinde haar man toe te laten een tasse de café te gaan drinken (toen nog een luxedrank) in café Procope om de schaakspelers aldaar te observeren of om te filosoferen met vrienden en vriendinnen. Maar zoals reeds gezegd : naarmate Diderot opklom op de sociale ladder deterioreerde hun huwelijk.

    Een citaat uit een brief aan J-J Rousseau  spreekt boekdelen : Ah ! Que la vie me paraît dure à passer ! Combien de moments où j'en accepterais la fin avec joie ! Depuis le dernier orage domestique, nous mangeons séparés. On me sert dans mon cabinet. Lorsque nous ne verrons plus qu'en passant, il faut espérer que nous n'aurons ni l'occasion ni le temps de nous quereller. Ô la cruelle vie !...

    Het hoeft ons dan ook niet te verwonderen dat Diderot onder het lemma indissoluble in zijn beroemde encyclopedie het huwelijk afkraakte (onder het Ancien Régime was echtscheiding verboden) Het huwelijk was, aldus Diderot, een instituut waar een mens alleen maar overspelig of ongelukkig van werd daar “een onverbrekelijke band onverenigbaar was met de onstandvastigheid van de menselijke natuur”.

    In 1745 of 46, raakte Diderot verliefd op Madeleine de Puisieux. Het werd zijn eerste echte affaire. La Madeleine was weliswaar geen schoonheid zoals Mme Diderot, maar ze was een min of meer bekende schrijfster, moraliste en feministe. Haar intellectuele interesses spoorden volledig met deze van Diderot. Het was een verademing na de kwezelachtigheid van zijn vrouw. De verhouding van Diderot met Puisieux bracht hen beiden voordeel. Ze zouden samen geschreven hebben aan L’Oiseau blanc en Puisieux zou meegewerkt hebben aan de scabreuze roman : Les bijoux indiscrètes. Onder haar eigen naam publiceerde Puisieux Le plaisir et la volupté (waaraan Diderot zou hebben meegeschreven). De coöperatie met Diderot was zeer lucratief voor haar, en volgens de mémoires van de dochter van Diderot, Mme de Vandeul, was het haar enkel daarom te doen. Diderot van zijn kant zou door deze vorm van coöperatief schrijven in het begin van zijn carrière de kracht hebben ontdekt van de dialoog als literaire vorm. Bovendien introduceerde Madeleine hem in de literaire salons en vogue zoals die van Mme Geoffrin (zie blog van 24-11-2013).

    Madeleine de Puissieux had revolutionaire ideeën over de opvoeding, en was een feministe avant la lettre (Le Triomphe des Dames, 1751). Voor haar verzameld werk kreeg ze in 1795 van de Republikeinse Conventie een levenslang pensioen. Dit in fel contrast met het lot van die andere feministe, Olympe de Gouze. Deze had in 1791 de Déclaration des droits de la femme et de la citoyenne gepubliceerd en werd daarvoor in 1793 door de revolutionairen geguillotineerd.

    Mme Diderot kreeg vlug in de gaten dat de werkzaamheden van haar man bij la Madeleine zich niet louter tot het literaire beperkten. Haar jaloersheid was grenzeloos. Toen Madeleine, nieuwsgierig naar de gezinswoning van haar minnaar in de Rue de la Vielle-Estrapade voorbij wandelde sprong ze letterlijk uit het venster en wierp zich op de minnares van haar echtgenoot. Men zegt dat de twee vechtende vrouwen door de omstaanders werden gescheiden door er emmers water op te gieten, zoals men bij vechtende of copulerende honden doet. (cfr La Bigarure ou Gazette galante, 1751 - een weekblad gepubliceerd in Den Haag).

    In de Rue de l'Estrapade (tegenwoordig zo genoemd) op nr 3 vindt men een wit-marmeren gedenkplaat die attesteert dat Diderot hier woonde van 1747 tot 1754, periode waarin hij zijn Encyclopedie dirigeerde.De paar jaren met Puissieux waren hoe dan ook een intens creatieve periode voor Diderot waarin hij zich volledig ontplooide. Maar toen hij in juni 1749 zijn essai Lettre sur les aveugles à l’usage de ceux qui voient publiceerde liep het fout. Niet alleen wegens de antiklericale en provocerende atheïstische inhoud maar omdat hij bovendien hierbij op de gevoelige tenen zou hebben getrapt van een minnares van minister d’Argenson die zich derhalve verplicht voelde Diderot te laten opsluiten in de gevangenis van Vincennes. Wat gebeurde op 24 juli 1749.

    De directeur van de gevangenis was de markies van Châtelet, de echtgenoot van Emilie, de maîtresse van Voltaire (zie blog van 27-03-2013). Châtelet gaf de gevangene veel bewegingsvrijheid : hij mocht met hem dineren, gaan wandelen in het park en bezoek ontvangen van vrienden en familie. Rousseau is er op bezoek geweest, en dat bezoek is een veel besproken item geworden in de literatuur, en ook in deConfessions van Rousseau zelf. Op weg naar Vincennes zou Rousseau een fundamenteel inzicht verworven hebben dat hij nadien publiceerde in Discours sur les sciences et les arts. Over dit cruciaal gebeuren misschien later meer.

    Waarom markies du Châtelet Diderot zo opvallend welwillend behandelde is een vraagteken. Was het om Voltaire, de minnaar van zijn vrouw te contrariëren? Voltaire zag immers niets liever dan dat Diderot blijvend werd opgesloten, zo kon die jonge snaak hem niet langer naar de kroon steken in de kring van de verlichte filosofen. We herinneren er bovendien aan dat de vrouw van de markies, Emilie, op dit moment reeds hoogzwanger was van, niet van Voltaire, maar – en met diens goedkeuring -  van St Lambert. En dat ze in het kraambed zou sterven op 10 september 1749 toen Diderot nog steeds gevangen zat in Vincennes. Zou dit van invloed geweest zijn op de houding van de markies ten opzichte van Diderot ?

    Niet alleen van zijn vrouw kreeg Diderot bezoek, maar ook van zijn minnares, Madeleine de Puisieux. Op een keer kwam ze hem bezoeken, “in vol ornaat” alsof ze een feest wou bijwonen. Op Diderot’s vraag naar het waarom van deze extravagante outfit antwoordde ze dat het alleen maar was om hem te plezieren. Maar Diderot’s argwaan was gewekt, en toen ze vertrok klom hij over de muren van het park van Vincennes, volgde haar en trof haar uiteindelijk aan in de armen van een tien jaar jongere stalknecht. Dat was meteen het einde van hun verhouding. Althans volgens Angelique Diderot, beter bekend als Mme de Vandeul, in haar biografie over haar vader. Waarschijnlijk is deze biografie niet erg objectief want de dochter wou haar moeder een meer eervolle rol toedichten en Mme de Puisieux afschilderen als een egoïstisch op geld en sex belust kreng.

    Diderot werd uit de gevangenis ontslagen op 3 november 1749.

    Wat aan het einde van de liaison met Puissieux ten grondslag ligt, of zou liggen, moet grondiger onderzoek aantonen. Biografen van Diderot hebben lange tijd de versie van Angélique geloofd. Maar Alice Laborde, in haar standaardwerk Diderot et Madame de Puisieux (1984),  trekt alvast de mémoires van de dochter in twijfel en bevrijdt Mme de Puissieux van de slechte faam haar toegedicht door de dochter. Volgens Laborde zou de verhouding, of vriendschap, of collaboratie tussen Diderot en Puissieux zelfs nog na 1768 hebben blijven bestaan. Dat werpt een wel bijzonder licht op de boeiende relatie en correspondentie van Diderot en Sophie Volland, zijn volgende maîtresse (cfr Lettres à Sophie).

     

     

     

     

     










    Château de Vincennes (prison)


    Rue de l'Estrapade N° 3

    11-03-2014 om 17:19 geschreven door Guido  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    29-01-2014
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Een dubbel portret door Roslin uit 1954 in het Göteborgs Konstmuseum

    In het Göteborgs Konstmuseum hangt een groot dubbelportret van 1.63 m op 2.02 m, gesigneerd en gedateerd door Alexander Roslin (Afb 1). Het laatste cijfer van de datum is echter moeilijk leesbaar maar de experts lijken tegenwoordig aan te nemen dat het een 4 is in plaats van een 9, het schilderij zou dan van 1754 zijn.

    Alexander Roslin, geboren in Malmö in 1718, kreeg een opleiding als portretschilder. Hij verliet Zweden in 1745 voor een leerrijke tocht doorheen Europa. In 1752 vestigde hij zich definitief in Parijs en huwde er in 1759 Marie-Suzanne Giroust, een leerlinge van Joseph Vien. Een portret van zijn vrouw (Afb 2) uit 1768 (Damen med Slögan of Dame met Sluier) is te vinden in het Nationaal Museum te Stockholm en geniet in Zweden dezelfde status als de Mona Lisa in Parijs. Na de dood van zijn vrouw in 1772 ondernam hij opnieuw een tocht door Europa en schilderde hij de portretten van al wie van tel was aan de Europese Koninklijke of Keizerlijke Hoven. In 1778 kwam hij definitief terug naar Parijs waar hij zou verblijven tot aan zijn dood in 1793. Hij kan tot de Franse School worden gerekend: hij was lid van de Académie des Beaux-Arts en exposeerde tot 1791 regelmatig in het Salon waar hij door Diderot werd beschouwd als een bon brodeur.

     In het genoemd dubbelportret zien we een elegant gekleed koppel, bijna op ware grootte, dat de toeschouwer rechtstreeks aankijkt. De vrouw lijkt bezig met haar schelpencollectie en de man demonstreert een van zijn interesses, architectuur of modelbouw. Een en ander is typisch voor de Verlichting.

    Wat ons intrigeert in dit dubbelportret is de identiteit van de afgebeelde personages. Volgens Gunnar W. Lundberg in zijn standaardwerk over Roslin (1957) gaat het hier om Perronet en zijn vrouw. Jean-Rodolphe Perronet (1708-1794) was een architect-ingenieur en de stichter van de nog steeds bestaande Ecole des ponts et chaussées. Hij is vooral bekend gebleven om zijn vele stenen boogbruggen waarvan de Pont de la Concorde (Afb 3) het meest bekend is (gebouwd in 1791 met stenen afkomstig van de afbraak van de Bastille). Er zijn diverse portretten bekend van Perronet o.a. een portret uit 1764 (Afb 4). Dit portret wordt toegeschreven aan Karl Van Loo volgens de archieven van de École nationale des ponts et chaussées of aan Louis-Michel Van Loo volgens de Archives de France (culture.gouv.fr). In 1754 was Perronet 46 jaar oud en op het portret door Roslin zien we inderdaad een flinke veertiger. Echter, in 1752 was Perronet – van bescheiden afkomst en bovendien een buitenechtelijk kind -  weliswaar reeds sinds 1750 benoemd tot inspecteur général maar nog helemaal niet een personage behorend tot de exclusieve hogere kringen waar Roslin in vertoefde. Bovendien is het onwaarschijnlijk dat Peronnet als veertiger reeds leefde in een dergelijk somptueus décor zoals afgebeeld op het schilderij, het lijkt wel een kasteel in een park. Ook de zeer royale afmetingen van het doek wijzen in de richting van hogere adel. Perronet werd pas in 1763 benoemd tot premier ingénieur du Roi en twee jaar later werd hij membre associé de l’Académie royale des Sciences. Zijn portret door Karl ( of Louis-Michel ?) Van Loo uit 1764 bevestigde zijn nieuwe sociale status.

    Als het afgebeelde koppel dan niet Perronet en zijn vrouw is, over wie gaat het dan wel ? Er werden in het verleden diverse hypotheses geopperd : het zou gaan over de Dauphin, Louis de France (geboren in 1729, zoon van de regerende Louis XV en vader van de latere Louis XVI) en zijn vrouw. Een meer plausibele veronderstelling was dat het ging over Madame de Pompadour en haar jongere broer Marigny. Het kleed van de dame op het portret is inderdaad een variatie van het kleed van Pompadour zoals te zien in een portret van Pompadour door Boucher in 1756 waarvan men weet dat Roslin assisteerde in het schilderen van dat kleed (Afb 5). Maar in 1754 was Marigny pas 27 jaar oud, dat klopt dus niet met de veertiger afgebeeld op het schilderij. Bovendien, het imposante en originele rococo frame waarin het doek gevat is wordt bovenaan bekroond door twee tortelduifjes, hetgeen wijst op een afbeelding van een gehuwd of verliefd koppel (Afb 6). Een andere theorie is dat het hier gaat om Choiseul (1719-1785) en een dochter van de superrijke Louis de Crozat, met wie hij in 1750 was getrouwd; of Choiseul en zijn zus Mme de Grammont met wie hij zeer intiem omging; of nog Choiseul en zijn mâitresse Mme de Brionne  die we hier zien op een portret van Jacques Wilbaut uit 1775 in het gezelschap van zijn beste vriend Abbé Barthélmy (Afb 7).

    Wellicht zullen we nooit meer de identiteit van het afgebeelde koppel kunnen  achterhalen.

    Een ander interessant aspect van het schilderij is het afgebeelde meubilair. Bill Pallot in L’Art du Siège au XVIIIe Siècle en France bestempelt het meubilair van het portret dit de Perronnet et sa femme als typisch style de transition (tussen rococo en neoklassiek). Beide op het doek afgebeelde fauteuils zijn, net zoals het interieur, eveneens in de Louis XV stijl, maar terwijl de fauteuil van de dame op de kapregel nog een typisch asymmetrisch rocococartel vertoont, kondigen de brede moulures op de fauteuil van de man reeds het neoclassicisme van Louis XVI aan. Het bureau, eveneens in Louis XV stijl, is merkwaardig. Het lijkt wel of het een uniek exemplaar is dat op bestelling werd gemaakt. Het meubel ziet er enerzijds uit als een schrijftafel maar door zijn vele laden vertoont het ook kenmerken van de in die tijd zeer populaire meubels waarin men zijn verzamelingen kon opbergen, zoals juwelen en munten (médaillers), schelpen (coquillers) vlinders of mineralen (meubles minéralogiques). In het Cabinet Lafaille van het Muséum d’Histoire Naturelle te La Rochelle bevindt zich een meubel dat een merkwaardige gelijkenis vertoont met dat op het doek van Roslin (Afb 8). Dit meubel in acajou de cuba dateert inderdaad van rond het midden van de 18de eeuw maar de poten ervan vertonen wel een excessieve kromming.





    Afb 1 Dubbelportret door Alexander Roslin, 1954. Göteborgs Konstmuseum, Zweden.



    Afb 2. Marie-Suzanne Giroust. Nationalmuseum, Stockholm.



    Afb 3. Pont de la Concorde (autrefois : Pont Louis XVI.



    Afb 4. Perronet par Louis-Michel ou Carl Van Loo, 1764.



    Afb 5. Pompadour door Boucher, 1956.



    Afb 6. Tortelduifjes bovenin het rococoframe van het schilderij van Afb 1. © Göteborgs Konstmuseum - H. Sehatlou.



    Afb 7.Choiseul, Mme de Brionne et l'abbé Barthelemy. Jacques Wilbaut, 1775.


    Afb 8. Cabinet Lafaille, Museum d'histoire Naturelle, La Rochelle (Fr) © MLR - Romain Vincent.

    29-01-2014 om 00:00 geschreven door Guido  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    05-01-2014
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Een merkwaardig portret van Louis XIV en zijn familie.

    De Wallace Collection in Marylebone, Londen, is een klein maar fijn museum – met vrije toegang bovendien - voor wie houdt van Franse 18de-eeuwse kunst, zij het schilderijen, sculpturen, meubels  of Sèvre porselein (Afb 1).  Een intrigerend doek in de collectie is “Louis XIV and his family" (Afb 2)Het doek is noch gedateerd noch gesigneerd maar wordt toegeschreven aan Nicolas de Largillière (1656-1746). Deze schilder bracht zijn jeugd door in Antwerpen en Londen en kwam pas rond 1682 naar Parijs. Door zijn inbreng van Vlaamse barok kan hij beschouwd worden als een soort wegbereider van de Franse rococo. 

    Dat “Louis XIV and his family"  inderdaad van de hand is van Largillière daar is iedereen het mee eens, maar dat geldt niet voor de identificatie van de afgebeelde personen noch voor de datering. De dame in het zwart bijvoorbeeld, links op het doek, werd aanvankelijk door de curatoren van de Wallace Collection aanzien als Mme de Maintenon. En inderdaad, op een portret van Pierre Mignard uit 1694 (Afb 3) lijkt het om dezelfde dame te gaan.

    Mme de Maintenon was aanvankelijk de gouvernante voor de zeven kinderen ontsproten uit de verhouding van de koning met zijn mâitresse Mme de Montespan. Toen de passie van Louis XIV voor de Montespan verkoelde werd de gouvernante zelf zijn mâitresse, de laatste in een lange reeks en, omdat ze zeer vroom katholiek was, uiteindelijk zijn geheime echtgenote na de dood van zijn wettelijke vrouw Maria Theresia van Spanje in 1683.

    Nader onderzoek van het schilderij echter leerde dat het niet ging om deze Mme de Maintenon maar om Mme de Ventadour, en dat het schilderij mogelijk eerder bedoeld was als een hommage aan deze dame omdat zij de Bourbons gered had van de dynastieke ondergang. De mensen van Wallace dateren het doek circa 1715 en interpreteren het dan ook als een imaginair familieportret waarin het knaapje aan de leiband de toekomstige Louis XV voorstelt, de troonopvolger van Louis XIV die op het schilderij zo ostentatief naar hem wijst, en die door Ventadour van de dood werd gered. Was het knaapje gestorven dan was Louis XIV de laatste koning geweest van de Bourbon-dynastie.

     Madame de Ventadour was sinds 1704 de gouvernante van de kinderen van de oudste kleinzoon van Louis XIV, de hertog van Bourgondië of le petit dauphin. De oudste zoon van Louis XIV, de natuurlijke opvolger of le grand dauphin was reeds in 1711 op 50-jarige leeftijd, een natuurlijke dood gestorven. Dus nu werd diens oudste zoon, de voormalige petit dauphinof  hertog van Bourgondië, de troonopvolger. Het jaar daarop, in 1712, woedde er een mazelen epidemie aan het Franse hof. Dokter Fagon, volgens Mme de Maintenon de beste dokter van Frankrijk, behandelde de zieken met de beproefde methode van de aderlating. De gevolgen van zijn therapie waren dramatisch. Eerst stierf de vrouw van le petit dauphin en een week later de dauphin zelfHij had twee kinderen in leven : de oudste, geboren in 1704 en getiteld als de hertog van Bretagne, en een jonger broertje, geboren in 1710 en getiteld als hertog van Anjou. Deze twee achterkleinkinderen van Louis XIV bleven dus verweesd achter waarbij de oudste, de hertog van Bretagne de nieuwe troonopvolger of dauphinwerd. Voor alle duidelijkheid : Louis XIV was nog steeds in leven. Nu kregen ook beide broertjes de mazelen. Fagon spande zich in om middels heroïsche aderlatingen de troonopvolger te redden. De reeds danig verzwakte knaap overleefde dit natuurlijk niet en stierf op 8 maart 1712. De tweejarige hertog van Anjou werd nu de enige nog mogelijke troonopvolger, dus moest hij ten allen prijze  overleven en Fagon maakte zich reeds klaar om hem te redden via een nog spectaculairder aderlating want die van het broertje was onvoldoende gebleken. Maar dat was buiten de Ventadour gerekend. Zij had de rampzalige gevolgen van Fagon’s therapie gezien en verschanste zich met de kleine dauphin en drie kindermeisjes en weigerde de dokters elke toegang tot de zieke knaap die vervolgens voorspoedig genas. Drie jaar later stierf uiteindelijk de Zonnekoning en de hertog van Anjou werd als Louis XV de nieuwe koning van Frankrijk.


    Indien het doek dateert van 1715 of later dan is het inderdaad imaginair want  1711 was het laatste jaar waarop alle afgebeelde personages nog in leven waren. Franse deskundigen daarentegen (Pierre Cabanne in L’Art du XVIIIe Siècle) dateren dit werk in 1708, toen waren alle afgebeelde personages nog in leven maar het knaapje aan de leiband kan dan onmogelijk de latere Louis XV zijn, vermits nog niet geboren, maar de vierjarige hertog van Bretagne. Louis XIV zou dit schilderij in 1708 besteld hebben om trots al zijn troonopvolgers voor te stellen : zijn zoon, kleinzoon en achterkleinzoon. Maar vervolgens stierven de drie afgebeelde troonopvolgers kort na elkaar en wel in protocollaire orde, eerst zijn oudste zoon, le grand dauphin, dan zijn kleinzoon en tenslotte ook de afgebeelde achterkleinzoon. De Zonnekoning moet vanaf 1712 wel met enige bitterheid in het hart naar dit doek hebben gekeken waarop zijn eigenlijke troonopvolger zelfs niet eens wordt afgebeeld.


    Is de scène fictief of niet, het decor lijkt reëel. Bijvoorbeeld het paneel met de apollinische zonnewagen. Louis XIV geloofde blijkbaar zelf dat hij inderdaad le Roi Soleil was. De omlijsting van dit paneel illustreert trouwens treffend de laat Louis XIV stijl die de Régence onmiddelijk voorafgaat. Het doek is bovendien merkwaardig omdat het 6 generaties van de Bourbon familie afbeeldt, voorzover men de twee borstbeelden meetelt : links Louis XIII, de vader van de Zonnekoning en rechts Henri IV, zijn grootvader en stichter van de dynastie (Afb 4).





    Afb 1. Het Wallace museum in Marylebone.



    Afb 2 Het familieportret.



    Afb 3. Mme de Maintenon.


    Afb 4. Who is who ?
    1. Mme de Ventadour
    2. Indien 1715 : de toekomstige Louis XV - indien 1708 : de hertog van Bretagne
    3. Le Grand Dauphin
    4. Louis XIV
    5. Henri IV
    6. Le Petit Dauphin
    7. Louis XIII

    05-01-2014 om 00:00 geschreven door Guido  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    30-12-2013
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Een Vlaams-Duitse familie in Parijs of de Gentse roots van Eugène Delacroix.

    Een getalenteerde meubelmaker uit Gent, Frans Vander Cruysse, aldaar geboren rond 1690, verhuisde in de eerste helft van de 18de Eeuw naar Parijs. Ook Johann Franziscus Oeben (of Öben) hield het voor bekeken in zijn geboorteplaats Einnsberg (bij Aachen) en trok rond 1740 eveneens naar Parijs met in zijn kielzog 3 broers en 2 zusters.

     

    Voor bekwame meubelmakers-ebenisten was de aantrekkingskracht van het 18de eeuws Parijs gemakkelijk te verklaren. Sinds Louis XIV was Parijs zowat het artistieke en intellectuele centrum van de beschaafde wereld geworden. Het potentieel kliënteel voor peperduur of avant-garde meubilair was er veel groter dan in een of ander klein Duits vorstendommetje, laat staan in Gent.

     

    In de Faubourg St Antoine vonden de inwijkelingen een ganse kolonie nederduits sprekende ambachtslui. De meesten van hen waren katholiek en ze vulden als het ware het vacuüm op dat vertrekkende protestanten achterlieten. Velen hadden bovendien vroeger op hun verplichte reizen als gezel of compagnon al gewerkt bij een Franse meester. Nu kwamen ze terug als meester of behaalden er alsnog het meesterschap.

     

    Frans Vander Cruysse, algauw François Lacroix genoemd, werd mâitre menuisier-ébéniste, en verwierf een atelier in de Faubourg St Antoine. Rond 1720 trouwde hij met Françoise Dupuis. Het koppel kreeg vijf ravissante dochters en een zoon, Roger. Deze Roger zou net als zijn vader een beroemde menuisier-ébéniste worden. Hij stempelde zijn meubels als R.V.L.C (Roger.Vandercruysse.La.Croix) maar ook soms simpelweg als R.LACROIX.

     

    Johann Franziscus, of Jean-François, Oeben en zijn jongere broer Simon-François werkten aanvankelijk in de werkplaats van Charles-Joseh Boulle in de Louvre. Na diens dood kreeg Jean-François de titel van menuisier ébéniste du Roy en installeerde zijn werkplaats in de Gobelins. In 1756 verhuisde hij naar de Arsenal waar hij tot zijn dood zou verblijven. Simon bleef in de Gobelins.

     

    Beide broeders Oeben trouwden elk met een dochter van François Lacroix Vander Cruysse. Jean-François Oeben trouwde in 1749 met de oudste, Françoise-Marguerite, en Simon-François met Marie-Marguerite. En een van de 2 zussen Oeben, Marie-Catherine, trouwde in 1759 met Martin Carlin, een jonge Duitser afkomstig uit Freiburg, die als gezel werkzaam was eerst bij François Vander Cruysse en later bij Jean-François Oeben als die vanaf 1756 zijn eigen werkplaats had. Carlin werd mâitre menuisier ébéniste in 1766 en had dus voortaan ook zijn eigen atelier. De vier schoonbroers werden wereldberoemde vaklui en hun werk wordt nog steeds bewaard in diverse musea over de hele wereld. J-F Oeben werd de vaste leverancier van Mme de Pompadour, zijn broer leverde meubilair aan de Duc de Choiseul, Carlin leverde zijn meubels voornamelijk aan de vermaarde marchand-mercier Poirier voor Mme du Barry en LaCroix had een vast clienteel bij Mesdames Tantes (de dochters van Louis XV). Op openbare veilingen gaat hun werk tegenwoordig van de hand voor miljoenen euro’s.

     

    Toen J-F Oeben stierf in 1763 dongen 2 gezellen van zijn werkplaats, Jean-Henri Riesener en Leleu, naar de hand van Françoise-Marguerite, de weduwe. Wie met de weduwe van een overleden meesters-ebenist trouwde kreeg er als het ware het meesterschap van de overleden echtgenoot bij en dus ook het recht onafhankelijk een atelier uit te baten. Riesener haalde het van zijn rivaal en volgde dus J.F. Oeben op in de Arsenal  . Hij werkte het door Oeben begonnen wereldberoemde bureau cylindrique van Louis XV verder af en werd net als zijn nieuwe schoonbroers, S. Oeben, LaCroix en Carlin wereldvermaard door zijn meubilair in een neoklassieke stijl die zeer geliefd was bij koningin Marie-Antoinette. Riesener nam ook de zorg op zich van Victoire, het dochtertje van J.F Oeben dat pas 5 jaar was toen haar vader stierf. Met Françoise-Marguerite kreeg hij een zoontje Henri-François, geboren in 1767 die later een bekend portrettist zou worden..

    Victoire Oeben was dus de kleindochter van Frans Vander Cruysse alias François Lacroix, Roger Lacroix was haar oom en Henri-François Riesener haar halfbroer. Toen ze 20 werd, in 1778, trouwde ze met een zekere Charles Delacroix, een diplomaat die carrière zou maken tijdens de Revolutie en Minister van Buitenlandse Zaken werd onder het Directoire.

    Charles en Victoire kregen kort opeenvolgend 3 kinderen, en 14 jaar later een “nakomertje”, Eugène, geboren op 26 april 1798.

     

    Met die geboortedatum van Eugène, de latere exponent van het Franse Romantisme (naast Géricault) is iets loos. Charles, de vader, leed al enkele jaren aan wat toen werd genoemd een sarcocèle (nu wordt dat een lipofobroom genoemd) uitgaand van zijn scrotum. Dit overigens goedaardig gezwel ontwikkelde zich tot een volumineuze tumor. Die tumor was zò groot dat zijn penis er in verdween en de urine geloosd werd als door een soort navel in dat gezwel. In die situatie was geslachtsgemeenschap met penetratie onmogelijk.

     

    Niemand durfde hem te opereren, uiteindelijk werd een militair chirurg, Imbert-Delonnes, bereid gevonden de risicovolle ingreep uit te voeren. Dit gebeurde op 27 Fructidor van het jaar V (13 september 1797). Een gezwel van 15 kilo werd verwijderd, Charles doorstond de ingreep heldhaftig – er was toen nog geen sprake van anesthesie. De verwijdering van dat gezwel was een medische primeur en de chirurg publiceerde een omstandig verslag van de ingreep. Dit verslag werd zelfs in het Nederlands vertaald : “Kunstbewerking van een vleeschbreuk gedaan aan Ch. Delacroix”. In die prae-antibiotische tijd veretterde een chirurgische wonde altijd maar genas meestal na een maand of zo. Dus Charles zou Victoire pas hebben kunnen bevruchten vanaf medio october. Derhalve zou Eugène een prematuur geweest zijn van ongeveer 6 à 7 maand. In die tijd waren de overlevingskansen van een dergelijke prematuur nihil.

    Vandaar het geroddel in Parijs : Charles Delacroix werd als minister vervangen in juli 1797 door Talleyrand en werd aangeduid als gevolmachtigde voor de Bataafse Republiek (Holland). Kwatongen verspreidden het gerucht dat Talleyrand niet alleen de ministerstoel van Delacroix bezette maar ook diens plaats innam in het bed van de mooie Victoire, des te meer daar Talleyrand een intieme vriend was van het gezin Delacroix-Oeben. Hij zou de biologische vader geweest zijn van Eugène.

    Hoe dan ook, we gaan hier niet verder op in, maar gezien  “mater semper certa est” : of de biologische vader van Eugène nu Charles Delacroix was of prins Talleyrand, dat maakt voor ons betoog niets uit : Eugène Delacroix, de schilder van de Franse Romantiek en icoon van de revolutie in het algemeen (in casu tegen koning Charles X) was langs moederszijde een achterkleinkind van de Gentse meubelmaker Frans Vander Cruysse. Quod demonstrare volui. 

     

     




    Het beroemde Bureau cylindrique du Roi, door Oeben begonnen en door Riesener afgewerkt


    Een commode met plakken Sèvre porselein voor Mme du Barry door Martin Carlin, 1772.


    Een schrijftafel voor Marie-Antoinette door Riesener, 1783.


    De merkwaardige publicatie van Imbert Delonnes.


    Gravure van de trotse Imbert Delonnes wijzend naar zijn pronkstuk: de tumor van CH. Delacroix in een glazen stolp.
    (made by Pierre Chasselat in 1799, Wellcome Collection London.)


    Eugène Delacroix.

    La Liberté guidant le Peuple. Iconisch schilderij door Eugène Delacroix.

    30-12-2013 om 00:00 geschreven door Guido  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    02-12-2013
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Een nieuwe jas voor Diderot.


     

    2013 is het jaar van Diderot (zie blog van 11/4/13). Naar aanleiding van de tricentenaire van zijn geboorte worden her en der in Frankrijk tentoonstellingen ingericht die op een specifiek aspect van zijn carrière inzoomen. In het Musée Fabre te Montpellier loopt aldus nog tot 12 januari 2014 een expositie die focust op de werken (schilderijen en sculpturen) waarover Diderot zich zowel lovend als negatief uitsprak: Le goût de Diderot: Greuze, Chardin, Falconet, David ... (afb 1).

    Diderot speelde inderdaad een belangrijke rol in het kunstgebeuren van zijn tijd door zijn kritische commentaren op de tweejaarlijkse Salons van 1759 tot 1781. Deze commentaren verschenen vervolgens in de Correspondance littéraire van Grimm (zie blog van 17/11/13). De tentoonstelling in Montpellier toont, zoveel als mogelijk was, de werken die door Diderot besproken werden in deze Correspondance.

     

    Er wordt hier tevens een merkwaardig portret getoond van de oude Diderot (rond 1780) vêtu de sa vieille robe de chambre (afb 2). Dit portret is pas onlangs opgedoken uit een partikuliere verzameling. Het toont de filosoof met een “ beau regard bleu, lavé par les années assorti à la doublure de son vêtement”. (http://diderotdenis.blogspot.be). We gaan hier niet verder in op zijn “blauwe ogen” die eigenlijk bruin waren (zie blog van 11/4/13) maar wel op zijn oude kamerjas.

     

    Het moet  in october 1768 geweest zijn dat Diderot omwille van een of andere bewezen dienst aan Mme Geoffrin – van wie hij overigens niet veel moest hebben – nieuw meubilair en een luxe scharlaken rode kamerjas kreeg (afb 3). Kort daarop kreeg hij bezoek van Grimm die hem nogal ironisch wees op de gevaren van luxe. Enkele dagen later reeds repliceert Diderot met zijn beroemde tekst : Regrets sur ma vieille robe de chambre. Deze tekst was bedoeld voor de Correspondance littéraire van Grimm als inleiding voor zijn kritiek op het Salon van 1769. Geen enkele van deze “salon-kritieken” van Diderot mocht worden gepubliceerd zolang de auteur nog in leven was, vandaar dat de toon van deze kritieken zo vrijmoedig was, en niets of niemand ontziend. Deze teksten werden pas vanaf 1798 in druk verspreid door Naigeon. De tekst: Regrets sur ma vieille robe vormt hierop een uitzondering en werd nog tijdens het leven van Diderot, 

     in 1772, gepubliceerd door eene Friedrich Ring, zeer tot ongenoegen trouwens van de auteur. Deze tekst werd waarschijnlijk gelekt door Grimm zelf (afb 4).

     

    We geven hier de vertaling door Martin de Haan van de eerste paragrafen van dit merkwaardige essai. De volledige tekst kan men lezen in Raster #94, 2001 (tijdschriftraster.nl/diderot/).

    Waarom heb ik haar niet gehouden? Ze was aan mij gewend, ik was aan haar gewend. Ze volgde alle plooien van mijn lichaam zonder het te hinderen. Ik was schilderachtig en mooi. De andere is stijf en gekunsteld, ik lijk wel een houten klaas. Geen nood waartoe ze zich in haar gewilligheid niet leende, want armoe is bijna altijd gedienstig. Was er een boek met stof bedekt? Een van haar slippen diende zich aan om het af te wissen. Weigerde de dikke inkt van mijn veer te vloeien? Ze bood me haar zij. Lange zwarte strepen getuigden van de vele diensten die ze me had bewezen. Die lange strepen waren de herkenningstekens van de literator, de schrijver, de noeste werker. Maar nu zie ik eruit als een vadsige rijke. Men weet niet wie ik ben.
    Onder haar bescherming was ik niet bang voor de onhandigheid van een knecht of van mezelf, niet voor vonken uit de haard en niet voor spetterend water. Ik was heer en meester over mijn oude kamerjas; van de nieuwe ben ik een slaaf geworden...
    De ritsige grijsaard die zich met lijf en leden heeft overgeleverd aan de grillen en de genade van een lustig deerntje, zegt van ‘s ochtends vroeg tot ‘s avonds laat: ‘Waar is mijn goede oude huishoudster? Van welke demon was ik bezeten toen ik haar verjoeg voor deze hier?’, en hij huilt, hij zucht... .

     

    Deze tekst geeft tot op heden aanleiding tot uiteenlopende interpretaties. Zelf zien we er een pleidooi in voor authenticiteit.
    Voor een uitgebreide analyse van deze tekst zie Samuel Sadaune : L’ouverture excentrique du Salon de 1769 ou portrait du Philosophe en robe de chambre. (rde.revues.org/177).

     




    afb 1 


    afb 2

    afb 3

    afb 4

    02-12-2013 om 00:00 geschreven door Guido  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    24-11-2013
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Verzamelde Lumières in het Salon van Mme Geoffrin.

    In 1812 bestelde Keizerin Joséphine de Beauharnais bij Lemonnier voor haar kasteel te Malmaison, een doek met een voorstelling van vooraanstaande Lumiéres naar aanleiding van hun bezoek aan een of ander gerenommeerd Salon. Met Lumières worden filosofen bedoeld, schrijvers en kunstenaars, uit de 18de eeuwse Franse Verlichting. Lemonnier koos voor het Salon van Mme Geoffrin en titelde zijn werk Première lecture, chez Madame Geoffrin, de l’Orphelin de la Chine, tragédie de Voltaire, en 1755 (Lemonnier f.1812). Het origineel hangt nog steeds in Malmaison. Een replica daarvan, half zo groot als het origineel, is te vinden in het Musée des Beaux-Arts van Rouen. Van dit schilderij zijn er tal van gravures gemaakt bovendien voorzien van de nodige uitleg om elk van de 53 afgebeelde personages te kunnen identificeren. Lemonnier had ieder van hen “natuurgetrouw” afgebeeld op basis van bestaande portretten. Een reproductie van dit beroemde schilderij vindt men omzeggens in elk boek dat gaat over de Verlichting in Frankrijk en over de rol die de Salons hebben gespeeld in de informele verspreiding van de nieuwe ideeën. Toch heeft het doek, zoals zal blijken, geen enkele historische of documentaire waarde, althans niet in verband met  het jaar 1755.

    Wat die zogenaamde Salons betreft : in de 18de eeuw organizeerde een dame van rang of stand, die daartoe de middelen had, en de ambitie, meestal wekelijks een Salon waarop ze schrijvers, kunstenaars of filosofen uitnodigde. Een bekend en goed gefrekwenteerd Salon was dat van Mme Geoffrin. Op maandag ontving ze kunstliefhebbers, artiesten en hun mecenassen en op woensdag het letterminnend volk.

     Wat het interieur van het Salon van Mme Geoffrin betreft, zoals weergegeven op het doek van Lemonnier: dit is een een schoolvoorbeeld van neo­klassieke stijl, geen enkel spoor meer van uitbundige rococo maar strakke omkadering van de monumentale spiegel met parellijst, rechttoe-rechtaan kaders van de schilderijen, deur­openingen afgelijnd door pilasters, boven de deuren kroonlijsten geschraagd door consoles, bas-reliëfs in de imposten, tegen het plafond aan een veelvoud van lineaire lijsten, enz...Voor zover we weten bestaat er geen enkel schilderij, gedateerd 1755 of vroeger, waarop reeds een dergelijk interieur te zien is. zoiets bestond gewoonweg nog niet in 1755.

    Wat de schilderijen betreft die de wanden van het salon versieren: een aantal van hen was in 1755 nog niet eens geschilderd, bijvoorbeeld het schilderij van Vien bekend als La Vertueuse Athenienne , een werk dat we verder uitvoerig bespreken. Het is bekend dat Vien opdrachten kreeg van Geoffrin, maar het doek in kwestie, dat we gemakkelijk herkennen op de tweede rij in de rechterhoek van de kamer, schilderde hij pas in 1762 ! Het bekende schilderij van Chardin daarentegen, La Pourvoyeuse, onder dat van Vien, hangt daar terecht want het dateert al van 1739.

    Wat de afgebeelde personages betreft enkele daarvan hebben nooit het salon van Geoffrin gefrequenteerd, anderen waren daar zeker niet in 1755 en nog anderen tenslotte zullen daar nooit tezamen geweest zijn. Zo zouden Rousseau, Diderot en nog een paar andere van de hier afgebeelde figuren waarschijnlijk nooit het salon van Geoffrin hebben bezocht. Van Buffon bijvoorbeeld is dat met zekerheid bekend, toch is hij op het schilderij prominent aanwezig als de figuur op de eerste rij uiterst links, in gesprek met Daubenton, de man achter hem. Bovendien zit Buffon op een stoel met achterpoten en sabre, een model dat pas na zijn dood, op het einde van de 18de eeuw zou verschijnen (style directoire). De stoel waarop Le Kain zit, de acteur die voorleest uit het werk van Voltaire, de stoel met de rechte kapregel waarop een dame haar hand legt, is reeds van een duidelijke Louis XVI signatuur. Uiterst rechts op het doek daarentegen zien we Vernet, naast de knikkebollende Fontenelle, op een Louis XV stoel. Men had dus geen bezwaren tegen het voorkomen van stoelen uit diverse stijlperioden in eenzelfde salon, hoe modieus en trendy ook.

    Lemonnier moet geweten hebben dat Voltaire in 1755 niet aanwezig kon geweest daar deze zich met Madame Denis aan het installeren was in Les Délices nabij Genève. Daarom verving hij de lijfelijke Voltaire door diens buste. Men vraagt zich dan ook af waarom Choiseul, op het doek links van de buste, wel werd gekonterfeit. Hij verbleef van november 1754 tot januari 1757 in de Ambassade de France te Rome en kon dus evenmin als Voltaire hier aanwezig geweest zijn.

    Op de eerste rij, uiterst rechts zien we, zoals reeds vermeld, Joseph Vernet, pas terug uit Rome en beroemd om zijn schilderijen van Franse zeehavens. Naast hem zit de toen 96-jarige Fontenelle, links van Geoffrin. De bejaarde Fontenelle heeft weinig aandacht voor de voorlezing, hij lijkt een dutje te doen, wat volkomen gerechtvaardigd is op zijn leeftijd. Op de rij achter Vernet en Fontenelle zit Sophie d’Houdetot in gesprek met Montesquieu. Elders, ergens op de linker­kant van het doek wordt Mlle de Lespinasse afgebeeld. Vermits zij pas in 1764 voor het eerst bij Geoffrin opdook kan zij daar moeilijk Montesquieu of Fontenelle hebben ontmoet, want de eerste stierf in februari 1755 en de tweede in 1756.

    Het is bekend dat Geoffrin op maandag kunstliefhebbers, artiesten en hun mecenassen ontving en op woensdag het letterminnend volk. Vermits hier een toneelstuk van Voltaire wordt voorgelezen zou de scene een woensdagbijeenkomst moeten voorstellen. Mensen als Marmontel, D’Alembert, Helvetius, Turgot, Saint Lambert e.a. zijn hier dus op hun plaats; maar de schilders Carl Van Loo, Vien en Vernet, de beeldhouwers Bouchardon en Pigalle, de architect Soufflot en de mecenas Caylus zouden we toch eerder op een maandag verwachten.

    Afgezien van het feit dat de hier afgebeelde personages op een of ander ogenblik echt bestaan hebben, en herkenbaar werden geportretteerd, is de rest een puur verzinsel van Lemonnier.

    Echte verlichte geesten, zoals de radicale atheïsten Holbach en La Mettrie worden hier echter niet afgebeeld - wellicht was het zelfs in 1812 nog niet “politiek correct” die beide radikale atheïsten te vermelden

    .

     









    24-11-2013 om 00:00 geschreven door Guido  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 2/5 - (2 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    20-11-2013
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Diderot, Greuze en Mademoiselle Babuti (2).

    In een artikel van Paul de Musset over Mlle Quinault (Revue de Paris, 1841) wordt het volgende gesprek weergegeven:

    ... Un soir, Duclos arriva chez Mlle Quinault et dit négligemment :
     - Vous allez avoir Diderot à souper.
     - Ah ! répondit Mlle Quinault, voici la première fois que vos grands airs accouchent d'autre chose que d'une souris. La nouvelle me fait plaisir. Il nous faut du vin de Champagne, car M. Diderot est bon convive.
    - Sans doute, reprit Duclos, et je lui ai ordonné de boire sec pour s'étourdir.
    - Est-ce qu'il a quelque chagrin?
    - Vous ne savez donc pas ce qui lui arrive? Il était amoureux de la petite Babuti, la fille du libraire, et elle a épousé Greuze le peintre. J'ai rencontré tout à l'heure Diderot éperdu et en désordre. Il parlait de fuir en Russie ou à La Baye, de se jeter dans la rivière, et, en dernier lieu, de courir à Montmorency confier sa peine à Rousseau; mais je lui ai ouvert mes deus bras, où il s'est précipité en pleurant, et l’envie de voyager et de mourir lui a passé aussitôt. Je connais l'homme. Il ne lui fallait qu'un moment d'effusion. Je me suis trouvé là fort à propos pour offrir un exutoire à sa sensibilité. Une page dans un de ses contes sur l'inconstance des femmes, une tirade dont vous jouirez, achèveront la purgation, et demain il écrira au voyageur Grimm: Nous avons sablé le Champagne, et tu n’y était pas!

    La petite Babuti trouwde officieus met Greuze in 1757 – deze conversatie werpt een ander licht op het verhaal van Diderot van quand j’étois jeune... .

    Jean-Baptiste Greuze, geboren in 1728, was op het Salon van 1755 beroemd geworden door een schilderij van een tot dan toe ongekend moralizerend genre : Père de famille expliquant la Bible à ses enfants. Door het succes van dit werk werd hij aangenomen als Agréé de l’Académie en in 1756 vertrok hij naar Rome voor de obligate Italië-reis. Het jaar daarop was hij alweer in Parijs.

    Volgens zijn mémoires liep hij op een dag, kort na zijn terugkeer, de Librairie Babuti binnen, gelegen in de Rue Saint Jacques (Diderot situeerde deze boekhandel eerder in de Quai des Augustins, de winkel was ondertussen blijkbaar verhuisd). Hij trof er Mlle Babuti. Je fus frappé d’admiration, schrijft hij, car elle avait une très belle figure.

    Er volgden komplimentjes heen en weer, et des cajoleries. Zij deed er ondertussen alles aan om hem tot een huwelijk te verleiden, want zo schrijft Greuze, nogal verwaand: ik was al beroemd en Mlle Babuti vreesde reeds “ de faire Sainte-Catherine” voor de rest van haar leven, ttz een oude vrijster te blijven, want ze was al meer dan 25. Op haar vraag of Greuze niet met haar wou trouwen indien ze daarin zou toestemmen, antwoordde hij galant : Mademoiselle, n’est-on pas trop heureux de passer sa vie avec une femme aussi belle que vous ? Deze galanterie zou hem zeer zuur opbreken want ze nam zijn antwoord letterlijk op als een bevestiging op haar vraag. Ze kocht enkele juwelen en vertelde in de buurt dat het een huwelijksgeschenk was van M. Greuze de l’ Académie Royale. Omwille van het goed fatsoen kon Greuze de boot toen niet langer afhouden. Toch zou het nog 2 jaar duren, tot begin 1759, voor ze officieel trouwden.

    Aanvankelijk liep alles gesmeerd. Greuze boekte aanzienlijke successen op de Salons van 1761, 63 en 65 met werken als Un paralytique soigné par sa famille, La mère bien aimée, La piété familiale, Le bonheur conjugal, etc. Diderot was een vriend aan huis en prees zijn schilderijen de hemel in. Greuze was volgens Diderot de eerste peintre morale van zijn tijd. Het was alsof hij predikte, niet met woorden maar met het penseel. Greuze, hierin aangemoedigd door Diderot, surfte volop verder op de golven van een soort epidemie van moralisme waaraan de tweede helft van de 18de eeuw zo onderhevig was. De “heilige” waarden van het huwelijk, het gezin en de deugdzame opvoeding van de kinderen waren weer “in” bij een publiek lassé de galanteries mythologiques, de nudités friponnes et de tableautins galants, zoals de gebroeders Goncourt schreven.

    En dan waren er nog de “Greuze girls”: Jeune fille pleurant son oiseau mort, La cruche cassée, etc. Over de onderliggende dubbele moraal hebben we het nog in een andere bijdrage. Gravures van zijn werken verkochten als zoete broodjes. Ze waren omzeggens in elke huiskamer te vinden en bezorgden Greuze een fortuin.

    Geleidelijk echter zou mevrouw Greuze zich ontwikkelen tot een kreng van een wijf. Ze hield er tal van minnaars op na, soms van het meest bedenkelijke allooi en verkwiste de fortuinen die Greuze verdiende. In 1769 mislukte Greuze in zijn poging om door de Académie aanvaard te worden als Peintre d’Histoire hetgeen voor de ijdele Greuze een enorme vernedering betekende. Diderot, niet langer een erotische fascinatie koesterend voor Mme Greuze, sprak nu in zijn kritieken negatief over het werk van feu mon ami Greuze.

    Ondertussen, voor de buitenwereld, voor de schone schijn, tolereerde hij oogluikend de buitenechtelijke escapades van zijn vrouw en bleef hij schilderijen maken over het idyllische gezin, Le bonheur conjugal, La paix du ménage, Fidelité, etc, ttz over het leven dat hij zich wellicht gedroomd had toen hij la petite Babuti ontmoette avec sa très belle figure.

    Eén keer echter gaf hij een inkijkje in de ellende van zijn huwelijksleven. Toen zijn vrouw hem met een pan vol aangebrand voedsel aanviel moesten zijn twee dochters hem tegen deze razende harpij beschermen. La femme colère, een tekening, getuigt hiervan.

    In december 1785 zal hij uiteindelijk een klacht indienen tegen zijn vrouw bij de politie : een transcriptie hiervan vindt men in het befaamde Mémoire de Greuze contre sa femme, in extenso weergegeven in Archives de l’Art Français. Op het einde van de 18de eeuw vielen de werken van Greuze niet meer in de smaak van het publiek: de nieuwe goden waren nu eerst Vien en dan David. Geruïneerd door de perikelen omtrent zijn echtscheiding (echtscheiding werd pas mogelijk na de revolutie, dit kon niet onder het Ancien Régime) en waardeloos geworden revolutionaire assignaten stierf hij in behoeftige omstandigheden op tachtigjarige keeftijd in 1805. Alleen Dr Guillotin, zijn logebroeder van de Loge des Sept Soeurs was aan zijn sterfbed aanwezig.

    La belle Babuti was al eerder gestorven aan de gevolgen van haar liederlijk gedrag.

    Bronnen: 
    Revue de Paris, 1841. 
    L’Art du dix-huitième siècle. Edmond et Jules de Goncourt. Paris, 1881-82 
    Archives de l’Art Français, tome deuxième, 1852-53. 
    Greuze. Louis Hautecoeur. Paris, 1913.







                        Portret van François Babuti. Greuze, Salon 1761.


           L'Accordée de Village. Greuze, Salon van 1761.


    Le bonheur conjugal. Gravure naar een schilderij van Greuze.


                         La femme colère (The angry wife). The MET, NY


               Jeune fille pleurant son oiseau mort. Greuze,1765.

                        La cruche cassée. Greuze, 1777.

             Girl with birds. Greuze, 1780. NGA, Washington.


                    Graf van Greuze, Montmartre.

    20-11-2013 om 00:00 geschreven door Guido  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    17-11-2013
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Diderot, Greuze en Mademoiselle Babuti (1).

      Diderot liep in zijn jonge jaren als een min of meer haveloze bohémien rond in het Quartier Latin, samen met zijn vriend Wille met wie hij destijds een soort kraakpand deelde in de Rue de l’Observance (tegenwoordig Rue Antoine Dubois). Beiden vermoedden toen nog niet hun latere beroemdheid. Wille, een Duitse graveur, twee jaar jonger dan Diderot, was in 1736 in Parijs aangeland. Vele jaren later zou Wille in zijn Mémoires over deze periode het volgende schrijven:

    Enfin, notre situation actuelle nous parut admirable, même digne d'envie. Les mets de notre table étoient parfaits, nos vins exquis. Nous choquâmes nos verres pleinement remplis les uns contre les autres; on les vidoit souvent, on les remplissoit de nouveau. Les contes, les rires, les charges et les plaisanteries, se succédèrent rapidement. Chacun étoit content de soi et de moi. Nous nous séparâmes vers minuit. On se donnoit la main d'amitié. Chacun retournoit peut-être un peu chancelan! pour se reposer dans son manoir, où souvent il ne trouvoit ni feu ni flamme pour allumer sa pauvre petite bougie. Il ne faut pas oublier que nous étions tous de jeunes artistes, peu sujets aux inquiétudes, quoique souvent sans pécune, mais toujours  prêts à nous réjouir honnête ment, selon les circonstances, nos moyens et les occasions.

    Op een dag liep Diderot de boekhandel binnen van François Babuti op de Quai des Augustins. Hij trof er de dochter, Anne-Gabrielle, en werd op slag verliefd. Hij beschrijft deze ontmoeting in zijn beroemde kritiek op het Salon van 1765.

    De Académie Royale de Peinture et de Sculpture, organiseerde tweejaarlijks een expositie waar alleen de académiciens of agréés de l’académie  mochten deelnemen. Deze druk bezochte tentoonstelling werd telkens gehouden in een imposante zaal van het Louvre, de zogenaamde Salon Carré. Sindsdien noemt men elke tijdelijke tentoonstelling in Frankrijk een “salon”: Salon du Livre, Salon de l’Agriculture, enz. Vanaf het Salon van 1759 tot dat van 1781 gaf Diderot pittige commentaren op de tentoongestelde werken. Deze commentaren werden gepubliceerd in een soort handgeschreven nieuwsbrief, de Correspondance Littéraire van Grimm. Baron von Grimm, grootvader van de beroemde gebroeders Grimm, bekend om hun sprookjes: Assepoester, Roodkapje, Hans en Grietje, enz., was een Duits diplomaat in Parijs die op geregelde tijdstippen deze nieuwsbrief over Parijs, hét centrum van het intellectuele en artistieke leven in Europa, stuurde naar tal van Duitse prinsen en koningen. Deze Correspondance Littéraire werd slechts op een beperkt aantal exemplaren via de diplomatieke post verspreid. Pas in 1812 werden deze bijdragen gedrukt en publiek gemaakt.

    In zijn commentaar op een schilderij van Greuze op het Salon van 1765 (Mme Greuze avec épagneul- waarvan we nergens een afbeelding vonden) schrijft Diderot : Je l'ai bien aimée, moi, quand j'étois jeune, et qu'elle s'appeloit mademoiselle Babuti. Elle occupait une petite boutique de libraire sur le quai des Augustins: poupine, blanche et droite comme le lys, vermeille comme la rose. J’entrois avec cet air vif, ardent et fou que j'avois, et je lui disois: Mademoiselle, les contes de La Fontaine, un Pétrone, s'il vous plaît ... Monsieur, les voilà. Ne vous faut-il point d'autres livres ? .. Pardonnez­ moi. mademoiselle. Mais... Dites toujours ... La Religieuse en chemise [destijds een bekend pornografisch werk dat onder de toonbank werd verkocht] ... Fi donc, monsieur; est-ce qu'on lit ces vilénies-là? .. Ah! ah! ce sont des vilénies; mademoiselle, moi, je n'en savois rien ... Et puis un autre jour, quand je repassois, elle sourioit, et moi aussi.

    En in zijn commentaar op een ander schilderij van Greuze, op het zelfde salon (Le Baiser envoyé) geeft hij nog steeds lucht aan zijn erotische fascinatie voor Mme Greuze die model stond voor het schilderij : ... et la mollesse voluptueuse qui règne depuis l'extrémité des doigts de la main, et qu'on suit de-là dans tout le reste de la figure; et comme cette mollesse vous gagne et serpente dans les veines du spectateur, comme il la voit serpenter dans la figure! C'est un tableau à tourner la tête ...

    Op deze ontboezemingen past enig commentaar. Anne-Gabrielle Babuti, de latere Mme Greuze, werd geboren in 1732, dus 19 jaar jonger dan Diderot. Als Diderot in 1765 – hij was toen 52 jaar - schrijft over zijn jonge jaren (quand j’étois jeune) dus 20 jaar of zo, dan was Mlle Babuti amper 1 jaar oud. Stel dat Babuti 15 jaar en vroegrijp was ten tijde van deze ontmoeting, dan was Diderot 34 jaar, getrouwd en vader van 2 kinderen. De zo levendig beschreven ontmoeting tijdens zijn “jonge jaren” in de boekhandel op de Quai des Augustins is dus wellicht aan zijn verbeelding ontsproten.

    Bronnen:
    Diderot & l’Art de Boucher à David. Editions de la RMN, 1984.
    Mémores et Journal de Wille.Tome premier.1857.
    Oeuvres de Denis Diderot. Salons. Tome I. 1821. 
    Jean Sgard : rde.revues.org  (N°43, 2008)

     






    Plan général de Paris et des faubourgs de Paris / par le Sr Robert de Vaugondy. 1760




    17-11-2013 om 00:00 geschreven door Guido  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    07-11-2013
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Het trieste eind van Mme du Barry. (2) De obsessie van Grieve.

    In oktober 92, een maand na de dood van Brissac vertrekt du Barry weer naar Londen in de hoop eindelijk haar juwelen te recupereren. Door de Revolutie ontvluchtten een groot aantal Fransen hun vaderland en werden de wetten op emigratie zo sterk verstrengd dat emigratie meestal illegaal werd waardoor de bezittingen van de emigrant verbeurd konden worden verklaard. Du Barry was zich daar terdege van bewust en zorgde er voor dat haar papieren in orde waren. Ten overvloede kreeg ze nog een attest mee van Lebrun, minister van Buitenlandse Zaken : het ging om een zakenreis  en het was niet de bedoeling het land te ontvluchten.

    Terwijl de juridische procedure in Londen eindeloos aansleept frequenteert ze er de kringen van de Franse émigrés. Het nieuws uit Parijs is alarmerend: op 21 januari 1793 wordt de koning onthoofd, en daarmee vervliegt alle hoop op een herstel van de monarchie. In Londen wordt een officiële rouwperiode aangekondigd en du Barry draagt de voorgeschreven rouwkledij. Een en ander wordt door spionnen van de Republiek getrouw doorgebriefd aan het Comité du Salut Public in Parijs als bewijs van haar royalistische sympathie.

    Eind februari 73 is er eindelijk een doorbraak in het juridische kluwen. De juwelen worden als haar eigendom beschouwd en de beloning voor De Symon geregeld. De bekrachtiging van dit definitieve vonnis is gepland in april waarna ze haar juwelen zal kunnen gaan ophalen bij de bank van Ransom, Morland & Hammersley en haar leven in Louveciennes hervatten met haar nieuwe minnaar Alexandre Louis Auguste hertog van Rohan-Chabot. Ze had deze in Londen leren kennen en hem daar een substantiële lening gegeven om hem toe te laten zijn bezittingen in Frankrijk te gaan beschermen (later zou dit door het Revolutionaire Tribunaal uitgelegd worden als verkapte steun aan de antirevolutionaire opstandelingen in de Vendée waar Rohan-Chabot bezittingen had).

    Haar plannen werden echter doorkruist door de obsessie van één man : George Grieve, een radicale politiek actieve Brit. In zijn jeugdjaren had hij Marat leren kennen, toen deze voor zijn studies in Engeland verbleef om als apotheker vooralsnog geneesheer te worden. Later zou Grieve in Amerika actief zijn in de Onafhankelijkheidsoorlog waar hij Washington en Franklin frequenteerde. Hij was wel degelijk een revolutionair.

    Maar Grieve had een morbide - en naar sommigen beweren - seksuele fascinatie opgevat voor du Barry. Die fascinatie ging schuil onder zogenaamde revolutionaire motieven. Zo tekende hij een anti du Barry pamflet als : Greive (sic), défendeur officieux des braves sans-culottes de Louveciennes, ami de Franklin et de Marat, factieux et anarchiste de premier ordre, et désorganisateur du despotisme dans les deux hémisphères depuis vingt ans.’   

    In de winter van 1792-93, terwijl du Barry in Londen verbleef, logeerde hij in het dorp Louveciennes en snuffelde rond in haar kasteel, daarbij geholpen door 2 ontevreden personeelsleden : de butler Salanave en de “neger” Zamor. Hij kreeg er info uit de eerste hand over het komen en gaan van aristocraten en hun gedragingen. Hij klaagde du Barry aan als illegale emigrant en op 16 februari 1793 verkreeg hij het order haar kasteel en de inhoud ervan te verzegelen.

    Du Barry werd hiervan verwittigd en ze vertrok op 5 maart hals over kop uit Londen om het misverstand over haar zogezegde illegale emigratie op te helderen. Met het attest van Lebrun kon ze haar verblijf in Londen verklaren. Begin april werden de zegels verwijderd en ze kreeg enkele maanden respijt tot Grieve eind juni een nieuwe actie ondernam.  Hij slaagde erin een kleine minderheid van de dorpelingen van Louveciennes een petitie te laten ondertekenen waarin du Barry beschuldigd werd van incivisme, lèze-nation en royalisme. Salanave en Zamor bevestigden bovendien dat aristocratische genodigden werden aangesproken met hun adellijke titels in plaats van citoyen zoals voorgeschreven. Op grond daarvan werd ze aangehouden om naar de gevangenis van Versailles overgebracht te worden. Ze protesteerde hevig en bekwam dat ze haar arrest in haar kasteel  mocht uitzitten. Maar ook hier kreeg Grieve het deksel op zijn neus : onder druk van de lokale bevolking die betoogde dat du Barry een echte citoyenne was en bovendien hun weldoenster werd het arrest herzien en op 13 augustus kwam ze vrij. Het hielp Grieve ook al niet dat Marat, zijn vriend en medestander in zijn kruistocht tegen du Barry, in juli was vermoord. Maar Grieve liet niet los, zo groot was zijn obsessie om du Barry op het schavot te krijgen.

    In september ondernam hij een nieuwe aanval, hij wendde zich nu rechtstreeks tot het zopas opgerichte Comité de Sûreté Générale in Parijs, daarbij de lokale autoriteiten passerend. Dat Comité - een soort “ministerie van terreur” - was gemachtigd alle verdachten van inciviek gedrag aan te houden en hen naar het Tribunal révolutionnaire te sturen. Dit laatste was in feite niet meer dan een doorgeefluik naar de guillotine.

    Dat du Barry “verdacht” was kon Grieve gemakkelijk aantonen en hij verkreeg moeiteloos de beslissing om haar te arresteren.

    Hij verkreeg zelfs subsidies om haar in eigen persoon naar Parijs te brengen met een gewapende wacht naar zijn keuze. Op 21 september 1973 stond hij triomfantelijk voor haar deur in Louveciennes om haar op te pakken waarbij hij volgens verschillende getuigen uiterst hardhandig te keer ging. Op weg naar de Parijse gevangenis Sainte-Pélagie, zou hij zelfs gepoogd hebben haar te verkrachten.

    Eenmaal in de handen van het “Ministerie van Terreur” was het lot van du Barry voorspelbaar. Op 6 december verscheen zij voor het Tribunal révolutionnaire met de geduchte aanklager Fouquier-Tinville. Zijn requisitoir, volledig van de pot gerukt, waarin hij du Barry vergelijkt met de beruchte oud-Griekse hetaïre Laïs, voor wiens schaamteloos genot, een despoot, een moderne Sardanapalus (Louis XV) het bloed en de bezittingen van zijn volk opofferde, deze hoer die het zelfs met Pitt zou aangelegd hebben (Pitt: Engelse Prime Minister, die de oorlog verklaarde aan het revolutionaire Frankrijk), zijn requisitoir dus overdonderde de 12 juryleden dusdanig dat die prompt du Barry naar de guillotine verwezen. Hetgeen dan ook geschiedde op 8 december 1793, onder oorverdovend gekrijs, sterk contrasterend met de stoïcijnse houding van Marie-Antoinette, koningin van Frankrijk, die een paar weken voordien hetzelfde lot had ondergaan.

    Haar juwelen die nog altijd in een Londense bank lagen werden op 19 februari 1795 werden openbaar geveild door Christie (de stichter van het huidige Christie’s in Londen).

    En hoe liep het af met Grieve ? Na de val van Robespierre werd hij gearresteerd maar ontsnapte aan een veroordeling en vluchtte naar Newcastle, Amerika. Uiteindelijk kwam hij terug naar Europa en vestigde zich in Brussel waar hij overleed op 22 februari 1809. Het zou interessant zijn eens op te zoeken waar ergens in Brussel die man werd begraven en als daar nog een grafzerk of zoiets te vinden is.

    In 1935 verscheen een boek van James Henry Duveen (die aan de basis ligt van de huidige collectie van 18de- eeuws Frans meubilair in de beroemde Huntington collectie te San Marino, California, US) waarin het vermoeden werd geuit dat Grieve zelf zou betrokken geweest zijn bij de diefstal van du Barry’s juwelen op 10 januari 1791.  

    Bronnen ( alles integraal digitaal downloadbaar van het internet):

    Marion Ward: The du Barry inheritance (1967). 
    Georges Leclerc: La juridiction consulaire pendant la Révolution (1909)  
    H. Fleischmann : Réquisitoires de Fouquier-Tinville (1911). 
    Charles Vatel: Histoire de Mme du Barry (1883)















    07-11-2013 om 00:00 geschreven door Guido  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    04-11-2013
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Het trieste eind van Mme du Barry. (1) De dood van Brissac.
    In onze blog van 14-03-2013 (Van Bordeelmeisje tot First Lady) vertelden we reeds hoe du Barry in 1774 het Petit Trianon moest ontruimen zodat Louis XV vooralsnog waardig zou kunnen overlijden, niet in haar onkuise schoot, maar in de schoot van onze Moeder de Heilige Kerk.
    Ze trok naar haar kasteeltje in het dorp Louveciennes en zou daar nog bijna 20 jaar wonen, in peis en vree, in een LAT relatie met haar nieuwe minnaar  Louis Hercule Timoléon de Cossé-Brissac, kapitein van de Cent-Suisses, een soort persoonlijke lijfwacht van de koning.

    Het drama begon in feite op maandag 10 januari 1791. Du Barry was die dag naar Parijs getrokken om Driekoningen te vieren ten huize van Brissac en bleef daar overnachten. Een Joodse dievenbende uit Parijs was daarvan op de hoogte geraakt, waarschijnlijk getipt door Zamor, de Bengaalse huisslaaf van du Barry. De dieven besloten tijdens haar afwezigheid in te breken in haar  kasteel te Louveciennes. Het was algemeen bekend dat du Barry over een aanzienlijke hoeveelheid juwelen beschikte, die ze geleidelijk moest verkopen om met de opbrengst haar train de vie en dat van haar personeel te kunnen handhaven, maar ook om behoeftige inwoners van het dorp te kunnen helpen.

    Een signalement van het gestolen goed werd verspreid en er werd in vage termen gewag gemaakt van een beloning voor wie de juwelen zou kunnen terugbezorgen. De dieven zagen in dat ze hun waar niet in Parijs zouden kunnen verkopen en besloten dit in Londen aan de man te brengen. Via een andere Jood, Goldschmidt, maakten ze kennis met een Britse juwelier, Lyon De Symon. Deze vond de zaak verdacht en verwittigde de politie. Via de Franse ambassade ontstond het vermoeden dat het wel eens de gestolen juwelen van du Barry zouden kunnen zijn. Ze wordt uitgenodigd de juwelen te komen identificeren en op 20 februari 1791 arriveert ze de eerste keer in Londen en bevestigt dat de juwelen inderdaad van haar zijn. De juridische procedure sleept eindeloos aan en er zijn allerlei complicaties : de Londense rechtbank heeft problemen met het feit dat het misdrijf in Frankrijk is gepleegd, de dieven beweren dat ze de juwelen in Frankrijk hebben gekocht en eisen zelfs schadevergoeding en De Symon vindt dat hij onvoldoende wordt beloond voor het “vinden” van de juwelen. Ondertussen worden deze juwelen bewaard in de Bank van Ransom, Morland & Hammersley.

    Du Barry zal nog herhaalde malen heen en weer moeten pendelen tussen Louveciennes en Londen. Van mei tot augustus 91 is ze weer eens in Londen. Ze zal pas terugkeren naar Londen in october 1792. Terwijl ze daar is, in juni 91, vlucht de koninklijke familie uit hun verplicht verblijf in de Tuileries maar worden gevat in Varennes. Later, tijdens het proces tegen Bissac, zal Marat, l’ami du peuple, in de Journal de la République getuigen over een afgeluisterd gesprek, op de vooravond van de vlucht, tussen Brissac en du Barry, over geheime vluchtroutes uit de Tuileries. Hetgeen natuurlijk een flagrante leugen was vermits du Barry op dit ogenblik in Londen verbleef.

    In october 91 wordt de Garde des 100 Suisses ontbonden en vervangen door een Garde Constitutionelle. Brissac wordt weer aangeduid als commandant van deze Garde.

    In april 1792 verklaart de Assemblée Nationale de oorlog aan Oostenrijk. Aanvankelijk lijden de Franse troepen zware verliezen en er wordt een zondebok gevonden in de persoon van Brissac die er van wordt beschuldigd alleen koningsgezinden te hebben gerecruteerd voor zijn Garde. Op 30 mei wordt de Garde ontbonden en Brissac samen met zijn kompanen gearresteerd en gevangen gezet in Orléans waar het Hooggerechtshof zetelt.

    Ondertussen trekken buitenlandse troepen zich samen aan de grenzen en de anti-royalistische stemming van de Parijse bevolking bereikt een hoogtepunt. De Tuileries, het gedwongen verblijf van de koning, wordt bestormd op 10 augustus 1792. De koninklijke familie wordt dan maar opgesloten in de Temple. Dit is het feitelijk einde van de monarchie in Frankrijk.
    In de dagen daarop bereikt de hysterie van de bevolking, opgejut door Danton en Marat, een hoogtepunt met de zogenaamde massacres de septembre waarbij tussen 2 en 6 september meer dan duizend gevangenen in de diverse Parijse gevangenissen worden doodgeslagen.

    Eind augustus werd besloten Brissac en 53 van zijn Gardisten van Orléans over te brengen naar Parijs om te worden berecht. Het konvooi vertrekt op 2 september maar gezien de chaotische toestand in de Parijse gevangenissen wordt het omgeleid naar Versailles waar de gevangenen en hun bewakers op zondag 9 september aankomen. Een uitzinnige menigte kan de gevangenen scheiden van de bewakers die voor hun veiligheid moesten instaan en overvalt de wagens waarin Brissac en zijn kompanen zitten. Tijdens een gruwelijke slachtpartij die meer dan een uur duurde worden alle gevangenen zwaar toegetakeld en uiteindelijk gedood. Het hoofd van Brissac wordt op een hooivork gespiest en door een brallende menigte in triomf naar Louveciennes gedragen. Daar paraderen ze rond het kasteeltje van een angstig afwachtende du Barry en gooien uiteindelijk het hoofd door de vensters voor haar voeten. 





    du Barry, 46 jaar, door Vigée-Lebrun.


    Hertog van Brissac ( door Drouais ?)


    "Pavillon de musique" in de tuin van kasteel van du Barry. Ontwerp door Ledoux.


    Kasteeltje van du Barry. Huidig zicht. Beschermd monument.


    Bestorming van de Tuileries op 10 augustus 1792 (door Jacques Bertaux, 1793)


    Les massacres de Septembre. Gravure

    04-11-2013 om 00:00 geschreven door Guido  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    23-10-2013
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Soufflot (1713-1780), architect van het Pantheon.

    Dit jaar, 2013, herdenken we de 300ste verjaardag van de geboorte van Soufflot (net als van Diderot trouwens). Naar aanleiding van deze tricentenaire wordt er in het Pantheon, zijn meesterwerk, van 11 september tot 24 november, een tentoonstelling gehouden van zijn werk.

    Hoe de kerk van Ste Geneviève, het latere Pantheon, er kwam vertelden we reeds in de blog van 28 -05-2013 ( Het drama van Metz).

    Een kantelmoment in de carrière van Soufflot was zijn reis naar Italië in 1750 in het gezelschap van Abel Poisson, broer van Pompadour en latere marquis de Marigny en Directeur des Bâtiments du Roi. Poisson en Soufflot werden vrienden en zo kwam het dat de opdracht voor de kerk van St Geneviève naar Souflot ging en niet naar zijn rivaal, Ange-Jacques Gabriel, Premier Architecte du Roi.

    In Italië maakte Soufflot kennis  niet alleen met de basiliek van Sint Pieters te Rome maar raakte ook onder de indruk van de Griekse tempels van Paestum.

    Het imago van Soufflot als heraut van het neo-classicisme dient te worden genuanceerd. Soufflot bewonderde eveneens de lichtheid en het licht van de gothische architectuur. Het originele ontwerp van de kerk van Ste Geneviève toont nog deze gothische invloed: hoge ranke kolonnen en overvloedig licht via grote vensters aan de zijkant. Een en ander kan men nog zien op de maquette van de originele kerk die nog steeds in het Pantheon wordt bewaard. Deze maquette werd gemaakt door Rondelet, leerling van Soufflot. Het is trouwens Rondelet die na de dood van Soufflot de vensters liet dichtmetsen en de kolonnen verzwaarde om het geheel een meer robuust aspect te verlenen, meer kompatiebel met de smaak van zijn tijd. Daardoor ging echter het gothisch aspect van dit neoklassiek meesterwerk verloren.

    Voor een uitgebreide monografie van Soufflot zie : “Jacques-Germain Soufflot” door Pérouse de Montclos (2003).




    Portret van Soufflot door Van Loo



    Tempel van Poseidon in Paestum


    Plan van de kerk

    maquette van Rondelet

    23-10-2013 om 19:30 geschreven door Guido  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 4/5 - (1 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    14-09-2013
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De smadelijke aftocht van Voltaire uit Pruisen.

    Na de dood van Emilie (zie blog van 27/3/13) gaat Voltaire uiteindelijk in op de herhaalde verzoeken van Frederik II om naar Potsdam te komen. Hij vertrekt nu naar Pruissen waar hij als een echte Prins der Letteren wordt  ontvangen. Hij voelt zich aanvankelijk zeer goed thuis in Frederik’s verfijnde en homosexuele hofhouding en ontmoet er een aantal figuren die hij reeds kende. 

    Maupertuis bijvoorbeeld - die nog wiskundelessen had gegeven aan Emilie, en ook haar minnaar was geweest - en die nu door Frederik benoemd was tot hoofd van de Berlijnse Academie voor Wetenschappen. Voltaire zou het nog zeer aan de stok krijgen met deze Maupertuis die, net als Emilie destijds, de stellingen van Leibnitz verdedigde, en de theorie van het optimisme. Ook La Mettrie was daar : de man van L’Homme machine, en de markies d’Argens, auteur van Therèse Philosophe, een van de merkwaardigste afleveringen van de erotische productie van de radicale Franse Verlichting waarin wellust niet langer als zondig werd beschouwd, maar waar de volupté  als de ware drijvende kracht van het leven werd beschouwd. 

    Ondanks de rooskleurige en snoeverige brieven die Voltaire schreef naar zijn vrienden in Parijs, werd hij verteerd door heimwee en via Richelieu trachtte hij weer in de gunst te komen van Pompadour en de Franse koning. Hij raakte verslaafd aan opium onder de vorm van Laudanum –  en zou zelfs een zelfmoordpoging hebben ondernomen tijdens een van zijn depressieve buien.

    Net als toen in Engeland, eindigde zijn verblijf in Pruissen weer eens met een financieel schandaal. Uiteindelijk zou hij op zeer vernederende wijze het land worden uitgezet. Het ging over een dispuut met 2 Joodse bankiers, vader en zoon Abraham Hirschel.

    Voltaire zou hen een enorme som hebben gegeven om illegaal Saksische obligaties te gaan kopen te Dresden om die nadien met grote winst in Pruissen te verkopen, wat door Frederik streng werd verboden. Toen Voltaire hoorde dat Frederik lucht gekregen had van zijn voornemen, cancelde hij snel de opdracht en vroeg zijn geld terug. Om een of andere reden kon Hirschel die enorme som niet meer meteen terugbetalen en stelde hij Voltaire schadeloos met een hoeveelheid diamanten. Voltaire beweerde echter dat de diamanten vals waren en sleepte de Jood voor de rechter. Onder ede verklaarde Voltaire dat hij Hirschel naar Dresden gezonden had, niet  voor die  Saksische obligaties – nee, helemaal niet - maar wel om diamanten en bontjassen te gaan kopen. 

    Iedereen wist dat Voltaire loog maar om de schone schijn te redden werd de Jood veroordeeld. Gelukkig stierf Abraham Hirchel kort na het proces.
    De ganse zaak bracht hem de minachting mee van Frederik en Voltaire werd eens te meer persona non grata waarop hij besloot met al zijn geld naar de republiek Genève te vluchten.

    Eerst vestigde hij zich met Mme Denis – die hij steevast “maman” noemde, en die steeds dikker werd naarmate hij vermagerde - in een statige woning die hij Les Délices noemde. Het gebouw bestaat nog steeds en is nu een museum gewijd aan Voltaire. Vervolgens, en voor de rest van zijn lange leven verbleef hij te Ferney, een kasteel en bijbehorende landerijen op de grens van de toenmalige Republiek Genève en het Koninkrijk Frankrijk.  En alsof het nog niet genoeg was kocht hij met zijn immense kapitaal ook nog Tournay een aanpalend graafschap, inclusief de lijfeigenen, zodat hij zich nu ook comte de Tournay kon noemen.

    Hij was 60 toen hij in Ferney aankwam en zou er nog 24 jaar zijn kleine koninkrijkje als een verlicht despoot beheren. Op 84 jarige leeftijd trok hij naar Parijs om er enkele weken later uiteindelijk te sterven.















    14-09-2013 om 13:22 geschreven door Guido  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    11-09-2013
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.over schilders, meubels & maîtresses
    Het is een tijdje stil geweest op deze blog. Enerzijds door de prachtige voorbije zomer, anderzijds omdat ik me onledig hield met het omzetten van een boek dat ik onlangs publiceerde, in een een digitale versie. Dat boek, over schilders, meubels & maîtresses, met 320 bldz en meer dan 200 illustraties in full color, werd, via sponsoring, in beperkte oplage uitgebracht en is volledig uitverkocht. Gezien de kostprijs en het onderwerp dat slechts een zeer beperkt publiek kan boeien, is een herdruk niet doenbaar. Een Engelstalige versie is onderweg voor de Apple Store.
    Het boek was weliswaar initieel bedoeld voor aficionados van 18de eeuws Frans meubilair maar groeide gaandeweg uit tot een breed panoroma van Parijs onder Louis XV en XVI.

    Ik heb dit boek nu omgezet in een interactieve PDF versie, leesbaar op elk platform, PC of Mac, en uiteraard op de iPad of gelijkwaardig tablet. U kunt via mail een link bekomen waar u het volledige boek kunt downloaden (prijs 10 €, ca 25 MB) of desnoods  de DVD bestellen (+ verzendkosten).


    Inhoudsopgave

    VOORWOORD    2

    Inleiding         9

    Deel I Achtergronden        14

    Hoofdstuk I. Koningen en maîtresses         16

    Hoofdstuk II. Les Lumières.      31

    De eeuw van de Verlichting               31

    Newtonianismo per le dame.              33

    Het Laatste Avondmaal van de Patriarch.    37

    Marmontel en Belisarius.                   39

    Verzamelde Lumières in het Salon van Madame Geoffrin.            42

    Hoofdstuk III. Wetenschap & Techniek.       45

    Le Jardin des Plantes .       46

    Le Cabinet Physique de M. Bonnier de la Mosson.          48

    De Encyclopedie.                 50

    Verkenningen te land: de meridiaan van Parijs.              52

    Verkenningen in de lucht: Montgolfières & Charlières.  54

    Verkenningen ter zee: De reis van La Pérouse.                   58

    De lamp van Argand        61

    Rien ne se crée, rien ne se perd.            64

    Hoofdstuk IV. Architectuur & Interieur.                  69

    Architectuur in de eerste helft van de 18de eeuw.              69

    Architectuur in de tweede helft van de 18de eeuw.            79

    Ornamentiek van laat Louis XIV tot Rococo.                   87

    Het Neoklassieke Interieur.                 96

    Hoofdstuk V. De Meubelkunst  102

    De Meubelmakers               102

    De marchands-merciers.   111

    Gersaint en Watteau.        114

    Meubelstijlen.    119

    Hoofdstuk VI. De Schilderkunst                149

     

    Deel II. Schilderijen               155

    A. Eerste helft van de 18de eeuw           155

    Hoofdstuk I. Nicolas de Largillière           156

    Hoofdstuk II. Jean-François de Troy       160

    Hoofdstuk III. François Boucher (1703-1770)       169

    Le Déjeuner: prototype van een burgerlijk rococo-interieur.            169

    Boucher en de Chinoiserieën.              171

    Boucher en Diderot.           174

    Madame Boucher               176

    Hoofdstuk IV. Jean-Siméon Chardin.      180

    B. Pompadour, Marigny & Angiviller                186

    Hoofdstuk I. Pompadour.          187

    Alexander Roslin, 1754.  187

    Maurice Quentin de la Tour, 1755.                  189

    François Boucher,1756.    195

    François Guérin, 1763.    198

    François-Hubert Drouais, 1764.    201

    Hoofdstuk II. Marigny.             211

    De Troy, 1750. 211

    Tocqué, 1755.    212

    Roslin, 1761.     214

    Hoofdstuk III. Angiviller.         217

    Duplessis, 1779.                 217

    C. Tweede helft van de 18de eeuw        221

    Hoofdstuk I. Pierrre-Antoine Baudouin (17231769)          222

     Hoofdstuk II. Jean-Baptiste Greuze         225

    Het meubilair van Lalive de Jully en de style grecque.    225

    “ Le contrat “ van Fragonard: style grecque.    231

    Een portret van Watelet.  234

    Over de mislukking van Greuze als Peintre d’Histoire. 235

    De dubbele moraal van Greuze en de “Greuze girls”.      239

    Hoofdstuk III. Van Blarenberghe en de snuifdoos van Choiseul             242

    Wie was Van Blarenberghe?              242

    Wie was Choiseul?             243

    La tabatière de Choiseul.  245

    Hoofdstuk IV. Joseph-Marie Vien (1716-1809).    258

    Hoofdstuk V. Genretaferelen.    267

    De familie Devin.              267

    Mozart in de Temple        268

    Jean-Fréderic Schall          270

    Lavreince            271

    Louis Léopold Boilly         274

    Moreau le Jeune.                  275

    Hoofdstuk VI. Vrouwen in hogere sferen. 279

    Adelaïde Labille                 279

    Elisabeth-Louise Vigée      285

    Hoofdstuk VII. J. Louis David (1748-1825).         293

    Een schilder in dienst van de politiek ?             293

    David in Rome.                  295

    De smart van Andromache (1783).                   298

    De eed der Horatiërs (1784).             300

    Pâris en Helena (1788).   303

    De lictoren brengen Brutus de lichamen van zijn zonen,1789.      306

    Epiloog              311

    Genealogie van de Bourbons              313

    Illustratieverantwoording                314

    Bibliografie        314

    Register van schilders en graveurs met afbeeldingen.       316

    Back cover: Over de auteur.                320

     





    11-09-2013 om 00:00 geschreven door Guido  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    13-06-2013
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Opkomst en ondergang van de hertog van Choiseul

    Etienne François de Choiseul was in zijn tijd een van de machtigste, en door zijn huwelijk met de dochter van de steenrijke baron Crozat de Châtel, ook een van de rijkste mensen van Frankrijk. Hij was aan de macht gekomen door toedoen van een vrouw, was rijk geworden door een andere vrouw en zou tenslotte door een derde vrouw ten val worden gebracht. Hij was rosharig, klein van gestalte en bovendien eerder lelijk, maar hij was een succesrijke vrouwengek en had tal van minaressen. Hij zou een meer dan broederlijke belangstelling hebben gehad voor zijn eigen zus, de hertogin van Grammont, die op haar beurt een goede vriendin was van Pompadour. Hetgeen de carrière van haar broer uiteraard ten goede kwam. Zijn beste vriend was de Abbé Barthélemy en zijn trouwste vriendin Mme de Brionne. Alhoewel totaal amoreel nam hij, in tegenstelling tot veel van zijn rivalen, zijn politieke taken uiterst ernstig op.

     Hij was een van de belangrijkste ministers van Louis XV geworden door de steun van Pompadour, aka Madame Quinze. Zij was hem dankbaar omdat hij haar een indiscrete brief van de koning aan zijn nichtje, Mme de Choiseul-Beaupré, had laten zien waarin Louis XV aan dit nieuwe liefje beloofde haar te installeren als maîtresse en titre en Pompadour te dumpen. Pompadour maakte een gepaste scène, de koning trok zijn staart in en de carrière van Choiseul was begonnen.

     Eerst als militair in de Oostenrijkse Successieoorlog (Dispuut over de opvolging van de laatste Habsburger, Karel VI, door zijn dochter Maria-Theresia.) waar hij deelnam aan de veldslagen die Frankrijk voerde in de Lage Landen als bondgenoot van Pruisen tegen de Oostenrijkers die toen in Vlaanderen aan het bewind waren. Hij was bijvoorbeeld aanwezig bij de slag van Fontenay waar ook Van Blarenberghe bij was als “reporter” belast met het zeer nauwkeurig schilderen van de stellingen van de diverse legereenheden. Later, toen Choiseul minister van Oorlog werd zou hij Louis-Nicolas Van Blarenberghe trouwens benoemen als Peintre de Batailles au Département de la Guerre. Over die Van Blarenberghe zullen we het nog uitgebreid hebben.

    Frankrijk dat door zijn alliantie met Pruisen in een oorlog verwikkeld raakte met Oostenrijk en diens bondgenoten Engeland en de Verenigde Provinciën, voelde zich zwaar bekocht toen Frederik II van Pruisen, om wie tenslotte Frankrijk in de oorlog verwikkeld was geraakt, een afzonderlijke vrede sloot met Oostenrijk, zodat Frankrijk nu eigenlijk zonder reden verder vocht tegen Engeland et de Verenigde Provinciën. Vandaar het spreekwoord, door Voltaire gelanceerd: travailler pour le roi de Prusse, waarmee dus werd bedoeld: een nutteloze inspanning leveren. De oorlog eindigde in 1748 met de Vrede van Aken waardoor Maria-Theresia op de Habsburgse troon kon blijven zitten zoals zovele jaren voordien al was afgesproken bij de zogenaamde Pragmatieke Sanctie. In 1756 werd Choiseul ambassadeur in Wenen waar hij aan de basis lag van de Renversement des Alliances: Frankrijk sloot nu een vredesverdrag met de Habsburgse erfvijand, wat zou bezegeld worden door het huwelijk van de dochter van Maria-Theresa, Marie-Antoinette, met de Dauphin, de latere Louis XVI.

    Deze nieuwe alliantie met Oostenrijk lag mee aan de basis van de “Zevenjarige Oorlog” (1756-1763), de eerste echte “wereldoorlog” met aan de ene kant Oostenrijk en zijn gealliëeerden Frankrijk, Spanje en Zweden en aan de andere kant Pruisen, Hannover en Engeland. De oorlog werd op drie continenten uitgevochten, in Europa natuurlijk, maar ook in Amerika waar de Britten de Fransen uit Canada en Missisipi verjaagden, en in Indië waar de Compagnie Française des Indes Orientales zwaar verloor van de Britten die o.a. Pondicherry op de Fransen veroverden. De Franse generaal Lally-Tollendal zag zich genoodzaakt Pondicherry aan de Engelsen over te geven, dit werd als een zware belediging aan het adres van de koning beschouwd en de generaal werd ter dood veroordeeld.

    Die oorlog verliep dus desastreus voor Frankrijk dat het gros van zijn overzeese kolonies aan Engeland moest prijsgeven.

     Met de dood van Pompadour verloor Choiseul zijn machtige beschermvrouw. De nieuwe maîtresse en titre, du Barry, die op zeer gespannen voet leefde met Marie-Antoinette, vertrouwelinge van Choiseul, kon Louis XV met haar beruchte uitroep: saute Choiseul ! uiteindelijk overhalen Choiseul te ontslaan. De druppel die de emmer deed overlopen was een ongelukkige tussenkomst van Choiseul in de oorlog die Engeland en Spanje voerden om de Falklands (Islas Malvinas of îles Malouines, zo genoemd naar de vissers uit St Malo).

     Op 24 december 1770 werd hij uit al zijn functies ontslagen en moest zich terugtrekken op zijn kasteel te Chanteloup waar de Franse adel - uit onvrede met de koning - hem ostentatief bleef frekwenteren. Een jaar later diende hij zijn uitgebreide collectie schilderijen te verkopen om zijn schulden te kunnen betalen. Ter gelegenheid van deze openbare verkoop werd een gedetailleerde cataloog opgemaakt met gravures van de belangrijkste werken van zijn verzameling. Deze cataloog, een volkomen nieuw experiment, in een format portatif, volgens de graveur Basan een handig formaat dont la petitesse n’empêchat pas de reconnoitre l’excellence des Maitres. (F. Basan: Recueil d’estampes gravées d’après les tableaux du cabinet de Monseigneur le duc de Choiseul. Paris, 1771).




    Choiseul door Adelaïde Labille-Guiard (deiail) 1786.


    Pondicherry (India) waar de straatnamen nog steeds 2-talig zijn : Frans en Tamil



    Frontispice van de cataloog van de schilderijen van Choiseul bij de openbare verkoop, 1771.

    13-06-2013 om 00:00 geschreven door Guido  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    05-06-2013
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Voltaire : de smadelijke vlucht uit Engeland.

    In 1718, na de succesrijke opvoering van Oedipe, besloot François Arouet dat het tijd werd voor een fatsoenlijker naam dan het banale Arouet. Arouet klonk teveel als “à rouer”, mettre sur la roue, om af te ranselen, te radbraken. Negatieve associaties dus. In de eeuw daarvoor al had een zekere Poquelin zijn naam veranderd in Molière. En Arouet vond dat hij minstens even goed was als die Molière. Hij noemde zichzelf nu Monsieur de Voltaire.
    Waarom precies “de Voltaire” ? Dat heeft hij nooit uitgelegd. Hoe dan ook, deze nieuwe adelijke naam belette niet dat hij op zekere
    dag een flinke rammeling kreeg door handlangers van een telg uit het zeer oude adelijk geslacht  Rohan-Chabot. Hij zocht hulp bij zijn kennissen maar de adelijke gelederen sloten zich en de jonge arrivist, in plaats van hulp te krijgen werd meteen opgesloten in de Bastille. Hij komt echter vlug vrij, op voorwaarde dat hij ophoepelde naar Engeland.

    Eenzaam en berooid komt hij daar aan, in de winter van 1725. Maar na enkele maanden reeds spreekt en schrijft hij behoorlijk Engels. Hij maakt er kennis met de religieuze tolerantie en een constitutionele monarchie. Een en ander zal later de basis vormen van zijn Lettres sur les Anglais of Lettres philosophiques. Hij gaat er de stukken van Skakespeare bekijken, en verbroedert met vooraanstaande intellectuelen zoals Pope en Berkeley en schrijvers als Jonathan Swift.

    Hij heeft er een verhouding met John Hervey, de bisexuele graaf van Bristol. Maar bovenal zorgt hij ervoor dat zijn Henriade wordt gepubliceerd (een lofdicht op Henri IV die middels het Edict van Nantes een eind had gemaakt aan de godsdienstoorlogen) in een dure luxe uitgave en opgedragen aan de Engelse Koningin.

    Met zijn voorintekenformulieren schuimt hij de Britse High Society af. Hij werd in die kringen geintroduceerd door zijn vriend Lord Bolingbroke die hij destijds in Parijs had leren kennen. De publicatie van de Henriade  wordt een financieel succes.

    Toch is de opbrengst niet genoeg om zijn levensstijl van dure snob te bekostigen en hij komt vlug weer in geldnood. Hij schrijft slijmende brieven naar Kardinaal Fleury, de nieuwe machtige man in Frankrijk waarin hij zijn terugkeer naar Parijs afsmeekt. Ondertussen aanvaardt hij Judaspenningen van Robert Walpole, leider van de Whigs, voor het bespionneren van zijn goede vriend, Lord Bollingbroke, leider van de rivalizerende Tories.

     Maar het mag niet helpen. Hij neemt nu zijn toevlucht tot frauduleuze financiële praktijken, waarschijnlijk door het vervalsen en knoeien met cheques. In de Franse biografiën over Voltaire doet men zeer discreet over deze episode. Ce ne sont que des rumeurs, schrijft Max Gallo van de Academie Française, des rumeurs basées sur quelques “petits faits” vrais.

    Op het punt ontmaskerd te worden vlucht hij stilletjes met de staart tussen de benen naar Frankrijk om zich te gaan verbergen bij een apotheker in Dieppe, in de pharmacie Cassel (deze bestaat nog steeds : 4, Rue de la Barre) waar hij zich voordoet als  een Engelsman die amper een woord Frans spreekt. De Franse hagiografieën noemen dat "Le studieux séjour de Voltaire à Dieppe au cours de l'hiver 1728-1729" (Gérard Bignot : Connaissance de Dieppe et de sa région, 1985, N° 51, p 6-10)

     




    Voltaire, de jonge snob. Portret door Largillière



    Luxe uitgave opgedragen aan de Engelse Koningin



    Lord Hervey, loverboy



    De pharmacie in Dieppe, 4 Rue de la Barre.

    05-06-2013 om 00:00 geschreven door Guido  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    28-05-2013
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Het drama van Metz en het Pantheon

    In 1744 was Louis XV zijn troepen gaan bezoeken in Metz en had op die tocht zijn minnares meegenomen, Mme de Châteauroux en haar zuster Mme de Lauraguais. Hij viel daar echter ziek, vreesde voor zijn leven en wilde graag biechten. Zijn biechtvader, Mgr de Fitz-]ames, vond het niet kunnen dat hij daar op zijn sterfbed lag met zijn maîtresse in de buurt. Hij verplichtte de koning beide zussen weg te sturen. Nog voor ze klaar was met inpakken begon "het grauw" zich rond haar rijtuig te verzamelen en haar met modderkluiten en uitwerpselen te bestoken terwijl ze er snel vandoor ging, terug naar Parijs. Een of twee dagen later werd ze vermoord teruggevonden in haar woning. Het gerucht gaat dat Phélypeaux, comte de Maurepas, daarbij betrokken was. Maar dat was niet alles. De aalmoezenier liet de koning beloven dat hij, in geval van genezing, een nieuwe kerk zou laten bouwen in Parijs voor Sainte Geneviève, beschermheilige van de stad. Bovendien eiste deze aalmoezenier van de koning een publieke biecht waarin hij zich de titel van Roi Très Cbrétien onwaardig verklaarde te zijn en hij liet deze verklaring, god weet waarom, door de geestelijkheid vanaf de preekstoel in gans Frankrijk verspreiden. De bevolking was diep geschokt en niet alleen Le Bien Aimé, zoals Louis XV toen nog werd genoemd, maar ook de monarchie als dusdanig verloor definitief heel wat van haar prestige.

    Volgens sommige historici lag het "drama van Metz" aan de basis lag van een irreversibele aantasting van het principe van de absolute monarchie veroorzaakt door de stupide houding van de Kerk zelf in de persoon van de hoofdaalmoezenier van de koning, Monseigneur de Fitz-]ames, die aldus zijn steentje bijdroeg voor de latere Revolutie..

    Een van de eerste architecten van de toen nieuwe neoklassieke stijl was Soufflot en hij kreeg de opdracht voor de bouw van een nieuwe kerk voor de abdij van Sainte Geneviève.

    Op 6 september 1764 vond de plechtige eerste steenlegging plaats van deze kerk. Zelfs als men niet van de stijl houdt moet men erkennen dat het een bouwkundig wonder geworden is dat bijvoorbeeld niet moet onderdoen voor de St Pau1's Cathedral van Christopher Wren te Londen. Voor de ceremonie van de eerste steenlegging bedacht Soufflot een reusachtige trompe-l’oeil op ware grootte van de toekomstige kerk. Dit enorme doek werd door de Machy geschilderd op basis van de plannen van Soufflot en op een houten chassis gespannen als decor voor de ceremonie. Uiteraard maakte de Machy achteraf graag een schilderij van het gebeuren. Op dit schilderij herkent men, behalve de trompe-l’oeil natuurlijk, Soufflot vergezeld door Marigny die het plan van de kerk aanbiedt aan de Koning en de Dauphin. De kerk zelf kwam pas klaar in de jaren 1780 en werd na de revolutie prompt herdoopt tot Pantheon, een mausoleum voor de groten van Frankrijk.

    Jammer genoeg werden later de vensters dichtgemetseld zodat het deelaspect van gothische lichtvoetigheid verdween en het massief en gesloten karakter van het gebouw op de voorgrond kwam te staan zoals de tijdsgeest toen wilde. In dit mausoleum werden figuren als Rousseau, Voltaire en Soufflot zelf begraven. Ook Marat werd er bijgezet maar kort daarop weer verwijderd wegens beschuldiging van verraad. Pierre en Marie Curie liggen er, evenals Malraux. En straks komt er dus Diderot bij te liggen In tegenstelling tot wat velen denken ligt Napoleon niet daar maar in het Hótcl des Invalides begraven.

    Het Pantheon met zijn 83 meter hoge koepel was tevens de locatie voor de experimenten met de beroemde “slinger van Foucault” waardoor werd aangetoond dat de aarde om haar as draait. Umberto Eco heeft er zelfs een heel boek aan gewijd. De originele slinger hangt er sinds 1995 opnieuw.



     





    28-05-2013 om 00:00 geschreven door Guido  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    09-05-2013
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De mythische diamanten van Marie-Antoinette (2)

    Kardinaal de Rohan had als gewezen ambassadeur in Wenen geen al te goede indruk nagelaten bij keizerin Maria Theresia van Oostenrijk en dus ook niet bij haar dochter de Franse koningin Marie-Antoinette. Dit stond haaks op de ambitie van de kardinaal om premier ministre te worden. En dus probeerde hij weer op goede voet te komen bij Marie-Antoinette.



    Dit was ter ore gekomen van Jeanne de La Motte, een gewiekste boerendochter, die zich door allerlei intriges en vervalste documenten liet doorgaan als afstammend van Henri II, een van de laatste koningen uit de Valois-dynastie. Zij maneuvreerde zich in de entourage van de kardinaal en liet daar uitschijnen dat zij een gunstelinge was van de koningin. De Rohan trapte in de val en gaf haar belangrijke sommen om voor hem te lobbyen bij de koningin. Als bewijs van haar succes schreef Jeanne brieven naar de kardinaal die ze ondertekende als Marie-Antoinette de France. De toon van die brieven werd steeds intiemer naarmate Jeanne meer geld toegestopt kreeg en de kardinaal zag zijn dromen bijna verwezenlijkt. De La Motte had een hoertje gevonden, Nicole Le Guay, die wat bijkluste als actrice en die opvallend leek op de koningin. Jeanne arrangeerde een afspraakje tussen de kardinaal en de vermeende koningin, op een donkere avond in het park van Versailles. De actrice moest niet veel meer doen dan de kardinaal een roos aan te bieden en hem toe te fluisteren dat hij wel wist wat dat betekende. De kardinaal was nu als was in de handen van Jeanne de La Motte en zij zag haar kans schoon voor een van de grootste oplichterijen van de 18de eeuw.



    De juweliers Böhmer en Bassenge hadden destijds een exuberant diamanten halssnoer vervaardigd ten koste van een astronomisch bedrag in de hoop dat Louis XV het zou aankopen voor zijn maîtresse, Madame du Barry. Maar de koning stierf voor het klaar was. Nu trachtten ze het aan Marie-Antoinette te verkopen maar deze weigerde, het halssnoer leek haar te vulgair en teveel in stijl met du Barry die ze verafschuwde. De juweliers waren radeloos en de La Motte was daarvan op de hoogte.

    Zij wist de Rohan te overtuigen dat de koningin dit juweel wenste te kopen maar via een discrete tussenpersoon om kritiek van het volk over haar hang naar dure juwelen te vermijden. De kardinaal leek de geknipte persoon daarvoor. Jeanne schreef hem een brief, vervalst uiteraard, waarin de koningin bevestigde dat ze het juweel wenste te kopen op voorwaarde dat het direct zou geleverd worden en dat de betaling later zou volgen gespreid over vier termijnen waarvan de eerste op 1 augustus 1785. De kardinaal liet het juweel bij hem thuis brengen en overtuigde de juweliers dat de koningin garant stond voor de betaling. Op 29 januari 1785 werd het  juweel gebracht en werd meteen gegeven aan een zogezegde bode van de koningin, in werkelijkheid een minnaar van de La Motte. Zij ontmantelde het juweel en verkocht de meer dan 500 afzonderlijke diamanten in Londen. Met de opbrengst kocht ze een landgoed dat paste bij haar verzonnen adellijke afkomst en liet het inrichten “met niet minder dan 42 wagenladingen met meubels van Adam, tapijten van d’Aubusson, etc ”.



    Op de vooravond van de eerste vervaldag was er nog steeds geen geld, en er zou ook geen komen want de koningin wist van deze hele handel niets af. De volgende dag informeerde de La Motte de juweliers dat ze bedrogen waren door middel van een vervalste brief. De juweliers trokken naar de koningin en de waarheid kwam onmiddellijk aan het licht. De kardinaal, de la Motte, Le Guay en Cagliostro – een charlatan die meegeholpen had aan het komplot – werden gearresteerd en het kwam tot een openbaar proces. De zaak mocht zich verheugen in een enorme belangstelling van het publiek en er verschenen honderden pamfletten, prenten en pornografische schotschriften waarvan de algemene teneur was dat de koningin een spilzieke slet was die voor niets terugdeinsde om haar lusten te bevredigen. Het proces dat ruim een jaar later volgde was een soort straattheater waar de advocaten het publiek naar de mond praatten –net zoals in sommige recente assisenprocessen bij ons. Het gevolg laat zich raden : de Rohan werd vrijgesproken, de la Motte veroordeeld en gebrandmerkt met de grote V van voleuse. Ze wist echter na enige tijd  naar Engeland te ontsnappen van waaruit ze een virulente campagne voerde tegen Marie Antoinette waarvoor ze een gretig publiek vond bij de bevolking van Parijs. Ze beweerde een lesbische verhouding te hebben gehad met de koningin die haar gebruikt had om de Rohan ten val te brengen omdat hij op de oneerbare voorstellen van de koningin niet wilde ingaan. De wildste verhalen deden de ronde en het gepeupel raakte er van overtuigd dat de koningin nog steeds tal van diamanten bewaarde in haar serre-bijoux.



    Zo kwam het dat in de nacht van 5 op 6 oktober 1789 het woedende volk Versailles binnen drong, tot in de slaapkamer van de koningin. Deze  kon op het laatste nippertje nog ontsnappen via een geheim deurtje van haar alkoof. Het blijft onduidelijk of de plunderaars daar de serre-bijoux van Ewald of die van Schwerdfeger aantroffen. In elk geval is sindsdien het meubel van Ewald spoorloos.

    09-05-2013 om 18:48 geschreven door Guido  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)


    Archief per week
  • 31/10-06/11 2022
  • 05/09-11/09 2022
  • 20/04-26/04 2020
  • 22/12-28/12 2014
  • 01/12-07/12 2014
  • 18/08-24/08 2014
  • 16/06-22/06 2014
  • 26/05-01/06 2014
  • 12/05-18/05 2014
  • 28/04-04/05 2014
  • 31/03-06/04 2014
  • 24/03-30/03 2014
  • 10/03-16/03 2014
  • 27/01-02/02 2014
  • 30/12-05/01 2014
  • 02/12-08/12 2013
  • 18/11-24/11 2013
  • 11/11-17/11 2013
  • 04/11-10/11 2013
  • 21/10-27/10 2013
  • 09/09-15/09 2013
  • 10/06-16/06 2013
  • 03/06-09/06 2013
  • 27/05-02/06 2013
  • 06/05-12/05 2013
  • 29/04-05/05 2013
  • 15/04-21/04 2013
  • 08/04-14/04 2013
  • 25/03-31/03 2013
  • 18/03-24/03 2013
  • 11/03-17/03 2013

    E-mail mij

    Druk op onderstaande knop om mij te e-mailen.


    Gastenboek

    Druk op onderstaande knop om een berichtje achter te laten in mijn gastenboek


    Blog als favoriet !


    Blog tegen de wet? Klik hier.
    Gratis blog op https://www.bloggen.be - Meer blogs