In de jaren 70 ontstonden wachtlijsten bij de IMPs (Instituut voor Multidisciplinaire Psychotherapie) als gevolg van een grote run op therapieën. Therapeuten werden daardoor gedwongen om effectiever en efficiënter te gaan werken. Dat dit een lastig fenomeen is laat zich raden omdat deze specialisten -net zo min als andere specialisten- niet direct in hun keuken lieten kijken of verantwoording af wilden leggen. Creatieve geesten werkten aan een handige oplossing en zo ontstond een nieuw fenomeen: de wachtkamertherapie. Dit was een groepje mensen met vergelijkbare problemen. Met minimale begeleiding (denk aan ruimte, koffie en een eenmalige aftrap) gingen deze groepen aan zelftherapie doen.
Dit zoethoudertje had een onverwachts effect. Uit een onderzoek bleek namelijk dat deze wachtkamertherapie een vergelijkbaar resultaat had als de andere therapievormen!
De reactie uit de therapeutenwereld liet niet lang op zich wachten: ja aandacht scoort altijd, maar voor echte verandering is meer nodig. Daar viel ongetwijfeld iets voor te zeggen. Tegelijkertijd deed dat nogal afbreuk aan een fenomeen waar de jaren 60 en 70 patent op hebben gekregen: het fenomeen vande zelfwerkzaamheid.
Wanneer mensen zelf verantwoordelijk zijn, zelf aan een oplossing gaan werken is de kans dat die oplossing wordt toegepast groter. En ook kan het wel eens waar zijn dat mensen in groepsverband iets kunnen leren van elkaars ervaringen, elkaars vragen en inzichten. In die tijd van zelfhulpgroepen, collegiale consultatie, lage drempels, afbraak van autoriteit ontstond ook in feite opnieuw de intervisie.
Opnieuw? Ja want net na de 2e wereldoorlog kende men in de wederopbouw van Japan een vergelijkbaar fenomeen. Duran, Crosby en Deming -de later bekende kwaliteitsgurusbegeleiden deze wederopbouw van de industrie. Zij sloten aan bij een bekend Japans fenomeen wat bekend staat als Kai-Zen: het morgen beter doen dan vandaag. Aan het eindvan iedere productiedag kwamen groepjes arbeiders bij elkaar om in zo genaamde kwaliteitscirkels te overleggen wat er morgen beter zou kunnen. Belangrijk kenmerk was dat er in deze groepjes geen niveauverschil was.
En zo kent de intervisie een aantal bronnen: Japan, het kwaliteitsdenken, zelfhulpgroepen en collegiale consultatie. Intervisie werd -zoals gezegd- met name populair in de jaren 70. Het idee om met een vaste groep een aantal zittingen te houden met oog voor elkaars leerproces werd zeer positief ervaren. Leren met elkaar in plaats van leren van een deskundige bleek een succesformule.
Bleek?
nou ja léék want geheel in de stijl van de seventies gingen veel groepen ten onder aan de stuurloosheid. Zo is er een verhaal bekend van een toenmalig CAD (consultatie bureau voor alcohol en drugs) waarbij het voltallige personeel aan het eind van de werkweek op de zolder van het pand neerplofte op de daarvoor uitgestalde zitzakken en poefs (of waren dat poeven?). Wie heeft er wat, zo luidde de vraag. Een grote groep zei niets want het weekend lokte. Er kwam altijd wel iemand die de gelegenheid te baat nam voor het uiten van onvervalste kritiek. ...
|