Vandeplusse opende, met de stemming van een goedzakkige lamme, weer de ogen en dreef nog even in de sferen waar hij net tevoren verbleef. Tot hij bemerkte dat de twee teven de poten hadden genomen en Pavlov, de reu, even plichtsbewust als Benaar, de tijd stokgek en buitdriftig had staan verdromen. Doch Vandeplusse, volledig tegen z'n normale gemoedstoestand in, maakte zich deze keer geen zorgen. Hij zag dat de zon volop scheen en dat het goed was. En hij keek voor het eerst, zij het iets te onstuimig en tamelijk onbeheerst, in lange tijd weer uit naar morgen. Uitverkoren voelde hij zich en hij besloot te gaan douchen.
De koude douche was een hoogtepunt. Het tweede van die dag. Zij het deze keer iets korter dan het eerste. Daarna een derde hoogtepunt: warme koffie. En pas tijdens het vierde hoogtepunt, een wc-bezoek, dacht Vandeplusse terug aan de twee weggelopen teven. Het bezorgde 'm plotsklaps, of hij het nu wou of niet, last van buikkrampen en van harde-kaksymptomen. Hij vreesde hierdoor, voor eventjes maar, dat z'n aars doormidden zou worden gereten en die vrees beviel 'm hoegenaamd niet. Na nog een tijdje met die toch wel begrijpelijke en verschrikkelijke vrees opgezadeld te hebben gezeten, ruilde hij diezelfde weerzinwekkende vrees maar weer in voor de vrees omtrent de ontsnapte honden. Nadien doken dan de vrees voor alle fauna en flora van de gehele wereld, de vrees voor de mens en de vrees voor iedere vleesgeworden wens als uit het absolute niets op, ja al deze vrezen kwamen samen en hand in hand in hand vormden ze een ketting waarmede men zelfs een vliegtuig aan de grond zou houden. Doch niet zo met Vandeplusse.
Hoewel z'n hersenpan thans piepte, kraakte en knarste en wel zo hard en tergend dat het geen naam had, gaf Vandeplusse niet op met te trachten onbevreesd z'n gevoeg te plaatsen. Het deed 'm pijn, meer pijn dan hem beviel, en bij momenten duizelde de hele wc rond 'm heen. Alsof hij in een speesschip zat, was het gevoelen dat 'm bekroop. Hij greep naar de blokfluit, speelde een hoge re ('t kan ook een do geweest zijn) en daarna viel hij in katzwijm. En stortte vervolgens als een blok lomp gewicht op Pavlov, de reu, dewelke daar voor de wc-pot gewoon wat lag te liggen en geweldig schrok van de bewusteloze Vandeplusse die op z'n beurt dan weer helemaal niet schrok omdat hij immers geen enkele weet had van wat dan ook. En terwijl Pavlov stevig van zich afbeet en er in slaagde van enkele verwondingen aan te brengen aan Benaars armen en benen, kletste deze laatste tegen de grond, recht in het pompwater van de lekkende wasmachine. Daar bleef hij, bedekt onder het bloed van de hondenbeten, voor dood liggen en ondanks de ogenschijnlijke ernst der kwetsuren kreunde hij niet eens.
Onderwijl lag Pavlov reeds buiten op het gras, in het zonnetje, en staarde naar een stok. Tot er een auto stopte aan de achterkant van het huis. 't Was de witte kever van de achterdochtige vrouw. Zij was teruggekomen.
En de achterdochtige stapte uit de wagen en weer in. Daar bleef ze dan een tijdje zitten en peinsde na over wie Vandeplusse eigenlijk was. Over het nachtdier dat in 'm huisde en dat men al meermaals hardhandig doch steeds weer vergeefs ontluisde. En ze dacht ook na over de drift en de drijfveren die haar tot hier brachten. Ze rookte twee muntsigaretten kort na mekaar. En besloot toen toch even binnen te gaan kijken, kwestie van haar leven in de hand te houden. Om zich niet te laten vangen in het web van spijt spinnen en berouw beminnen. Om zich geen platte predikaten van God weet wie op te laten leggen. Ze wou immers het onmogelijke: de vermeende vrouwenhater genezen.
En Vandeplusse zelve ondertussen? Die lag zachtekens te versmoren in dat vettige pompwater tot wanneer de achterdochtige vrouw het huis binnenstapte, net op tijd om getuige te zijn van het feit dat z'n herder nog even snelsnel op 'm kwam zeiken. De vrouw trof de onfortuinlijke Benaar aan in de hierboven gekenschetste situatie. Intelligent als ze was, schoot ze direct te hulp. Ze sleepte het lompe gewicht naar buiten en lei het met het gelaat naar de zon toegekeerd. Met een immens engelengeduld drukte ze het water uit z'n borstkas weg en ging over tot mond-op-mondbeademing. En nadat zij zo enkele minuten met de redding van de drenkeling in de weer was geweest, kwam er leven in de brouwerij en alzo bewustzijn in Vandeplusse. Of dat een goede zaak was, moest nog blijken. Maar, en dat was al snel duidelijk bij de eerste woorden die hij stamelde, niks zou nog zijn zoals het ooit was geweest. Alles ging vanaf nu anders worden. Enkel nog verandering zou plaatsgrijpen. En uiteindelijk ook weer niet. En Benaar had z'n ogen open en keek, enkel en alleen omdat hij er opnieuw tegen kon, in de sprankelende zon en deze trof 'm tot in z'n zompige ziel en priemde daar zo helder krachtig en oppermachtig dat er, ondanks hemzelve, in z'n moerassige geest nieuw leven de krijsende kop opstak.
En alles werd welomrand en duidelijk, zoals reeds gezegd, behalve dan wat er van de rest van z'n leven moest geworden nu zij 'm had gered. Want thans had Vandeplusse heel wat aan haar te danken. Waardoor hun samenzijn dus een zeer verwarde toestand betekende, dewelke de man toeliet zichzelve voor de zoveelste keer te verliezen in een vrouw, een krachtige deze keer, zij het een achterdochtige, maar dacht hij dan weer dank- en kwetsbaar, bestonden er anderen en was niet hijzelve een en al achterdocht, van hoofd tot voeten, van tenen tot kruin? En, dacht hij tevens, was niet de paranoia als een glinsterend geschenk uit de gitzwarte hemel nedergestort en door 'm omklemd geworden en gaf hij daarbij immers geen blijk van haar nooit of te nooit meer te lossen? En eensklaps, en vraag 'm niet hoe of waarom, barstte hij uit in een vlaag van zinsverbijstering en werd hij ogenblikkelijk gewaar hoe hij warmer en warmer werd vanbinnen, alsof hij smolt en vloeibaar werd en weg liep te stromen in beken van liefde en eindelijk beleefde hij z'n dromen, eindelijk had z'n leven de rauwe realiteit van alledag overstegen. Hij vroeg de achterdochtige stotterend om een sigaret en slaagde er ternauwernood in een spontaan huwelijksaanzoek achter de kiezen te houden. In zichzelve startte vanaf dat tijdstip een episch schijngevecht. En hoe hij 't ook in z'n gedachten om en om liet vallen, toch deden de talloze tekenen 'm twijfelen en weifelen. Tot hij terdege besefte dat de strijd inderdaad zou leiden tot oftewel spijt en berouw oftewel tot man en vrouw. Man en vrouw, dacht Benaar en hij proefde de woorden op de punt van z'n tong. Het leidt allemaal tot kinderen in de rouw. Dacht hij daarbij. Maar dat was z'n oude ik die sprak. De nieuwe ik die zwijmelde traagjes van links naar rechts en heen en weer, en die dacht iets geheel anders. Die was verdwaasd en begeesterd tegelijkertijd en die dacht dat hij dacht dat zij zei dat zij dacht dat hij zei dat hij dacht dat hij dacht dat zei zij dat wat ze zei omdat ze feitelijk altijd al heeft gezegd wat ze denkt.
" Waarvoor dank, " zei zij. Dacht hij. En terwijl hij de wolken sigarettenrook nastaarde, zwaaide hij als een vogel zo vrij naar het einde van deze nieuwe dag en uiteindelijk verwelkomde hij als een kind zo blij het begin van mei.
Alles in 'm zong:
" Jij, jij, jij..." |