Recentelijk verscheen in het Maandblad
van de Vlaamse Imkersbond (nummer januari 2012; 98ste jaargang nr. 1) een nogal
polemisch stukje, van de hand van de heer Marc Missotten, over drachtplanten
voor bijen en de eis van natuurverenigingen om sommige planten met wortel en
tak uit te roeien.
Als lid van sommige van die
natuurverenigingen én als lid van de Vlaamse Imkerbond (als beginnende imker)
was dan ook mijn aandacht getrokken door dit artikel, niet in het minst door de
polariserende toon.
Ik kon dan ook niet anders dan
teleurgesteld zijn door de inhoud van het artikel, temeer daar er nogal wat
begrippen worden dooreengeslagen en intenties worden toegedicht aan mensen die bezig zijn met het natuurbehoud. Er
worden over het algemeen sterke veralgemeningen geuit over de bedoelingen van
diezelfde mensen.
Allereerst ontbreekt er in het artikel
het begrip wat bedoeld wordt met streekeigen en exoot, ze worden nogal
losjes dooreen gebruikt wat dan ook niet ten goede komt aan de inhoud van het
artikel. Daarom zou ik, vooraleer de verdediging
(voor zover nodig) van de natuursector op mij te nemen, willen beginnen met een
aantal verduidelijkingen.
Zo zijn streekeigen - of inheemse - bomen en struiken, soorten die van nature voorkomen in een bepaalde streek. Ze hebben zich in de loop van de tijd aangepast aan het lokale klimaat en de plaatselijke bodem. Het planten van streekeigen, iheems plantgoed is aan een opmars bezig. Door de sterk toegenomen handel en door de verbetering van de kloontechnieken zijn deze "streekeigen bomen" dikwijls van buitenlandse afkomst (bvb. uit zuidoostelijk Europa) en hebben ze daarom andere aanpassingen dan de bomen en struiken van hier. De resultaten zijn dan ook dikwijls te "bewonderen" naast onze wegen waar dergelijke bomen massaal afsterven de maanden en jaren na hun uitplanten.
Daartegen is het streekeigen plantgoed dat autochtoon is (boom- en struiksoorten die rechtstreeks afstammen van hun voorouders die na de laatste ijstijd, 10 000 jaar geleden het noordwesteuropese landschap "veroverden") perfect afgestemd op de leefomgeving hier. Ze zorgen mee voor een evenwicht in de natuur.
Exoten, daarentegen, zijn door de mens (vrijwillig of toevallig) geïntroduceerd buiten hun eigen natuurlijk verspreidingsgebied, ze werden geïntroduceerd na het jaar 1500 en zijn in staat zich te naturaliseren, nl. de potentie te hebben om te overleven en zich voort te planten in de natuur. De bomen en struiken zijn zo "vreemd" voor onze regio dat ze in staat zijn de "aanvallen" af te slaan van de streekeigen organismen, m.a.w. dat ze zgn. "steriel" zijn.
Een zeer groot deel van het leven op aarde (dus ook de biodiversiteit) wordt gevormd door insecten. Een belangrijk deel van deze insecten is herbivoor wat wil zeggen dat de insecten en hun larven plantaardig voedsel eten (en niet alleen de nectar maar het hout, de bladeren, de wortels enz.enz.) Veel van deze herbivore insecten zijn gebonden aan het voorkomen van specifieke planten, bomen en struiken. Het maakt veel uit voor het behoud van onze biodiversiteit of we bomen en struiken aanplanten als zomereik, kraakwilg, berk, grove den, zwarte els, lijsterbes, meidoorn, sleedoorn, enz. waarop veel insecten hun levenscyclus kunnen voltooien, of dat we steriele boomsoorten als plataan, kastanje en robinia aanplanten. Als vuistregel kan gelden dat autochtone boomsoorten een veel grotere functie vervullen als drager voor onze inheems biodiversiteit dan de zgn. exoten. Het behoud van onze inheemse insectenfauna is voor een groot gedeelte afhankelijk van het voorkomen van de inheemse bomen struiken en planten 1
Daaruit volgt dan weer dat een andere element van onze biodiversiteit afhangt van de al dan niet aanwezigheid van deze insecten, nl. de dieren die leven van deze insecten wo. vele vogels.
Exoten zoals Robina 2 , of Amerikaanse eik 3,4 vormen dan ook een soort van woestijn waar ze groeien. Kan je het dan de mensen kwalijk nemen, die zich inzetten voor natuurbehoud, dat ze zich verzetten tegen de aanwezigheid in de natuurreservaten van nét die soorten die de biodiversiteit doen verminderen op de hierboven beschreven wijze?
Men kan er op wijzen dat de natuurreservaten, in beheer door de natuurverenigingen, voor een stuk betaald worden door de overheid, maar daar staat wel tegenover dat net dit beheer moet zorgen voor de instandhouding en verbetering van de biodiversiteit. De overheid, als subsidieverstrekker van zowel aankoop- als beheersubsidies, kijkt terecht streng toe of de doelstellingen, opgenomen in de beheerovereenkomst, behaald worden. Indien grote delen van een nieuw verworven gebied bestaan, en zouden moeten blijven bestaan, uit die exoten, is de kans op slagen wat betreft verhoging van de biodiversiteit bij voorbaat gehypothekeerd. De subsidie zou dan slecht besteed zijn.
Ook in de reservaten in eigendom van de overheid gaat men uit van het verbeteren van de biodiversiteit, vandaar dat men ook die soorten wil vermijden die de biodiversiteit niet doen verminderen.
Dat er binnen de natuurverenigingen ook wel straffe uitspraken over honingbijen en imkers staat buiten kijf. Deze uitspraken worden spijtig genoeg ook gekenmerkt door veralgemeningen en intentieprocessen en getuigen in vele gevallen van weinig kennis terzake. Dergelijke straffe uitspraken laat men best voor de rekening van diegene die ze doen.
Ik hoop hiermee een beter inzicht in de beweegredenen van natuurliefhebbers te hebben geboden.
Robinia
Pseudoacacia: Soort geklasseerd als B3 in België. Wordt in Noord-Italië, Zwitserland,
Frankrijk en Duitsland als zeer invasief beschouwd. Koloniseert waardevolle
natuurgebieden zoals kalkrijke graslanden of graslanden op zandige bodems,
gekarakteriseerd door een gediversifieerde flora en zeldzame plantensoorten.
Eenmaal gevestigd, vormt de plant, d.m.v. worteluitlopers en scheutvorming op
de stronken, dichte klonen en overschaduwde eilandjes waaruit de inheemse
planten weggeconcurreerd worden. De grote, geurende bloesems blijken te
concurreren voor bestuivers met de inheemse planten. Verandert de
bodemeigenschappen en begunstigt de ontwikkeling van stikstofvragende vegetatie
waardoor de botanische compositie wijzigt. In geïnvadeerde sites in
Frankrijk en Duitsland wordt melding gemaakt van een verlies aan biodiversiteit.
In België is R. pseudoacacia nog niet zo invasief maar de soort wordt wel al
waargenomen op kalkrijke graslanden, zandige graslanden, steengroeven en bossen
in steden. Dient verder te worden opgevolgd daar de opwarming van de aarde het
risico op invasief gedrag van deze soort kan verhogen
http://ias.biodiversity.be/
Amerikaanse
Eik: Soort geklasseerd als B3 in België. Er werden al invasies waargenomen in
Oost-Europa. In België ontbreken gegevens over de milieu-invoed van Q. rubra.
Eénmaal aangeplant is de regeneratiesnelheid van Amerikaanse eik zeer hoog en
de jonge bomen kunnen een dichte onderlaag vormen die de bodemvegetatie en
andere boomsoorten kan uitsluiten. Amerikaanse eik wordt gekenmerkt door een
soortenarme saprolytische en fytofage gemeenschap, dit in tegenstelling tot
inheemse eiken. Het strooisel wordt moeilijk afgebroken en bevordert de
verzuring van de bodem. Koloniseert open gebieden in de nabijheid van
bosranden.
http://ias.biodiversity.be/
Harmonia informatiesysteem (http://ias.biodiversity.be). Dit systeem wordt beheerd
door het Belgisch
Biodiversiteitsplatform dat verantwoordelijk is voor de evaluatie van deze
soorten.Momenteel staan er een 60-tal invasieve plantensoorten op de
lijst. De evaluatie en classificatie gebeurt door verschillende wetenschappers
die gebruik maken van een gestandaardiseerd protocol (het ISEIA protocol).