Het federaal regeerakkoord van 9 oktober 2014 besteedt op 20 paginas aandacht aan de pensioenproblematiek. Hierbij wordt een onderscheid gemaakt tussen de aanpassingen van de wegving op de korte termijn en hervormingen op de middellange tot lange termijn:
De vergrijzing, ontgroening en verzilvering stellen het vertrouwen van de burgers in de houdbaarheid van het pensioenstelsel op de proef. Er is nood aan een nieuw sociaal contract over de leeftijdscohortes heen, het toonbeeld van een sterke intergenerationele solidariteit. De regering zal daarom een nieuwe pensioenhervorming uitwerken, op basis van de tien principes uit het rapport van de Commissie Pensioenhervorming 2020 - 2040 en hierover intensief overleg plegen met de sociale partners. Om de financiële en sociale duurzaamheid van het pensioensysteem te verzekeren, zal de regering deze tien principes vertalen in tien werkterreinen. De regering zal tijdens deze legislatuur de omschakeling naar een puntensysteem voor de pensioenberekening uitwerken. Hervormingen zullen steeds hand in hand gaan met voldoende lange overgangsperiodes.
In hoofdstuk 2.1.2 van het akkoord (Lange termijn: automatische aanpassingsmechanismen) wordt aandacht besteed aan een nieuwe pensioenberekening die in het rapport van de Commissie Pensioenhervorming werd opgenomen:
De regering zal, in nauw overleg met de sociale partners en het Nationaal
Pensioencomité een wettelijke basis met inwerkingtreding ten laatste in het jaar 2030 opstellen voor een puntensysteem voor de pensioenberekening, dat een correcte weerspiegeling van opgebouwde rechten is. Dat wil zeggen dat een significante daling van het pensioenbedrag onmogelijk wordt gemaakt. De basis voor dit puntensysteem zal vervat zitten in volgende formule:
Pensioen = (aantal punten) x (waarde van het punt)
Het aantal punten hangt af van de verhouding tussen de eigen beroepsinkomsten of het eigen arbeidsloon en het gemiddelde arbeidsloon van de actieven in het eigen stelsel en van de lengte van de eigen loopbaan ten opzichte van de referentieloopbaan in het eigen stelsel. De referentieloopbaan kan variabel zijn, waarbij wijzigingen zullen leiden tot het behoud van dezelfde uitkeringsratio. De waarde van het punt is een functie van het gemiddelde arbeidsinkomen van de actieven in het eigen stelsel op het moment van de opname van het pensioen en weerspiegelt derhalve de intergenerationele solidariteit tussen de actieve populatie en de gepensioneerden. Dit wordt gerealiseerd door de herwaardering van de lonen aan de loongroei terug in te voeren op een budgettair neutrale manier.
Het puntensysteem vormt aldus een sociaal contract tussen de actieven en de gepensioneerden waarbij de hoogte van de vervangingsratio van het pensioen niet langer afhangt van de toevalligheid van de economische context (sterke of trage groei van het gemiddeld loon) waarbinnen rechten worden opgebouwd.
In hoofdstuk 8 van het verslag van de Pensioencommissie 2020-2040 wordt nader ingegaan op de introductie van een nieuwe pensioenregeling op basis van punten.
Punten kan men verzamelen door te werken. Het uitgangspunt is het volgende: als een werknemer gedurende een bepaald jaar j evenveel verdiend heeft als wat alle werknemers gemiddeld verdiend hebben gedurende dat jaar, dan zal hij één punt op zijn rekening krijgen voor dat jaar j. Heeft hij meer verdiend dan het gemiddelde, dan krijgt hij meer. Heeft hij minder verdiend, dan krijgt hij minder: de hoeveelheid punten die hij verworven heeft, is gelijk aan de verhouding tussen zijn verdienste in het jaar j en de gemiddelde verdienste van alle werknemers. ( ) We rekenen in brutolonen; punten worden dus niet verzameld op basis van de sociale bijdragen of de belastingen die men betaald heeft, maar wel op basis van de hoogte van het brutoloon. Het gaat om het brutoloon dat over een heel jaar verdiend werd: veronderstel dat twee personen hetzelfde uurloon hebben maar de ene werkt voltijds en de andere werkt halftijds (of is slechts de helft van het jaar actief); het uitgangspunt is dan dat de eerste twee keer zoveel punten verwerft als de tweede. De evolutie van het gemiddelde loon van alle werknemers dat in de noemer van de breuk komt, wordt dus ook beïnvloed door de evolutie van de gemiddelde arbeidsduur.
Men kan ook punten krijgen tijdens een periode van niet-activiteit die gelijkgesteld wordt met een gewerkte periode. De hoeveelheid punten die men krijgt bij een gelijkstelling, hangt in principe af van de lengte van deze gelijkstelling (uitgedrukt in voltijds equivalente dagen) en van de hoogte van het inkomen dat in aanmerking wordt genomen voor de gelijkstelling. ( )
Het referentiepensioen voor een jaar T is een theoretisch bedrag dat een referentiewerknemer zou krijgen indien hij:
i. gedurende elk jaar van zijn actieve loopbaan een brutoloon had dat gelijk was aan het gemiddelde brutoloon van alle actieven;
ii. een loopbaan had die uitgedrukt in jaren gelijk is aan een referentieloopbaan die geldt in het jaar waarop hij zijn pensioen opneemt;
iii. zijn pensioen opneemt op een leeftijd die niet tot een correctie leidt (noch negatief, noch positief).
Als 45 jaar de norm is voor een referentieloopbaan, dan zal de referentiewerknemer dus 45 punten verzameld hebben.
Voor verdere details en rekenregels verwijs ik u graag door naar het verslag van de Pensioencommissie 2020-2040 dat u terugvindt onder:
(http://pensioen2040.belgie.be/nl/).
2. EEN PENSIOEN MET PUNTEN: EEN NIEUW IDEE?
Op 1 januari 1992 werd in Duitsland het nieuwe Renten Reform Gesetz (RRG) van kracht dat door de CDU/CSU/FDP-coalitie onder leiding van kanselier Kohl werd beslist. De wet werd opgenomen in Sozial Gesetzbuch VI (SGB VI) en voerde niet enkel een nieuwe pensioenformule in, maar stippelde eveneens de weg uit voor een geleidelijke verhoging van de pensioenleeftijd en stelde een einde aan de moeilijke discussie over het convergeren van de zogenaamde West- en Ostrenten die na de hereniging van West- en Oost-Duitsland in 1989 was ontstaan.
Ik ga hierna enkel in op de nieuwe rentenformule die door de hervorming werd geïntroduceerd. Wie meer over de andere aspecten van de pensioenberekening wil weten, kan terecht op de website van de Bundeszentrale für politische Bildung voor de bijzonder interessante artikelenreeks van de professoren Gerhard Bäcker en Ernst Kistler .
2.1. Korte inleiding tot het Duits pensioenstelsel voor werknemers
Het Duits pensioenstelsel wordt beheerst door het principe van de participatieve gelijkwaardigheid (Teilhabeäquivalenz). Een basispensioen, waarbij aan éénieder een gelijk pensioen wordt toegekend staat haaks op deze idee. Twee factoren bepalen de hoogte en zodoende de kwaliteit van het pensioen, met name:
- Het aan bijdragen onderworpen arbeidsinkomen dat de verzekerde over de duur van zijn volledige loopbaan heeft verworven;
- De duur van de verzekerde beroepstijdvakken.
In beginsel bestaat er een nauwe equivalentierelatie (prestatie/ tegenprestatie) tussen de hoogte en de duur van het aan de bijdrageplicht onderworpen arbeidsinkomen, enerzijds, en de hoogte van het toegekende pensioen, anderzijds.
Hoe hoger het arbeidsinkomen en hoe langer de verzekeringsduur en bijdragebetaling, hoe hoger het individuele pensioen. Bij gering arbeidsinkomen of korte verzekeringsduur geldt een laag pensioen.
Het hiervoor aangehaalde verzekeringsprincipe is evenwel niet absoluut. De hoogte van het individuele inkomen wordt gespiegeld aan het gemiddeld bruto-inkomen van alle verzekerde werknemers. Het in aanmerking genomen individuele inkomen wordt bovendien beperkt tot een absoluut berekeningsplafond. Voor de berekening van het pensioen is bijgevolg het individuele doorsnee inkomen (de bruto bezoldigingen) over de volledige loopbaanduur relevant.
De equivalentie tussen bijdrage en prestatie slaat dus niet op de hoogte van de betaalde bijdragen (de bijdragevoeten in Duitsland staan in nauwe relatie tot de economische omgevingsfactoren).
De strikte koppeling aan arbeid en inkomen wordt bij de vaststelling van het pensioen zoals in de Belgische werknemersregeling op verschillende plaatsen doorbroken door de toepassing van het solidariteitsprincipe. Zo zullen bepaalde tijdvakken in de berekening worden opgenomen, ofschoon er geen beroepsactiviteit verricht of een bijdrage betaald werd gelijkgestelde tijdvakken). Bovendien worden sommige activiteiten met een laag inkomen bij de berekening van het pensioen sociaal gecorrigeerd.
2.2. De pensioenformule
De pensioenformule bepaalt de hoogte van iedere nieuwe gepensioneerde en houdt rekening met individuele factoren, zoals de aard van het pensioen en het respectieve actuele loonniveau.
Hierna blijf ik stilstaan bij de verschillende onderdelen van de formule:
Het maandelijks bruto pensioenbedrag is gelijk aan: (∑ Ep) x Tf x Pa x AP
(∑ Ep): de som van de pensioenpunten die, jaar per jaar, werden opgebouwd en de verhouding aangeven tussen het individuele arbeidsinkomen en het gemiddelde inkomen van alle verzekerde werknemers in de beschouwde jaren.
Tf: de toetredingsfactor geeft aan of het pensioen voortijdig wordt opgenomen. In Duitsland wordt een verminderingscoëfficiënt toegepast van 0,3 % per maand vervroeging. De leeftijd waarop geen korting op het pensioen wordt toegepast, wordt sedert 2012 geleidelijk opgetrokken van 63 naar 65 jaar. De wettelijke pensioenleeftijd evolueert van 65 naar 67 jaar.
Pa: de aard van het opgenomen pensioen beinvloedt het pensioenbedrag rechtstreeks. In Duitsland gaat het om het ouderdomspensioen (waarvoor de factor 1,0 wordt toegepast, d.w.z. dat het pensioen voor 100% wordt uitgekeerd), het pensioen wegens gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid (factor 0,5), het pensioen wegens volledige arbeidsongeschiktheid (factor 1,0) en wezen- respectievelijk overlevingspensioenen. In de Belgische context kunnen we ons beperken tot ouderdoms- of rustpensioen.
AP: de actuele pensioenwaarde wordt ieder jaar op 1 juli in EUR vastgelegd. Voor de berekening van het pensioen wordt de waarde genomen van het jaar waarin het pensioen ingaat. M.a.w.: de pensioenwaarde is identiek voor iedere verzekerde die in een bepaald jaar het pensioen opneemt.
2.3. Voorbeelden
Het gemiddeld beroepsinkomen van alle verzerde werknemers in 2010 bedroeg 32.003 EUR bruto per jaar. Wie dat jaar 16.000 EUR verdiende, kon voor dat jaar op 0,5 pensioenpunten rekenen. Iemand met een bruto inkomen van 48.000 EUR op 1,5 punten.
Een verzekerde die in de tweede helft van 2013 zijn rustpensioen opnam, kon rekenen op een actuele pensioenwaarde van 28,14 EUR. Indien deze verzekerde 42 pensioenpunten heeft verzameld en niet vroegtijdig op pensioen gaat, bedraagt zijn maandelijks bruto pensioen:
42 Ep x 1 (Tf) x 1 (Pa) x 28,14 EUR (AP) = 1.181,88 EUR
Een verzekerde die 45 jaar het gemiddeld beroepsinkomen heeft verdiend, zal in dezelfde situatie op een pensioen van 45 Ep x 1 x 1 x 28,14 EUR = 1.266,30 EUR kunnen rekenen.
De verzekerde die gemiddeld 1,5 punten per jaar heeft verzameld, maakt aanspraak op een bruto bedrag van 1.899,45 EUR.
3. Evaluatie
Deze bijdrage gaat uiteraard voorbij aan een hele reeks details van de Duitse pensioenwetgeving. Onze gezagdragers kunnen, wanneer zij het pensioen met punten invoeren, beroep doen op deskundigen die sedert 1992 de regelgeving in praktijk hebben omgezet. Het wekt wel enige verbazing, dat bij de presentatie van de idee van het pensioen met punten op geen enkele manier werd verwezen naar ervaringen in het buitenland en de indruk wordt gelaten dat het hier om een volledig nieuw concept gaat. Wanneer men geheel of ten dele de mosterd bij anderen haalt, verdient dit toch op zijn minst een vermelding.
Op zich, kan de invoering van een pensioenstelsel met punten in de werknemersregeling geen al te grote praktische problemen stellen gezien de loon- en arbeidstijdgegevens al sedert een geruime tijd op accurate wijze worden bijgehouden. De rekenformules kunnen ook voor een groot deel bij de bestaande aansluiten. Bij de discussie over het nieuwe stelsel zal men evenwel op vragen een antwoord moeten geven, vragen die de sociale partners en de politici al sedert 1984 bezig houden:
Hoe brengen we de verhouding tussen het verzekerings- en het solidariteitsprincipe terug in evenwicht?
Tussen welke minimum- en maximumgrenzen?
Welke intrinsieke waarde wordt aan gelijkgestelde tijdvakkken van verschillende aard gegeven en hoe verhouden deze zich t.o.v. effectief gepresteerde tijdvakken?
Binnen welk budgettair kader gaat men nieuwe stelsels uitwerken en financieren?
Welke cohortes van de beroepsbevolking zullen de wijzigingen ondergaan?
Het mag wel duidelijk zijn dat een mengvorm van bestaande en nieuwe pensioenwetgeving moet worden uitgesloten.
Indien de beleidsverantwoordelijken op een invoering in (uiterlijk) 2030 mikken, zal het nieuwe stelsel ontegensprekelijk ook op werknemers van toepassing zijn die vandaag al op de arbeidsmarkt zijn ingetreden en er al een geruime loopbaan hebben opzitten. Bij een pensioenleeftijd van 67 jaar in 2030 met een referentieloopbaan van 45 tot 47 jaar komen de geboortejaren 1963 65, de huidige prille vijftigers dus, ontegensprekelijk in het vizier.
Benieuwd wanneer een open en participatieve discussie met de doelgroepen en rechtstreeks betrokkenen op gang komt.
DEZE BIJDRAGE VERSCHEEN EERDER OP MIJN LinkedIn account
De beloften van vandaag worden dikwijls de leugens van gisteren. (G. Van Acker)
Tijdens de regeringsvorming van 2014 werden reeksen snode plannen gesmeed, ook over de pensioenen. Het ging natuurlijk over onderhandelingen, waarin de verschillende partijen hun ideeën te berde brachten en richting gaven aan de sociale politiek die zij voorstonden. Wie de verslagen kon inkijken, wist meteen welke voorstellen richtinggevend zouden zijn en kans hadden om in een regeerakkoord hernomen te worden. Feit is dat onderhandelaars moeten kunnen terugvallen op cijfers om hun plannen hard te kunnen maken. En hiervoor deden zij zoals andere partijen in het verleden ruimschoots beroep op de federale administratie.
Dit verhaal wordt pas interessant als beleidsverantwoordelijken tijdens de regeerperiode in omfloerste termen voorstellen in de pers verkondigen. Wat zeggen zij en wat zijn hun niet uitgesproken intenties?
Een lezing van voorstellen, documenten en berekeningen door een bevoorrecht getuige.
Wat hieraan voorafging
In de zomer van 2014 maakten CD&V, NVA, VLD en MR zich op voor de vorming van een nieuwe regering. Tijdens de onderhandelingen werden in het monitoringcomité verschillende voorstellen tot hervorming van de pensioenen besproken die uiteindelijk voor berekening bij de administratie zouden terechtkomen. Het ging, in een budgettaire context, onder meer over volgende vragen:
Kan de optrekking van de leeftijd voor de toekenning van een overlevingspensioen over een periode van 10 jaar van 45 naar 50 jaar of 55 jaar worden opgetrokken en later worden opgevoerd naar 60 jaar? De regering heeft de optrekking van de leeftijd met 6 maand per jaar inmiddels doorgezet.
Kunnen de loopbaanvoorwaarden voor het opnemen van het vervroegd pensioen worden opgetrokken van 40 naar 42 jaar en de leeftijd naar 62 en uiteindelijk 63 jaar? Ook deze maatregel werd inmiddels omgezet.
Kan er voor de berekening van de gelijkgestelde tijdvakken een onderscheid worden gemaakt tussen tijdvakken van werkloosheid, tijdskrediet e.d. en tijdvakken met een medische achtergrond? De uiteindelijke bedoeling bestaat erin om na een overgangsperiode bij de berekening van het pensioen geen rekening meer te houden met tijdvakken zonder medische achtergrond die meer dan 5 jaar overschrijden. Dit voorstel wordt in 2016 besproken.
Daarnaast werden nog voorstellen op tafel gelegd over de afschaffing van de solidariteitsbijdrage voor hogere pensioenen en de versoepeling van het principe van de eenheid van loopbaan voor wie pensioenen in meerdere stelsels heeft opgebouwd.
Over cijfers en wetmatigheden
In augustus 2014 werd de administratie ermee belast om voor de berekening van de gelijkgestelde tijdvakken een simulatie te maken om voor tijdvakken zonder een medische achtergrond de gelijkstelling over de loopbaan te beperken tot 5 jaar. In de simulatie werd de maatregel van kracht op 01.01.2016.
De bespreking hierna beperkt zich tot de discussie over de berekening van de gelijkgestelde tijdvakken.
1. Algemeen overzicht van de bestaande pensioenwetgeving
Dit overzicht gaat in op de technische bepalingen van de pensioen-wetgeving. De lezer die dit wenst kan deze gegevens raadplegen in de technische bijlage.
2. Simulatie van het voorstel
De berekeningen waren gebaseerd op de vastgestelde loopbanen van de gepensioneerden met een ingangsdatum in 2016, waarvan 51.158 mannelijke en 39.426 vrouwelijke gerechtigden.
Gemiddelde loopbaanduur
werknemer met uitsluitend Belgische loopbaan: 42.15 j (M), 33.99 (V)
werknemer met gedeeltelijk buitenlandse loopbaan: 41.59 j (M), 33.68j (V)
Werknemer + zelfstandige met inbegrip van buitenlandse loopbaan: 21.73j (M), 21.51j (V)
Werknemer + ambtenaar met inbegrip van buitenlandse loopbaan: 8.15j (M), 8.36j (V)
Werknemer + zelfstandige + ambtenaar met inbegrip van buitenlandse loopbaan: 11.22j (M), 10.62j (V)
Gemiddelde van de totale populatie ingangsdatum 2012: 32.62j (M), 28.64j (V)
Gemiddeld aantal gelijkgestelde dagen in % van een volledige loopbaan:
werknemer met uitsluitend Belgische loopbaan: 36.7 (M), 47.14 (V)
werknemer met gedeeltelijk buitenlandse loopbaan: 30.45 (M), 33.61 (V)
Werknemer + zelfstandige met inbegrip van buitenlandse loopbaan: 21.43 (M), 26.03 (V)
Werknemer + ambtenaar met inbegrip van buitenlandse loopbaan: 17.33 (M), 25.07 (V)
Werknemer + zelfstandige + ambtenaar met inbegrip van buitenlandse loopbaan: 16.56 (M), 24.77 (V)
Gemiddelde van de totale populatie ingangsdatum 2012: 26.51 (M), 31.43 (V)
De gegevens die door de administratie werden gebruikt werden op vraag van de pensioencommissie samengesteld. Zij geven nauwkeurig aan wat het aandeel van de gelijkgestelde tijdvakken is in de loopbanen van mannelijke en vrouwelijke werknemers.
Belangrijke opmerking
De loopbaangegevens op de individuele rekening voor werknemers bieden geen volledig betrouwbaar onderscheid tussen de verschillende vormen van gelijkstelling vóór 1997. Zo werden er geen afzonderlijke loopbaancodes voor werkloosheid, ziekte en invaliditeit genoteerd voor arbeiders tot en met 1996. Dit onderscheid werd wel gemaakt voor bedienden.
Bij de telling van het aantal gelijkgestelde dagen (5 jaar = 1560 dagen) kan bijgevolg geen volledig correcte weergave van de aard en duur van sommige gelijkstellingen worden weergegeven. Deze onnauwkeurigheid wordt eveneens naar de resultaten van de simulatie vertaald.
Resultaten van de simulatie
De vraag bestond erin om een simulatie te maken waarin de gelijkstelling voor tijdvakken zonder een medische achtergrond over de loopbaan de gehele loopbaan zou worden beperkt tot 5 jaar.
Hierbij werd de hypothese weerhouden dat de volgende tijdvakken enkel nog tot beloop van een totale duur van 5 jaar voltijdse dag equivalenten in aanmerking zouden worden genomen:
Werkloosheid
Loopbaanonderbreking met uitzondering van de thematische verloven
Tijdskrediet
Conventioneel brugpensioen
Gelijkstelling voor behoud van rechten voor deeltijdse werknemers
Vooropzeg
Ontslag
Syndicale opdracht
Opleidingsverlof
Op het volledige staal werd een berekening vóór en na toepassing van de voorgestelde maatregel doorgevoerd zonder toepassing van de regels met betrekking tot het gewaarborgd minimum pensioen. Alle pensioenen werden aan het tarief alleenstaande doorgevoerd.Bij de projectie van de budgettaire weerslag werd verder enkel rekening gehouden met de gekende toename van de beroepsbevolking. Deze berekeningen leidden tot de volgende resultaten.
De tijdvakken die niet langer gelijkgesteld worden, werden wel in aanmerking genomen voor de mogelijke vervroegde opening van het recht op pensioen.
De jaren voor 1997 werden bij de telling niet in aanmerking genomen.
In concreto heeft dit voor gevolg dat voor de simulatie enkel de loopbaanjaren vanaf de 46ste verjaardag in rekening werden gebracht.
Betroffen gevallen in % van de populatie
Vrouwen: 32.56
Mannen: 39.40
Totaal: 36.34
Percentage waarmee het gemiddeld pensioen verminderd wordt:
Vrouwen: 17.7
Mannen: 13.67
Totaal: 15.29
In budgettaire termen geeft dit de volgende minimum opbrengst voor de schatkist (in MIO EUR):
2016 2017 2018 2019 2020
2016 39.3 78.6 78.6 78.6 78.6
2017 39.9 79.8 79.8 79.8
2018 40.7 81.3 81.3
2019 41.3 82.7
2020 42.3
Besparing 39.3 118.5 199.0 281.0 364.5
Opmerking
De berekeningen die in deze nota werden opgenomen zijn in interne documenten van de Rijksdienst voor Pensioenen vervat die werden opgemaakt ter gelegenheid van de regeringsvorming in 2014. Zij geven een indicatie over de impact van mogelijke ingrepen op de berekening van de gelijkgestelde tijdvakken.
Als is de leugen nog zo snel
We moeten vandaag helaas vaststellen dat de zogenaamde hervormingsvoorstellen van de regering er niet toe bijdragen dat, in het bijzonder de sociaal zwakkeren, beter worden beschermd. De verhoging van het gewaarborgd minimumpensioen in 2016 wordt beperkt tot de gerechtigden met een volledige loopbaan en zet hiermee alle gerechtigden op een minimum met een loopbaan tussen 30 en 44 jaar volledig in de kou. In eerste instantie is dergelijke maatregel erg vrouwonvriendelijk, gezien vooral vrouwen onvolledige loopbanen bewijzen. Deze vrouwonvriendelijkheid zal nog worden versterkt door maatregelen die ingrijpen op de duur van de gelijkstelling van niet gewerkte periodes.
Bovenop heeft iedere maatregel die de gelijkgestelde tijdvakken in de tijd of in opbrengst beperkt een denivellerend effect en versterkt zij de tendens naar de globalisering van een veralgemeend basispensioen voor al diegenen die, op enkele jaren na, geen bewijs van een voldoende effectieve tewerkstelling kunnen bewijzen.
De inzet van 50 MIO EUR voor de verhoging van een klein gedeelte van de minimum pensioenen staat dan ook in schril contrast tot de besparingen van minimaal 80 MIO EUR per jaar op kruissnelheid die de regering met de inperking van de gelijkgestelde tijdvakken kan realiseren.
Cynisch genoeg wil de minister van pensioenen wel het maximumpensioen in de werknemersregeling verwezenlijken. Ook dit lijkt eerder op een schijnmaneuver om zijn toegeving aan de verzekeringen en werkgevers te verbloemen, wanneer het minimum rendement voor de patronale bijdragen in de tweede pijler voor de komende jaren tot 1,75 % wordt beperkt. De werknemersbijdragen zijn van dergelijke garantie verschoond. Bovendien kunnen de werknemers, die een appeltje voor de dorst als uitgesteld loon opzij hebben gezet, nu nog enkele jaren langer op hun kapitaal wachten gezien de vervroegde opname teruggekoppeld wordt naar de leeftijd waarop men in werknemersregeling ten vroegste op pensioen kan gaan.
De toekomst van de pensioenen vrijwaren, krijgt hiermee een bijzonder wrange bijsmaak.
_________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________
Technische bijlage
_________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________
De perioden van inactiviteit van werknemers worden onder bepaalde voorwaarden gelijkgesteld met perioden van tewerkstelling.
Het loon vormt een belangrijk element voor de pensioenberekening. Er zijn drie soorten loon: de werkelijke lonen, de forfaitaire lonen en de fictieve lonen.
Om rekening te houden met de evolutie van de kosten voor levensonderhoud bij de pensioenberekening, worden de lonen vermenigvuldigd met een herwaarderingscoëfficiënt.
Een dag van inactiviteit of gelijkgestelde dag wordt niet berekend op basis van de werkelijk ontvangen uitkeringen, maar wel op basis van:
een forfaitair loon (vóór 1968) (FFL)
een normaal fictief loon (NFL) Vanaf 1968 wordt dit berekend op basis van het gemiddelde van de lonen van een referentiejaar.
In aflopende volgorde wordt bij voorkeur het gemiddelde dagloon genomen van het totaal:
van de (werkelijke, fictieve en forfaitaire) lonen van het jaar voorafgaand aan de gelijkgestelde periode;
- van de (werkelijke en forfaitaire) lonen van het jaar waarin de gelijkgestelde periode ligt;
- van de werkelijke lonen van het jaar na de gelijkgestelde periode.
Als ook dat loon ontbreekt, het forfaitaire loon van het jaar 1967.
Uitzonderingen
Voor gelijkgestelde perioden van arbeidsduurvermindering in het kader van de herverdeling van de arbeid (vanaf 01.07.1997) of van perioden van werkloosheid gekoppeld aan een deeltijdse tewerkstelling met behoud van rechten zonder inkomensgarantie (vanaf 01.06.1993), wordt het gewaarborgd minimumloon als fictief loon gebruikt. Aan index 136,09 op 01.09.2013 is dit vastgesteld op 22. 466,73 EUR voor een volledig jaar.
Voor perioden van werkloosheid gekoppeld aan een deeltijdse tewerkstelling met behoud van rechten zonder inkomensgarantie wordt echter het gewoon fictief loon toegewezen voor jaren vanaf 2000 aan personen die minstens 50 jaar zijn en een loopbaan hebben van minstens 20 jaar met minimum 1/3 arbeidsintensiteit.
Wanneer het gaat om pensioenen die ingaan vanaf 2007 kunnen bepaalde periodes vanaf het jaar van de 58ste verjaardag ook gelijkgesteld worden op basis van een gedifferentieerd grensbedrag.
Daarnaast bestaat nog een beperkt fictief loon (BFL). In bepaalde gevallen wordt het fictief loon voor periodes vanaf 2012 beperkt tot een bepaald referentieloon wanneer dit referentieloon lager is dan het normaal fictief loon. Als referentieloon wordt het minimumrecht per loopbaanjaargenomen wat voor een volledig loopbaanjaar neerkomt op 22.466,73 EUR (index 136,09 op 1 september 2013).
Om 8:00 wordt Van Overtveldt er door
zijn kabinetschef van in kennis gesteld dat hij om 9:00 bij de premier wordt
verwacht in verband met de parallelle vergaderingen tijdens de Eurotop.
Hijneemt terstond contact op met Bart
De Wever en vraagt om consignes. De Wever vraagt hem een objectief verslag,
zonder anekdotes, te willen geven aan de premier en hem ervan te verzekeren dat
in de komende dagen een schriftelijke weergave, met een preliminaire studie van
de gestelde eisen, aan het kabinet van de premier zal worden bezorgd. Gelet op
de gevoeligheid van de te bespreken punten suggereert hij om een non notaop te maken. De steller van de nota moet
anoniem blijven, alles moet in absolute discretie worden afgehandeld. Aan de
premier kan worden aanbevolen om contact op te nemen met zijn vices om verder
overleg voor te bereiden. Eén en ander zou kunnen worden besproken in de rand
van de begrotingsbesprekingen, op een geheime locatie.
Premier Charles Michel komt
omstreeks 9:30, duidelijk vermoeid van de onderhandelingsmarathon op de
Eurotop, in de Wetstraat 16 aan. Volders en Van Overtveldt wachten hem op.
Volders duidt de eisen voor zijn premier en licht de voorstellen van de
minister van financiën toe. Ook dat nog, zucht de premier, het is niet
genoeg dat ik mijn regering in het parlement en bij het publiek voortdurend
moet verdedigen voor de genomen beleidskeuzes en dat is positief maar ook
aanhoudend de plooien moet glad strijken tussen de coalitiepartners omwille van
wederzijdse uitvallen in de pers. En nu komen er Europese eisen die deze
coalitie alleen maar diep kunnen verdelen!. Hij blikt in de richting van zijn
minister en vraagt: Enfin, Johan, Bart est-il déjà au courant decette note?. Johan knikt schuchter.
Mais enfin, qui est le premier de ce pays, le bourgmestre dAnvers ou moi?. Volders herhaalt het voorstel om een
non nota te bezorgen aan de vices en een bijzonder kernkabinet samen te roepen.
Van Overtveldt dringt erop aan dat, gelet op de implicaties voor alle
coalitiepartijen, de partijvoorzitters eveneens op deze vergadering aanwezig
zouden zijn.
Charles Michel beslist om zijn
vicesdezelfde dag uit te nodigen op een
etentje in zijn ambtswoning, officieel om de resultaten van de Eurotop toe te
lichten. In zijn achterzak steekt het verslag Van Overtveldt. Alle vices
tekenen present en verlaten de ambtswoning van de premier zonder melding te
maken van de Europese eisen. Officieel beheerst Griekenland de agenda. De vices
lichten hun partijvoorzitters in en spreken af om de volgende dag in besloten
groep te overleggen op de partijhoofdkwartieren.
Tussen 13 en 16 juli
Het kabinet Van Overtveldt werkt
zich uit de naad voor de non nota die uiterlijk op 16 juli aan de vices moeten
worden bezorgd. In verschillende kolommen worden de mogelijke budgettaire
opbrengsten van de Europese eisen uitgewerkt. Er blijft één blanco kolom voor
de commentaren van de deelnemers. In eerste instantie wordt een IKW (inter
kabinetten werkgroep) van de vices samengeroepen waarop enkel de kabinetschefs
van de eerste minister, de vices en de minister van financiën, evenals de
directeurs van de studiediensten aanwezig zijn. Aanwezig voor de ministers zijn
Rudy Volders (Michel), Eddy Peeters (Peeters), Joy Donné (Jambon), Ruben Lecock
(De Croo), Olivier Henin (Reynders) en Mathieu Isenbaert (Van Overtveldt).
Tussen de aanwezigen kan geen overeenstemming worden bereikt. De facto moet
worden vastgesteld dat de nota Schaüble de ultieme splijtzwam voor de regering
Michel op tafel heeft gelegd. Geen van alle partijen rond de tafel kan delen of
het geheel van de eisen aan zijn achterban verkopen. Deze eisen zijn, voor
binnenlands gebruik, onverteerbaar en kunnen zelfs indien naar buiten treedt
dat de regering bereid is hierover te onderhandelen een ommekeer in het
politieke landschap teweeg brengen en de linkse oppositie wind in de zeilen
geven. Een deelnemer vergelijkt de situatie met die waarin Griekenland in 2010
is verzeild geraakt toen de Troika haar wetten aan het land dicteerde. De
kabinetschefs stellen hun conclusies op voor hun respectieve vakministers, maar
beseffen dat zij hiermee geen stap vooruit zijn. België kan niet ontkennen bij
de slechtste leerlingen van de klas te horen weliswaar zonder noemenswaardige
verplichtingen tegenover de internationale crediteurs IMF en ECB en start
vanuit een slechte onderhandelingspositie. De regering zal bijgevolg een
geloofwaardig alternatief moeten uitwerken voor de nota die onder instigatie
van Schaüble werd voorgelegd.
Kasteel Hertoginnedal - (vanaf 18 juli)
De vergadering, die het gehele
weekend zal duren, start in een bedrukte sfeer. De bijeenkomst eindigt ook
zonder een overeenkomst. De themas die op tafel liggen om tot een
begrotingsoverschot te komen in 2018/2019 worden overschaduwd door de non nota
van het kabinet Van Overtveldt en de vernietigende rapporten van diverse
kabinetschefs. Het gevolg is een totale politieke impasse. Dat de NVA bovendien
de eis op tafel legt om niet op een begrotingsakkoord voor 2016 te focussen,
maar meteen een akkoord over een meerjarenbegroting te bereiken, zet het
wantrouwen op scherp. Heeft Van Overtveldt een paard van Troje in de
ministerraad geïntroduceerd? Wat is de verborgen agenda van de NVA? Vooral de
MR kijkt met grote achterdocht naar het maneuver. Zullen de eisen van de EU
niet onvermijdelijk voor gevolg hebben dat de NVA en misschien ook anderen
de uiteindelijke splitsing van België op tafel gaan leggen gezien in de
ontstane impasse volgens hen enkel de vlucht vooruit de problemen zal oplossen?
En wat indien dit scenario kan worden afgehouden? Zal het voortdurend
onderhandelingsproces met de EURO groep de partijen binnen de bestaande
regering niet zodanig in diskrediet brengen, dat de regering uiteindelijk
zonder voordracht van enige oplossing valt? De gevolgen van dergelijk scenario
zijn noch economisch, noch financieel te overzien. Het spook van negatieve
ratings en ongunstige verhoudingen tegenover de Duitse basisrente duikt weer op.
Of hoe onderhandelingen over een
Grexit, de tantaluskwelling over anderen kunnen afroepen.
Een Orwelliaans kortverhaal Met Orwelliaans
wordt bedoeld dat ergens een situatie is
ontstaan die tegen de principes van een vrije samenleving ingaat; de
leidinggevenden maken gebruik van zaken als propaganda, foutieve informatie,
het ontkennen van de waarheid en het veranderen van de geschiedenis. Vaak
worden politieke tegenstanders beticht van orwelliaanse praktijken.
Dit verhaal speelt zich af tussen 11
juli 2015 en vandaag
Brussel, 12.07.2015
Na wekenlang onderhandelen, het
formuleren en afwijzen van Griekse voorstellen, het referendum waarmee de
Griekse bevolking met zijn OXI-stem en het mandaat van de belangrijkste
oppositiepartijen zijn onderhandelaars legitimeert om een overeenkomst te sluiten
met de partners van de EURO zone, komen de ministers van financiën van de
zone de EURO groep onder leiding van Jeroen Dijsselbloem en in gezelschap
van Mario Draghi en Jean-Claude Juncker opnieuw bijeen. Ofschoon de Grieken een
voorstel hebben ingediend dat alle vorige overtreft, en zelfs verder gaat dan
het voorstel dat de Griekse bevolking in het referendum heeft verworpen, is de
stemming bedrukt. Verschillende regeringsleiders van de EURO zone hebben in de
voorbije week immers laten weten niet door het referendum gebonden te zijn.
Griekenland heeft de bruggen opgeblazen, dus is het aan hen om het cement te
leveren dat tot cohesie leidt. Tot daar wat zich afspeelt op de bühne, het
toneel waaraan burgers en verslaggevers zich kunnen laven.
Na weken, zo niet maanden, van
diplomatieke contacten, het inschatten van de vreemde Syriza eend in de bijt,
treedt het spook van een schisma van de EURO zone steeds nadrukkelijker naar
voor. De noordelijk georiënteerde landen volgen schijnbaar gedwee de Schaüble-nota
over de grex-in-or-out. Schijnbaar, want achter de schermen worden ook
afrekeningen gepresenteerd, tussen Dijsselbloem en Merkel, tussen landen die de
Maastrichtnorm of het stabiliteitspact respecteren en de hardliner in het
grexit-debat, de Duitsers die dank zij Juncker net als Frankrijk respijt hebben
gekregen om orde op zake te stellen. In de marge van de Griekse
onderhandelingen worden wonden geslagen en discussies geopend die nog lang
zullen blijven nazinderen. De as Berlijn-Parijs staat onder druk en de krik die
Brussel normaal levert, blijft afwezig. En president Hollande wil in de
aanloop naar quatorze juillet en het herstel van zijn partij voor de volgende
verkiezingen zijn stempel drukken op de oplossingen die voor Griekenland naar
voor worden geschoven, maar verliest op geen enkel ogenblik de Franse belangen
uit het oog.
Intermezzo
Om de lezer te begeleiden volgen
hierna enkele cijfergegevens.
De Europese begrotingsregels,
neergelegd in het Verdrag van Maastricht, werden door het merendeel van de
eurozonelidstaten in het verleden veelvuldig overtreden. In de 11 jaar sedert
het invoeren van de euro overtraden België en Italië ieder jaar één of beide
criteria; Griekenland overtrad beide in alle 10 jaar dat men de euro gebruikte.
Slechts Finland en Luxemburg voldeden ieder jaar aan beide criteria. De in het
verdrag voorziene boetes werden geen enkele keer opgelegd. Het stabiliteitspact
voorziet dat het begrotingstekort niet lager mag zijn dan 3% op jaarbasis en de
overheidsschuld niet groter dan 60% BBP.
Hieronder vindt u de toestand einde
2014 (cijfers Eurostat 04/2015).
In de bovenstaande rechter kolom
worden in oranje kleur de landen aangegeven die einde 2014 beide normen van het stabiliteitspact op beide
punten overtraden. België bevindt zich duidelijk in de Zuiderse hemisfeer.
Terug naar Brussel, de laatste loodjes voor Griekenland
Efklidis Tsakalotos licht de Griekse
voorstellen toe. Hij wordt door de Franse minister van financiën, Michel Sapin,
in zijn betoog bijgetreden. Na zich wat op de vlakte gehouden te hebben, legt
Wolfgang Schaüble zijn grex-in-or-out-nota neer. Hij geeft aan dat hij geen
genoegen zal nemen met de Griekse voorstellen als er geen waarborgen, of beter
nog, een onderpand tegenover de Griekse beloften staan.
Het wordt Jeroen Dijsselbloem te
veel. Na alle hetze die in de pers werd gevoerd rond de inhumane behandeling
van de Eurogroep ten overstaan van de armtierige Grieken moet het hem van het
hart: Wolfgang, genoeg is genoeg. Ik versta de houding van Duitsland niet en
vraag je even te bezinnen bij de woorden van de belangrijke Duitse romanticus
Hölderlin. In één van zijn werken zegt de Griek Hyperion het volgende, ik
citeer het in het Duits voor u: So kam ich unter den Deutschen Barbaren von alters her, durch Fleiß und
Wissenschaft und selbst durch Religion barbarischer geworden, tiefunfähig jedes
göttlichen Gefühls, verdorben ins Mark zum Glück der heiligen Grazien, in jeden
Grad der Übertreibung und der Ärmlichkeit beleidigend für jede gutgeartete
Seele, dumpf und harmonielos ich kann kein Volk mir denken, das zerrissener
wäre , wie die Deutschen. Handwerker siehst du, aber keine Menschen, Denker,
aber keine Menschen, Priester, aber keine Menschen . Ik wil je niet beledigen, Wolfgang, maar besef
toch dat jouw Duitse mentor, Helmut Kohl, samen met nog enkele ander idealisten
het romantische Griekenland in de EURO zone heeft binnen geloodst. Duitsland
draagt hierin een grote verantwoordelijkheid. De grexit moet van tafel. Schaüble
haalt zijn schouders op en zegt: Jeroen, de cijfers zijn voor Griekenland wat
ze zijn. Ik ben geen romanticus en hou mij verder aan mijn beleidslijn. Dat
mag dan zo wel zijn, Wolfgang, en vanuit het Nederlandse standpunt kan ik je
hierin heel ver volgen, maar verlies niet uit het oog dat Hollande en Renzi dit
voorstel morgen binnen hun eigen regeringen moeten gaan verdedigen en dat zij
hiervoor bijkomende argumenten nodig hebben. Sapin en Padoan knikken instemmend
Deze tussenkomst bleek later de
oorzaak ervan dat de Eurogroep enkel een aanbeveling aan de regeringsleiders
zou geven, dus niet tot een eensluidend akkoord kwam.
De landen van de Eurogroep die de
voorbije jaren goed presteerden (Estland, Luxemburg, Letland, Litouwen,
Slowakije, Finland), kwamen tot een verbond met enkele landen die in de
voorbije jaren bijzonder zware budgettaire inspanningen hadden geleverd.
Griekenland mocht niet het enige land zijn dat aan bijkomende maatregelen werd
onderworpen. De afvalligen moesten mee het bad in. En toen kwam België in het
vizier met zijn staatsschuld van 106,5% (of een kleine 420 MIA EUR) en een
overheidstekort van 3,2%.
Frankrijk met zijn tekort van 4% BBP
bleef buiten schot. Als medeopsteller van de Griekse nota en steunpilaar van de
as Berlijn-Parijs moest Hollande de Griekse capitulatie mee ondertekenen.
Daarvoor was een hefboom nodig, een werkzaam drukkingsmiddel.
Het nachtkabinet 1 (tussen 12 en 13 juli)
En zo kwam het in de rand van de top
van Europese regeringsleiders tot een parallel onderhandelingscircuit, waar
onder meer aan België specifieke guidelines zouden worden voorgelegd. Om de
markten niet te verontrusten werd geen ruchtbaarheid aan de resultaten gegeven.
De hoofdrolspelers in het debat waren:Sven Sester (EST), Alexander Stubb (FIN),
Michel Sapin (F), Wolfgang Schäuble (D), Michael Noonan (EIRE), Pier Carlo
Padoan (I), Jānis Reis (LET), Rimantas adius (LIT), Pierre Gramegna (LUX),
Eric Wiebes (NL), Maria Luís Albuquerque (P) en Luis de Guindos (SP). De
Guindos, die op dat ogenblik de officiële steun van Merkel geniet om
Dijsselbloem als voorzitter van de EURO groep op te volgen, zal in de
vergadering een voortrekkersrol nemen en voluit de Duitse kaart trekken. Alle
actoren staan in rechtstreeks contact met hun regeringsleiders. De gesprekken
met de geviseerde Eurolanden worden bilateraal gevoerd. België wordt in de
bilaterale onderhandelingen vertegenwoordigd door Johan Van Overtveldt.
De vertegenwoordigers van de
verschillende landen maken aan Johan Van Overtveldt duidelijkdat de cohesie van de EURO groep op het spel
staat als enkel de Grieken in het vizier komen. Zij leggen er de nadruk op dat
het debat met België, evenals met enkele andere Lidstaten, absoluut buiten de
aandacht van de publieke opinie moet blijven. Het is niet de bedoeling om deze
regeringen in moeilijkheden te brengen, wel om ervoor te zorgen dat de Griekse
linker zijde later niet naar een onevenwichtige aanpak van de monetaire crisis
in de verschillende landen kan verwijzen. Wolfgang Schaüble legt aan Van
Overtveldt een aantal pistes voor. Voor het ogenblik zijn ze, meent hij, min of
meer vrijblijvend, maar er wordt een duidelijk standpunt van de Belgische
regering verwacht vooraleer de begroting 2016 bij de Europese Commissie wordt
ingediend. Hij laat tussen de lijnen ook verstaan dat Frankrijk bijkomende
maatregelen zal nemen om zijn begrotingstekort binnen de perken van het
stabiliteitspact te houden. Ondertussen moet België een gestructureerd plan voorleggen
waarin de overheidsschuld op korte tot middellange termijn wordt afgebouwd.
Schaüble gaat verder: De volgende punten moeten, naar onze mening, onverwijld
worden aangepakt: de automatische indexering van lonen en sociale uitkeringen,
het brugpensioen, de beperking van de werkloosheidsuitkeringen in de tijd, de
harmoniseringvan de pensioenstelsels
inzonderheid de te snelle groei van de minimumpensioenen en het gewicht van
de uitvaltijdvakken in de pensioenberekening, zoals werkloosheid,. Er moet ook
meer werk worden gemaakt van de liberalisering van spoor, post en telecom. Naar
Grieks voorbeeld zijn wij bereid om tijdelijk een experten groep in het leven
te roepen om de waarde van overheidsaandelen in deze publieke bedrijven op de
private markt te maximaliseren. In dezelfde filosofie moet België zijn aandeel
in verschillende banken te gelde maken. Overheids- en private belangen moeten
duidelijk van elkaar worden gescheiden. In de marge wil ik ook erop wijzen dat
wij geen steun zullen verlenen aan initiatieven van Eurocommissaris Marianne
Thyssen om de ARCO aandeelhouders te ontzien. De Belgische federale overheid
moet bovendien in het kader van de tax shift overgaan tot de afbouw van de
patronale lasten, de herverdeling van de BTW rechtstreeks of via ecotaksen
en de vereenvoudiging van de vennootschapsbelastingen, desgevallend via de
invoering van een flat tax. Eerder dan de beurs te destabiliseren via het
invoeren van diverse aandelentaksen, raden wij aan om bijkomende belastingen te
heffen op gespaard vermogen en investeringen te compenseren via
belastingkredieten. En tot slot, ook al besef ik dat dit de moeilijkste
oefening is, vragen we dat België onderzoekt hoe het terugdraaien van vorige
staatshervormingen, met andere woorden het centraliseren van de kerntaken bij
één publieke entiteit, tot besparingen op het functioneren van het Belgisch
overheidsapparaat kan leiden. Wij verwachten van u een omstandige nota tegen
einde augustus. Sapin zwijgt. Albuquerque en Noonan drukken Van Overtveldt een
hart onder de riem. De Guindos waarschuwt: Als we geen signaal uitzenden naar
de andere EURO landen, onderhandel je op het einde van het jaar met PODEMOS.
Van Overtveldt verwijst nog even naar de laatste pensioenhervormingen tot
optrekking van de pensioenleeftijd en naar het feit dat de regering een
evenwichtig voorstel rond de taks shift wil uitwerken, maar zijn tussenkomst
wordt door verschillende aanwezigen weggewuifd. Er rest hem niets anders dan
akte te nemen van de eisen en te beloven dat hij hierover aan de premier zal
rapporteren.
Het nachtkabinet 2 (13 juli)
Het gaat tegen de vroege ochtend
aan. De eerste berichten sijpelen naar buiten dat de regeringsleiders in de
laatste rechte lijn naar een akkoord met Griekenland zijn aanbeland. Charles
Michel blijkt op dat ogenblik niet bereikbaar. Van Overtveldt belt Bart De
Wever op zijn rechtstreekse lijn. Het is kwart voor vijf in de ochtend. De
Wever: Zeg Johan, weet ge hoe laat dat t is? Ge moet mij toch niets vragen
over die Grieken, he? We hebben dat allemaal doorgesproken, dus ge kunt toch uw
plan wel trekken, zeker? Of is er een probleem met Charles Michel? Zeg dan toch
iets! Neen, Bart. We hangen eraan, ze zoeken naast Griekenland nog een zwart
schaap: België. Ze dreigen met een Bexit als we onze begroting niet op orde
stellen. Zwaans nui nie. Bexit, wat voor ne zever is da. Is Europa plots een
bondgenoot van de NVA geworden? Bye bye Belgium, leve Vlaanderen?. Vervolgens
probeert Van Overtveldt via de telefoon de nota Schaüble aan de humeurige De
Wever uit te leggen en te duiden. Het wordt stil aan de andere kant van de
lijn, de strateeg wordt wakker. Ik bel jou later terug, zegt hij en haakt in.
Zo gaan enkele uren verloren. Charles
Michel hoort het op de top van de regeringsleiders gonzen van de geruchten,
maar heeft van Belgische zijde geen feedback. Wanneer hij door Angela Merkel en
Mark Rutten wordt benaderd om hem te verzekeren dat het niet de bedoeling is om
België in verlegenheid te brengen, verontschuldigt hij zich en begeeft hij zich
in één van de achterkamers van het Justus Lipsius gebouw van de EU Commissie.
Het is kwart na zeven. Hij belt met zijn kabinetschef, Rudy Volders, en vraagt
hem of hij op de hoogte is van een besloten bilaterale vergadering in de rand
van de onderhandelingen met Griekenland, waarop België tot de orde zou zijn
geroepen. Volders ontkent en krijgt de opdracht onmiddellijk contact op te
nemen met Mathieu Isenbaert, kabinetschef van Van Overtveld en ervoor te zorgen
dat deze om 9:00 in de Wetstraat 16 aanwezig is. Isenbaert valt uit de zevende
hemel, maar verzekert dat hij alles in het werk zal stellen om de situatie op
te helderen. Zijn minister zal om 9:00 bij de premier aanwezig zijn.
Even later kondigt de Belgische
premier Michel als eerste via een twitter bericht aan dat een akkoord met
Griekenland werd bereikt. Hij verdedigt in het daarop volgende interview het
bereikte akkoord, maar neemt ook afstand van het Grexit scenario dat door
sommigen op tafel werd gelegd en terzijde door de Belgische minister van
financiën werd verdedigd.
Het Grieks pensioen blijkt toch niet zo voordelig als gedacht
ONDERSTAANDE BIJDRAGE IS EEN PERSOONLIJKE VERTALING VAN EEN ARTIKEL DAT BEGIN FEBRUARI IN THE WALL STREET JOURNAL VERSCHEEN. DE AUTEUR IS MATHEW DALTON. HET ORIGINELE ARTIKEL VINDT U TERUG ONDER http://blogs.wsj.com/brussels/2015/02/27/greeces-pension-system-isnt-that-generous-after-all/ _____________________________________________________________________________________________________________
Het Griekse
pensioenstelsel is een hot item geworden in de onderhandelingen tussen de
Griekse Regering en de internationale schuldeisers. Eerste Minister Alexis
Tsipras stelt zich onverzettelijk op tegen meer bezuinigingen in het stelsel,
terwijl Griekenlands schuldeisers laten verstaan dat die bezuinigingen nodig
zijn om de Griekse Regering toe te laten om haar schulden te betalen.
Vooraleer
zij deze materie kunnen aanpakken, moeten zij zich over een aantal feitelijke
gegevens van het barokke Grieks pensioenstelsel buigen. Op eerste zicht lijkt het stelsel te
vrijgevig. Maar eens men dieper gaat graven wordt het beeld meer ingewikkeld.
Eerst en
vooral gaan we na, welk % Griekenland van zijn BBPaan pensioenen spendeert? Op basis van de
gegevens van Eurostat 2012 blijkt dat Griekenland het hoogste percentage BBP
van de Eurozone aan pensioen besteedt:
TABEL 1 (zie bijlage)
Maar dit is
gedeeltelijk het gevolg van de ineenstorting van het BBP waaronder Griekenland
tijdens de crisis leed. Stel dat je de pensioenuitgaven zou evalueren als een
percentage van het potentiële BBP, d.i. het niveau van economische output bij
volle capaciteit in de Eurozone:
TABEL 2 (ibidem)
Griekenland
staat nog steeds aan de top, maar ligt niet ver meer boven het gemiddelde van
de Eurozone. Bovendien, zijn de hoge uitgaven van Griekenland te wijten aan de
slechte demografische situatie: 20% van de Grieken zijn ouder dan 65, één van
de hoogste percentagens van de Eurozone. Laten we nu even de pensioenuitgaven
bekijken voor de 65 plussers:
TABEL 3 (ibidem)
Wanner we
er rekening mee houden dat Griekenland veel meer ouderen heeft, stellen we vast
dat de pensioenuitgaven beneden het gemiddelde van de Eurozone liggen. Om
Duitsland en andere klagers geen onrecht aan te doen, moet wel worden gesteld
dat dit het gevolg is van zware bezuinigingen die door de EU Commissie, het IMF
en de ECB de trojka aan het pensioenstelsel werden opgelegd. Maar daar moet
worden aan toegevoegd dat 15% van de Griekse ouderen in 2013 aan het risico op
armoede waren blootgesteld, dit is hoger dan het gemiddelde van 13% in de
Eurozone, en er mag worden van uitgegaan dat dit cijfer in het voorbije jaar is
gestegen.
Griekenland
kan alvast op één punt beter doen: de vereenvoudiging van de pensioenstelsels.
Volgens een Griekse pensioenverantwoordelijke bestonden er in 2008 133
afzonderlijk beheerde publieke pensioenfondsen in Griekenland. Een grondige
inspectie van de stelsels begon in 2008 en werd door de Trojka
geïntensifieerd en moest het aantal fondsen herleiden tot 13. De regering
kreeg echter pas onlangs zicht op de pensioenuitgaven nadat het aan alle
gepensioneerden een sociaal zekerheidsnummer had toegewezen. Deze inspanning
leidde tot een beduidende opwaartse herziening van de pensioenuitgaven die
Griekenland in 2012 (bovenstaande grafieken) aan Eurostat had meegedeeld.
Eurostat herziet voor het ogenblik de Griekse uitgaven.
De Griekse
Regering heeft laten weten dat de consolidatie van de verschillende
pensioenfondsen die door vorige regeringen werd aangevat, zal worden
voortgezet. De Trojka lijkt deze idee te willen ondersteunen. Laten we nu maar
afwachten of ze toch niet op verdere besparingen zal aandringen.
Een agenda voor een behoorlijk, zeker en duurzaam pensioen
Naar een agenda
voor een behoorlijk, zeker en duurzaam pensioen
DEEL 1
1.Over
de wisselwerking van demografie en sociale zekerheid: de arbeidsmarkt is van
essentieel belang [1]
1.1.Inleiding
Reeds in het Demography Report van 2008 werd erop
gewezen dathet optrekken van de
tewerkstellingspercentages de meest werkzame strategie voor de E.U. Lidstaten
zou zijn om zich op de veroudering van de bevolking voor te bereiden. In het
kader van de duurzaamheid van de pensioensystemen wordt dikwijls verwezen naar
de afhankelijkheidsratio tussen werkende (15-64) en niet actieve (65+)
bevolkingsgroepen op de arbeidsmarkt. Dr. Josef Wöss van het departement
Sozialpolitik van de Kammer für Arbeiter und Angestellte in Wenen (AK Wien)
brengt nuance in dit debat. Hij benadrukt dat de integratie van de werknemers op
de arbeidsmarkt een even belangrijke component is om de uitdaging van de
vergrijzing economisch en sociaal te pareren. Deze component komt evenwel
nauwelijks in de publieke (politieke) discussie voor.
1.2.Demografie
de vergrijzing neemt toe
Eén van de grootste uitdagingen voor de komende jaren
en decennia hoeft het nog gezegd is de veroudering van de bevolking. Tegen
2050 wordt binnen de E.U. met een stijging van de afhankelijkheidsratio van 26
naar 50 % gerekend. Of anders uitgedrukt: de verhouding tussen de werkende en
niet actieve bevolking gaat van 4:1 naar 2:1. Ofschoon dergelijke
demografische voorspellingen op lange termijn geen exacte wetenschap zijn,
geven zij zonder twijfel de tendens in de veroudering van de bevolking aan. Dit
gemiddelde voor de E.U. 27 houdt geen rekening met wezenlijke verschillen
binnen de Lidstaten. Zo kan worden vastgesteld dat in Duitsland en Polen het
aandeel van de groep van 15-64 op de arbeidsmarkt in de toekomst verder
afneemt, terwijl dit in landen als België en Polen toeneemt. Alle
E.U.-conclusies gelden dan ook niet in dezelfde mate voor alle Lidstaten.
1.3.Afhankelijkheidsratio
is niet gelijk aan afhankelijkheidsratio de pensioendiscussie gaat de
verkeerde weg uit
Het spreekt voor zich dat de ingrijpende wijzigingen
in de ouderdomsstructuur van de bevolking aanpassingen op verschillende niveaus
noodzakelijk maken. De perceptie over de mogelijke beleidsopties wordt evenwel
negatief beïnvloed door de vooropgestelde analyses en de wijze waarover rond
dit thema wordt gecommuniceerd. Al te dikwijls wordt uit het oog verloren dat
demografische en economische afhankelijkheidsratios in de pensioendiscussie
niet één en dezelfde zijn. In 2010 stelde de E.U.-Commissie, na bevraging van
de Lidstaten, nog: Volgens de vooruitzichten zal tegen 2060 het aantal
personen met pensioen in Europa tegenover de personen die de pensioenen moeten
financieren verdubbeld zijn. Deze situatie is onhoudbaar. Nochtans moet worden
vastgesteld dat, noch het vertrekpunt van 4:1 tussen werkenden en
gepensioneerden, noch de prognoses die worden vooropgesteld verdubbeling van
de afhankelijkheidsratio tussen gepensioneerden en werkenden ooit empirisch
gestaafd of door een officiële instantie bij benadering gecertificeerd werden.
Vanwaar komen deze beweringen dan? Volgens Josef Wöss is het antwoord
eenvoudig: in de E.U.-documenten wordt de ouderdomsratio (demografische
afhankelijkheidsratio) verkeerdelijk voor een ratio tussen werkenden en
gepensioneerden aanzien.
DEEL 2
2.Analyse
van de AK Wien
2.1.Demografische
afhankelijkheidsratio
Op het uitgangspunt dat de demografische
afhankelijkheidsratio overeenstemt met de verhouding tussen de tewerkgestelden
en de gepensioneerden reageerde de Weense Kammer für Arbeiter und Angestellte
met de ontwikkeling van een rekenmodel dat de afhankelijkheidsratio in kaart
brengt. Het betreft een rekenmodel, dat ontwikkeld werd door Dr. J. Wöss en Dr.
E. Türk, en inzonderheid de volgende functies aanbiedt [2]:
·duidelijke voorstelling van de demografische
veranderingen;
·grafische en mathematische afbakening tussen de
demografische en economische afhankelijkheidsratios;
·berekening van de invloed van verschillende arbeidsmarktscenarios
op de economische afhankelijkheidsratio;
·berekening van de gevolgen van verschillende
arbeidsmarkt- en productiviteitsscenarios op de begroting.[3]
In de bijgevoegde grafiek 2 (zie link onderaan artikel naar bijgevoegd document)
wordt aan de hand van twee grafische voorstellingen uit de rekenmodule het
enorme onderscheid tussen de zuivere demografische en de economische
afhankelijkheidsratio duidelijk. Beide voorstellingen hebben betrekking op de
demografische structuur van de bevolking van de EU in het jaar 2010, telkens
opgedeeld naar cohorten van 5 jaar en onderverdeeld naar vrouwen (rechts) en
mannen (links).
In de rechtse grafiek wordt de bevolking vanaf 15
jaar, volgens economische status, opgedeeld in drie groepen:
·de actieve beroepsbevolking (geel);
·werklozen en gepensioneerden (rood);
·andere, zoals bv. scholieren en studenten,
huisvrouwen- en mannen (donker grijs).
De demografische afhankelijkheidsratio (AQ_d
->donker blauwe balk) wordt berekend uit de relatie tussen 65 plussers en de
15 tot 65 jarigen. De economische afhankelijkheidsratio (AQ_w -> licht
blauwe balk) stelt de relatie vast tussen de werklozen en de gepensioneerden,
aan de ene kant, en de actieve beroepsbevolking, aan de andere kant.
J. Wöss en E. Türk stellen vast dat de resultaten van
hun berekeningen sterk afwijken van de resultaten van de EU, die het
uitgangspunt (gelijkstelling van demografische en economische afhankelijkheid)
toepast. De door hen vastgestelde economische afhankelijkheidsratio ligt met
65% meer dan dubbel zo hoog als de demografische. Hiervoor bestaan twee
redenen:
·niet iedereen tussen de 16 en 65 behoort tot de
actieve beroepsbevolking;
·het aantal personen dat een uitkering betrekt, ligt
gevoelig hoger dan het aantal personen aan wie na 65 een pensioen wordt
betaald.
2.2.Relatieve
waarde van sommige gegevens
Voor de berekening van de economische
afhankelijkheidsratio werden de Eurostat gegevens gebruikt. Deze zijn gestoeld
op het Labour Force Concept, dit betekent dat iedereen die in een
vastgestelde referentieweek tenminste één uur op loonbasis heeft gewerkt, tot
de actieve beroepsbevolking wordt gerekend. Met andere woorden, voor landen
waarin een stelsel van mini jobs bestaat, kunnen de in aanmerking genomen
aantallen (gele zone) een vertekend beeld geven. Deze wijze van inzameling kan,
steeds volgens AK Wien, in verschillende opzichten tot verkeerde conclusies
leiden. Veelal betalen personen met geringe tewerkstelling immers noch sociale
bijdragen, noch belastingen. Bovendien moet worden vastgesteld dat een groot
deel van de aldus tewerkgestelde personen hun hoofdinkomen uit sociale
uitkeringen (bv. pensioenen) betrekken.
De door Eurostat gebruikte data maken het niet
mogelijk om mini jobs weg te filteren en moeten, bijgevolg, als such worden
geïmplementeerd. Dit belet evenwel niet, dat wanneer zoals in België op basis
van door de overheid verzamelde actuele gegevens meer accurate data
voorliggen, deze in de rekenmodule van AK Wien kunnen worden aangewend.
Algemeen gesproken kan worden gesteld dat de Labour Force Survey tendentieus
een veel te positief beeld ophangt van de actuele economische afhankelijkheid.
Hierdoor wordt, bovendien, de grootorde van tewerkstellingspotentieel en de
speelruimte om personen op de arbeidsmarkt te integreren deels toegedekt. In
Oostenrijk, zo berekende AK Wien, leidt een berekening op basis van de Labour
Force Survey tot een economische afhankelijkheid van 50%, terwijl dezelfde
berekening op basis van nationale data op 62% uitkomt.
DEEL 3
3.Ontwikkeling
van een economische afhankelijkheidsratio
3.1.Op
de arbeidsmarkt komt het aan
J. Wöss en E. Türk betreuren dat men het in het publieke
debat zelden tot het inzicht komt dat de verhoging van de tewerkstellingsgraad
de meest werkzame strategie is om de demografische uitdaging aan te gaan.
Wanneer de focus, zoals in deel 2 uiteengezet werd, enkel op de toename van het
aantal ouderen ligt met een quasi verdubbeling van de afhankelijkheidsratio
van 26 naar 50 % - dan wordt er uiteraard weinig aandacht besteed aan de
arbeidsmarkt.
Nochtans heeft het Europees Economisch en Sociaal
Comité in zijn rapport over de toekomst van de Europese arbeidsmarkt [4]
erkend dat aandacht niet in eerste instantie naar de verouderende bevolking
moet gaan, maar naar de verhoging van de tewerkstelling van personen tussen 15
en 65 jaar. In deze context moet, nog steeds volgens AK Wien, worden aangetoond
dat eer een zeer nauwe band bestaat tussen de ontwikkeling van een economisch
afhankelijkheidsratio en die van de tewerkstelling.
De Oostenrijkse sociale partners formuleerden dit in
2011 als volgt: Hoe beter het lukt om een zo groot mogelijk aantal mensen uit
alle leeftijdsgroepen op de arbeidsmarkt te integreren en ze daar ook zo lang
mogelijk aan het werk te houden, hoe minder snel de economische
afhankelijkheidsratio zal stijgen. Een analoge conclusie staat in het
analytisch gedeelte van het EU Witboek van 2012: Veel Lidstaten hebben een
belangrijke speelruimte om de adequaatheid en de duurzaamheid van hun
pensioenstelsels te verbeteren door de tewerkstellingsgraad van, niet enkel de
ouderen, maar ook van groepen met een geringe tewerkstellingsgraad, zoals
vrouwen, migranten en jongeren, te verhogen. Spijtig genoeg werd deze
vaststelling niet in de aanbevelingen van het Witboek hernomen.
3.2.Standaard
scenario versus EU 2020 Plus scenario: hoe ver durven we gaan?
In de onderstaande grafiek 3 (zie link ondereen artikel naar bijgevoegd document) van AK Wien wordt
duidelijk dat er behoorlijk wat speelruimte is voor de verhoging van de
tewerkstellingsgraad binnen de EU.
Het linkse deel van de grafiek geeft de basisgegevens
van het referentiejaar 2010 weer, het rechtse het standaard scenario voor 2050
in functie van de verwachte leeftijdsstructuur. Dit scenario werd gebruikt voor
de berekeningen van het EU Ageing Report van 2012. De basisredenering gaat
ervan uit dat tussen 2010 en 2050 de tewerkstellingsgraad in de EU 27 in de
groep van 15 tot 64-jarigen van 64,1 naar 68,9 % stijgt. De realisatie van dit
standaard scenario zou betekenen dat de tewerkstellingsgraad, ondanks een
terugval van het aantal mensen dat de leeftijd heeft bereikt om op de
arbeidsmarkt te worden ingeschakeld, nog steeds lager ligt dan het doel dat de
EU zich voor 2020 had vooropgesteld [5].
De rode en grijze velden in de rechtse deel van de
grafiek geven het tewerkstellingspotentieel aan dat in de verschillende
leeftijdsgroepen in het standaard scenario onbenut blijft. In die hypothese
stijgt de economische afhankelijkheid van 65 naar 80 % (licht blauwe balken),
dit is een toename met 23 %.
In grafiek 4 (zie link onderaan artikel naar bijgevoegd document) worden voor de EU 27, en afzonderlijk
voor Oostenrijk, België en Polen, in functie van de te verwachten demografische
evolutie, twee arbeidsmarktscenarios in beeld gebracht. Bovendien wordt naast
het standaard scenario het meer optimistische EU 2020 Plus scenario in kaart
gebracht waarin het zwaartepunt gaat naar de verbetering van de integratie op
de arbeidsmarkt van alle leeftijdsgroepen tussen 20 en 64, tendens die ook
wordt aangehouden na 2020. Hierbij wordt uitgegaan van tewerkstelling bevorderende
macropolitiek, de (re)integratie van werklozen, de afbouw van
opleidingstekorten, snelle opname van jong afgestudeerden op de arbeidsmarkt,
verbetering van de relatie tussen beroep en familie, gezondheidsbescherming,
aangepaste werkplaatsen voor ouderen, langere tewerkstelling en verhoging van
de leeftijd waarop de personen uit de arbeidsmarkt treden.
Hierbij moet worden opgemerkt dat de strategie voor
een betere arbeids-integratie niet alleen gericht mag zijn op de verhoging van
het aantal tewerkgestelden, respectievelijk de verhoging van de
tewerkstellingsgraad, maar eveneens op het zekerstellen en verbeteren van
arbeidsplaatsen.
Voor de EU 27 wordt in het EU 2020 Plus scenario ervan
uitgegaan dat een tewerkstellingsgraad van 76,1 % in de leeftijdsgroepen 16
64 in 2050 zal worden bereikt.
België en Polen werden voor de vergelijking uitgekozen
om de verschillen in demografische evolutie in kaart te brengen. In België
wordt een demografische afhankelijkheidsratio verwacht die ver onder het EU
gemiddelde ligt, in Polen daarentegen is die afhankelijkheid beduidend hoger.
In het EU 2020 Plus scenario wordt voor beiden van een tewerkstellingsgraad van
75 % uitgegaan.
Voor Oostenrijk werd, op basis van exacte nationale
datagegevens over pensioenen en arbeidsmarkt, de economische
afhankelijkheidsratio in het jaar 2010 in kaart gebracht. Het EU 2020 Plus
scenario gaat van een tewerkstellingsgraad van 76,5 % uit.
AK Wien besluit dat grafieken aantonen dat:
a)alle landen met een massieve toename van de
demografische afhankelijkheid worden geconfronteerd, maar dat die toename van
land tot land sterk verschilt (zie Polen en België).
b)de economische afhankelijkheid in alle landen
toeneemt, maar dat deze zelfs in de pessimistische scenarios veel geringer
is.
c)bij hogere tewerkstellingsgraad zoals verondersteld
in het EU 2020 Plus scenario in alle landen een groot deel van de meerkosten
van de stijging van de economische afhankelijkheidsratio kan worden opgevangen.
Bij realisatie van het EU 2020 Plus scenario zouden de
meerkosten van de gestegen economische afhankelijkheidsratio tot de helft
worden herleid. Voor landen als België en Polen, waar de tewerkstellingsgraad
zeer laag is, zouden de meerkosten, bij verwezenlijking van de doelstellingen,
nog veel lager uitvallen.
De berekeningen die voor Oostenrijk, niet op basis van
Eurostat maar op grond van nationale gegevens, werden gemaakt, wordt eenzelfde
tendens vastgesteld.
BESLUIT
Volgens het onderzoeksteam van AK Wien zeggen de
ouderdomsstructuur en vergrijzing op zich zeer weinig over de transferbehoeften
binnen een bepaalde samenleving. Toonaangevend is veeleer de verhouding tussen
uitkerings-gerechtigden en actief tewerkgestelden (de economische
afhankelijkheidsratio), die op zich wederom sterk afhankelijk is van de
integratie op de arbeidsmarkt. De toekomstige financieringsbehoeften voor
transferten naar werkloosheid en pensioenen in relatie tot het BBP zijn
tenslotte afhankelijk van twee factoren:
a)de ontwikkeling van de economische afhankelijkheidsratio;
b)de ontwikkeling van het relatieve uitkeringsniveaus
(gemiddelde transfer / BBP per tewerkgestelde).
Bovenstaande analyse toont aan over welk potentieel de
verschillende landen beschikken om de toename van de economische afhankelijkheidsratio
via een verhoging van de tewerkstellingsgraad te counteren. Hopelijk houdt het
politieke en maatschappelijke debat hiermee rekening en worden er niet
overhaast op basis van ideologisch ingekleurde demografische vooronderstellingen
pensioenhervormingen doorgevoerd die aan de werkelijke probleemstelling
voorbijgaan: de arbeidsmarkt en de kwalitatieve jobs die er worden aangeboden.
Tot slot nog dit: een huis wordt van grond aan
opgebouwd of gerenoveerd. Het dak vernieuwen als de muren aangetast zijn, heeft
weinig zin. De pensioenen uithollen als de arbeidsmarkt niet wordt versterkt
evenmin.
[1]] Deze bijdrage vertrekt van
een artikel dat in 11/2013 verscheen in de Zeitschrift für Soziale Sicherheit
in Oostenrijk. Aan het artikel werkten de volgende auteurs mee: J. Wöss en E.
Türk van de AK Wien en J. Aertssen en B. De Bruyckere van de Rijksdienst voor
Pensioenen.
[2]Voor verdere informatie over de
rekenmodule en de discussie over de afhankelijkheidsratios, zie
http://www.etui.org/European-Economic-and-Employment-Policy/Dependency-ratios-and-demografic-change-The-labour-market-as-a-key-element
[3]Zie voor de EU 27: E.Türk /
J.Wöss / F. Zuleeg, 1000billion Euros at stake: How boosting employment can
adress demografic change and public deficits. EPD Issue Paper N° 72, Brussels
November 2012
[4]Rapport van 13.07.2011:
Toekomst van de Europese arbeidsmarkt op zoek naar een werkzame reactie op de
demografische evolutie
[5]De doelstelling 2020 bedroeg
75 % voor de 15 64 jarigen, in het standaardscenario wordt in 2050 73,2 %
gerealiseerd.
Het pensioendebat is bij uitstek een maatschappelijk debat, dat niet enkel op politiek vlak, tussen sociale partners of in academische kringen gevoerd moet worden. Wijzigingen in de stelsels hebben een maatschappelijk draagvlak nodig en moeten ruimer worden gekaderd! Deze blog wil in de toekomst een constructieve bijdrage aan het debat leveren. Meer hierover leest u vanaf april. Tot dan! xxx Le débat sur les pensions est, en premier lieu, un débat sociétal, qui ne se limite pas aux discussions sur le niveau politique, entre partenaires sociaux au aux milieus académiques. les modifications des différents régimes méritent le support sociétal et doivent être analysées dans un contexte beaucoup plus large. Ce blog a pour objectif d'apporter des réflections constructives au débat. Vous lirez plus, à ce propos, à partir d'avril. xxx