De bedoeling van een geometrieregeling bestaat erin dat de banden rechtuit, maar ook in bochten, met een minimale zijdelingse slip rijden.
Om zijdelings slip in bochten te vermijden moeten de wielen een concentrisch cirkelvormig traject volgen, d.w.z. dat ze rond hetzelfde punt moeten draaien. Dit is alleen mogelijk als je het Ackermann-principe respecteert. De verlenging van de fuseepennen van de sturende wielen moeten eklaar in hetzelfde punt snijden, dat zich op de verleging van de achteras situeert.
Het principe betekent dat het binnenwiel in de bocht sterker moet draaien dan het buitenwiel. De draaihoeken worden voorgesteld door de symbolen α en β en het verschil in de draaihoek door het symbool γ.
Camber, ook wel gekend als 'wielvlucht', is de hoek van de band ten opzichte van de verticale lijn door het wiel.
-positieve camber: de bovenkant van de wielen staat verder naar buiten dan de onderkant, dit is meestal nodig bij beladen gaan worden. Door spelingen en doorbuigingen zakt de as in het midden iets in, waardoor de banden slecht met de binnenkant van de banden de weg zouden raken.
De belading van het voertuig zorgt dus dat de foute hoek van de band wordt gecorrigeerd.
-negatieve camber: de bovenkant van de wielen staat verder naar binnen dan de
onderkant. Dit wordt voornamelijk gedaan bij aangedreven wielen, door de aandrijfkrachten worden die gecorrigeerd.
Indien het voertuig zwaar beladen wordt(zoals een vrachtwagen) zoekt men de gulden middenweg.
Caster(of naloop) zorgt voor een rechtuitstabiliteit door een verschil tussen het raakpunt van het voorwiel op de weg en de denkbeeldige lijn door het balhoofd.
Door caster gaat het wiel als een zwenkwiel werken, hij gaat in dezelfde richting als de bovenbouw. De aandrijfkracht duwt het voertuig vooruit en de naloop zorgt dat het wiel rechtuit blijft gaan.
De naloop hangt af waarvoor het voertuig gebruikt wordt,