Inhoud blog
  • Uit La Patrie, 16 augustus 1879
  • Uit La Patrie, 14 augustus 1879
  • Uit La Patrie, 29 juli 1879
  • Uit La Patrie, 28 juli 1879
  • Uit La Patrie, 26 juli 1879
    Zoeken in blog

    Beoordeel dit blog
      Zeer goed
      Goed
      Voldoende
      Nog wat bijwerken
      Nog veel werk aan
     
    West-Vlaamse processies
    dé website met alle info over de West-Vlaamse processies
    Kaderend in het project van Heemkunde West-Vlaanderen willen we hier zoveel mogelijk informatie plaatsen, zodat iedereen wat kan terugvinden over processies in zijn eigen gemeente/regio. Via "zoeken in blog" (links op het scherm) kan je de juiste informatie terugvinden (probeer zowel met en zonder hoofdletter). Beschik je zelf over informatie, stuur dit dan op via e-mail, en we zetten het zo snel mogelijk op de blog. Een bijzondere aandacht is er voor krantenartikels. Een overzicht van systematisch doorgenomen kranten kan je vinden door "krantenoverzicht" in te tikken. Hoe meer artikels er op staan, hoe sneller er ook iets over jouw gemeente/regio terug te vinden zal zijn.
    02-01-2012
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Uit Rond den Heerd, 1867, 2de jaargang p. 253-255

    Poperinghe-Omgang

    's Zondags na Onze Lieve Vrouwen Visitatie wordt te Poperinghe de luisterlijke Omgang gevierd, tot jaarlijksche dankzegging over de verwekking van een doodgeboren kind, hetwelke, drie dagen begraven zijnde, en op den vierden dag herlevende, op den 14 Maarte 1479, 't Heilig Doopsel ontving, in Sint Janskerke binnen Poperinghe.

    Hoewel, binst het jaar, Sint Jans kerke schier nooit eene ure van den dag zonder menschen en is binnen de Ommegangweke, is zij dikwijls veel te kleene voor al het volk dat van verre en na komt toegestroomd, om te dienen, naar 'Onze Vrouwe, van Sint Jans.' Het volgende verhaal van 't mirakel is vertaald uit eenen latijnschen dicht, ter eere van Onze Liever Vrouwe, van J. B. Roens, J. U. L., Urbis Scab, anno 1678.

    Ik zing Gods wonder werk, Die, op den vierden dag,
    Een doodgeboren kind 't gewenschte leven gaf.
    Mocht ik, God Heilig Geest, recht luisterlijk verkonden,
    Tot Lof der Moeder Gods, hoe dat eerst qwierd bevonden
    De wonderlijke daad, dat een ontzielde wicht
    Het tweede leven kreeg, al met het eeuwig Licht.
    Na dat het Licht van 't Licht was uit een Maagd geboren.
    En, zonder dat die maagd haar maagdom had verloren;
    't Was duist vier honderd jaar, en tienmaal acht min een,
    Als de elfste keer aan de aard het zonnelicht verscheen,
    De derde maand van 't jaar, - ik stel hier jaar en dagen.
    Op dat het wonder werk te klaarder zou behagen,-
    Wanneer een wettig kind ontzield ter wereld kwam;
    Jacoba Bajaert was zijn' moede, leeg van stam,
    De vader, hare man, die was Bassoen van Hove,
    Twee menschen vol van hoop, twee menschen vol geloove.
    Zoo haast dit kind verscheen, wierd voor het doode lijf
    Gegraven in den hof een put, tot rustverblijf,
    Men borg het in der aard', die nooit door kergebeden
    Aan God was toegewijd, vermids het overleden
    Was buiten 't heilig bad, en niet gereind naar wensch,
    Van de erfelijke vlek, met welke eenieder mensch
    Ter wereld komt. Daarom ziet men de moederwangen
    Vol tranen, die de liefd' komt uit hare oogen prangen,
    De Vader zucht en weent uit hertenleed en pijn,
    Omdat zijn kind van God altoos beroofd moet zijn;
    En al die 't ongeval aanhoorden ofte zagen,
    Uit mededoogendheid beweenden 't, vol drie dagen.
    Daaronder was een maagd van groot geloof, die dacht,
    Hoe men best redden zou dit kind uit 's vijdands macht.
    't Was eene reine ziel, die staag heur had begeven
    Ten dienste van den Heer, door een godvruchtig leven;
    Die door beschouwing was zeer aangenaam aan God,
    En met Maria ook verkoos het beste lot.
    Zij hadde uit zuivre min van hare jonge dagen
    De teêre maagdenblom aan Jesus opgedragen,
    En zuiverlijk volherd: en zoo heeft zy begonst,
    Om van het Hemelsch Hof te ontvangen deze jongst.
    Dees Maagd, groot van geloove, om 't kind aan d'hel te rooven,
    Met een betrouwend hert begint met te beloven,
    en God door haar gebed te smeeken met veel kracht,
    Op dat hij in dit kind zou toogen zijne macht.
    'Behoeder van den mensch,' roept zij, 'wilt U niet stooren,
    Maar wel geweerdigt U uw dienstmaagd aan te hooren;
    Biedt hulpe, want gij kunt, uw macht is immers groot;
    Gij hebt gelijke macht op leven ende dood.
    Gij zijt alleen bekwaam, die 't leven hebt gegeven,
    Om die gestorven zijn, met spoed te doen herleven:
    Gij kont het doodsbesluit vernieuwen, naar uw lust,
    Die hare heerschappije zoo dikwijls hebt ontrust.
    En gij, o weerde maagd, die, door uw vreugdig baren,
    Gods Moeder zijt geweest, wilt uwe jonst niet sparen;
    Toogt uw medoogend hert, o hemelkoningin,
    Want gij verhoort al die U vraagt met ware min.
    Geeft door uw tusschenspraak het kind zijn tweede leven.
    En de ouders zullen er veel dankbaarheid voor geven!
    Ik worde niet beweegd door 't leven van den tijd,
    Dat vol is van bedrog, van laster, haat en nijd;
    Neen, maar geen oogwit is, opdat het zou behalen
    Het leven zijnder ziel, de vreugd van 's hemels zalen.
    Maakt dat het doode kind het leven weer erlangt,
    En tot onz' aller vreugd den heiligen doop ontvangt.
    O Moeder van Gods Zoon! o Maagd, onz' aller Moeder!
    Onz' aller voorsprakers! weest doch dit kinds behoeder,
    Al kriekt de vierden dag dat het begraven is,
    Indien gij't maar en vraagt't kinds leven is gewis.
    De Goddelijke Hand is machtig als voor dezen,
    Mids zijne almogendheid niet kan verminderd wezen;
    Verkrijgt dan, dat in 't kind het leven wederkeert,
    Opdat Gods naam van hem voor eeuwig zij vereerd!
    Verhoort mi, ik zal U voortaan met hert en zinnen
    Als Moeder van mijn hoop verkennen en beminnen,
    Ik zal de wondre daad van uwe liefde en deugd
    Altijd en overal verkonden t' onzer vreugd:
    'k En zal geen pluimen bed, in zeven jaar van heden,
    Gebruiken tot de rust van mijn' vermoeide leden,
    'k En zal geen zeven jaar, Maria, tot uw lof,
    Ooit lijnwaad hebben aan of dragen, fijn of grof.'
    Dit Maagdelijk gebed heeft moeder ende vader
    Zoo inniglijk beweegd, dat zij terstond te gader
    Gebieden 't doode kind t'ontgraven uit der aard,
    Opdat Gods almacht zoo mocht zijn veropenbaard.
    't Was dageraad, wanneer de bergentoppen zagen
    Hoe 't zonnewiel reed aan beneen den gulden wagen,
    Besprieteld alom den weeken schoot der aard,
    die al vier dagen reeds 't dood lichaam had bewaard;
    Zoohaast men dan het kind had uit het graf genomen,
    En met het zelve was bij de ouders aangekomen,
    O Wonder! wonder werk! verwondert al die leeft
    Het doode kindeken dat tale en teeken geeft!
    Het krijgt een rood gelaat, het opent bei zijne oogen,
    Het roert zijn handekens, men moet zijn zweet afdroogen.
    En vloeiend bovendien ziet men zijn levens bloed,
    O Wonder werk, dat God door zijn Moeder doet!
    Daar is geen twijfel meer van 't kinds vernieuwde leven
    't Schijnt te eisschen dat m'hem zou het heilig doopsel geven.
    Dus, zonder tijdverlies, om eerst den goeden God,
    Den oorsprong dezer jonst, te danken voor dit lot,
    Heeft men 't bezielde kind gebracht in 't huis des Heeren,
    Waar men den dooper Gods tot nu toe komt vereeren;
    En in welk heilig huis Gods Moeder wordt gegroet,
    Die daar van tijd tot tijd veel wondre werken doet.
    Dit kind heeft, in dees kerk, nog meer dan blijk doen sterken
    Dat ik hem 't leven was ontwijfelbaar te merken,
    Het zweet dat droop hem af, en, tot een vast besluit,
    Zijn aanschijn bloosde weer, en 't stak zijn handjes uit.
    En als het daar zoo had meer als een uur gelegen
    Voor 't autaar van de Maagd Maria, ons genegen,
    In 't bijzijn van veel volk, zoo seffens daar verzaamd.
    Wierd 't kind in 't heilig bad Jacobus voorgenaamd,
    Om zoo die ziel gereinigd van de erfzonde af te zoenen,
    Het welke wierd volbracht door Theodorus Roene,
    Die 't onderherderschap bediende van die kerk,
    Een zeer eerweerden man. Na welk verheven werk,
    Een ieder wierd beweegd, om God den Heer hier boven
    Te geven de opperste eer, te danken en te loven;
    Want het rechtveerdig is, dat men dien Glorie geeft,
    Door welkers kracht het kind naar ziele en lichaam leeft.
    Tot voordering der vreugd hoort men den eenen zingen
    Tot Lof der Moeder Gods, den andren blommen bringen.
    Met welke zij verheugd versieren Godes Throon;
    Een derde maakt en vlecht het kind een zegenkroon.
    En tusschen deze vreugd wierd 't kindeken gedragen
    Naar 't ouderlijke huis, tot volle welbehagen.
    Men legt het voor het vier, alwaar het zweet terstond
    Weer uitberst, leven toogt, door oogen, wang' en mond,
    Dog 't levende gelaat is na een uur verdwenen,
    Wanneer de doodsche verwe op 't lichaam is verschenen,
    't Wordt weerom koud en stijf, en zoo allengskens sterft.
    Waardoor het eeuwiglijk Gods hemelglorie erft.
    Dan heeft men 't kersten kind te kerkewaard begeven,
    Waar, in het heilig bad, 't verwierf het tweede leven.
    Een witte marblen zerk bedekt daar 't zalig lijk
    Van 't tweemaal doode kind, tot stichting aller tijd
    Zoo lang als 't Roomsch Geloof, zoo lang onz' dierbre stede
    Zal wezen en bestaan, zoo lang zal ook daarmede
    't Geheugen levend zijn van deze wondre daad;
    En schoon 't mirakel glanst als kostelijk sieraad,
    Zal, 's Zondags na 't bezoek, er jaarlijks kerkemisse
    U, weerde Maagd, geschien, uit pure herkentenisse.

    De zeer Eerweerde Johannes Monyssaert, Deken en Vicaris generaal der Bisdoms van Terenburg, onder wiens Geelstelijk gebied Poperinghe alsdan stond, kwam, met Bisschoppelijke macht, de zake onderzoeken in 't jaar 1480, op den twaalfsten van Maarte.
    'Ende, ' staat er in de bulle, 'op den dertiensten, veertiensten ende vijftiendsten dag der zelve maand Maarte, van ende op alle het voorschreven ende van alle hunne omstandigheden, hebben wij verscheide getuigen, tot getal van zeven-en-dertig ondervraagd, gehoord ende geexamineerd, hunlieder eeden alvooren, op Gods Heilig Evangelie, voor ons gepresteerd, ende bij ons ontvangen zijnde, ende elks zeggen ende getuigenissen hebben wij, bij twee onze getrouwe Notarissen, doen ende bevolen bij geschrifte te stellen. Nogtans, omdat wij zoo door het zeggen ende verklaren der Naturalisten, Theologanten ende Regts-geleerden, met dewelke wij ons op alle het voorschreven hebben beraden, deze zaak mirakeleuzelijk ende bovennatuurlijk, niet door menschelijke wetenschap, maar door het aanroepen der hulpe Gods, ende zijne Glorieuse Moeder de Maagd Maria bevonden hebben te wezen geschied, zoo hebben wij goed gevonden door deze tegenwoordige het mirakel uit te leggen. Ende, opdat voor zulke weldaad de allerheiligste Maged Maria geloofd ende gedankt worde, ende tot eeuwige geheugenisse, hebben wij ingesteld alle jaren 's Zondags den plechtigen ommegang, enz..

    Heule, A.D.B.

    trefwoorden: Poperinge, Onze Lieve Vrouw, 15de eeuw, 17de eeuw

    02-01-2012 om 00:00 geschreven door westvlaamseprocessies  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)


    Archief per week
  • 23/06-29/06 2014
  • 06/01-12/01 2014
  • 10/06-16/06 2013
  • 19/11-25/11 2012
  • 09/04-15/04 2012
  • 02/04-08/04 2012
  • 27/02-04/03 2012
  • 16/01-22/01 2012
  • 02/01-08/01 2012
  • 16/05-22/05 2011
  • 25/04-01/05 2011

    E-mail mij

    Druk op onderstaande knop om mij te e-mailen.


    Gastenboek

    Druk op onderstaande knop om een berichtje achter te laten in mijn gastenboek


    Blog als favoriet !


    Blog tegen de wet? Klik hier.
    Gratis blog op https://www.bloggen.be - Meer blogs