Verdwaald liedje
De mens dat arme beest
hij is er en hij is er geweest
Hij rent door alle landen
tot hij geen asem heeft
En als hij neervalt is hij bang
en bidt en blaft en beeft
Daarom heeft hij de goden uitgevonden
daarom heeft hij torens opgericht
waar de goden mogen wonen
in een eeuwig licht
De mens dat arme beest
dat vraagt en vrijt en vreest
in de schaduw van de torens
En ik ben de kleine bruid
van het goede en het broze
Ik maai het onkruid
en ik maai de rozen
Ik hoor de mensen dromen
Amaai zijn dat seringen die ik ruik
of groeit het gras al op mijn buik?
En ik, godin van de nacht
omhels het jonge kind en de oude kraai
zeer zacht onder de torens
amaai amaai amaai.
Hugo Claus
In: De
groeten (2002)
Poëzie is een schepping
zowel voor de lezer als de schrijver. De schrijver heeft een idee in zijn hoofd
en werkt het uit op papier, hij schept als het ware een gedicht. Net zoals de
schrijver zijn tijd stopt in het scheppen van een poëtisch werk, moet de lezer
zijn tijd nemen om stil te staan bij poëzie, het gedicht op zijn eigen manier
te interpreteren, zijn eigen verhaal te scheppen rond de diepere inhoud. Want
poëzie zou nu eenmaal geen poëzie zijn als woorden niet voor iedereen een
andere betekenis hadden.
Het gedicht Verdwaald liedje verscheen in de bundel De groeten (de bundel omvat 11
gedichten), die Hugo Claus geschreven
heeft in opdracht van Poetry National ter gelegenheid van de derde gedichtendag
van 31 januari 2002. Na een eerste oppervlakkige lezing lijkt het gedicht een
antwoord op de vragen: Wat is de mens? Wat doet de mens? En wat heeft de mens
gedaan? De antwoorden op deze vragen zijn omwille van de eenvoudige taal
(parlando), waarvan in dit gedicht gebruik gemaakt is, gemakkelijk af te leiden.
De mens is namelijk een arm beest dat rent tot hij geen adem meer heeft, een
wezen dat bidt, blaft, beeft, vrijt en vreest. De mens heeft de goden
uitgevonden en torens opgericht waarin de goden kunnen wonen. Daarbij valt ook
op dat het gedicht uit 5 strofes bestaat en dat Claus vaak gebruik maakt van
eindrijm (bv beest-geweest, heeft-beeft, opgericht-licht).
Na een eerste lezing
start een tweede, waarin men kan beginnen nadenken over de diepere betekenis
van het gedicht. Het antwoord ligt in dit geval al verscholen in de eerste twee
regels (De mens dat arme beest hij is er en hij is er geweest), het gedicht gaat dus
in feite over de mens die leeft en dan op een dag er is geweest. De mens is een
arm beest aangezien het leven, dat hem geschonken is, tijdelijk en de dood die
daarop volgt eindeloos is. De rest van de eerste strofe wordt hierdoor meteen
al een stuk duidelijker. Zo loopt de mens rond op aarde tot hij geen (levens)adem
meer heeft en neervalt. Daarna brengt hij zijn laatste minuten in angst door.
In de tweede strofe
komt er een oplossing (daarom) voor de angst die de mensen hebben voor de dood,
het einde van hun leven. De mens heeft namelijk afgerekend met deze angst door
het uitvinden van goden (die het eeuwige leven voorstellen), waarmee hemel maar
ook hel gepaard gaan. Dus bouwden ze ook voor deze goden hoge torens zodat ze
altijd in het eeuwige licht kunnen blijven wonen. In deze strofe maakt Hugo
Claus gebruik van een assonantie op de letter o (goden-mogen-wonen) die de
bewondering van de mensen voor deze onsterfelijke wezens benadrukt.
Maar dat deze oplossing
ook een negatieve/duistere (schaduw) kant heeft wordt duidelijk in de derde
strofe (de mens dat arme beest dat vraagt en vrijt en vreest in de schaduw van de torens). De mens is nu eenmaal
een wezen dat vaak zondigt (vrijt). Maar dit wordt niet getolereerd door de
goden die alles zien vanuit hun toren, dus proberen de mensen hun tijdelijke leven
zo braaf mogelijk te leiden. Doordat de goden een uitvinding zijn (en dus
niet echt bestaan) van de mensen is deze oplossing eerder negatief, aangezien
de mensen zo hun hele leven weggooien om hun laatste minuten zonder angst
door te brengen. Want dat de dood geen onderscheid maakt wordt duidelijk in de
volgende regels (En ik ben de kleine bruid van het goede en het broze, ik maai het onkruid en ik maai de rozen). De dood wordt in mijn ogen
voorgesteld als een bruid (iemand die verbonden is met haar echtgenoot), die in
dit geval verbonden is aan het goede en aan het broze en die het onkruid (de
zondaars) maait en de rozen (de zondelozen).
In de vierde strofe
hoort de dood de mensen denken. Een mogelijke plaats waar de dood deze
gedachten hoort zou een begraafplaats kunnen zijn, waar de levende mensen
denken amaai zijn dat seringen die ik ruik verwijzend naar de bloemen die op
de graven van de overledenen worden gezet, of waar de doden denken groeit het
gras al op mijn buik?
In de laatste strofe
wordt duidelijk dat de dood( hier voorgesteld als godin van de nacht), zoals
bij de goede en slechte mensen, geen onderscheid maakt tussen de jonge kinderen
en de bejaarden (En ik, godin van de nacht omhels het jonge kind en de oude
kraai). De laatste 2 regels waarmee Claus dit gedicht afsluit zouden kunnen
wijzen op een ironische bewondering voor de goden die de mensen eerder in dit
gedicht positief bewonderden ( assonantie os) (zeer zacht onder de torens amaai amaai amaai)
Net zoals de lezer en
de schrijver van poëzie zijn alle mensen volgens Hugo Claus hun eigen schepper,
niet onderdanig aan goden of het geloof. Hij vindt namelijk dat iedereen zijn
leven moet leiden zoals hij/zij het zelf wil want het zou wel eens onze eerste
en ook laatste kans kunnen zijn om met volle teugen te genieten van het leven
en van poëzie.
Jacob Van Langenhove
In opdracht van mijn leerkracht Nederlands heb ik deze interpretatie van het gedicht Verdwaald liedje gemaakt en hieruit geleerd dat het onmogelijk is een gedicht één keer te lezen en het dan ook meteen te begrijpen. Je moet op zoek gaan naar de diepere/achterliggende betekenis die de schrijver in zijn poëzie heeft gestoken, je moet als het ware zoeken naar hetgeen de schrijver "geschapen" heeft. Daarvoor moet je je verstand gebruiken en tussen de regels kunnen doorlezen, verbanden kunnen leggen tussen verschillende regels en zo de puzzel van de betekenis in elkaar steken. Een andere optie is dan dat je rond de inhoud van het gedicht je eigen verhaal maakt/schept ( wat in feite de bedoeling is van een eigen interpretatie). Je kan dus stellen dat zowel de schrijver als de lezer van een gedicht iets nieuws creëren en hun eigen gevoel voor de zin van het leven in de betekenis van een gedicht leggen.
|