Het was juli ,zesentwintig °, en grote vakantie. Wij weer samen naar ons veld daar langs de grote steenweg. Ons moe had achter op haar fiets een stoeltje, een kinderzitje, waar ze ons kleine zusje in plaatste. Onze jos zat bij onze va vooraan op de buis en ik had, zoals ik al eerder vermelde zelf een ‘koers machine’. Dus, wij met ons gevijven naar die akker. Wij, de drie‘ koters’ wij mochten daar wat ‘rondbrakken’ en moesten goed op ons gabyke passen. Rond de klok van drie uur kwam er op die steenweg altijd een crème-glas karretje voorbij. Dat wisten wij maar al te goed. Zelfs ons gabyke kende dat belletje, en wanneer zij dat hoorde nam ze haar tutje uit haar mondje en begon ze van pure blijdschap te huppelen en te kraaien. Tot onze grote vreugde taste ons moe dan in hare portemonnee en liepen we samen naar die ‘ijsman’ toe, en kregen we elk één bolletje van één frank ijskreem. Wat zeg je???, niet veel…, wij waren even blij dan een kind dat twee of drie bollen kreeg. Onze va riep plots, ‘ik stik van de groten dorst’, hé witte kop, ga daar eens een fles bier vragen bij nelles ramael ! en rap een beetje, die ‘nelles’ woonde daar aan de andere kant van de baan. Ik kreeg daar dus een fles bier mee, en rende daarmee in het midde van die kasseiweg, verkeer was er toen nog niet, terug naar het veld. Ik rende daar de benen vanonder mijn gat…, en opeens…pataat…daar lag ik languit op de kasseien, die fles bier in stukken vaneen…, het bier liep tussen de voegen van de stenen naar de goot…en ik lag met mijn aangezicht in en tussen al dat glas. Twee tanden kapot en het bloed stroomde uit mijn mond en van mijn gezicht. Ik, jankende als een speenvarken. Mijn gezicht was zodanig gekwetst dat ik niet eens mijn mond nog kon sluiten. Al geluk dat daar iemand van de gemeente met zijn auto passeerde en die man was direct bereid van me naar het ziekenhuis te rijden. Er was er daar onmiddellijk een dokter die zich over mij ontfermde . Na veel naai en oplap werk, en de nodige spuitjes te hebben gekregen, ook pijnstillers, kon ik weer terug mee naar huis. Vele maanden heb ik nog met een ‘hazenlip’ door het leven voort gemoeten en was ik in de school het middelpunt van spot en vermaak. Gelukkig is mijn mond, en verder mijn hele gezicht terug redelijk goed in orde gekomen, wel loop ik reeds bijna zeventig jaar met een litteken rond, maar dat valt al bij al nog goed mee.