zondag de hele dag in bed blyven liggen met op schoot het verzameld werk van de condorcet, over wie binnenkort meer. heerlyk tot myzelf gekomen. dan voortgewerkt aan het vierde deel van de geur van nat haar. alhier een fragment van vier bladzyden...
Na een langdurige, lauw geblakerde huivering kwam ik tot het besef dat de drugs hun hoogtepunt voorbij waren. Zelfs moest ik mijn bilspieren wat strakker op elkander knijpen. En ook mijn armen voelden slap het was genoeg geweest, kortom
Trappelend, hoestend liet ik mij naar de overzijde van het zwembad drijven. Het firmament was op korte tijd pikdonker geworden. Uit nevels boven de rode vloer brandden grote, ronde lampen. Mede doordat het nog warmer was dan eerder, viel op geen enkele manier meer uit te maken of ik mij nu binnen bevond of buiten. En of het nu winter was of zomer. En of het nu vroeg op de dag was of laat in de nacht. Nog een zeer korte wijle, zo wist ik, en ik zou zelfs het verschil tussen boven en beneden niet meer kennen
Een prikkelende geur van gebraden en welgekruid vlees hing er in de lucht. Renilde scheen mijn gedachten te kunnen raden:Ja, kom maar eten! zei ze, hard lachend. Op een houten bankstel gezeten, waar zij dr haren met een vlammend oranje badhanddoek had omknoopt.
Ik zag haar weer zoals vroeger, - dwz., ik begreep weer waarom ik destijds zo dodelijk verliefd op haar was. Wat lelijk aan haar oogde, was tegelijk het meest opwindende aan Renilde. Haar bolle vrouwenogen, de velletjes op haar wangen. Haar schuinse, gezwollen vrouwenmond was van een aanstootgevende zelfzekerheid, die een man toch alleen maar wild kon maken. Haar witte, bepaald imposante borsten waren bloot, en oogden vruchtbaar als een kudde zingende, grazende schapenjongen. En ja, doordat zij zo nat was, daardoor geleek het alsof zij bezig was met vrijen, gewoon maar zoals zij daar neerzat. Haar mond halfopen, alsof zij klaarkwam. In waarheid verrichtte zij handwerk, - God wist wat. Wellicht pelde zij tomaten of was zij een eigengemaakte mayonaise aan het voltooien.
Onderwijl mijn twee ogen haar druipende schoot verkenden, en ik de touwladders mocht bereiken, waarlangs ik uiteindelijk weer op het droge zou geraken, kwam, uit de hut juist achter Renilde haar schouders, nu ook Vionalief ons tevoorschijn. Zij had zich intussen een gestroomlijnd, zachtjes glimmend badpak aangemeten, waaronder, precies tussen haar dijen, haar nederige hoopje schaamhaar zoals zacht gekamd, uitnodigend dons oogde. In haar twee handen hield zij met veel aandacht een wit stokbrood vast. Komt hij aan land, vroeg zij. En lachte onderwijl zo erg hard, als zou zij hiermee een uitzonderlijk grappig iets hebben gedeclameerd.
Ja, zei Renilde. Die jongen heeft honger
Ik hees mij aan wal.
Een rilling doorspekte mij vanaf mijn reet tot in mijn vingertoppen. De van barbecuegeuren drachtige stoomlucht deed de vele, groene met rode, pluizige, eigenaardig tjirpende palmbladen driftig op en neer wuiven, waar ik onderdoor moest teneinde, gelukkig, een wel aanzienlijke badhanddoek naar me toe te krijgen geslingerd. Vangen!!
Viona droeg een fles donkerrode, bijna zwart ogende wijn aan. Doet gij die open? Okay, zei Renilde. En Viona verdween weer in de rieten hut naar binnen.
Gelukzak, meende Renilde.
Zij plaatste de fles tussen haar mollige twee benen, juist boven haar zo flinke, bolronde twee knieschijven.
De ganse eettafel, zag ik nu pas in, was reeds gedekt tot in het geringste detail. Als voor een Kardinaalsvergadering. Doch zonder hier voorts bij te willen nadenken, greep ik een vork en betrachtte de aardappelsla reeds eens te proeven. Hé flurk - niet doen...
En die rieten hut, zo dacht ik, hoe zag dié er vanbinnen uit?
Dat wilde zeggen, die kleine antichambre, waar dat geil getogen grietje van een Viona toch alsmaar bleef in- en uitlopen?
Het kon niet anders of er zou daar een hangmat of een stapelbed zijn gevestigd. En het liet zich niet afwenden, zoveel was ook reeds duidelijk, of dit tezamenzijn van ons gedrieën, zou nu ieder moment, ja zeer ogenblikkelijk, op een stoeipartij gaan uitdraaien. Anders wist ik het ook niet
Ik hoefde daar overigens niet veel voor te doen, ze waren zelf zo... Ze lachten naar elkander alsof ze niet goed snik werden. Passeerden zij elkander (om glazen te halen, of waarom ook), dan legde de één steevast een vlugge, steelse hand op de ander haar flinke heup. Geschrokken keken zij elkander dan aan, maar lachten toch weer. En mijn eigen mening over deze stand van zaken kwam er geheel niet bij kijken, die speelde geen rol. Wel bereikte er mij dit volgende bevel:Daar zo, spraken zij, Is de muziekinstallatie zet eens een plaatje op.
8.
Wat Renilde betrof, vroeg ik mij toch enigszins af of het haar wel stond. Haar minnaars waren in regel juist zeer mannelijke mannen, vaak ietwat domme kerels met een aanzienlijke baardgroei en meestal ook met lompe, ruwe handen en ledematen. Ik gaf mij over aan het moment, doch bad er intussen voor dat Renilde hier later, alstublieft Jahwe, geen spijt van zou moeten gaan hebben
Want zoiets gebeurde: dat mensen, toch zeker betrekkelijk jonge vrouwen zoals Renilde, somtijds dingen deden die feitelijk volstrekt onder invloed van buitenaf werden geïnstigeerd. Zij kwamen dan, wist ik, terecht in een roes, die werd veroorzaakt door bijvoorbeeld een sterke vriendin, of door muziek of door een temperatuur, of anders door een tezamenstelling van al deze factoren. Eenmaal die hypnose dan echter voorbij was, - want ja, wel degelijk was dat een hypnose -, dan werden zij wakker met dit ene, enkelvoudige raadsel voor ogen: hoe was het mogelijk? Hadden zij dat écht gedaan - wérkelijk? Waren dat toen, neen toch, hun éigen twee handen geweest? Zulks was toch niks voor hen dit lag toch niet in hun aard?
9.
Viona leidde ons naar binnen in haar kleine hut. Naar de zweetachtige, ogenschijnlijk van kalk, ijzer en rieten dwarsbalken gemaakte kleedkamer. Haar badjassen hingen hier
Toen zij zich, tezamen met Renilde, kreunend neerwierp op een soort van gigantische ligpoef, zag ik echter sterretjes voor mijn oogkassen, precies zoals toen ik uit dat zwembad was gekomen. Niet de drugs, dan wel die uitzonderlijk donkere, bijna zwartgekleurde wijn, waarvan ik nochtans, hooguit, één glas achterover had, moest mij, tezamen met de honger, enigszins loom hebben gevoederd. Mijn ogen laafden zich wel aan dit tafereel, en ook mijn hersenpan deed zijn werk - mijn armen, benen, ruggengraat en, in het bijzonder, mijn vormeloze, als klompen zo houterig aanvoelende twee voeten wilden niet meer mee. Ik was automatisch op een handdoekenstapel vlak tegenover ze gaan zitten, nabij een minuscule haard, die evenwel niet brandde.
Alsof ik hiervoor betaald zou hebben, zo moest ik het zich zien voltrekken: hoe er zich nu, juist voor mijn neus, een liefdesspel wilde beginnen te ontbolsteren, tussen de grote, blanke, blondharige vrouwdame links, en rechts de veel kleiner geschapen, gebruinde, kastanjebruinharige jongmeid die op haar schoot zat.
Was dit voorzegbaar geweest? Neen, want een man droomde zich dagelijks dit soort onzin bij elkander, zeven, acht keer per uur zelfs als het moest (zo was het statistisch eens uitgerekend); doch hoe vaak, lezers, ging hij ervan uit dat zulks ook in waarheid kon?
Voor mij lag dat wel anders, maanzieke toestanden, Sappho en Minerva maakten deel uit van mijn uitzonderlijke lotsbestemming. Doordat ik, vanwege de stand der sterren (bijzonderlijk de sterren van recht tegenover de Grote Beer), geboren werd met een schrijfveer in één hand, een prinsensabel in de andere. Toch moest gezegd dat ik mij al een paar uur lang in een zekere verbijstering verwikkeld wist, die niet scheen te willen gaan afnemen bovendien
Hoewel het in essentie dus verre van zeker was of ik hier nog behoefte aan had. Wat Vitalski, onze hoofdheld, al een lange tijd oprecht nodig had, was liefde liefde plus oprechte genegenheid. Zoveel begrepen wij onderhand! Genegenheid of een beetje warmte, komende van, pakweg, een eerlijke, fatsoenlijke jongedame, die het goed met de wereld voorhad.
Nu moest ik het weer meemaken, willen of juist niet, hoe Renilde, tegen haar eigen natuur indruisend, de biseksueel geaarde Viona reeds bij haar jonge, piepende boezem, dieper nog in de groene, wellicht met rijstkorrels gevulde ligpoef duwde, en drong het terwijl tot mij door: neen! Dit was, inderdaad, geheel niet die liefde, waarnaar ik hunkerde, nu zolange reeds!
Met haar andere, bleke hand met korte, ronde vingers en stuiterende armbandjes, bewoog Renilde zich benedenwaarts op Viona haar strakke, flauw glanzende badpak. Precies totdat zij, zag ik, haar tussen haar malse, soppige dijen bereikte
Hoewel niet onesthetisch, begon dit tafereel, hoewel ik er mijn ogen niet van kon afwenden, een zekere somberte in mij los te wroeten, welke mijn ziel langzaam doch zeker moest beginnen te vervullen. Waren het zwemmen, het roken, het plaatjes draaien, doch ook het vertellen, het zingen, het dansen niet een gezelliger bedoening geweest? Zouden we nu niet beter maar eindelijk gaan eten? Vergrepen wij ons zodadelijk, door dit vunzige gefrunnik, niet aan een té letterlijke invulling van wezenlijk puberale nonsens? Waarmee ik bedoelde, dat sommige verlangens misschien beter nooit werden bewaarheid: doordat zij ons achterlaten zouden met een gevoelen van leegte, van radeloosheid
10.
De tijd schoof echter verder, en de Goden bleven zich wentelen langs onze aarde. Mijn verhaal maakte deze hink-stapsprong: opeens werd ik wakker ja, daar gingen wij maar weer werd ik wakker in het midden van de zwarte, stille nacht, doordat mijn linkse arm gekneld zat onder mijn lange, pijnlijke rug. Mijn hand voelde verlamd, en moest worden gehanteerd met mijn andere hand.
Ik was een verdieping hoger geklommen - aanvankelijk was ik in slaap gevallen op het gelijkvloers, precies tussen de twee meiden in, doch na, pakweg, een uur of twee werd mij dat te warm en kreeg ik bovendien overal jeuk. Toen stond ik maar weer op om door het huis te beginnen dolen.
Wat ik vooral moest doen, was zeiken. Als een volle drinkbuidel, zo voelde mijn blaas, - zo gespannen. Maar dat zeiken scheen mij op het ogenblik volstrekt niet te lukken. Af en toe bewoog er zich een pijnscheut door mijn lul, dat wel. En dan geleek het alsof ik dood moest. Daarna ging het weer over, en merkte ik vanzelf hoe, zelfs op een bepaald zoete wijze, de naweeën van alle drugs door mijn brein begonnen te zweten. Ik werd vederlicht en er was geen gisteren en er was geen morgen meer. Perfect dus eigenlijk
Zonder nadenken, gewoon vanzelf zag ik mij ermee bezig mij naar de salon van de bovenste verdieping te begeven, teneinde daar, voor een goed uur tenminste, bij een venster te gaan zitten roken. Mijn tabak was er bijna doorgejaagd (= de tabak van Renilde), doch hoe schaarser het vooruitzicht, hoe lekkerder het mij smaakte. Ik rochelde en hoestte, maar ook dat was op zich wel een fijne sensatie.
Ik dronk er een soort cognac bij, uit flessen waar deze verdieping mee vol stond.
Het venster gaf uit op de gekartelde horizon van het Nationaal Park Westhoek. Op een ogenblik viel ik in slaap op mijn stoel, en nu ik daar, met die daarjuist aldus vermelde, zo pijnlijk slapende linkerarm van mij weer uit wakker werd, nu beving er mij deze volgende, bijzonder surreële gewaarwording
Uit het loof vlakbij me, precies onder de vensterbank, daar was er, in het midden van dit donker, een hoogst buitenissig vogeldier mee begonnen, zeer ijverig voor zich uit te zingen. Het creatuur zong op zon gekke, onwereldse manier, als ware het komen aangefladderd uit een vertelling van Duizend En Een Nacht. Werkelijk, wat voor een schril, gek, krankzinnig tjirpend vogelgeluid was dit helemaal? Tegelijkertijd zacht en hard, van ver en ook van dichtbij - maar hoe zo plotseling, zomaar uit het niets?
Allengs geraakte ik ervan overtuigd dat dit letterlijk een betoverde vogel betrof, een behendig gevleugeld fabelbeest dat voor mij persoonlijk verzonden moest zijn uit een gans andere, hogere hemisfeer. En vanzelf begreep ik er dan de betekenis van, van dit ongerijmde getwinkel, - hetwelk, in wezen, niets weg had van, maar wel eenzelfde uitwerking had als, inderdaad, een wonderlijk, bovenzinnelijk harpenspel; ongeveer een jaar geleden gebeurde het dat, op bestelling van het gesternte, het kwade oog zich op mij neerwierp, om mij te beheksen (zie: De Geur Van Nat Haar, Deel Twee); dit raadselachtige, engelachtige vleugelbeest nu echter, mocht mij komen vertellen, zo begreep ik, waarom die bepaald helse, zegge metafysische gevangenschap waarin ik mij wist, wellicht in de loop van uitgerekend deze, aanstaande nacht hopelijk voorgoed zou mogen worden verbroken - ja, begreep ik opgelucht: nog een allerlaatste keer, met wat geluk, alle doorstane miserie er nu weer uitzeiken, door middel van nog één allerlaatste, langdurige, spontane guts, en den bozerik zou verdreven zijn voor altijd...
Nog onderwijl ik dit overdacht, scheen de van bovenuit gezegende sprookjesvogel die hij was, zich gestaag, als ontsnapt tussen mijn eigen, persoonlijke slaap- en waaktoestand in, te willen beginnen te verwijderen. (Het zou wel geen toeval zijn, drong het nog tot mij door, waarom ik, en naar viel na te lezen, behekst werd tijdens uitgerekend een periode toen ik, in het Faboert, woonachtig was in een straat die werd geheten de Nachtegalenstraat. Om mij meer dichterlijk te durven uit te drukken: de Nachtegaal van het Duister, die daar toen kwam, die mocht nu dus eindelijk voor deze hier, die van het Licht, worden ingeruild. En daar hoefden geen kasbons of formulieren voor te worden ingewisseld, het ging vanzelf.)
11-10-2006 om 02:55
geschreven door Vitalski
|