Ik leun met mijn rug tegen de rand van een brug die over
een drooggevallen rivierbedding heenloopt. Naast mij leunt mijn kleinzoon
Yassin met zijn gezicht verborgen in mijn kleren. Hij slaapt. Ondertussen kijk
ik wat rond naar de bergen en de vallei rond mij, en naar de stoffige weg die
verder door de bergen loopt. Dan wordt Yassin wakker en vraagt mij om
een appel, die ik uit mijn gol-i-seb (de hoofddoek van mijn vrouw) haal, oppoets
en aan hem geef. Alsjeblieft, zeg ik hem, zonder reactie terug te krijgen. Wat
had ik dan verwacht
Ik voel me moe en slap, en sluit even mijn ogen. Ik voel een traan opkomen als ik denk aan de voorbije week. De last die ik nu moet dragen is ondragelijk.
Ik herpak me en na even rusten besluit ik nogmaals naar het wachthuisje te
gaan. Daar toegekomen moet ik even hoesten om de bewaker te wekken uit zijn
slaap, waardoor zijn opvliegende karakter al meteen merkbaar wordt. Ik herinner
hem eraan dat hij de eerstvolgende vrachtwagen die op weg is naar de mijn moet tegenhouden, zodat ik zeker kan meerijden. Mijn zoon
Mourad werkt namelijk in de mijn en ik moet hem zo snel mogelijk zien om hem
het rampzalige nieuws te vertellen.
Het gebeurde vorige week. Ik was s
morgens vroeg in de molen toen ik oorverdovende knallen hoorde. Ik
rende naar buiten en zag hoe mijn dorp tot puin werd herschapen door een onophoudelijke regen van bommen. Door vlammen en stof rende ik naar mijn huis
toe, naar mijn gezin. Onderweg zag ik de moeder van Yassin, mijn schoondochter, rondrennen. Ze was volledig naakt. Nu heb ik er spijt van dat ik niet eerder dodelijk was geraakt, zodat ik haar niet zo onteerd hoefde
te zien rondlopen. Rond mij werden mensen gedood of levend begraven onder het puin. Toen ik
thuis kwam, zag ik dat er niets van het huis meer overbleef. Mijn vrouw en mijn andere
zoon, samen met diens vrouw en kinderen, lagen allemaal ergens onder het puin.
De enige die ik nog levend heb teruggevonden was mijn kleinzoon Yassin, die door
de knallen doof was geworden.
Yassin heeft dorst. Onze watervoorraad is op, dus gaan we even naar het winkeltje wat verderop de baan. De vriendelijke verkoper, Mirza
Quadir genaamd, biedt Yassin meteen een kruik water aan en knoopt een gesprek
aan met mij, ook al ben ik niet zeker of ik dat wel wil. Ik mag zeker niet
afgeleid zijn voor als er een vrachtwagen langskomt. De verkoper gaat door met praten en
merkt dat ik ongeduldig ben. Hij vertelt dat de volgende auto pas ten vroegste
binnen 2 uur aankomt. De man lijkt me betrouwbaar, dus geloof ik hem. Zo
begin ik te vertellen over wat ik meegemaakt heb en hoe zwaar dit op me weegt.
Dat ik al dagen met de vraag in mijn hoofd zit hoe ik mijn zoon die in de mijn werkt, precies moet
vertellen wat er gebeurd is.
Mirza luistert. Hij zegt niet veel maar begrijpt vooral en stelt af en toe een
vraag. Als ik uitgepraat ben en hij mijn verhaal gehoord heeft, leert hij me
enkele belangrijke dingen waar ik steun uit kan putten. Hij geeft me kracht. Eindelijk
heb ik een vertrouwenspersoon waar ik mijn hart kan uitstorten.
Na een hele tijd wachten op de brug, komt in de verte een vrachtwagen aangereden.
Mijn kleinzoon Yassin zou bij de mijn en bij Mourad een last zijn, dus vertrouw
ik hem toe aan Mirza. Op terugweg zal ik hem hier weer komen ophalen. Ik neem
vlug afscheid en stap de wagen in. Ik begroet de chauffeur en we wisselen
enkele woorden waarna het stil wordt. Ik denk aan de weg waarover we nu rijden.
Deze weg heeft Mourad zo vaak afgelegd om naar de mijn te gaan. Bij de gedachte
aan Mourad begint mijn hart sneller te slaan en mijn ademhaling versnelt. Hoe
moet ik hem ooit vertellen wat er is gebeurd? Ik zal zijn hart breken. Mourad kennende zal niet rustig blijven en in een hoekje
zijn verdriet gaan verwerken. Hij zal razend worden. Op zulke momenten vernielt
hij ofwel zichzelf, ofwel vernielt hij alles rondom hem. Ik moet mijn zoon
sparen, en het hem niet vertellen. Hoe dichter we de mijn naderen, hoe meer ik
mijn lichaam voel trillen. Ik heb geen controle over mijn ademhaling, het is
alsof een gigantisch gewicht op mijn schouders rust.
In de verte is de mijn al zichtbaar.
De
vrachtwagen stopt. Ik kan bijna niet bewegen. Langzaam stap ik uit en begeef ik
me naar het huis van de opzichter. Tegen de stroom van de mijnwerkers in sleep
ik me voort, terwijl ik naar elk gezicht dat me passeert kijk, om te zien of het Mourad niet is. Ik kom aan bij de deur. Ik denk nog steeds aan weglopen, maar raap al mijn
krachten bijeen en klop aan. De bediende doet open. Ik stel me voor en word binnen gelaten. De opzichter kijkt me strak aan en ik ga stijfjes op de stoel
voor zijn bureau zitten. Er heerst een stilte. Die wordt doorbroken door
de opzichter die me vertelt dat Mourad momenteel dienst heeft. Voor even heb ik
een gevoel van geruststelling. Het volgende wat
de opzichter zegt, doet me opnieuw verstijven. Mourad is op de hoogte van wat
er met zijn familie is gebeurd., zegt hij. Ik weet niet wat ik hoor. Aan Mourad is
blijkbaar al verteld geweest dat heel zijn familie is overleden! Waarom is hij dan
niet naar het dorp gekomen om zijn familieleden te begraven? Geeft hij niet meer om ons? Als hij enkel nog geeft om het leven in de mijn is hij mijn
zoon niet meer.
Nog verdrietiger dan tevoren begeef ik me naar buiten.
Ik ben bijna weer aan de uitgang als de bediende achter mij komt aanrennen. Ik
wacht en luister naar wat hij te vertellen heeft. Hij zegt dat de opzichter
gelogen heeft, en dat hij loog om Mourad in de mijn te houden. Hij is
namelijk de beste arbeider. De opzichter heeft Mourad verteld dat het zijn
eigen fout was dat zijn ganse familie is gedood, om hem bang te maken en te
vermijden dat hij de mijn zou verlaten. Hij weet dus niet dat zijn vader en
zoon nog in leven zijn. Ik besluit om de bediende een doosje te geven dat ik ooit nog
van Mourad kreeg, zodat hij zou weten dat ik nog in leven ben. Zo heeft Mourad de keuze of hij terugkeert of niet. Keert hij terug, dan is hij mijn zoon,
keert hij niet terug, dan is hij mijn zoon niet meer.
En zo vertrek ik terug op weg naar Yassin.