Vurige tongen likken de graskant van het vaartje,
kletsen gloeiende beelden en schaduwen
op de muren en de schichten tussen het volk.
Op Āt water in Āt vaartje wemelen hellichte vlekjes
en zoekende ogen speuren naar de ondergrond
om een glimp op te vangen, doch het geeft zich niet bloot,
het heksenkind van Lissewege.
Het witte dorp staat in brand.
Toortsen spuwen vuur alom en de sfeer is uitbundig,
het gloeiend geknetter kleurt de gezichten rood,
het kerkhof blijft bangelijk donkerdood
in een gelukte poging de overledenen te behoeden.
Het volk danst, uitbundig wordt er gefeest,
de buiken zijn volgevreten en laveloos verdronken.
Slechts weinigen kennen de zin van dit lichtfeest
weten omzeggens niets over de heksengeest.
Onder Āt geknetter van de spuwende vlammen,
schettert het schrille geluid van namaakheksen
die malkander verwarren in het verbannen.
want geen een weet waar zij schuilt:tĀ is onwezenlijk
de hardnekkige legende te doordringen door Āt lawaai,
geleverd door muzikanten van diverse pluimages
die doorheen het witte dorp lopen te brallen
om van uit ongekende hoek snerpend te schallen.
Kleinere rustiger steegjes vol lichtjes onthullen ramen
in groot contrast met de fiere unieke toren
die trots en onverwoestbaar staat te waken
tot aan het vroegste ochtendgloren.
Is Āt vuur al uit, zijn deuren en vensters gesloten?
Men weet meer nooit: de heks is nog steeds niet opgedokenĀ
Kristin, 22 augustus 2015.
Foto Rudy Huyghebaert.