Reeds 3000
jaar geleden werd onderwijs gegeven in China maar de oorsprong van
ons Europese onderwijs ligt in de Griekse Oudheid: de Platoonse
academie en het lyceum van Aristoteles. Dit waren weliswaar veeleer
praatgelegenheden voor lui die niet hoefden te werken en die derhalve
beschikten over 'vrije tijd' in het oud Grieks is vrije tijd
'σχολή' of 'school'. In Europa ontstond het onderwijs in de
middeleeuwse kloosters het was de tijd van de Scholastiek,
volgend op het tijdvak van de kerkvaders of de Patristiek en
aanvankelijk ging het om gebed, liturgie en Bijbelstudie. De
godgeleerdheid gaf aanleiding tot discussie en zo ontstonden de
redeneerkunsten de logica en de retoriek of de welsprekendheid,
noodzakelijk voor de geloofsverspreiding door de predikers. Wijsheid
kon drievoudig verkregen worden: naast Gods woord (de Bijbel) waren
tevens de eigen ziel en de natuur bronnen van kennis, respectievelijk
toegankelijk door introspectie en observatie. (1)
Voor de
geschiedenis van het onderwijs wende men zich tot de encyclopedieën
hier beperken wij ons tot een bedenking dienaangaande, want als
men de evolutie van de menselijke zoektocht naar kennis en meteen ook
de evolutie van het onderwijs van wat naderbij bekijkt, dan kan men
zich niet van de indruk ontdoen dat daar een bijzondere verschuiving
heeft plaatsgevonden.
De
aanvankelijke zoektocht naar wijsheid is namelijk veranderd in een
zoektocht naar kennis. De queeste naar de oorsprong en de zin van
het bestaan heeft als het ware plaats gemaakt voor vragen die te
maken hebben met know-how en techniek, met andere woorden: het
nut. En als men goed kijkt, dan ziet men ook dat deze overgang
paradoxaal genoeg te maken heeft met het wegdeemsteren of is het
een wegmoffelen? van onze eigen subjectieve betrokkenheid bij de
wereld. Want waar in de zinvraag het subject zelf noodzakelijk
betrokken is, wordt dit subject uit de technische en uit de
wetenschappelijke kennis geweerd zelfs waar deze kennis het
subject zelf betreft, wordt dit subject geobjectiveerd.
Zo
bijvoorbeeld laat de patiënt zich door zijn behandelende arts als
een passief voorwerp (een wetenschappelijk object) onderzoeken. Het
lijkt dan wel alsof hij met zijn lichaam naar de dokter gaat zoals
een automobilist met zijn wagen naar de garagist gaat en in elk van
de twee gevallen zonder onderscheid, gaat het gesprek over de wagen
en over het lichaam: de chauffeur staat los van zijn wagen maar ook
de patiënt gedraagt zich alsof hij los staat van zijn lichaam,
terwijl hij in werkelijkheid met zijn lichaam samenvalt. Deze
verschuiving in de aard van de nagestreefde kennis die meteen een
verschuiving is in de aard van het onderwijs, is in wezen een
verzieking van zowel de kennis als de vorming en zelfvervreemding is
het wezenlijke van deze verzieking.
Zelfvervreemding,
omdat men vergat dat men niet de chauffeur is van zijn lichaam; men
vergat dat men met zijn lichaam samenvalt; men waant zich boven zijn
lichaam verheven zoals men ook naast zijn schoenen loopt. Waar ons
gezegd wordt dat wij van stof en as zijn en tot stof en as zullen
wederkeren, doen we alsof dit feit niet onszelf betreft maar slechts
ons lichaam, alsof wij ook zouden beschikken over de mogelijkheid om
ons eigen lichaam af te danken en te vernieuwen zoals we ook een
versleten wagen kunnen afdanken en hem kunnen vervangen door een
nieuw exemplaar.
Deze
hoogmoed maar in feite is het veeleer waanzin dan moed neemt
vooral in de oosterse religies proporties aan die niet meer ernstig
zijn: de mens beschouwt daar alle wezens als voortdurend
reïncarnerend op weg naar het nirwana. De achterliggende gedachte is
het geloof dat onze status van schepsel in feite een illusie is en
dat wij in wezen goden zijn. Hetzelfde geldt dan uiteraard voor onze
wereld en voor de ganse kosmos: die is er slechts voorlopig en als
wij wat geduld oefenen, zullen wij ook zien dat hij weldra vervangen
wordt door een definitieve, veel betere en volmaakte wereld, een
wereld zoals wij, goden, die ook verdienen.
Er is
sprake van verzieking, ook omdat de vergaarde kennis niet langer ten
dienste staat van het leven: het doel wordt andermaal verwisseld met
het middel waar het leven ten dienste gesteld wordt van de wetenschap
en dat laatste heet op de koop toe een deugd te zijn. Men offert zijn
leven (of eerder nog dat van anderen) op aan de wetenschap zoals men
het een paar duizend jaar geleden opofferde aan Jahweh of aan nog
talloze andere goden. Het verschil met toentertijd bestaat erin dat
wij vandaag zelf de goden zijn aan wie wij dit offer van ons leven
wensen te brengen. Maar dit is een schromelijke vergissing. Het is
immers pas omdat ons leven een gave is en dus niet aan onszelf te
danken is maar aan een externe macht die wij god noemen, dat wij de
teruggave van dat leven aan die externe macht kunnen rechtvaardigen.
Waar wij daarentegen geloven dat wij ons leven kunnen offeren aan
onszelf, snijden we het als het ware van zijn oorsprong af waardoor
het uiteraard zijn levenskracht verliest.
Vandaag
offert men zijn leven aan de wetenschap, edoch: in een kapitalistisch
bestel wordt de wetenschap geregeerd door de economie en bijgevolg
komt het leven in dienst van de economie te staan. Wij drijven niet
langer handel om te leven maar wij leven om handel te drijven en waar
wij niet langer in staat zijn om handel te drijven, worden wij
vriendelijk doch dringend verzocht om de markt te verlaten om als
het ware uit het leven te stappen, zoals men dat vandaag zo
bedrieglijk uitdrukt. Aldus doet de hoogmoed zichzelf de das om.
(Wordt
vervolgd)
(J.B.,
24 februari 2018)
Verwijzingen:
(1) Zie
ook: http://www.bloggen.be/hetgoedezoeken/archief.php?ID=33