De crisis, wat is dat nu?
Als gezegd wordt dat het in een maatschappij slechter begint te gaan, dan zoekt men naar een zondebok die van al het kwaad de schuld krijgt en die daarvoor moet boeten. Dat is alvast de heersende opvatting vandaag, een vanzelfsprekendheid intussen waarbij kennelijk niemand nog stilstaat.
Maar op zijn zachtst gezegd is die opvatting wel bijzonder ongenuanceerd, want wat is het geval in een maatschappij die achteruit boert, zoals men dat vandaag over de onze zegt? De economie slabakt, de werkloosheid neemt toe, de staat maakt torenhoge schulden bij de banken en alom breken onlusten uit. Maar bij nader toezien is het slechts een deel van de bevolking dat daaronder lijdt het armste deel. De rijken daarentegen halen uit die nota bene door hen zelf veroorzaakte wantoestand alleen maar voordeel.
In een maatschappij die achteruitboert, blijken alleen de armen achteruit te boeren, de rijken daarentegen spinnen daar garen bij en dit is het geval omdat in tijden van zogenaamde achteruitgang, de kloof tussen rijk en arm steeds groter wordt: de rijken worden rijker maar de armen worden armer.
Tegelijk blijkt het een feit dat de wrevel welke naar een zondebok doet grijpen, helemaal niet in het kamp van de armen ontstaat: het is de wrevel van de rijken. En ofschoon zij het zijn die de armen uitzuigen, schuiven ze de schuld in de schoenen van de armen. Ze klagen dat ze de werklozen moeten onderhouden terwijl zij het zijn die zich alle jobs toe-eigenen alleen het onbetaalde werk laten zij aan de armen over.
Zo zijn het de jongste tijd in ons land, in Europa of kortweg in het Westen niet de werklozen, de gepensioneerden, de asielzoekers of de gehandicapten die amok maken: het verdeel-en-heers-principe indachtig, worden deze noodlijdenden daarentegen wel de schietschijf van een financiële elite, een steeds rijker wordende klasse ten prooi aan een onbevredigbare hebzucht de bron bij uitstek van wrevel.
Dat een maatschappij achteruit boert, betekent in feite dat het staatsapparaat verarmt, maar tegelijk wordt dat gedeelte van de burgerij dat zich onafhankelijk van de staat waant, rijker. Een maatschappij boert achteruit wanneer de middelen welke toekomen aan de staat, door onverzadigbare enkelingen worden opgeslokt. Dat is dan ook fataal voor de samenhang van een staat omdat met het geld, de macht wegebt uit het brein van de staat; het geld komt terecht bij egocentrische cellen die zichzelf vetmesten.
In concreto ziet men dan hoe corrupte ministers zich in de naam der burgers bij de banken in de schulden steken door leningen aan te gaan welke tot in de eeuwigheid moeten worden afgelost omdat ze zo gigantisch zijn. Een subklasse van de zelfstandigen gebruikt de hele infrastructuur en alle diensten van de staat maar weigert ook maar een cent bij te dragen aan de maatschappij en daar hebben we dan de belastingontduikers.
Van achteruitgang is derhalve sprake waar de rijken rijker worden en de armen armer, want waar dat het geval is, zijn niet zozeer de middelen geslonken maar verloopt de verdeling ervan niet langer naar behoren: een verarmde regering mist dan de middelen om orde op zaken te houden en het land desintegreert, het valt uiteen in partikels die als doelen op zichzelf alle middelen naar zich toe trekken zodat het centrale gezag niet langer in staat is om alles in goede banen te houden.
Een analoog verhaal is ons overigens welbekend met betrekking tot de honger in de wereld: dat er per dag nog steeds twintigduizend kinderen omkomen door ondervoeding, is immers helemaal geen kwestie van voedseltekort met de huidige wereldvoedselproductie konden niet zeven maar meer dan tien miljard mensen worden gevoed. De honger is een kwestie van een onrechtvaardige verdeling van het voedsel. De rijke koopt het brood van de arme op en gooit het weg daar komt het moordende onrecht op neer.
Die toestand is inderdaad onvermijdelijk waar men tot elke prijs het gangbare geldwezen wil vrijwaren omdat het geld dwingt, precies zoals de zweep. De rijke wil de arme voor zich laten werken en hij kan dat doen zolang hij de arme letterlijk op zijn honger kan laten zitten, wat hij meer bepaald doet door het loon achter te houden dat nodig is om voedsel te bemachtigen terwijl in feite menselijkerwijze de honger zelf recht geeft op voedsel.
De werkloosheid is in hetzelfde bedje ziek: aan werk is er nooit gebrek, vooruitgang kent immers geen grenzen en alles kan altijd beter. Het is niet werk waaraan sommigen een tekort hebben, het zijn jobs, met andere woorden: werk dat ook nog eens verloond wordt. En aan verloond werk aan jobs dus is in wezen net zomin een tekort als aan voedsel, maar precies zoals het voedsel worden ook de jobs onrechtvaardig verdeeld.
Dat het betaald werk onrechtvaardig wordt verdeeld, wil zeggen dat weliswaar iedereen werk te over heeft maar dat slechts een deel van het volk voor de gepresteerde arbeid wordt beloond, terwijl een ander deel daarvoor wordt gestraft en dat laatste deel leeft derhalve feitelijk in slavernij. Het probleem van de werkloosheid wordt voorgesteld als een onrechtvaardigheid die erin bestaat dat een deel van de bevolking werkt om ook de niet-werkenden in leven te houden maar de waarheid is een ander verhaal. Andermaal, het probleem van de werkloosheid bestaat hierin dat allen werken maar niet allen voor hun prestaties worden vergoed: sommigen worden ervoor gestraft.
Immers, zij die voor hun werk geen loon ontvangen, kampen met het verwijt dat zij teren op het zweet van anderen: onbetaald werk wordt niet als werk erkend. Slaven werken zonder recht op compensatie of zelfs maar op dankbaarheid. De logica hierachter is zo doortrapt als het kapitalisme zelf en luidt dat de waarde der dingen gelijk is aan hun prijs op de markt: wat gratis is, is derhalve waardeloos, zoals de zuivere lucht, onze gezondheid en tenslotte het leven zelf. Het leven wordt geminacht omdat het vooralsnog geen exclusiviteit is voor de rijken en die waanzin toont zich treffend in het gegeven dat het zelfmoordcijfer het hoogst is bij de financiële elite terwijl hongerlijders er niet aan denken om aan het leven eisen te gaan stellen.
Eenmaal de verknechting van de zwaksten onder het volk op dreef komt, doet een subversieve logica zijn intrede. De nieuwe liberale regering ramt dit deel van het volk door de strot dat de werkloosheidssteun alleen toekomt aan wie al sociale bijdragen hebben betaald: nieuwelingen op de arbeidsmarkt mogen in de armoede worden geduwd, aldus de regering Michel I. Edoch, sinds wanneer is de arbeidsvoorziening de verantwoordelijkheid van de werknemers? En als het voorzien van een job voor iedereen de verantwoordelijkheid is van de werknemers zelf, waarvoor wordt een regering dan betaald?
Het verkeren van de solidariteit in het recht van de sterkste is in een democratie pas aan de orde waar de zwakkeren de minderheid uitmaken en dus waar een meerderheid in rijkdom leeft. Een democratie heeft haar maatschappelijke moraal met andere woorden te danken aan het feit dat de verdrukten alsnog in de meerderheid zijn. Waar de verdrukten een minderheid gaan vormen, keert de hele staat zich tegen hen omdat zij dan geen enkele bedreiging meer vormen voor de rijken: vooreerst hebben zij de natuur niet aan hun kant omdat zij nu eenmaal zwakker zijn maar bovendien missen zij dan ook elke maatschappelijke kracht omdat in een democratie de minderheden uiteindelijk het onderspit delven daar de meerderheid het voor het zeggen heeft. Het populisme is in een democratie dan ook de regel.
En het zijn inderdaad de allerrijkste landen die de meest schrijnende armoede voortbrengen en dat is de paradox die zich vertaalt in bijvoorbeeld het uitzicht van onze hedendaagse steden van glitter en glamour omringd door bidonvilles, krottenwijken en favela's. De extremen keren zich tegen elkaar en zo gaan machtige staten ten onder aan de burgeroorlogen die zij onvermijdelijk produceren.
De kloof met de oorlogslogica van het Derde Rijk is nu zo goed als overbrugd. Er is met andere woorden niet zo heel veel meer nodig om de stap te zetten van de logica van Michel I naar die van Hitler. De zwakste wordt tot zondebok veroordeeld en de woestijn ingestuurd ge-euthanaseerd. Alras worden ook ónze media bestookt met slogans in de lijn van Himmler's 'verzen': "50.000 Duitse mark kost de verzorging van één psychiatrische patiënt per jaar en het zijn úw centen, landgenoten!" En wat gezegd van de door de Führer zelf vertolkte 'verontwaardiging' over het feit dat de jonge en gezonde burgers moeten gaan sneuvelen aan het front om de zieken en de ouderlingen in leven te houden?
De sterken die de zwakken verdedigen: deze heilige plicht, stammend uit de christelijke ethiek, krijgt nu prompt het etiket 'pervers' want hij wordt voortaan als onrechtvaardig aangevoeld om niet te moeten zeggen dat de zin voor gerechtigheid op een dwaalspoor is beland.
Dat de ouders zorgen voor hun jongen is een gedrag dat mens en dier gemeen hebben, maar dat de ouderen en de zwakkeren in het algemeen door de sterkeren worden verdedigd, ziet men slechts bij mensen en dan nog alleen in bepaalde culturen, zoals bij uitstek in de gekerstende werelddelen. Met de ontkerstening keert de wildernis weer, want wat het recht van de sterkste heet, is niets anders dan wat in christelijke termen onrecht was gaan heten.
Vandaag verkopen kinderen hun ouders steeds vaker van zodra zij hun niet anders meer van nut kunnen zijn dan als bezorgers van een financiële erfenis. Zij betalen een arts die moeder of vader dement verklaart en vervolgens geven ze hun ouder letterlijk levenslang, want omwille van verzekeringsperikelen mogen dement verklaarden het zorgcentrum dat hen huisvest alleen nog als stoffelijk overschot verlaten. Ze hebben alles wat zij nodig hebben in die gespecialiseerde zorgcentra, zo liegt men zichzelf voor als men zich van zijn bejaarde ouders ontdoet. Zij worden aldus ontmenselijkt en zo niet vermoord dan toch monddood gemaakt nog vooraleer zij sterven. Er zijn geen schuldigen want er is geen lijk; geen wet wordt overtreden dan de onzichtbare wet van God.
(J.B., 12 oktober 2014)
|