De intrede van de chaos
Elke beschaving kent een groei, een bloei en een afgang. De groei is altijd moeizaam en traag, de afgang meestal bliksemsnel. En dat dit geldt voor elke beschaving, is een wet die evenals de andere wetten omtrent leven en dood niet één uitzondering kan dulden.
Om te komen tot een maatschappij zoals de onze hier in 't Westen, waren geen eeuwen nodig doch verschillende millennia. Uit de slavernij worstelde zich moeizaam doch beslist de democratie los, de aapmens leerde te spreken en te schrijven, de verlichte rede trad in de plaats van het blinde bijgeloof, de onder een aangeprate erfzonde en schuldbesef gebukte arbeider verwierf sociale rechten en tenslotte heuse mensenrechten. Na eeuwen van verdrukking was het wennen aan de vrijheid een ware ontketening die onvermijdelijk meer losliet dan ooit de bedoeling kon zijn geweest en op die manier werd het toppunt van onze beschaving al onmiddellijk vergezeld van zijn eigen ondergang.
Europa, opgericht met het oog op een duurzame vrede tussen staten die nooit hebben opgehouden elkaar te bestoken, verwerd tot een dictatoriaal bastion van onverkozen ambtenaren in dienst van de banken - een apparaat dat geheel ongestraft het rijke westen pluimt dat zelfingenomen zijn roes uitslaapt. De met bloed en tranen verworven prille beginselen van sociale rechtvaardigheid gaan heden onder de hamer.
In artikel 23 van de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens staat letterlijk: "Een ieder heeft recht op arbeid, op vrije keuze van beroep, op rechtmatige en gunstige arbeidsvoorwaarden en op bescherming tegen werkloosheid." (°)
In artikel 5 van het Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie getiteld "Verbod van slavernij en dwangarbeid" staat te lezen: "1. Niemand mag in slavernij of dienstbaarheid worden gehouden. 2. Niemand mag gedwongen worden dwangarbeid of verplichte arbeid te verrichten. 3. Mensenhandel is verboden."
Het artikel 23 van de Belgische grondwet van 17 februari 1994, getiteld "Ieder heeft het recht een menswaardig leven te leiden", bevestigt: "1° het recht op arbeid en op de vrije keuze van beroepsarbeid in het raam van een algemeen werkgelegenheidsbeleid dat onder meer gericht is op het waarborgen van een zo hoog en stabiel mogelijk werkgelegenheidspeil, het recht op billijke arbeidsvoorwaarden en een billijke beloning, alsmede het recht op informatie, overleg en collectief onderhandelen;
2° het recht op sociale zekerheid, bescherming van de gezondheid en sociale, geneeskundige en juridische bijstand" (°°)
Echter, met de snelwetten welke, gebanaliseerd als 'lopende zaken', grotendeels tijdens de feitelijk regeringsloze periode in 2011 werden bekokstoofd, vegen enkele politici de vloer met de genoemde mensenrechten en grondrechten: tussen het vuurwerk van de jongste Kerst en Nieuwjaar, en meer bepaald op 28 december 2011, besluit minister Monica De Coninck dat het 'passend' karakter van het werk waarop eenieder recht heeft, niet langer zal bepaald worden door de jarenlange inzet van de betrokkene op school en door de talloze gegronde beoordelingen en examinaties door gespecialiseerde docenten welke dan resulteren in het bewijs van kennis en kundigheid dat het behaalde diploma tenslotte is. Welneen! Voortaan, zo besluit de minister, zal over het al dan niet passend karakter van een job worden beslist door de vrije markt, wat wil zeggen: door jan met de pet, die oordeelt op zicht! (°°°)
Tegelijk zijn wij nu stilaan ook gewoon geworden aan nog een andere wetteloosheid die de hoger geschetste de hand reikt, met name de toebedeling van jobs door politici aan volstrekt onbekwame en ongeschoolde kandidaten in ruil voor ordinaire gunsten die de democratie zelf ondermijnen - of hoe anders moet men het noemen als men zijn stem verkoopt en aldus banaliseert in ruil voor een job die men niet eens aankan of verdient? De vriendjespolitiek - tussen haakjes, de hoofdverantwoordelijke voor de onomkeerbare, versnelde, algemeen maatschappelijke achteruitgang - ridiculiseert meteen de maatschappelijk georganiseerde vorming en scholing en daarmee ook het geheel van de wetenschappen die, naast wat er nog overblijft van de ethiek, onze samenleving hebben gegrondvest.
Hand in hand gaan deze twee absurditeiten: talloze jobs worden bemand door onbekwamen terwijl de bekwamen voortaan gedwongen worden om het werk van ongeschoolden te verrichten, en dankzij de ongebreidelde corruptie van de politieke klasse gebeurt zulks nu geheel volgens de wet. Het recht op passend werk vervalt van zodra men zonder werk valt - vatte wie het vatten kan! Niet mis te verstaan, is hier inderdaad de wet van de volstrekte wetteloosheid aan de orde.
(J.B., 10 mei 2012)
Noten:
(°) Verder zegt artikel 23 tevens: "Een ieder, zonder enige achterstelling, heeft recht op gelijk loon voor gelijke arbeid. Een ieder, die arbeid verricht, heeft recht op een rechtvaardige en gunstige beloning, welke hem en zijn gezin een menswaardig bestaan verzekert, welke beloning zo nodig met andere middelen van sociale bescherming zal worden aangevuld. Een ieder heeft het recht om vakverenigingen op te richten en zich daarbij aan te sluiten ter bescherming van zijn belangen." Zie: http://www.aivl.be/subthema/universele-verklaring-
van-de-rechten-van-de-mens-volledige-versie/842
(°°) Verder spreekt dat artikel nog over "3° het recht op een behoorlijke huisvesting; 4° het recht op de bescherming van een gezond leefmilieu; 5° het recht op culturele en maatschappelijke ontplooiing." Zie: http://www.ejustice.just.fgov.be/cgi_loi/loi_a1.pl?
language=nl&la=N&cn=1994021730&table_name
=wet&&caller=list&N&fromtab=wet&tri=
dd+AS+RANK&rech=1&numero=1&sql=(text+contains+(''))
(°°°) Zie: http://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/api2.pl?
lg=nl&pd=2011-12-30&numac=2011206470 . Artikel 1 zegt dat in artikel 23 van het ministerieel besluit van 26 november 1991 houdende de toepassingsregelen van de werkloosheidsreglementering, de volgende wijzigingen worden aangebracht: "1°) het eerste lid wordt vervangen door de volgende bepaling: « Art. 23. Een dienstbetrekking wordt als niet passend beschouwd indien zij niet overeenstemt met het aangeleerd beroep, noch met het gewoon beroep, noch met een aanverwant beroep : 1° tijdens de eerste drie maanden van werkloosheid, indien de werknemer de leeftijd van 30 jaar niet heeft bereikt of indien hij een beroepsverleden heeft van minder dan 5 jaar; 2° tijdens de eerste vijf maanden van werkloosheid, indien de werknemer niet voldoet aan 1°. » Dit houdt in dat grosso modo na 3 respectievelijk 5 maanden werkloosheid voor de betrokkene de wet inzake het passend karakter van de job oplost in het niets!