Overbevolking: mensheid, kwaliteit en kwantiteit
Stel eens dat gij samen met uw man of vrouw een huishouden hebt met acht jonge kinderen en hun vier grootouders, allen samen veertien in getal. Bovendien is moeder waarschijnlijk in verwachting van een nummer vijftien. Op een dag komt er een verzekeraar langs voor het updaten van de polis, en die begint te tellen, van één tot veertien, en dan andermaal, en ook nog een derde keer, en dan zegt hij: "Veertien, beste mensen, dat is in feite voor de polis al te veel, ziet u. Maar geen nood, er is een marge en ik zal het voor een keertje door de vingers zien. Maar nu zit ge wel aan het plafond natuurlijk: wilt ge er nog eentje bij, dan zult ge eerst wel moeten wachten totdat er eerst twee van jullie dood gaan". Wedden dat gij die verzekeraar onmiddellijk de bons zoudt geven?
Toegegeven, het voorbeeld is wat ver gezocht, maar in het wereldbevolkingsprobleem is dit wel degelijk aan de orde: de botsing tussen, enerzijds, de warme mens en, anderzijds, de kille kwantiteit. Een vergissing is het immers om te denken dat die kwantiteit betrekking kon hebben op elk van de individuen afzonderlijk en dus op een of andere mens als zodanig: een kwantiteit betreft een groep, een aantal, en een aantal is geen mens. Als iemand zegt dat een aantal te groot is of te klein, dan zegt hij in feite helemaal niets over de dingen of de personen die geteld worden. Hun aantal is een kenmerk dat van elk van de getelde personen even ver af staat als bijvoorbeeld hun bloeddruk. Niemand hoeft zich beledigd te voelen als een dokter zegt: "Meneer, mevrouw, uw bloeddruk is te hoog", want ofschoon zijn bloeddruk een persoon in grote mate kan beïnvloeden, blijft de kloof tussen een mens en zijn fysieke eigenschappen feitelijk onoverbrugbaar, zeker als het gaat om kwaaltjes: niemand vindt dat zij passen bij zichzelf of bij zijn beminden, en ook zijn ergste vijanden wenst men ze vaak niet toe. Maar een dokter weet dat hij het nu eenmaal over iemands gezondheid moet hebben: een kwaliteit, die hij vervolgens nog eens moet kwantificeren om die vast te kunnen stellen: hij moet er een getal op plakken, wil hij die kennen en, eventueel, verbeteren.
Men wordt weliswaar geen beter mens als men zijn bloeddruk verbetert door bijvoorbeeld minder zout te eten, maar gezonder wordt men wel; blijft men teveel zout eten tegen het advies in van de arts, dan gedraagt men zich nalatig. Een goed mens zal dus toestaan dat men hem op zijn gezondheid punten geeft. Hij zal met andere woorden erkennen dat de mogelijkheid om mens te zijn, afhangt van op 't eerste gezicht nogal banale zaken. Het zou niet mogen dat het leven ziek kan worden door toevallig voorbijtrekkende bacteriën of dat de dood zijn intrede kan doen ten gevolge van een blikseminslag bij heldere hemel, maar het is vooralsnog helemaal niet anders: wij zijn van vlees en bloed en de mens moet warempel wachten op de verrijzenis van het vlees om te ontkomen aan de greep van dat soort van kwaad, dat sinds vele duizenden jaren het erfkwaad wordt genoemd. Elkeen van ons dient trouwens zijn afhankelijkheid van externe zaken ook voortdurend te belijden door regelmatig te eten en te drinken, door te ademen, aandachtig te zijn, te leren en te werken. Op de keper beschouwd zijn wij niets anders dan één ononderbroken en meervoudige belijdenis van onze heteronomie. En wie het waagt om ook maar één van die belijdenissen te onderbreken, die onderbreekt zichzelf of, erger nog, die breekt zichzelf áf, en wel voorgoed.
Sommigen drukken dit uit door te zeggen dat het leven niet gemaakt is voor de dood, dat het niet gemaakt kán zijn om na een korte wijl voorgoed te sterven, en daarom geloven zij ook in de verrijzenis, in de opstanding van het vlees en in het verheerlijkt lichaam dat zich voor altijd losgemaakt zal hebben van de stof, zodat dan het verhoopte zal in vervulling gaan. Dan zou het leven niet langer moeten onderdoen voor die banaliteiten die het immers kunnen en zullen blijven wegmaaien zolang het van de stof afhankelijk is. De belediging die wij voelen als wij voor ziekte en dood de duimen moeten leggen, vooral als zij ons worden aangedaan door mensen, is in feite een verschijningsvorm van ons verrijzenisgeloof: onze ziel wil voor de stof niet plooien omdat zij weet dat zij die bij de gratie van de Christus eenmaal overwinnen zal.
Alleen wanhoop rest als dit vooruitzicht ons ontnomen wordt, want dan dienen wij ons bij onze vergankelijkheid neer te leggen, en dus ook bij de overmacht van ziekte en van dood, wat uiterst pijnlijk wordt als die ons niet door ongelukken of toevalligheden doch gewild door mensen worden aangedaan, omdat wij daar de duimen moeten leggen voor het brute recht van de sterkste. Dan zou het leven dat verlangt naar het Ware, het Goede en het Schone, in de handen blijken van alleen maar leugenaars en moordenaars, en wie kon zich ooit met die rechteloosheid verzoenen zonder zijn menswaardigheid zelf op te geven? Zonder die hoop op de opstanding van het vlees, die reeds gewild wordt door ons protest vanbinnen tegen onrecht en banaliteit, kunnen wij geen mens zijn en vallen wij volstrekt samen met de slechte punten die wij halen als men bijvoorbeeld onze gezondheid meet. En vallen wij als onze tijd gekomen is ook samen met het ronde nulletje van de dood.
De bevolkingsdruk is nu een eigenschap zoals de bloeddruk, en even ver staan ze beiden af van de mensen of de personen die eraan onderhevig zijn, terwijl zij het hen tegelijk dan toch mogelijk of onmogelijk kunnen maken om te functioneren naar behoren. Op zich is er niets mis met het meten van die druk in functie van dat functioneren, alleen is er geen vaste maatstaf die dicteert hoe groot die druk dan wel moet zijn. Onze bloeddruk mag best klimmen als wij hardlopen of zwemmen en in dat bijzondere geval van grote lichamelijke inspanning moét hij dat ook doen; hij mag best dalen als wij neerliggen of slapen en ook verschilt hij fel van mens tot mens, bijvoorbeeld afhankelijk van onze lichaamslengte of van ons gewicht. Waarmee gezegd is dat vaste normen niet bestaan, terwijl gemiddelden uiteindelijk van weinig waarde zijn.
Wellicht is de bevolkingsdruk in precies hetzelfde bedje als de bloeddruk ziek, alleen heeft men in het geval van de bevolkingsdruk nog veel en veel minder benen om op te staan, aangezien men niet een zeer groot aantal werelden tot zijn beschikking heeft, elk met een andere bevolkingsdruk, waarbij men dan zou kunnen meten welke druk een demografisch infarct - of iets in die zin - waarschijnlijk maakte. Wat men echter wél weet - per definitie - is dat bevolkingsdruk een zaak is van de draagkracht van de aarde, wat betekent dat men zich daar afvraagt hoeveel mensen zij kan voeden en van energie voorzien. Maar het vraagstuk wordt plotseling heel wat ingewikkelder als men ook rekening moet houden met het feit dat alle mensen elk eigen manieren hebben om te eten en te verteren: de ene mens leeft in Bombay en verbruikt om zeggens niets tenzij een handvol rijst per dag; de andere is een rijke inwoner van het Vatikaan die welhaast dagelijks in een privé-jet rond de wereld reist, die er een ganse hofhouding op nahoudt en wiens veiligheid en gezondheid door gespecialiseerde ploegen van lijfwachten en lijfartsen in de gaten wordt gehouden. Uiteraard kon onze aarde veel meer schooiers huisvesten dan pausen: reeds van een paar miljoen van deze laatste soort zou zij als 't ware moeten kotsen, terwijl zij ettelijke miljarden paria's verteren kon alsof het waterdruppels waren.
Een objectieve maatstaf om te oordelen of er al dan niet teveel mensen op de wereld zijn, moeten wij missen, en wel omdat dit oordeel zelf veel meer omvat dan enkel maar het aantal van de aardbewoners. Wie namelijk oordeelt dat er nu al teveel mensen zijn, die geeft ook impliciet te kennen dat de huidige bevolkingsdruk alleen wegwerkbaar is door op de een of andere manier het aantal mensen in te perken. En zeer zeker is een dergelijke benadering volstrekt oneigenlijk omdat het aantal mensen slechts één enkele factor is in die bevolkingsdruk, naast vele andere, zoals daar onder meer vooral zijn: de grote interindividuele en interculturele verschillen in nood, verbruik, verspilling en efficiëntie. Houden we het hier bij een enkel voorbeeld. In de wetenschap dat meer dan 90 percent van alle menselijke krachten vandaag worden besteed aan bewapening en aan destructie, kon men gerust zeggen dat een verandering op dit - ethische - vlak misschien wel de beste ingreep was om de bevolkingsdruk te doen dalen. Dit zou alvast een veel groter effect hebben dan pakweg het wegmaaien van de helft van ons. Ja, het is een paradox die ons begrip wel op de proef kon stellen.
(J.B., 19 oktober 2010)