Religie
Religie is aanbidding. Waarom aanbidden mensen goden? Er is een tijd geweest dat mensen dieren aanbaden en op bepaalde plaatsen doen zij dat nog: de heilige olifant, de heilige koe, de heilige aap... Zijn dieren immers niet onafhankelijker dan mensen? Onafhankelijker is volmaakter, en dat wil zeggen: heiliger of goddelijker. Ooit brachten mensen offers aan hun goden, de dieren. Zelfs mensenoffers. Maar deden zij dat in de hoop om in hun gunst te komen en zelf ook, zoals zij, onafhankelijker te worden, heiliger en volmaakter? Beslist niet. Men zegt dat de mensen de dieren vereerden om geen andere reden dan omdat zij uit hen hun levenskrachten putten! Drinken wij sinds oudsher niet de melk van koeien en eten we niet het vlees van runderen, varkens en geiten?
Edoch de mens werd afgunstig op zijn goden, hij stak hen naar de kroon, wilde zelf ook zoals zij worden vereerd en zo offerde op een bepaald moment de mens zichzelf aan zijn medemensen op, als was hij een lam, hét Lam, wiens vlees men voortaan at en wiens bloed men drinken zou, tot het einde van de tijden. De mensen aanbaden sindsdien de mens - zoals kannibalen dat doen. Sindsdien putten mensen hun levenskrachten ook uit medemensen. Sommigen spelen vrijwillig voor goden; anderen worden tot het godendom veroordeeld: zij worden veroordeeld om hun leven lang in werkkampen te slijten.
Wij zegden het al: onafhankelijkheid is een teken van volmaaktheid; hoe meer hulpstukken een wezen nodig heeft, des te onvolmaakter is het. Derhalve zijn de meest eenvoudige wezens ook de meest volmaakte. Helemaal onderaan op de trap naar de volmaaktheid staat de mens, die zelfs een pels mist, hoeven, klauwen, vleugels - noem maar op. Ver bovenaan staan de insecten, daarboven de bacteriën en de virussen en, helemaal bovenaan, de engelen of de geesten die immers enkelvoudig zijn met, alles overstijgend, de godheid zelf, waarvan sommigen zeggen dat Hij dermate volmaakt of behoeftenvrij moet zijn dat hij zelfs zichzelf kan missen. Kwatongen konden derhalve beweren dat het godsonbestaan en derhalve het atheïsme slechts attributen van de goddelijke volmaaktheid waren.
Edoch, vandaag blijkt onze godheid een mens, en zo worden de dingen helemaal op hun kop gezet. Geen wonder dat Lucifer, eens de stadhouder van de Heer, in opstand kwam en waarschuwde tegen een chaos die de hemelse hiërarchie bedreigde. Aldus beschrijft Vondel's Apollion aan Belzebub "de gedaante en 't wezen van de menschen":
Wie zou ons Engelsdom voor 't menschdom willen wenschen,
Wanneer men schepsels ziet, die 't al te boven gaan,
En onder wiens gezag alle andre dieren staan.
Ik zag den ommegang van honderdduizend dieren,
Die op het aardrijk treên, of in de wolken zwieren,
Of zwemmen in den stroom, zoo ieder is gewend,
En leven schept in zijn bijzonder element.
Wie zou een ieders aard en eigenschappen ramen
Als Adam? want hij gaf ze op eene rij haar namen.
De bergleeuw kwispelde hem aan met zijnen staart,
En loech den meester toe. De tiger lei zijn aard
Voor 's Konings voeten af. De landstier boog zijn horen,
En d'olifant zijn snuit. De beer vergat zijn tooren;
Griffoen en adelaar kwam luistren naar dien man,
Ook draak, en Behemoth, en zelfs Leviatan.
Nog zwijg ik welk een lof den mensch wordt toegezongen
En toegekwinkeleerd van 't lustpriëel, vol tongen;
Terwijl de wind in 't loof, de beek langs d'oevers speelt,
En ruischt op een muziek, dat nimmer 't hart verveelt.
Had zich Apollion in zijnen last gekweten,
Hij had ons Hemelrijk in Adams Rijk vergeten. (1)
De daarop volgende beschrijving van het mensenpaar is, zo mogelijk, nog aangrijpender:
Geen schepsel heeft omhoog mijn oogen zoo behaagd
Als deze twee omlaag. Wie kon zoo geestig strengelen
Het lichaam en de ziel, en scheppen dubbele Engelen
Uit kleiaarde en uit been! Het lichaam, schoon van leest,
Getuigt des Scheppers kunst, die blinkt in 't aanschijn meest,
Den spiegel van 't gemoed. Wat lid mij kon verbazen,
Ik zag het beeld der ziele in 't aangezicht geblazen.
Bezit het lijf iet schoons, dat vindt men hier bijeen.
Een Godheid geeft haar glans door 's menschen oogen heen.
De redelijke ziel komt uit zijn tronie zwieren.
Hij heft, terwijl de stomme en redelooze dieren
Naar hunne voeten zien, alleen en trotsch het hoofd
Ten hemel op naar God, zijn Schepper, hoog geloofd. (2)
De "omkering van alle waarden" waarover in de negentiende eeuw de oudheidkundige en wijsgeer Friedrich Wilhelm Nietzsche sprak, dateert al van het begin der tijden. Vandaag wordt men als volmaakter beschouwd in de mate dat men ook méér accessoires of hulpstukken bezit. De mystieke stilte werd voorgoed vervangen door een concours van symfonieën die elkaar naar de kroon blijven steken in eeuwig durende oorlogen, welke reeds door Herakleitos "de vaders van alle dingen" werden genoemd. En wie niet blind is, die kan in Vondels verzen lezen dat toentertijd de mens de god van de godheid zelve was. Gods volmaaktheid bleek zo groot dat Hij zichzelf kon missen, maar leven zonder god, dat kon Hij niet. Geen wezen - het goddelijke inbegrepen - kan zonder de aanbidding leven.
(J.B., Driekoningen 2010)
Noten:
(1) en (2) Joost Van Den Vondel, Lucifer, treurspel, eerste bedrijf.
|