(1) Het klatergouden kalf
Positivisten zien niet in dat de markteconomie een recent en tijdelijk verschijnsel is. Markteconomie is productie - niet in functie van de directe behoeftebevrediging, maar wel in functie van de verkoop (op een markt). En als verkoop het doel is, gaat de ruilwaarde van de waren primeren op hun gebruikswaarde: het geld verwordt van middel tot doel, maar het heeft dan uiteraard nog slechts zin als het door zijn bezitter kan vermeerderd worden, en zo ontstaat... het kapitalisme. Ernest Mandel, analyst van de marxistische economie, haalt in dit verband de ironische zegswijzen aan van de goede schoenmaker die blootvoets gaat en van de bakker die geen brood heeft...
In een kapitalistisch bestel beschermt de wet niet zelden koelbloedige 'moordenaars': als er twaalf broden voor twaalf hongerigen voorhanden zijn, en ze worden per opbod verkocht, dan heeft wie dat kan betalen het recht om alle twaalf de broden op te kopen en ze vervolgens te vernietigen, ook als dit de dood van de hongerigen tot gevolg heeft. Het kapitalisme slaat geen acht op de noden van een mens, het rekent slechts in termen van schuld en boete. In die zin is het ook Joods, oud-testamentisch of dus geheel onchristelijk en in die zin moreel achterlijk: het wil "een oog voor een oog, een tand voor een tand". Het kapitalisme is strijdig met de geest van de Universele verklaring van de mensenrechten, die op ethische gronden immers niet duldt dat mensen afgerekend worden op eigenschappen waaraan zij verdienste noch schuld hebben: tot die eigenschappen behoren immers de natuurlijke behoeften en de algemeen menselijke noden.
Dat de markteconomie in al haar perversiteit niét de normale manier van handel drijven onder mensen is, en dat het aldus een zeer tijdelijk verschijnsel is wanneer het ruilmiddel zich tot doel verheft om dan al wat waarde heeft aan zich ondergeschikt te maken - met allerlei ontwaardingen, vernielingen en onschatbare maatschappelijke inefficiënties tot gevolg - begint wellicht te blijken nu het geldwezen in al zijn bedrieglijkheid wordt tentoon gesteld: het gouden kalf, ontdaan van alle franjes, een nasleep van ellende achter zich latend, maar in zijn ondergang nu misschien eindelijk verslagen door het licht van de waarheid...
Als wereldwijd de banken overkop gaan, welke niets anders vertegenwoordigen dan het bezit der rijken waarmee zij zonder hoeven te werken rijk kunnen blijven, wat wil zeggen dat zij met hun bezit de armen arm kunnen houden, en als die ineenstorting het gevolg blijkt van een ongeremde hebzucht welke zich vertaald heeft in leugen en bedrog, dan betekenen die feiten niets anders dan het achterhaald worden van de leugen door de waarheid. Wanneer bovendien, eveneens wereldwijd en in onderlinge samenspraak, de regeringen ternauwernood de banken overnemen, betekent zulks niets anders dan het begin van het einde van het privékapitaal en tevens het begin van een einde aan de woekeringen die voordien voor 'vrijheid' wilden doorgaan. Het gouden kalf, dat intussen van klatergoud gebleken is, heeft zich verstrikt in zijn eigen netten en deelt nu in het lot van de wilde planten en dieren van weleer: het kan nu worden gedomesticeerd. Sommigen zien hierin zeer zeker het begin van het allang aangekondigde wereldcommunisme.
We weten immers allemaal dat kapitalistische economieën zot gaan draaien vanaf het ogenblik dat zij met groeien moeten ophouden. Zolang bedrijven kunnen blijven uitbreiden, lijkt er geen vuiltje aan de lucht, en overijverig verdoezelen ze dan ook de wetenschap dat een beperkt aantal consumenten gekoppeld aan een steeds toenemende productie, op een goede dag tegen de grens van de 'overproductie' aan zal varen. Die dag is misschien al in zicht, de overproductie een feit, de verdoezelingen zijn alvast onmiskenbaar. En als het klatergouden kalf overkop gaat, dan ook alles wat zijn bedrog in het kielzog heeft, zijnde de grote variëteit aan contraproductieve werktuigen en technieken waarop Ivan Illich sinds vele decennia nauwgezet en herhaaldelijk de aandacht heeft gevestigd. De auto zal beslist verdwijnen van zodra zijn ruilwaarde verdwijnt, want alleen zij hoefde te liegen om zichzelf in stand te houden: niets blijkt immers zuiniger energie te leveren dan het 'primitieve' biologische 'mechanisme' dat toelaat dat een trekvogel tweeduizend kilometer door de luchten reist met als enige brandstof een paar gram vet. En ik zal die zin nog eens herhalen omdat al te vaak gebleken is dat waarheden die niet genoeg herhaald worden slechts een slag in het water zijn, wat zonde is: de auto zal verdwijnen van zodra zijn ruilwaarde verdwijnt, want alleen zij hoefde te liegen om zichzelf in stand te houden. Niets blijkt zuiniger dan het 'primitieve' biologische 'mechanisme' dat toelaat dat een trekvogel tweeduizend kilometer door de luchten reist met als enige brandstof een paar gram vet!
Uiteraard zal niet alleen de auto verdwijnen: elk 'gesofisticeerd' werktuig dat men zich in de voorbije paar eeuwen als een onmisbaar product van de vooruitgang van de technologie heeft laten aanpraten, deelt in het lot der eindigheid waarin alle leugens delen: van de vaatwasmachine en de elektrische citroenperser tot en met de instituten die geacht worden onze gezondheid te reguleren, onze opvoeding, onze cultuur en zo meer. Al die zaken immers zijn overbodig en, bovendien, schadelijk: ze zijn ons aangepraat, niet omdat ze nuttig waren voor de koper, doch alleen omdat ze hun verkoper rijker konden maken. Ze hebben slechts een ruilwaarde gehad, nimmer enige verbruikswaarde. Zeer in tegendeel hebben zij hun gebruikers slechts belemmerd in hun doen. De auto heeft zich geprofileerd als tijdbespaarder, maar al zijn bezitters hebben moeten ondervinden dat zij dagelijks vele uren moesten werken om op de dagelijkse verplaatsingen enkele minuten uit te kunnen sparen. Velen reden per auto naar het werk om dan met hun loon die auto af te betalen en allen staan ook in de file en delen in het lot van de kettingroker die eigenlijk vier keer minder kankerverwekkers in zijn longen krijgt dan de 'file-fiel', om een term van de Vlaamse dramaturg Dirk Biddeloo te gebruiken. Want een echte liefhebber van files moét men zijn als men ondanks al de hier opgesomde en nog vele andere nadelen blijft volharden in het scanderen van de slogan: "Mijn auto, mijn vrijheid!"
Edoch, niet alleen de auto maar dus àlle zogenaamde cultuurproducten welke door het kapitaal zijn voortgebracht - of beter: door het bedrog dat met de hebzucht samenhangt - lopen op hun laatste benen, en wellicht keren wij terug naar de tijd van paard en kar. Onmogelijk, zegt u? Ha, noodzakelijk zal het wezen...
(J.B., 15 oktober 2008)
(2) Van ruilmiddel tot god
Geld: het is verworden van middel tot doel, van ruilmiddel tot einddoel - of is dat onmogelijk? Kenner van de marxistische economie, Ernest Mandel, wijst er ergens op dat als geld een doel wordt, dit onmogelijk is tenzij zijn bezitter het kan vermeerderen. Geld op zich is inderdaad niets: het dankt zijn zin aan het feit dat men er wat kan mee doen. Geld oppotten om het nooit te gebruiken is volstrekt zinloos... tenzij de bezitter met zijn geld een of ander spel gaat spelen. Er is immers de werkelijkheid en er is het spel - noem dat voor mijn part "de werkelijkheid van het spel" - maar daarbuiten is er niets meer. Mét zijn ruilwaarde verliest het geld elke werkelijkheidswaarde, en dan kàn het nog slechts betekenis hebben in een spel. Een absurd spel weliswaar, want een spel dat de geldbezitter speelt met zichzelf - en uiteraard met zijn geld... voor zover een mens met papier spelen kan - maar op andere personen heeft wat hij doet dan geen betrekking meer.
Geld haalt zijn enige betekenis uit het feit dat men het ooit kan uitgeven, en de aantrekkingskracht van geld komt daar rechtstreeks uit voort: geld is macht, het is potentie of mogelijkheid. Reeds Aristoteles worstelde met het probleem van potentie en actualiteit - 'krachten' die zich onderling net zo mysterieus verhouden als massa en vorm of als vrijheid en verplichting.
Geld is pas geld omdat het kàn uitgegeven worden maar tegelijk moét geld ook worden uitgegeven teneinde zijn eigenlijke werking te kunnen uitoefenen. Edoch, door zich te manifesteren verliest het ook zijn waarde. Het geld manifesteert zich pas ten koste van zichzelf - zo zou men kunnen stellen, want eenzelfde persoon kan eenzelfde muntstuk geen twee keer uitgeven. En die eigenschap heeft het geld dan gemeen met nog een andere zaak, namelijk... met de leugen.
De waarheid kan men eenmaal vertellen en daarna nogmaals, een derde keer en een eindeloos aantal keren: zij blijft immers van kracht, ze blijft onderrichten wie haar aanhoort. De leugen daarentegen kan principieel slechts eenmaal worden verteld - omdat ze uitsluitend onder de mom van de waarheid kan worden verteld - wat onwaar is, is immers niet waard aanhoord te worden . Eens de leugen gesproken werd - uiteraard met de bedoeling anderen te misleiden - kan ze, nadat ze haar kwaad heeft aangericht, principieel door om het even wie weerlegd worden, en is geen mond meer veilig die haar nog durft uit te spreken. De leugen verliest haar kracht door haar gebruik, ze wordt ontwaard van zodra ze benut wordt, ze manifesteert zich ten koste van zichzelf en daar kraait dan ook geen haan meer naar want, in fel contrast met de waarheid, is zij een middel en geen doel. Meer bepaald is zij een middel om macht uit te oefenen over anderen. "Op een ongeoorloofde wijze", zo hoor ik iemand daaraan toevoegen, maar stelt men zich wel eens de vraag of het ooit geoorloofd kàn zijn om zijn macht over derden te doen gelden? Met geld, zo zal iemand nu misschien antwoorden? Welnu, dan heeft men het ons inziens bij het verkeerde eind, want macht uitoefenen over derden is volstrekt immoreel als het niet om de macht der waarheid gaat, en bovendien kan machtsuitoefening niet worden verschoond met het feit dat zij systematisch of door iedereen wordt toegepast.
Edoch, is deze invalshoek die het geld uitsluitend aan de leugen koppelt, niet al te zwartgallig? Immers, wordt bijvoorbeeld ook voedsel niet ontwaard door het op te eten? Wordt de tijd niet gedood door hem te gebruiken? Sluit de liefde voor een mens het huwelijk met alle anderen niet uit?
Maar deze vergelijkingen snijden helemaal geen hout. Het mechanisme van potentie en actualisering - de mogelijkheid en zijn uiteindelijke benutting - is niet zo eenvoudig als dat wel kon uitschijnen. Reeds in de eerste hoofdstukken van het bijbelse boek Genesis wordt men zich daarvan bewust, met name als daar blijkt dat de menselijke gehoorzaamheid aan het goddelijke verbod om van de boom van de kennis te eten, van kracht is en haar vruchten afwerpt precies omdàt en zolang als zij zich niet manifesteert. Van zodra de mens het verbod overtreedt en in weerwil daarvan ook daadwerkelijk van de appel eet, blijkt klaar en duidelijk dat het verbod geen extern onderwerp had buiten zichzelf: de overtreding blijkt haar eigen bestraffing en een manifestatie kan niet anders dan een overtreding zijn: de ongehoorzaamheid. De gehoorzaamheid daarentegen moest uiteraard geheel ongemanifesteerd blijven.
Op dezelfde manier is de waarheid vanzelfsprekend en hoeft ze eigenlijk niet gezegd te worden zolang als er geen kwaad bestaat dat over haar licht een schaduw van onvanzelfsprekendheid probeert te werpen. Eenzelfde vanzelfsprekendheid heeft het voedsel, dat weliswaar wordt opgebruikt door het te eten, doch dat als zodanig onuitputtelijk is omdat de natuur die het voortbrengt, essentieel regeneratief is en het principieel eindeloos kan blijven voortbrengen. Hetzelfde geldt voor de liefde, die men principieel aan allen kan toedragen, precies omdat zij waar is en als zodanig onuitputtelijk. En de tijd glijdt enkel door de handen van diegenen die hem tellen alsof hij gelijk was aan het geld. Edoch, Augustinus indachtig, is, althans voor God, een dag zoals de eeuwigheid. Het kan dus wel degelijk worden gezegd dat het geld datgene gemeen heeft met de leugen dat het eindig is, uitputtelijk en zeker niet regeneratief zoals het leven maar daarentegen onvruchtbaar, dor en doods.
De vermeende vruchtbaarheid die aan het geld wordt toegedicht, is feitelijk even bedrieglijk als het wezen zelf van het geld, dat enkel bestaat op grond van afspraken... die alleen maar nageleefd worden uit dwang en die overtreden zúllen worden van zodra die dwang om de een of andere reden wegvalt. Het beleggen van geld bij een bank wordt vergeleken met het zaaien van graan op een akker, maar die voorstelling is hoogst verfoeilijk en leugenachtig: geld vermenigvuldigt zichzelf niet, het leeft immers niet, en banken zijn geen vruchtbare akkers. Akkers schenken hun rijke bodem aan het graan en laten het op die manier ook groeien, maar munten zijn geen graantjes en banken geven niet omdat ze alleen maar worden opgericht omwille van zichzelf: niet om te geven maar om te ontnemen. De gehele voorstelling van het bankwezen, de kredietinstellingen, de beleggingsmogelijkheden en alles wat daarmee te maken heeft, is een fantoom dat zich bedient van de vormen van het levende, maar dat in wezen nog doder is dan het stof en de stenen. En het bankwezen is niet zomaar doods: het zuigt bovendien het leven uit zijn misleide klanten weg, die zich immers ten dienste stellen van wat een middel hoort te zijn.
Maar wat gebeurt er wanneer mensen zichzelf tot slaaf maken van hun eigen middelen dewelke eerst tot doel werden verheven - weliswaar tot een doel in een welbepaald spel? Aan het middel wordt dan veel te veel lof betuigd en aan de mens des te minder, niettemin het middel eigenlijk tot zijn dienst hoort te staan. Het middel is dan eigenlijk een ander doel gaan dienen dan zijn oorspronkelijke doel, namelijk de mens, die dat middel in zijn bezit heeft: het geld is niet langer een middel waarmee men waren tegen andere waren ruilt, maar veeleer is het een middel waarmee men anderen (dan zichzelf) (aan dit middel) onderwerpt.
Want bij het onderwerpen van zichzelf aan zijn middelen houdt het geldspel vanzelfsprekend niet op: wie slaaf is geworden van zijn fortuin, verdraagt ook niet langer dat anderen dit niét zijn, en hij dwingt die anderen in het gareel van het spel dat hij heeft bedacht en onder het toeziend oog van de god die hij nu zelf aanbidt. Want zoals met een godsdienst gaat het ook met de cultuur van het gouden kalf: wie het kalf aanbidt, wil dat ook anderen dat doen, hij wil zieltjes winnen, want hij verdraagt de vrijheid van de anderen niet, omdat de vrijheid van de anderen zijn eigen slavernij te kijk stelt. Hij wil nu voor zijn 'godsdienst' het alleenrecht en daarin wil hij de opperpriester zijn, de hoogste gunsteling van de enige 'god', met alle anderen onder zich. Een andere manier om dit absurde spel alsnog enigszins geloofwaardig en ongestoord te kunnen spelen, is er immers niet.
Anderen onderwerpen aan de eigen macht, is sowieso immoreel en ontoelaatbaar, daarom ook is er een tussenpersoon nodig en dient men een god uit te vinden voor wie elkeen moet knielen. Als men dan zelf de gunsteling wordt van die god, is dat vanzelfsprekend mooi meegenomen, want dan verkrijgt men de positie die eerst onmogelijk was, namelijk met alle anderen onder zich en toch zonder dat vervelende ethische bezwaar inzake de onderwerping van anderen aan zichzelf. De creatie van de godheid dient wel geloofwaardig te zijn: vandaag volstaat een door zijn omvang imponerend beeld niet meer en rest alleen een god die men echt niet missen kan. En in het huidige maatschappelijke verkeer is dat inderdaad het simpele ruilmiddel zonder hetwelke men binnen de kortste keren honger lijdt en kou en dorst... Alleen wie het leed en de dood tarten, kunnen nu nog atheïst zijn.
(J.B., 23.10.2008)
|