Evolutionisme-creationisme, sciëntisme-theïsme. Professor Johan Braeckman versus imam Nordine Taouil in De zevende dag op Canvas, 3 februari 2008.
Schijn bedriegt. Wat moest doorgaan voor een strijd tussen een evolutionist en een creationist is in feite een (handige) verkapping van een heel andere tegenstelling, namelijk die tussen, enerzijds, het sciëntisme en, anderzijds, het theïsme. Het geloof in de menselijke wetenschap wedijvert met het godsgeloof; de mens wedijvert met zijn Schepper.
Deze verkapping kon met voorbedachte rade worden gecreëerd, namelijk waar een van de beide partijen - de sciëntisten of de theïsten - impliciet (en onterecht) de scheppingsgedachte en de evolutie-idee als elkaar noodzakelijk uitsluitende stellingnamen wist voor te stellen. Edoch, zij kan evenwel geheel onbedoeld wezen en aldus gewoon volgen uit onvergeeflijke slordigheid welke zijn intrede doet waar de rustige en naar de waarheid zoekende rede bezoedeld werd met een onterecht streven naar macht en naar eer.
In de genoemde (al dan niet bedoelde) vertekening van het probleem wordt abstractie gemaakt van het feit dat schepping en evolutie onderling incommensurabele begrippen zijn, en wel hierom dat zij de dingen vanuit onderling volstrekt onverenigbare niveaus benaderen. Het geëvolueerde veronderstelt immers noodzakelijk in elke ontwikkelingsfase een voorafgaande toestand in een voorafgaande fase, terwijl eenzelfde zaak, dit keer beschouwd als zijnde iets dat geschapen is, helemaal geen voorafgaande fase kan kennen, daar zon fase aan de scheppingsdaad en dus ook aan het bestaan van de zaak zelf zou voorafgaan.
Om die reden kan, bij voorbaat, het geschapen zijn van de mens, met zijn geëvolueerd zijn helemaal niets te maken hebben, en moet een voorstelling van zaken waarin deze twee karakteristieken als elkaar uitsluitend worden voorgesteld, zonder meer als oneigenlijk van de hand worden gewezen.
Wel lijnrecht tegenover elkaar staan het sciëntisme en het theïsme, welke allebei vormen zijn van geloof. Het sciëntisme gelooft in waarheden verkregen met behulp van de zogenaamde wetenschappelijke methode. Zon waarheden zijn echter noodzakelijk voorlopig, en ook worden zij zeer sterk beperkt door hun gebondenheid aan de gehanteerde wetenschappelijke waarheidscriteria, waardoor ze - uiteindelijk - tevens onbruikbaar worden in functie van alle mogelijke menselijke einddoelen, zoals bijvoorbeeld het geluk. Dit moet reeds geheel duidelijk worden in het feit dat de genoemde waarheden te herleiden zijn tot kwantificeringen van (in wezen niet kwantificeerbare) kwaliteiten, terwijl ze nochtans worden gegrond door specifieke waarderingen welke meer bepaald de gehanteerde waarheidscriteria bepalen. In de uitoefening zelf van de wetenschappelijke methode wordt niet alleen de mens tot maat der dingen, maar gaat de mens als meter der dingen zich bovendien onderwerpen aan door hemzelf gehanteerde meters. De onafwendbare vervreemding tussen mens en wereld maar ook de zelfvervreemding die daaruit volgt, kent een exponent in de angstaanjagende tegenstelling tussen, enerzijds, de bekomen (volstrekt gemathematiseerde) waarheden en, anderzijds, de menselijke betekeniswereld waarin die "waarheden" even volstrekt onvertaalbaar zijn, wat hen tot absurde waarheden maakt, tot wartaal. En dat de menselijke arrogantie daartoe moet leiden, wordt alvast gezegd in de Heilige Schrift - het ultieme referentiepunt van de betrokken theïsten.
[NB: Voor een omstandige kritiek op het sciëntisme (/fysicalisme), zie: http://www.bloggen.be/bethina ]
(J.B., 03.02.08)
|