Dr. Cosyns' provocatie en de euthanasiewetgeving
De jongste provocatie inzake de euthanasiewetgeving lokt een nieuw debat uit over wat kan en wat niet. Blijkbaar stellen sommigen zich nu voor het eerst de vraag of er een verschil is tussen, enerzijds, doding ingevolge een actieve en doelgerichte daad, zoals de toediening van een dodelijke dosis barbituraten en, anderzijds, doding door het plegen van verzuim aan een levensreddende daad, zoals dat gebeurt bij het laten uitdrogen van een terminale patiënt.
In het geval van actieve doding is er meestal geen probleem voor de rechter, aangezien dan over de intentie van diegene die doodt, nauwelijks discussie kan bestaan: iemand zal zeer zelden per ongeluk een geladen pistool richten op zijn vijand, of een dodelijke dosis barbituraten toedienen aan een patiënt. Maar inzake verzuim is de intentie van diegene die niet handelt meestal veel minder duidelijk, ook al omdat in dit geval ook zaken zoals de menselijke feilbaarheid kunnen geacht worden in het spel te zijn. Precies de uiteindelijke onkenbaarheid van de intenties van de dader, maakt het verschil tussen deze twee vormen van 'doding' onmiskenbaar. Edoch: er is nog een factor die vaak wordt over het hoofd gezien en... die dit verschil in deze zaak irrelevant maakt!
Stel dat de media aankondigen dat hongersnood een gans volk bedreigt en dat elke gift ter waarde van, bijvoorbeeld, tien euro, een mensenleven redt: is dan al wie eraan verzuimt om zijn steentje bij te dragen, schuldig in geval er ondanks de actie alsnog slachtoffers vallen? En hier spelen duidelijk zaken mee zoals verantwoordelijkheid en plicht. Wie zichzelf verantwoordelijk acht, zal zich moreel schuldig weten, maar geen rechter kan ook maar één burger veroordelen als die rechter niet eerst zelf zijn laatste duit heeft uitgegeven tegen die hongersnood. Bovendien eist het gelijkheidsbeginsel dat dan ook alle burgers worden aangeklaagd...
Maar voor een arts wiens verantwoordelijkheid en plicht het krachtens zijn eigen eed (van Hypocrates) is, om het leven van zijn patiënt te helpen redden, liggen de kaarten anders: hij kan geen onopzettelijk verzuim inroepen omdat hij mag en moet verondersteld worden zijn vak te kennen en tenminste te weten dat wie geen voedsel krijgt toegediend, sterft. Een arts die een patiënt laat uithongeren, doet daarom exact hetzelfde als een arts die euthanasie pleegt door zijn patiënt te vergiftigen.
Een wetgeving die de twee genoemde vormen van doding door artsen alsnog discrimineert, is bijgevolg hypocriet, en wel in die zin dat zij de verantwoordelijkheden en de plichten inherent aan het beroep van de arts, impliciet miskent. Zo'n wet holt tevens actief het intentie-begrip uit, niettemin de werkelijkheidswaarde daarvan zich onmiskenbaar manifesteert waar de wetgever duidelijk rekening houdt met zaken zoals 'opzet', 'verzuim' en 'menselijke feilbaarheid'.
De recente provocatie vanwege een arts, is dus welkom. Maar de oplossing van het probleem kan duidelijk niet liggen in een 'uitbreiding' van de euthanasiewet, daar zij nu reeds de consistentie van de wetgeving verstoort en op den duur alleen tot nog veel grotere absurditeiten zal leiden.
J.B., 4 juli 2007
|