Uit de bloemen en de bomen,
stijgt een onbepaalde klacht,
's avonds als ik zit te dromen,
en gedwee mijn weemoed wacht.
En uit alle de gewesten,
rijst een zang van droefenis,
omdat ginds in het rode westen,
het zonlicht aan het sterven is.
Ik zit naar het sparrenbos te staren,
waar die stralen stervend zijn,
ik wou zo gaarne wat glans vergaren,
voor mijn droevig zielekijn.
Maar ze daalt reeds in de bomen,
en haar stralen houdt ze bij,
ze heeft mijn blijheid meegenomen,
en wat weemoed liet ze mij.
Stil, o stille, ik voel het komen,
milde weemoedsmelodij,
zachte, wondere weeldestromen,
brengen mijn gedichten bij.
Stil, o stille, ik hoor de akkoorden
klagen door de schemering,
ik voel geen tranen, ik weet geen woorden,
ik vind alleen herinnering.
Dank o zon, dat gij mijn zangen,
als gij in het leven slapen gaat,
voor deze grauwe gasthuisgangen,
mild en goed behouden laat.
Dank o weemoed, dat gij dromen
zendt door mijn droefenis,
wijl deze donkere dagen komen,
wijl mijn zon gestorven is.
06-05-2015, 00:00
Geschreven door André
|