Aardig, grillig zonnestraaltje,
zeg, hoe drong je door tot mij?
vensterraam en voorhang, schoof ik
dicht daareven. Mijmerij
keert zich af van licht en leven,
zoekt alleenzijn, duisternis;
trek terug, hier helpt geen mallen;
al uw speelsheid slaat hier mis.
Doch, wat komt ge dartelen, stoeien
op mijn vers beschreven blad?
"Weemoed" was het laatste woordje;
daar, ja, staat het, half nog nat,
waarom hecht ge u aan al die letters,
zonnestraaltje, juist aan die,
tot ze doof en rossig worden,
tot ik hen met moeite zie?
O, ik versta u, niet bestand is
weemoed voor uw vriendelijk licht;
weemoed is een zwarte schim,
die voor het zonnestraaltje zwicht;
als een vijand, heimelijk strelend,
sluipt hij in het mensenhart,
voedt het met zijn zoete giften,
geeft het over aan de smart.
Dank u, dank u, hemelbode,
hier is thans uw taak volbracht;
ga nu verder, waar nog anderen,
zuchten onder droefheids macht,
dring door vensterblind en luiken,
tot ge uw oude vijand vindt,
tot ge met uw gouden schichten
hem doorborend, overwint.
30-07-2015, 00:00
Geschreven door André
|