Waarom altijd wenen,
altijd klagen, nooit éénen
enkele stond, of met een traan
in uw blinkende ogen staan,
op met u, laat dat af, kom,
luister naar het gerinkel van de beltrom.
Laat mij droef en treurig wezen,
niemand zal mij ooit genezen,
diep ligt de wonde, daar,
zwijg en laat mij maar.
Niemand heeft er immer nog getreurd, om
het klinkende gerinkel van de beltrom.
Nacht is het voor mij, altijd nacht, en
vruchteloos blijf ik altijd wachten,
komt er geen dag meer? Is hij daar?
Het is nacht en maneklaar,
en al de sterren in de lucht, rom,
luisteren naar het gerinkel van de beltrom.
Blauwe wolken, groene weiden,
geen van beiden kan ik lijden,
zwart is alles rondom mij.
Zwart, dat ziet gij rondom,
omdat gij niet luistert naar de beltrom,
zijn de bloemen weg, zij zullen
wederom de lente vullen,
en welhaast al over het mos,
kruipt het lekend beekje los,
lachend en dribbelend over het mos, om
het schudden van de rinkelende beltrom.
Waar zijn de zonnelonken,
die weleer mijn ogen dronken,
weggesluierd onder het groen,
binst de tranen van de noen?
Kom mee met mij, ik leid er u naartoe, kom,
kom mee, de zon ligt in de beltrom.
Al mijn beste vrienden, allen,
zijn mij één voor één ontvallen,
Eén is u gebleven, dat is God, kom,
luister naar de engel met de beltrom.
Wie nu onze liefde klagen,
Wie ons gloeiend hart opdragen,
mensen, dieren, planten, al,
al dat leefde of leven zal,
monkelt op het ronken van de trom,
huppelt op het rinkelen van de beltrom.
beltrom= tamboerijn
24-12-2014, 00:00
Geschreven door André
|