De zwerfzieke wind, huppelend moe,
slaat de gazen wieken toe,
en verschuilt zich in het groen,
van het frisse meiplantsoen.
Luistergraag als maagden zijn,
komt daar een lief maagdelijn,
luisteren in het gewelfd prieel,
naar het gezang van filomeel.
Het nachtegaaltje moe gekust,
zingt zijn gaaike in de rust,
hij prijst de zaligheid der min,
voor zijn tedere hartsvriendin.
Het meisje ontvangt dat zoet akkoord,
het minnelied voor het eerst gehoord,
en het zoete mijmeren moe,
slaat zij de zijden wimpers toe.
De wind, de stoutert, die het verried,
heeft de tedere maagd bespied,
en zijn schuilhoek weer ontvlucht,
bracht mij de boodschap met een zucht.
31-05-2014, 09:22
Geschreven door André
|