Rustig genieten van gedichten, liedjesteksten, muziek, vertellingen, prenten en foto's.
Welkom in mijn thuishaven. Zoals het klokje thuis tikt, tikt het nergens.
21-09-2013
Ik zie. Marie Metz-Koning
Ik zie in nevels van het onbegrepen en ongeweten leven, dolend gaan: de vage mensen in hun vage waan, met voeten die slavenketenen slepen.
Ik zie hun zielen al van angst beknepen, hun daden zonder zekerheid gedaan, hun woorden die maar aarzelend henengaan, hun ogen die in leugendromen dwepen.
Hier zie ik lichten, soms een enkele blik, en daar een hand, maar in een half gebaar, soms zonneluister op wat glanzend haar, en altijd weer: het verschrompen als in schrik.
Ik zie de mensen in vreemde, vage scharen, als oude kinderen, die nooit volwassen waren.
1919
21-09-2013, 07:42
Geschreven door André
20-09-2013
In vrede. Frits Tingen
Het stervende gebladert, valt stil op aarde neer, het leven wordt vergadert, tot zijn oorsprong weer, het heeft zijn taak volbracht, miljoenen levens sterven zacht, in diepe vrede.
Dit is het grootste wenden, van het leven naar de dood, die straks weer uit zal zenden, de kracht die tot hem vlood, opdat het kleine deel vergaat, en het grote leven zelf bestaat, in sterke vrede.
Het hart van wie dit sterven, met binnen ogen ziet, het hoort de ritmen zwerven, van het nooit volzongen lied, dat door de dood het leven wil, en voelt zichzelve wijd en stil, in deze vrede.
20-09-2013, 07:25
Geschreven door André
19-09-2013
Nu het nacht is. Frits Tingen
Wie
roept mij nu het nacht is,
en lokt
met vreemd geluid,
mijn
geest die moe gedacht is,
de tent
der ruste uit?
Mijn
denken lag gedoken
en mijn
bewustzijn sliep.
Was
daar een woord gesproken?
Was
daar een stem die riep?
Ik lig
nu het leven zacht is,
te
luisteren diep en stil,
wie
roept mij nu het nacht is,
wie die
mij wekken wil?
Ik ken
u, sterke strever,
uw
ritme in mij leeft,
gij
zijt de levengever,
die mij
geroepen heeft,
wanneer
gij roept dan zing ik,
het
lied dat ik ontving,
en mijn
vermoeidheid dwing ik, te wijken wijl ik zing.
O
schoonheid die verwacht is,
de
lange eeuwen door,
wij
zoeken nu het nacht is,
in het
duister naar uw spoor.
nu
liggen in de steden,
vermoeide
mensen neer,
zij
zijn vol duisterheden,
een afgod
is hun heer.
En
toch heel diep van binnen,
nog
bijna onvermoed,
wil
daar een lied beginnen,
wat
bruist daar in hun bloed,
omdat
hun ziel versmacht is,
en al
hun vreugd vergaan,
roept gij hen nu het nacht is,
dat zij uw woord verstaan.
Wil gij
hun wezen wekken,
roep
heel uw volk bijeen,
dat
zich hun harten strekken
naar uw
gemeenschap heen,
door u
omhoog gestoten,
stijgt
in hun ziel uw geest,
eens
vieren zij als genoten,
uw
eeuwig wordingsfeest.
Wij
weten dat uw macht is,
de
bouwer van de tijd,
wij zingen
nu het nacht is,
daar gij de wording zijt.
19-09-2013, 07:47
Geschreven door André
18-09-2013
De zanger van de nacht. Frits Tingen
De zwakke wind deed tastend zacht de ramen trillen, de zanger van de nacht zat aan mijn bed en zong, mijn ogen zouden zich tot slapen sluiten willen, wanneer geen wonderzang mijn ziel tot luisteren drong.
Ik voelde mij een weelde huivering doorrillen, die rust en moe zijn met een lied tot wijken dwong, ik wou verstaan en alle vage vragen stillen, de zanger van de nacht zat aan mijn bed en zong.
De zanger van de nacht stond aan mijn zij, bij dag: ik wou verstaan en alle vage woorden weten, maar wensen wekkend, altijd onbegrepen lag het lied, en vroeg, en zong in zacht gesmoorde kreten.
Ik weet niet wat zijn zoekend vaag gefluister is, maar altijd hoor ik de zanger in de duisternis.
18-09-2013, 08:50
Geschreven door André
17-09-2013
Het lied dat ik zing. Frits Tingen
Het lied dat ik zing, is klein van geluid, het is niet een ding, dat uit diepten ontspruit, van donkere droefheid, of zwijgende stroefheid, het is maar het lied van een dag.
Het lied dat ik zing, is machtig noch zwaar, het gaat in een kring, en het keert weer, tot waar het eerst werd gewonnen, uit lichtende bronnen, het is maar het lied van een dag.
Het lied dat ik zing, is helder van toon, stil jubelend ging het omhoog, en zo schoon, als ik nooit durfde hopen, bloeit het nu open, het is maar het lied van een dag.
Het lied dat ik zing, is vrolijk en vrij, zo even ontving ik het, gretig en blij, nu laat ik het huppelen, als klinkende druppelen, het is maar het lied van deze dag.
1921 Frits Tingen. Nederland 1900-1982
17-09-2013, 07:47
Geschreven door André
16-09-2013
Donder en bliksem. Hijman Binger
Als donkere donderwolkkolossen, met bulderend geweld, hun koppen op elkander botsen, waarom zo bang ontsteld?
Van het bulderen hebt ge niets te duchten, het deert uw huis noch hof, van louter bolle wolkgeruchten, nooit iemand een letsel trof.
Wat ducht ge? Het zijn de tongenspitsen, van een stille bliksemslang, die uit haar schuilhoek neer komt flitsen, met slinkse kronkelgang.
Geen holle donder is te vrezen, al beeft ge van het misbaar, een fijne bliksem is een wezen, waarvoor u God bewaar.
1883
16-09-2013, 07:43
Geschreven door André
15-09-2013
De nachtegaal 7. Hijman Binger
En ginder diep in somberheid verzonken, pal boven de onheilsplek, vast aan zijn tak geklonken, daar kwijnt, daar treurt de nachtegaal. Door bevend lover boort een hemelstraal, flikkert in het oog van de eenzame zanger, daalt op zijn uitgemoord, ontredderd nestje neer, en tergend toont hem al, al zijn ellende weer. Dat hardt, neen dat hardt hij niet langer. Zijn kopje gonst, zijn hartje bonst, al bang en banger, de nachtelijke stilt, wekt vuurvenijn, in boezempijn, zijn borst zwilt, en jaagt en zwoegt, van smart doorwroegd, zijn bekje trilt, en heft van de aard, in het schemerduister, zich heftig hemelwaart. Daar breekt hij los, nu luister, luister, een zilveren tranenstroom ontspringt zijn kluister, doorwoelt, doorbruist de kalme, ruime lucht, in ongestuime vlucht, voortstuivend, tot eensklaps zijn keel adem derft, zijn felle klacht besterft, in stil gesnik, en wegsterft in een zucht. Het is uit. Nu niet, nu niet, nu huiverdroef gefluit, al zoetjesaan, en toen, zoetvloeiend stemgestoei, weemoedig teer, sidderend, kwelend, gekwinkeleer, herinnerend hun minverkeer, hun keuterig hoekje in huwelijksbloei, hun woelig troepje, hoe mooi in groei, en nu, nu, nu? Hoe wreed, hoe gruwzaam wreed, hoe schuw, niets, niets dan rampspoed bar en zwart. Een stukkend nest, verbrijzeld hart, is al wat van zijn liefde rest. Al wat hem dierbaar was, te niet, te niet, en wild en wilder stormt des zangers wanhoopslied, doorbruist, ontroert de kalmte der ruime lucht, in ongestuime vlucht. En op dat heilloos lied, die schelle zielerouw, ontwaakt en trilt de landouw.
En het bruidje, luisterend met halfgeloken ogen, ziet op, en teder glimlachend tot haar gemaal, en drukt zijn hand, en roemt van blijdschap opgetogen: "Wat zingt hij goddelijk mooi, die fiere nachtegaal."