Rustig genieten van gedichten, liedjesteksten, muziek, vertellingen, prenten en foto's.
Welkom in mijn thuishaven. Zoals het klokje thuis tikt, tikt het nergens.
14-09-2013
De nachtegaal 6. Hijman Binger
Het breed portiek der donkere lindelaan, heropent plotseling heel de sterrenoceaan, en gunt door het ruim, hun blik opnieuw ruimbaan. Zij wandelen het voetpad rond van het open bosrondeel, omringd door een drang van reuzebeukelaren, tengere elzen met hun waaierkapiteel, abelen, het forse lijf in wit fluweel gehuld, bomen die hovaardig nederstaren, als het adellijk geslacht der bossen, op luitebomen, zwellende van bloesemtrossen. Een koningseik, krom onder het gewicht der jaren, beheerst vooraan het spookachtig schouwtoneel, vol tintenwemeling en schemerglansgespeel. Nabij het dicht beluwend haagstruweel, noodt hen een boerse bank, bij alle jonge paren uit de omtrek, vermaaard en uitverkozen, om rustig al kozende te pozen, getuige mee van liefdejokkernij, (1) van zoete dromerij, van eden lang verzaakt, en hartstocht lang bestorven, een album tevens, plomp met namen volgekorven, en koppelletters, wild verwarreld ondereen.
Het midden van het rondeel glooit rondom naar beneen. Daar glimt een vijver, waar bedwelmt van zoete roken, in het hagelwit of goudgeel kleed geloken, op weelderige, satijnen peluwstoelen, de waterleliën zacht heen weer wiegelen, rieboord en pinksterbloem in suizeling, weerspiegelen de sterren hun gloed in koele, met glinstervisjes stoelewoelen, die in hun wereld van lichtgroen kristallijn, elkaar om buit belagend, omkrioelen zich even dwaas als wij, vergapend aan de schijn. Hier slenteren zij, de jonge trouwgenoten, het maanlicht blinkt, om het lachend blank gelaat der zielsaanbedene, dat hij dwepend gadeslaat. En haar hand in zijn palm gesloten, zacht prangend roept hij in verrukking uit: Wat schoonheid overstraald mij de schoonheid van mijn bruid?
(1):jokkernij=scherts
14-09-2013, 07:52
Geschreven door André
13-09-2013
De nachtegaal 5. Hijman Binger
Daar kuiert zij aan zij, geschakeld aan elkaar, door het lichtloos verwulf der lindengaanderij, een minnekeuvelend paar. Een etmaal pas getrouwd, een paar dat evenals de nachtegalen, in het hart ginds van het groen, jaloers van zonnestralen, een bruiloftsnestje heeft gebouwd. Twee harten blakend in hun liefdeslente, een bloeiseizoen, zolang het wil duren, zonder ende, een blijde droom van eeuwige jeugd, vergoding, troeteldienst en eeuwige huwelijksdeugd, van kwistig onderling behagen, van twistloos mondeling verdragen, bruisende droom van zinnelijk geneugd. Een tovergaarde visioen, vol gloeiende rozen, bloemrijk, welig immergroen, en feestelijk bonte kleurenlichtjes, vuurwerk, gezang en dartele dansmuziek, glimvlinders uitgedost in irismozaïek, huppelende kinderen met schalke aangezichtjes.
Een droom, van sterrenpracht en gulden tintelgloed doorvloeid, een morgendroom bij wakkere open ogen, een droom, te vaak helaas bedrogen en gelogen, een huichelend spel van het gul en tintelend bloed, een droom waaruit zich snel de plicht losmaken moet, een droom die menigeen verschrikt ontwaken doet, en dan, och ja, evendra vergeten als vervlogen. Een onvergetelijke droom die elke oprechte ziel, wier liefdesvuur de vuurproef hield, haar leven lang houdt opgetogen, en wat ook het hart, en wat herinnering ontviel, ontvlood, wat lotbeschik en leven medebracht, of medenam, blijft spelen in het gedacht. En de eega over het graf, het dierbaar graf gebogen, de gade teergeliefd, in schreiensblinde nacht, in doodse nacht van rouw, gelijk een heugenisbeeld, troostrijk tegenlacht. O heerlijk zoete droom van jonge liefde en trouwe, gelukkig paar, bidt wat gij bidden kunt, dat de hemel u spare, in het vredig nestje u, voor en bij elkaar houwe.
13-09-2013, 07:02
Geschreven door André
12-09-2013
De nachtegaal 4. Hijman Binger
En rondom lacht de lente in het vreugdezonnig lommer, en luidkeels juicht en joelt de wildzang om zich heen, natuur bekommert zich om wanhoop, rouw noch kommer, zij leeft van marteling, groeit in ondergang en dood. Zij geeft het zwakke aan het sterker bloot, verwekt het klein ter offerprooi van het groot, zij weet van het goede noch van het kwade, weet van ontferming noch genade. Natuur kreunt zich aan ellende noch harteleed, en spottend met der schepselen zielsgevoel, smoort in des levens kamprumoer en vreugdgevoel, des levens lijdenskreet.
De nachtgodin heeft bosschaadje en veld en hoven, van al hun gloed, hun roes, hun lentelust, amechtig in geruste droom gesust, (1) om het vergezicht een dauwgordijn geschoven. Heel het landschap met een luchtig sluierkleed, van glinsterend zilverwaas gespreed. Met lichten zonder tal wil zij de dag verdoven, hem overschaduwen in pracht en majesteit, in schitterende hemelsheid. Geheimelijk ontlokt zij aan de boezemzuchten, van het sluimerend lentekroost de zoetste bloesemluchten, en wuivelt uit het golvend kruinenmeer, (2) een frisse kruidengeur verkwikkend heinde en veer. Zij wekt in mos en gras miljoenen kunstenaartjes, wier fijne toverfluitjes, en vleugelharpsnaartjes, de stilte doorsuizelen met stille trilgeluidjes. De nachtvorstin houdt feest in veld, bosschaadje en hoven, haar kalme, ontzaggelijke majesteit, bekoorlijk heldere hemelsheid, gaan al de luisterpraal van deze lentedag te boven.
(1):amechtig=vermoeid (2):wuivelt=verspreidt
12-09-2013, 10:25
Geschreven door André
11-09-2013
De nachtegaal 3. Hijman Binger
Hoe lieflijk steekt het ouderpaar, hun kopjes bij elkaar, wat zijn die vlerkjes flink aan het wassen, mooi bruinblond van kleur. Ras fladderen zij, het kan een luttel poosje lijden, op eigen wieken om hun voedsel rond, en gaaike en wijfje hupt van hoopvol zielsverblijden. Dan fluitert en fluistert zo lustig zo druk, in hartelijk verkeer, in bezielend geluk. Daar gaan de kleintjes weer aan het piepen, weer aan het gapen, en moeder zwenkt, en vader zwenkt, vliegt op en het bosje uit, om nog een ei te rapen. Daar zwiert hij weder aan de kant der lindenlaan, strijkt neder, houdt stand, trippelt en staartekwikt, en peurt en pikt, al voor de tiende reis, om het nieuw onthaal, de wakkere nachtegaal.
Gerust van ziel en welgemoed, bewaakt lief moedertje het gebroed, wat ruw gerucht verstoort de lucht? Wat raast daar in het geblaart? Het nieuwsgierig popje, het is der nachtegalen aart, rekt haar kropje, steekt haar kopje, over de rand, buiten de mand. Wat donkere onweerswolken verblindt haar? Wat gele vlammenblik verslindt haar? Zij krimpt terug, omvlerkt haar kroost..., een reuzeklauw verwurgt haar doodse kreet, en met een woeste beet, ontscheurt haar de wouw, haar dunne wieken en donzen kleed. Het verplukte gepluimte, doorstruivelt de ruimte, een knauw, een knak, een bekkenkrak. Lief moedertje is verdwenen, in het staalblauw bit van staal, lief moedertje met al haar klenen. En krijsend ijlt de hemeltijger henen.
11-09-2013, 06:00
Geschreven door André
10-09-2013
De nachtegaal 2. Hijman Binger
Let op, daar heeft hij gauw een mierenei gekaapt, en met zij vracht in het blauwgrijs bekje, doorklieft hij pijlsnel het ruim en duikt de heesters in, rechtaf op het veilig lommerplekje. Van het nederig tempeltje der min, onlangs door zijn en wijfjes arbeid, met overleg en zuinigheid, en schrander, eensgezind beleid, geriefelijk, wondernet van pluisjes, dorre sprietjes, verwaaide flossen en naaldfijne rietjes, komrond gebouwd. Alleen door liefdeplicht, en wederzijdse vlijt, wordt, schoon bij klein profijt, van het kleinste huisje een prettig tehuis gesticht.
Het gaaiken, vrolijk aangewapperd, blijft op de drempel van het woonvertrekje staan, en reikt het eitje, stukgeknapperd, het viertal bekjes aan. Hoe al die schriele nebben, (1) reikhalzen, gapen om te hebben, maar wat telt een mierenei, dat vader moet verdelen, aan zoveel grage kelen? De moeder klapwiekt stil. Wat noodgeschrei? Straks meer, geen ongeduld. Geen huiskrakeel; hun broodspinde is gevuld. Nu kuisen gaaiken en wijfje met hun bei, het pluizig pluimdons glad der wriemelende kleenen, wat heeft zo een nestig troepje al takt vandoen, om ieder op zijn pas te voeden en op te voen. Hoe moeten zij hun zorg verdelen en verenen?
(1):nebben=vogelbek
10-09-2013, 00:00
Geschreven door André
09-09-2013
De nachtegaal 1. Hijman Binger 1885
De lentezon doorsparkt met gulden tintgetover, het glanzige, luidruchte lover, van het heesterrijk plantsoen, nabij het diep verwulf der lindengaanderij. (1) Een oud, een statelijk gesticht van zware stammen, breed gespreide kruinen, dicht ineengetralied en dooreengewoeld. Daar valt de schemering in, bij volle middaglicht, Daar stroomt een balsemzoete koelt. Een donkerviolet tapijt van lommerschauw, volgouden vlammen en sprankels van diamant, stoffeert het ruime pad van kraaknet kiezelzand, de liefste dreef van heel het prachtlandouw.
Wat vogel fladdert ginds, daar ginder, aan de kant van de lindelaan? Hij strijkt zijn veren, trippelt en staartekwikt en peurt in het gras en pikt. Dat is een nachtegaal, aan het fourageren, voor het piepjong, hunkerend nest. De vluggert kent het puik adres wel best, waar het zangrijk volk der buurt zijn miereneitjes raapt. Al zijn miljoenen ook van noden, er liggen kelders volgestapeld in de zoden. Zo houdt het nijver volk, dat werkt en spaart en schraapt, de goddelijke kunst in stand, die het morgenlicht verkondt en leven wekt in het land.
(1):verwulf=overwelfd
09-09-2013, 00:00
Geschreven door André
08-09-2013
Antwerpen in oude prenten 2
Wat is Antwerpen toch schoon. Prenten uit grootmoeders tijd.
08-09-2013, 19:03
Geschreven door André
Laatste liefde. Marie Metz-Koning
Een zwoele nacht, en sterreloos en stil, vol droeve geuren uit dode bloemenmond, O liefde die ik als laatste lafenis vond, neem nu mijn wezen en beveel mij uw wil.
Zijt gij een vlinder, bode van noodlotsgril? Ofwel een god die heel mijn leven wondt? Zijt gij een moeder, troost in stervensstond? Of een klein kindje dat wat spelen wil?
Ootmoedig op het altaar van mijn ziel, bracht ik de laatste lichten en bloemen saam, en luister of niet klinkt uw heilige naam, in het heiligdom waar ik om ontvangen kniel.
O liefde die ik als laatste lafenis wacht, kom lichtend heersen in mijn laatste nacht.