Inhoud blog
  • Nu en Altijd
  • Klein Getijdenboek
  • Microcosmos
  • Xerion
    Zoeken in blog

    Beoordeel dit blog
      Zeer goed
      Goed
      Voldoende
      Nog wat bijwerken
      Nog veel werk aan
     
    Piet Thomas in de pers
    een overzicht
    31-01-2019
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Klein Getijdenboek

    KLEIN GETIJDENBOEK 

    Klein getijdenboek (gedeelte kerkliederen). Tielt: Lannoo; Baarn: Gooi en Sticht, 1997

    Lannoo/Gooi en Sticht, Tielt/Baarn, 1997,187 blz.

    “De psalmen vormen de grootste schat die ons uit het jodendom werd overgeleverd. Ze zijn gedragen door existentiële ervaringen en toch voldoende van individuele verbijzonderingen ontdaan, zodat ze door vele bidders kunnen worden aangevoeld en ingeleefd. Ze vertolken elke mogelijke situatie tussen onrust en heilsverwachting en zijn juist daarom zo actueel.In dit boek brengt Piet Thomas een bundeling van zijn vertalingen en bewerking van 75 psalmen uit deze waardevolle traditie. Soms gaat het om berijmde psalmen en is de afstand tussen de oorspronkelijke tekst en de bewerking niet zo gering. In andere gevallen gaat het om een ritmische vertaling waarbij de oorspronkelijke tekst van zeer nabij werd gevolgd.Het tweede deel van het boek bevat een reeks nieuwe kerkliederen en vertalingen van bestaande hymnen. Ze willen eenvoudig en communicatief mogelijk zijn en op die manier bijdragen tot het mondig worden van een kerkbewustzijn.” Suggesties, september 1997.

    Wilfried Heyvaert s.j. in Jong & Oud, juni 1998

    In zijn degelijke homilie op de vorige oudleerlingendag pleitte Piet Thomas o.a. voor blijvende “aandacht voor liturgische teksten die de religieuze ervaring kunnen stimuleren en begeleiden”; zie Jong en Oud, december 97. Die bekommernis bleek ook al uit zijn boek "De gouden ark,, dat in Jong en Oud van juni 97 werd voorgesteld : "... daarom moet steeds opnieuw uitgekeken worden naar nieuwe teksten voor de liturgie of teksten uit de rijke traditie die in eigentijdse taal herschreven worden". Uit een paar psalmbewerkingen in dat boek konden wij al vermoeden dat Piet Thomas daar een eigen bijdrage wilde toe leveren.

    Toch was het een aangename verrassing kennis te mogen maken met zijn Klein getijdenboek. Daarin wordt ons een rijke oogst aangeboden van zowel psalmvertalingen en -bewerkingen als oude en nieuw kerkliederen. Het is, volgens de verantwoording, "een soort oefenboek voor al wie beseft dat de religieuze ervaring, wil ze levendig blijven, steeds weer met eigentijdse taal gevoed moet worden".

    In het eerste deel vinden we een ruime keuze van psalmen, oude joodse liederen die een grote rol hebben gespeeld in het gebedsleven van Jezus en van christenen van alle tijden. Zij blijven ons tref{en door hun natuurlijke beeldspraak en de verscheidenheid van hun thematiek . Zij zijn nog steeds actueel omdat zij elke mogelijke situatie tussen onrust en heilsverwachting vertolken. Het gaat er, volgens de auteur, «om beproevingen en twijfels, om angst en vertrouwen, om schuld en verzoening, om onrecht en bevrijdingsnood, om oorlog en vrede, om huiselijk geluk en vriendschap met God."

    Piet Thomas heeft ze voor ons toegankelijk gemaakt, vooreerst door "verouderde voorstellingen uit de weg te gaan om de echt waardevolle inhoud en vormgeving meer tot hun recht te laten komen". Maar vooral ook door de eenvoudige, frisse taal in een uiterst verzorgd Nederlands. De behandeling is ook heel gevarieerd: van eerder letterlijke vertalingen tot vrije ritmische vertalingen en echte psalmberijmingen.

    Het tweede deel bevat een reeks vertalingen van bestaande hymnen en nieuwe kerkliederen, vaak vertrekkend van evangelieverhalen of aansluitend bij kerkelijke feesten. Deze teksten willen de uitdrukking zijn van een eigentijdse religieuze ervaring en kerkbeleving. De liederen zijn zo poëtisch en vloeiend, dat ze niet alleen aangenaam om lezen zijn, maar ook een uitnodiging voor componisten om ze tot gezangen te bewerken.

    Wij zijn Piet Thomas heel dankbaar dat hij  - door zijn religieus inleven en literaire vaardigheid - waardevolle liederen uit de traditie voor velen echt bereikbaar heeft gemaakt.

     

    Lode Aerts  (1959 ) in Kerkplein februari 1998

    Onder de titel Klein Getijdenboek stelt Piet Thomas een eigen vertaling of bewerking van bijna honderd psalmen voor. Daarnaast werden vertalingen van bestaande hymnen en ook een aantal nieuwe kerkliederen van zijn hand opgenomen. Misschien nog meer dan in de eerste bundel (= Groot Gebedenboek)  primeert de zorg om de mens van vandaag een hand te reiken bij het gebed: de taal is eigentijds en heel toegankelijk. Wie hier echter een zo letterlijk mogelijke vertaling zoekt van het Hebreeuwse origineel, zal meermaals op zijn honger blijven. Dat was immers niet de bedoeling. Wat men wel zal vinden, zijn veel geslaagde psalmberijmingen en vrij e ritmische vertalingen. Zelfs wanneer die zich wat verder verwijderen van de originele tekst, blijven het authentieke gebeden en tegelijk zijn het kanalen om deze oude gebedsschat dichter naar onze tijd te voeren. In die zin lijkt de auteur op de huisvader van het Matteüsevangelie, die uit zijn schat nieuw en oud tevoorschijn haalt (Mt 13,52).

    Elk op zijn manier bieden de twee bundels  (Groot Gebedenboek en Klein Getijdenboek) een heel kostbare hulp bij het persoonlijk gebed. Zij zijn ook warm aan te bevelen bij de voorbereiding van vieringen op de parochie, in de school of de gebedsgroep. Zeker in onze tijd is dit alles, geen geringe verdienste.

     

    Willy Spillebeen (1932) op de tentoonstelling ‘Wie niet weg is, is gezien’ te Nieuwpoort in 2005

    Deze religieuze gedichten, vaak verhalend, altijd rijmend, ritmisch, helder en gevat verwoord, heeft hij bestemd om gebruikt te worden bij liturgische plechtigheden.

     

    Peter Vande Vyvere  in Kerk en Leven, 8 oktober 1997

    Willen we in de diepte vertrouwd raken met het christelijk geloof, dan zijn wellicht twee zaken nodig: de onbevangen confrontatie met de traditie en de dialoog met de cultuur. Beide samenhouden, is uiterst moeilijk. In zijn Klein Brevier onderwerpt Piet Thomas het hart van de christelijke gebedstraditie, de psalmen aan zo’n evenwichtsoefening.

    Ook vandaag zijn de psalmen nog ‘bidbaar’, vindt de auteur die als priester en professor-emeritus in de letterkunde niet zonder autoriteit spreekt. ‘Ze vertolken elke mogelijke situatie tussen onrust en heilsverwachting. Het gaat er om beproevingen en twijfels, om angst en vertrouwen, om schuld en verzoening, om onrecht en bevrijdingsnood, om oorlog en vrede, om huiselijk geluk en vriendschap met God’. Maar die diepgelovige en diepmenselijke achtergrond ontsluit zich niet probleemloos voor moderne lezers. Daarom bewerkte de auteur de psalmen. Nu eens gaat het om een echte psalmberijmingen, dan weer om vrije ritmische vertalingen die samenvatten en verdichten, of om vertalingen die de oorspronkelijke tekst zeer nabij volgen.

    Het tweede deel van het boek bevat een reeks nieuwe kerkliederen en vertalingen van bestaande hymnen. Naast evangelieliederen treft men er liederen bij kerkelijke feesten aan, themaliederen , een oude Mariahymne, een nieuwe vertaling van het Dies irae, een gelegenheidslied, een credo uit Guatemala en een tekst geïnspireerd door verzen van Jesaja en uit het evangelie van Mattheüs.

     

    Gerrit Luts (1939-2007) in ‘Streeknieuws’ 29-30 november 1997

    Eigentijds van taal en verwijzend naar hedendaagse problematieken is Klein Gebedenboek zeker. Zoals Psalm 72 die het over de koning heeft.

    Psalm 72

    Geef de koning wijsheid, Heer.

    Laat hem herder zijn van mensen,

    rechter die rechtvaardig is

    en de nood der armen ziet.

     

    Dat hij voor misdeelden kiest

    en de minsten hulp verschaft,

    dat hij leider is en vriend

    van wie hem zijn toevertrouwd.

     

    Wil hem daar de kracht voor schenken

    en de moed een leven lang.

    Laat hem als de regen zijn

    die de dorre aarde drenkt,

     

    als de dauw die al wat groeit,

    nieuwe glans en luister geeft.

    Laat hem tot de dood hem velt,

    dienaar van de vrede zijn.

     

    Psalm 137 valt als een steuntje in de schoot van wie zich hedendaags met het probleem van de uitgestoten vreemdelingen inlaat.

    Psalm 137

    Aan Babels stromen zaten wij

    en treurden droef om Sion.

    En aan de wilgen hingen wij

    de harpen bij de stadsbron.

     

    Zij die ons hadden weggesleurd,

    vroegen ons iets te zingen,

    een lied waarin niet werd getreurd,

    een lied van leuke dingen.

     

    Het moest ook over Sion zijn.

    Maar hoe van God te zingen

    en van de stad Jeruzalem,

    hoe daaraan te beginnen

     

    als men daar niet meer wonen mag

    en niet zijn God mag dienen?

    Men gaat niet zomaar overstag

    en wordt een pretmachine.

     

    Mocht God de Heer de smaad vergelden

    die onze stad werd aangedaan.

    Want hing het af van deze helden,

    geen steen bleef op een and’re staan.

     

    De stad van Babel kent geen wet

    die vreemden vrijheid gunnen wil.

    Daar past geen lied bij voor de pret.

    Daar blijven mond en harpen stil.

     

    Patrick Lateur op zijn website https://patricklateur.be/2001/05/11/poezie-en-religie/

    Ik denk o.m. aan een vorm van religieuze poëzie waarover ik het nog niet heb gehad, nl. een functionele poëzie die binnen en buiten de liturgie bruikbaar is. Exemplarisch daarvoor is het Klein Getijdenboek. Psalmen en andere liederen (1997) van Piet Thomas. Het boek bevat vertalingen en bewerkingen, op rijm of in vrije ritmiek van bijna honderd psalmen, en verder een reeks nieuwe kerkliederen en vertalingen van hymnen, alle van de hand van Thomas. Hopelijk komt het werk in handen van veel componisten die deze teksten een tweede adem geven. Uit het tweede deel een klein voorbeeld:

    Simeon zingt

    Laat nu je dienaar gaan
    in vrede naar je woord,
    want ik mocht gadeslaan
    hoe jij je volk aanhoort.

     

    De mensgeworden Zoon
    heeft oog en hart verlicht.
    Wat heilig is en schoon
    glanst in zijn aangezicht.

     

    Jij spreekt de mensen aan.
    Ik heb je stem gehoord.
    Laat nu je dienaar gaan
    in vrede naar je woord.

     

     

     

     


    17-01-2019
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Microcosmos

    MICROCOSMOS

    Microcosmos. Brugge/Utrecht: Desclée de Brouwer, 1963

     

    Brugge/Utrecht: Desclée de Brouwer, 1963

     

    De gedichtenbundel kan met volgende gedachten worden omschreven:een kleine wereld van woorden, ontstaan uit de symbiose van een zuiver natuurgevoel en een economisch beheerste verbeeldingskracht. Het geheimzinnige ritme van groei en verval, van geluksverlangen en geborgenheid, leven en dood benadert hij met een eenvoudig beeldende taal die tegelijk beweeglijk is en sereen.

    Jan Veulemans (1928) Kroniek van de poëzie. Achtien karaat. In: De Gazet van Antwerpen.

    KRONIEK VAN DE POEZIE. ACHTIEN KARAAT.

       Er zijn in de evolutie van de poëzie onmiskenbare konstanten. Ofschoon de dichters van onze generatie. meer dan vorige  graag zichzelf  onder het poëtisch ontleedmes leggen, ziet men telkens weer hoe jonge talenten bij de eeuwige inspiratiebronnen vertrekken. Kan een modern dichter zich veroorloven verzen te wijden aan zogeheten Gezelliaanse thema’s: bomen, zonsondergang, wind, grachten en mos?

      Piet Thomas bewijst dat het kan. Zijn jongste bundel « Microcosmos » illustreert trouwens tenovervloede hoe in verscheiden toonaarden de poëzie om het even welk thema tot het hare kan maken. Zeker, de dichter van vandaag staat niet meer als Gezelle tegenover de natuurverschijnselen;hij is minder toeschouwer, integreert telkens zichzelf, bijna zonder het te willen, in het landschapof het toneel dat hij in verzen vangt. Dit maakt deze poëzie eigentijds, dit maakt het mogelijk dateen allesbehalve poëtisch ingestelde generatie toch oor heeft voor haar dichters.

      Is het vaak moeilijk uit te maken wie nu de dichters en wie de epigonen, de literaire nozems of de volkomen onmachtigen zijn, bij het genieten van Piet Thomas' gedichten kent men geen twijfel. Zelden slaagt een jong poëet er zo direct in ons mee te voeren in de kleine wereld, de mikrokosmos die voor ieder van ons nagenoeg dezelfde is, maar die door droom en gedicht van de kunstenaar tot een nieuwe, verrassende wereld wordt omgetoverd. Met Bachelard, ervaart elke ware dichter dat « un monde se forme dans notre rêverie, un monde qui est notre monde ».

      Thomas heeft deze mikroskosmos waarin wij genodigden zijn, met de ietwat wazige onvatbare charme gevuld die de dichtkunst van proza  onderscheidt; zelfs als hij zeer konkrete dingen zegt:

    Op het bloedend mes

    van de einder :

    een stervende zon.

    Velden en vogelen

    zweven in mist.

    De treurtrein der zinnen

    rijdt naar de bron.

    Hier en daar

    worden mensen en uren

    reeds, uitgewist.

      Terwijl hij meevoert in zijn wereld, waar droom en realiteit zo wonderlijk in elkaar vervloeien, geeft de dichter ons zijn eeuwenoude raadgevingen :

    Je moet kijken

    hoe de vogels de kruiden kleden,

    hoe de huizen wit zien

    uit eerbied voor de gele lucht,

    hoe het water genezend vlug

    de oudste keien bemoedert...

      Telkens opnieuw verwijst hij naar de vreugde die de natuur onbeperkt voorradig houdt: de vreugde, wanneer de nacht na het arglistig wegbergen van zijn donderhanden « speelt met de windenin het nieuwgewassen woud »;

    de vreugde van het water:

    Alleen zijn met water

    en zwemmend de zomer loven.

    De vragen van jaren later

    vergeten voor onder en boven.

      Dit betekent niet dat de dichter een gemakkelijke vervulling bereikt met de wisselende natuurfenomenen. Zoals gezegd, kan hij zichzelf niet abstraheren uit zijn mikrokosmos. Het geluk dat hij meermaals ervaart, is steeds een gekonditioneerd geluk. Er is de kille zomer, die hem eraan herinnert: « Ons lichaam wordt koud en stijf ». De voornaamste schaduw, hoe vol licht ook, die wijvan bij de levensaanvang herkennen is diegene die alle dichters obsedeert:

    Bij de geboorte begint het sterven;

    kinderen herkennen de dood.

    Ze voelen zich schreiend zijn erven

    in dromen die stollen als lood.

      Men zou kunnen beweren dat de dichter hiermee niets zegt wat wij nog niet wisten. Maar hoé zegt hij het? Hoe maakt hij ons niet beurtelings deelachtig aan vreugde, heimwee, beklemming? En toch hoe knapper een kunstenaar dit alles verwoorden kan, des te scherper schijnt hij de uiteindelijke onmacht aan te voelen om diep genoeg in zijn innerlijke kosmos te dringen. Dit is ook het besluit van de bundel:

    De leliën uit de dalen,

    de bloemen van het veld.

    Wat zij hele dagen verhalen,

    heb ik U hier verteld.

     

    Doch wat de ziel van binnen

    in jaren overkwam,

    verschool zich in blinde vinnen,

    onwennig en vleugellam.

        Tegen deze onmacht is geen kruid gewassen. Wie echter in de kunst van het poëtisch mededelen en het bijna metafysisch inschakelen in eigen wereld zo ver gevorderd is als Piet Thomas, verdient de aandacht van al wie niet steendoof is voor poëtische geluiden. De aanwezigheid van een paar zwakkere gedichten ( 7 manieren van zwijgen, morgen in actie, de handen van de wind) wijzigt nauwelijks iets aan deze vaststelling. Voor mii is « Microcosmos » de bundel van het jaar 1963.

     

    Bespreking door Remi Van de Moortel (1912-1993) 'Microcosmos' door Piet Thomas. De bundel van het jaar 1963? In: De Gentenaar,28-29.3.1964

      Piet Thomas schrijft momenteel de beste en scherpzinnigste poëziekronieken die in Zuid-Nederland «Dietsche Warande en Belfort» en elders wordt gepubliceerd, is altijd zeer de moeite waard om gelezen te worden. Vooral zijn manier om het werk de experimentelen te benaderen en grondig te ontleden houdt de aandacht van alle belangstellenden gaande. In het algemeen beschouwt hij de nieuwste bundels en bundeltjes vanuit een standpunt dat de hoogste eisen stelt, zodat er voor hem slechts weinig te ontdekken valt dat genade vindt. In een tijdschrift als «Dietsche Warande en Belfort» kan men alleen volgens de strengste normen beoordelen en moet men beoordelen en bijna vanzelfsprekend vele debutanten tegen zich in het harnas jagen. Dat is nu eenmaal de prijs die de poëziekritikus van een groot maandblad dient te betalen. Het is niet mogelijk dat iedereen het altijd zou eens zijn met de uitspraken en zienswijzen van Piet Thomas, maar ieder die onbevooroordeeld zijn bijdragen leest zal moeten toegeven dat het degelijk werk is van een eerlijk en bevoegd mens. Kunnen we nog meer vragen?

      De kritikus is bovendien zelf ook een echt dichter. Hij heeft het vroeger bewezen net zijn eerste bundeltje «Xerion », dat we hier uitvoerig hebben besproken. Wanneer we die bespreking thans herlezen, moeten we niets terugtrekken van hetgeen we vroeger hebben geschreven. Voor zijn tweede bundel «Microcosmos» (Brugge- Utrecht, Desclée De Brouwer- reeks « Noorderlicht » - 1963, 41 blz.) zouden we bijna alles woordelijk mogen herhalen en er nog meer nadruk op leggen dat hij thans nog duidelijker toont dat poëzie een fijnzinnig spel is met klanken, woorden en beelden die in een wonderlijke combinatie samen tot eenheid versmelten. Eenheid van het vers, eenheid van de strofe en eenheid van het gedicht, zoals we die kunnen leren kennen in nagenoeg alle de dertig stukjes die in het bundeltje voorkomen. We ervaren de poëzie als een zinvol spel dat de eigen wereld vertolkt welke wij scheppen in onze droom. Bij wijze van motto staat vooraan een woord van L. Hourticq  « C'est I ‘univers entier que nous imaginons sur le modèle de notre personnalité » - en een ander woord van Gastour Bachelard: «Un monde qui se forme dans notre rêverie, un monde qui est notre monde ».

      Van zodra we de bundel openen worden we in beslag genomen door deze zeer eigene wereld. Het eerste gedicht heet « tiendelig stelsel » - het is een eenvoudig en toch sterk aansprekend stukje:

    Op het bloedend mes

    van de einder:

    een stervende zon

     

    velden en vogelen

    zweven in mist

     

    De treurtreln der zinnen

    rijdt naar de bron

     

    Hier en daar

    worden mensen en uren

    reeds uitgewist

    Misschien moeten we even, met nog meer aandacht herlezen, maar wanneer we de eenheid van het gedicht, eenmaal hebben gevat voelen we de sterke suggestieve kracht van deze enkele gewone woorden en ondervinden we meteen dat men niet ongewoon of buitenissig hoeft te schrijven, om zeer modern te zijn Piet Thomas heeft zich heel wat eigen gemaakt dat behoort tot de verworvenheden van de nieuwste poëzie en toch blijft hij altijd origineel. Het gebeurt een paar maal dat hij er niet in slaagt zijn persoonlijke visie op adequate manier te vertolken, zoals bijvoorbeeld in « 7 manieren van zwijgen »:

    Zeven manieren van zwijgen

    zocht ik in woorden te vangen.

     

    De eerste heette pijn

    en had schone, vloeibare ogen.

     

    De tweede heette arglist

    en plooide haar lippen gevaarlijk.

     

    De derde heette aandacht

    en woonde aan gevouwen handen

     

    De vierde pleegde verraad.

    Ze liet al haar vrienden in de steek.

     

    De vijfde naaide geheimen dicht

    en bewaarde haar geld in een kous.

     

    Het zesde vond de woede uit

    en wou geen vingen verleggen.

     

    De zevende zocht een plaats bij het raam.

    Zij was de schoonste van alle.

    Als ge dit bij het herlezen van de bundel onder ogen krijgt vraagt ge u af de dichter ertoe is gekomen dit op te nemen in een anders zo poëtische bundel. Gelukkig blijft het een uitzondering in dit boekje dat zovele kleinoden bevat uit de kleine wereld rondom ons. «Microcosmos» is een goed gekozen titel. Piet Thomas heeft zelf gezegd dat het hem in globo een hulde schijnt aan een houvast dat velen beweren niet meer te bezitten: aandacht voor de onuitsprekelijke rijkdom van Gods schepping.

    Als een ander een eigentijdse Gezelle verstaat hij de kunst om onze aandachtige liefde op te wekken voor al het kleine dat rondom groeit en beweegt. We worden er zelf bij betrokken en ontdekken geleidelijk onze microcosmos, die kleine wereld die de onze is. Hij steunt er nog eens op in het laatste gedicht dat als een «besluit» kan gelden: «in blinde vinnen» heet het en in zijn uiterste beknoptheid is het zeer rijk.

     

    De leliën uit de dalen,

    de bloemen van het veld.

    Wat zij hele dagen verhalen,

    heb ik U hier verteld.

     

    Doch wat de ziel van binnen

    in jaren overkwam,

    verschool zich in blinde vinnen,

    onwennig en vleugellam.

    Deze vierregelige strofen maken een verrassende indruk. We willen om te besluiten ook nog een gedicht aanhalen dat ietwat langer is, maar daarom niet minder geslaagd:

    Klein worden

     

    Winst en verlies verdelen

    terwijl tien zonnen aan de oever rollen,

    is koninklijk je tijd verliezen.

    Je moet kijken

    hoe de vogels de kruiden kleden,

    hoe de huizen wit zien

    uit eerbied voor de gele lucht

    hoe het water genezend vlug

    de oudste keien bemoedert,

    hoe effen hun driftige bladeren

    met spelden schitterend licht

    aan hun twijgen hechten.

     

    Je moet kijken

    en heel klein worden.

    Verblindend klein.

     

    In een wereld

    van kleurend drijfgoud

    verblindend klein.

    Jan Veulemans noemt «Microcosmos» DE bundel van het jaar 1963. We hebben niet alles gelezen zodat we de juistheid van deze zienswijze niet kunnen beoordelen, maar we zouden Piet Thomas toch gaarne betitelen als DE belofte onder de jongere dichters. Belofte in… die zin dat we van hem nog groot werk verwachten waarin nog directer en uitdrukkelijker de brug wordt geslagen naar het leven.

    Andries Poppe (1921-1992) in De Nieuwe Gids 15-16 februari 1964

     

      Piet Thomas is een scherpzinnig poëziecriticus. Hij weet wat er vandaag de dag in dit dichterswereldje van ons te koop is, hij kan een goed gedicht van een slecht onderscheiden en weet dus heel precies hoeveel slechte en hoe weinig goede gedichten er momenteel in onze taal geschreven worden. Die voortdurende confrontatie met de poëzie of wat zich als zodanig aandient. Heeft hem blijkbaar van de relativiteit van alle modieus geëxperimenteer overtuigd.

      De gedichten, die hij zelf schrijft − althans die welke hij in «Microcosmos » heeft samengebundeld− behoren niet tot een bepaalde school of geestesrichting, roepen niet onmiddellijk de poëzie van een ander dichter in het geheugen wakker. De criticus Thomas heeft als dichter geen reminiscenties tot nieuwe verzen omgewerkt (bij critici, die gedichten gaan schrijven, gebeurt dit nochtans wel méér) en ik meen dit als eer: bewijs van Piet Thomas' poëtische authenticiteit te mogen beschouwen.

      Het eerste gedicht, uit zijn bundel verraadt ons al dadelijk het poëtisch klimaat waarin de dichter zich thuisvoelt en toont ons aan met welk woord- en beeldmateriaal hij zijn «Microcosmos » zal scheppen. Het gedicht draagt als titel «Tiendelig stelsel »:

     Op het bloedend mes

    van de einder:

    van stervende zon.

     

    Velden en vogelen

    zweven in mist.

     

    De treurtrein de zinnen

    rijdt naar de bron.

     

    Hier en daar

    worden mensen en uren

    reeds uitgewist.

     

      Een eenvoudig gedicht, dat met een voorbeeldige economie aan woorden een helder beeld tekent, een beeld als met een droge etsnaald in koper gedreven. De herschepping van een bestaande wereld, die in de geest en in de ogen van de dichter een metamorfose ondergaat en zijn wereld wordt. « Un monde se forme dans notre rêverie, un monde qui est notre monde », schreef Gaston bachelard en Thomas koos deze regel terecht als motto voor zijn bundel.

      Het meest geliefde woord van de dichters, het woord «ik » komt in deze bundel van Piet Thomas slechts één enkele keer voor, in het laatste gedicht en dit gedicht is dan nog een soort conclusie, een balans die de dichter bij het beëindigen van zijn scheppingswerk opmaakt:

    De leliën uit de dalen,

    de bloemen van het veld.

    Wat zij hele dagen verhalen,

    heb ik U hier verteld.

     

      Ik zou deze nogal hinkende strofe niet citeren indien de dichter hierin precies zijn eigen plaats in de door hem geschapen microcosmos niet zo duidelijk had bepaald. Hij is niet de as, waarrond hij zijn wereld laat wentelen; hij associeert de dingen rondom hem niet met zijn eigen gevoels- en ervaringswereld. Geen enkel gedicht is een belijdenis of een afreactie van een individualistische emotie. Hierin ligt de kracht en de beperking van Piet Thomas als dichter: zijn kracht omdat zijn poëzie zich hier door met een serene objectiviteit verheft boven wat in de inleiding genoemd wordt «het extreme individualisme van de ikjes-sprokkelaars », zijn beperking omdat de directe ontroeringskracht, die van grote poëzie uitstraalt, hier ontbreekt. Thomas zelf is zich daar duidelijk van bewust: hij legt al schrijvende een opvallende beheersing aan de dag, beheersing in de vorm, die haast overal de strofische gebondenheid respecteert, beheersing ook in het woord- en beeldgebruik. Zo ontstond menig, formeel fraai en expressief helder gedicht:

     

    Slapen is zichzelf vergeten

    voor een droom of een lange reis,

    wegzinken uit het heden

    naar een groen paradijs

     

    Om er opnieuw te beginnen,

    klein en nauwelijks mens,

    dansende op de tinnen

    van een bewaakte wens.

     

    Het is geen groot gedicht. Maar het is mij in al zijn eenvoud, zijn gebaldheid, zijn beheerste gevoelsintensiteit en zijn melodieuze ritmiek toch liever dan het woordgestamel van nieuwe profeten, die een poëtisch Evangelie met onverstaanbare bezweringsformules willen prediken.


    15-01-2019
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Xerion

    Xerion

    Xerion. Lier: De Bladen voor de Poëzie, Nieuwe Reeks, jg. 6 (1959)

    Geïllustreerd met vijf linosneden van Luc Verstraete. Lier: De Bladen voor de Poëzie, Nieuwe Reeks, jg. 6, nr.9 (1959), 32 blz.

    De eerste dichtbundel van Piet Thomas (°  1929), Xerion verscheen in 1959. De titel van deze bundel verwijst naar het strooipoeder dat in de Griekse Oudheid aan onedele metalen werd toegevoegd om er goud of zilver van te maken, maar wil ook een poëticale positiebepaling aanduiden. De poëzie heeft er een transformerende functie tussen alchemie en belijdenis in. Zintuiglijke impressies zijn er op zoek naar een nieuwe mix van reflecterend bewustzijn en spontane scheppingswil. Ervaringsindrukken ondergaan er een metamorfose die uitmondt in een geestelijk avontuur waarin de tussenkomst van een belijdend ik grotendeels wordt gereduceerd.

     

    Pieter G. Buckinx (1903-1987) Nieuwe Vlaamse Dichtbundels. In: Nieuwe Stemmen, vijftiende jg.15, nr.8, september 1959, p.277-278.

    Pieter G. Buckinx (1903-1987) Bladen vol poëzie. Piet Thomas, Albert de Longie en Lieven Rens.. In: Het Nieuwsblad,31.12.1959.

    In de laatste maanden heeft de dertigjarige dichter Piet Thomas herhaalde malen de aandacht op zijn naam gevestigd. Benevens opmerkwaardige gedichten publiceerde hij in onze letterkundige tijdschriften kritische beschouwingen die van een intelligente objectiviteit en tevens van een persoonlijk inzicht in de hedendaagse poëzie getuigen. Hij lijkt mij een van de zeldzame jongeren die zonder omwegen en in leesbare taal het probleem van de moderne poëzie durft benaderen. De experimentele poëzie vindt talloze beoefenaars, maar ook talloze nalopers. Het zijn deze laatsten die de nieuw-ontdekte mogelijkheden tot clichés hebben gemaakt. Dat Piet Thomas in zijn kritische beschouwingen er naar streeft een gezonde sfeer te scheppen stemt bemoedigend. Of hij er in slagen zal een brug te slaan tussen de oudere en de jongere generaties, zal de toekomst moeten uitwijzen.

    Maar Piet Thomas is niet alleen kritikus, hij schrijft ook gedichten. Onder de titel 'Xerion' publiceerde hij onlangs bij de Bladen voor de Poëzie zijn eerste dichtbundeltje. AI tekent zijn persoonlijkheid zich daarin nog niet zeer duidelijk af, toch bevat het bundeltje genoeg goede gedichten om ook de dichter

    Piet Thomas reeds nu tot de schoonste beloften van zijn generatie te rekenen. Piet Thomas schrijft bij voorkeur korte gedichten, bijna objectieve, maar gevoelige momentopnamen in de vorm van kwatrijnen. In deze beperking ligt vooralsnog zijn kracht. Het zijn puntige en met scherpe aandacht getekende momentopnamen waarin de dichter een zuivere en prille wereld oproep, een wereld die iets van het mysterie van de schepping suggereert. Hij doet dit met voornaamheid en schroom. Maar zelden spreekt hij in de ik-vorm en het lijkt wel of hij vreest iets van zijn eigen zielsleven prijs te moeten geven. Het is duidelijk dat Piet Thomas het gedicht van alle literatuur wenst los te maken en dat hij ieder overtollig woord elimineren wil, om te komen tot wat Brémond 'la poésie pure’ heeft genoemd. De bekommernis om een niet meer onder woorden te brengen wereld uit te drukken leidt bij Piet Thomas echter vooral in de voorlaatste cyclus van zijn bundel, tot een al te strenge geserreerdheid van het vers. Dan doet hij beroep op de al te opzettelijke woordkonstrukties uit de groeikoortsperiode van de experimentele dichters. Het overbodige gebruik van woordvormingen als: klankgeesten, vijverslaap, smeerwortels, twijghanden, zwijgmastodonten, leugentapijten, enz. die een nieuwe rhetoriek aankondigen, kunnen zijn gedichten maar alleen ontsieren.

    Wellicht vindt dit spelen met de taal zijn oorzaak in de schroomvalligheid die Piet Thomas tegenover zijn eigen gevoelsleven aan de dag legt. Zonder twijfel zal zijn werk aan overtuigingskracht winnen, als hij sterker de nadruk op de menselijke inhoud zal weten te leggen. Dat de poëzie van Piet thomas echter reeds nu van een zeldzame voornaamheid en van een zuiver gevoel voor taal en ritme getuigt, moge blijken uit volgend vers:

    De regen schildert arabesken op de vijver.

    Een visser stopt zijn lijnen in een rood

    plastiek en snuit dan met een serene ijver

    zijn aardbeineus, wijl in en naast de boot

     

    de regen verder schildert. In de sprong

    naar ’t avondlijke gras toe houdt hij even

    verwonderd over ’t plotse waterbeven

    dat hoorbaar tussen riet en oever zong

     

    zijn adem in en duwt met vaste hand

    zijn vloeren muts wat dieper op zijn oren,

    alvoor hij als in mijmering verloren

    naar huis stapt over geurend akkerland.

     

    Remi Van de Moortel (1912-1992)  Het opmerkelijk debuut van Piet Thomas. in De Gentenaar,10-11.10.1959.

     Piet Thomas is een jonge priester die als licentiaat in de Germaanse filologie leraar in het Sint-Vincentius -College te Eeklo. Hij publiceerde reeds een paar lezenswaardige kritische bijdragen in « Dietsche Warande en Belfort» en hij behoort tot de vaste redactie van het jongerentijdschrift «nieuwe stemmen». Voor enkele maanden liet hij zijn eerste bundel verschijnen onder vrij mysterieuze titel «Xerion».

     Voor de Griekse alchemisten was Xerion een poeder dat aan onedele metalen die kwaliteiten toevoegt welke ze bij de voorgeschreven bewerking in goud of zilver doen overgaan. Het woord kwam de dichter bijna toevallig onder ogen en het beantwoordt aan de dubbele bedoeling van zijn poëzie. Piet Thomas heeft een eigene en duidelijke kijk op het wonderbare verschijnsel dat we de dichtkunst noemen. De titel moet suggereren dat de zintuiglijke indrukken en de gevoelens slechts poëtische kracht verwerven wanneer ze tot ervaring (in Rilkiaanse zin)werden getransmuteerd. Indrukken en gevoelens kunnen in de poëzie tot ervaringen verhevigd of veredeld worden. De zin van de dichtkunst is niet hierin gelegen dat ze een nieuwe, voorheen onbestaande wereld opbouwt tegen de bestaande in maar in een schepping in afhankelijkheid, een loutering van intense momenten tot schoonheidsbestendiging. De titel wil bovendien ook iets openbaren nopens de werkwijze van de dichter. Zijn verzen zijn okkasioneel gegrift op het gunstig moment en zijn het sober uitleven in de taal van een momentane verheviging die de opname van vluchtige indrukken in een organische samenhang mogelijk maakt. Zintuiglijke gegevens worden intuïtief gevat, omgevormd en door toevoeging van bezinningsrestanten verrijkt.

     Het gebeurt slechts zelden dat men zo uitvoerig is ingelicht over de persoonlijke inzichten van een jonge dichter en het komt nog minder voor dat een debutant zo precies en zo diepzinnig de zin van de poëzie weet toe te lichten. Het zou ons zeker vreemd voorkomen indien we moesten vaststellen dat diezelfde dichter zozeer alle onderscheidingsvormen mist dat hij volkomen onbelangrijk manuscripten aan een uitgeven toevertrouwt. De werkelijkheid is gelukkig helemaal anders en we menen dat we niet overdrijven wanneer we «Xerion» in de ware betekenis van het woord als een opmerkelijk debuut betittelen. Het volstaat het bundeltje te openen en in de eerste afdeling «Opnamen» het gedichtje te lezen:

     

    De vlammenspeer der woorden

    slaat scherven in het ijs.

    Nog eenmaal stijgt ten boorde

    een reeds vergeten wijs,

     

    Doch dan komt weer de vrieswind

    en doet zijn dodend werk.

    Wie morgen schaatsen aanbindt,

    rijdt op een glazen zerk.

     De verklaring van de dichter luidt: de aanvang belicht een realistische opvatting van de poëzie, poëzie is ontdooien van ijs, het breken van ijs met vlammenspeer der woorden. Het resultaat is dat onbewuste sluimerende krachten even bevrijd worden. Even maar, want de dagelijkse routine maakt alles weer koud, de vrieswind van het gewone doet zijn dodend werk. Het verglijden in de conventie, het zich handig bewegen on een onverschillig burgerlijk bestaan is daarom haast als een schenden van een graf (rijdt op een glazen zerk).

    Het kan vermetel klinken wanneer we de persoonlijke verklaring eerder als achteraf «gevonden» of «hineininterpretiert» beschouwen. Zoals ze er voor eenieder te lezen staan en zonder een bijna woordelijke verantwoording van beeld en gedachte, lijken de acht regeltjes ons veel sterker en suggestiever, veel rijker en opener. « De vlammenspeer der woorden slaat scherven in het ijs».

     

    Wolken berijden

    en schelpen zoeken.

    Droomburchten bouwen

    en reizen in boeken.

     

    Legers trotseren

    vlak bij de haard.

    Hemels bestormen,

    gast zijn en waard.

     Piet Thomas bezit een zeer bijzonder en alleszins merkwaardig dichterschap dat de poëzie als het ware tot haar oorspronkelijke functie terugvoert. Dichtkunst is bij hem weer woordkunst in de volle betekenis van het begrip. En dat is uiteindelijk toch beslissend bij een debuut. De uiterste beknoptheid van de meeste gedichten gaat soms nog gepaard met een zekere duisternis of ongewone gedachtesprongen. De ervaring en de jaren zullen vanzelf loutering brengen en deze poëzie directer afstemmen op het leven als op de eerste en laatste bron van alle waarachtige grote poëzie. Voorlopig volstaat het te mogen besluiten met de vaststelling dat we niet elk jaar op ’n nieuwe bunder als «Xerion» van een beginnende dichter als Piet Thomas mogen wijzen. De religieuze inslag zou een afzonderlijke beschouwing verdienen, maar daartoe zal een volgende bundel ongetwijfeld nog ruimer gelegenheid bieden.

     

    André Demedts (1906-1992) Is Vlaamse literatuur zo goed als buitenlandse? In:Het Nieuwsblad, 18.6.1959

     

    Zo pas gaf Piet Thomas bij Bladen voor de Poëzie zijn eerste gedichten uit, onder de titel Xerion. Naar de verwoording gezien, zijn het prosodische verzen, die in een vast metrum geschreven zijn en waarin ook op gewone eindrijmen een beroep gedaan wordt. Degenen die modern zijn met uitlijkheden verwarren, zullen misschien beweren dat Thomas een ouderwets dichter is (Zoals zij b.v. ook Gezelle en Van de Woestijne, die meer verouderen, ouderwets zouden kunnen heten!) Zij hebben het mis voor.

    In de kunst telt alleen de schoonheid en ten overstaan van de schoonheid zijn stijlproblemen in engere zin van luttel belang. Het komt op de eerste plaats op innerlijke waarachtigheid aan. Jong en nieuw zijn al degenen die werkelijk iets te zeggen hebben; onuitstaanbaar saai en vervelend diegenen die zich maar aanstellen, zonder grond en bezieldheid.

    Het hoofdkenmerk van Thomas is zijn open  ontvankelijkheid op de wereld. Hij kan nog verwonderd zijn. En vreemd genoeg gaat die frisse aandacht met kennis van het leven gepaard. Hij ziet niet alleen de uiterlijke verschijning van de dingen, want hij weet ook van hun binnen- en rugkant af.

    Het persoonlijke van Thomas ligt hierin, dat hij de beleving van een eeuwenoude waarheid zo strak en intellectueel kan vertolken. Hem lezend hebben wij meer dan eens aan de strenge en meesterlijke 'Gedaanten' van De Haes en ook aan de poëzie van Hensen en Achterberg gedacht. Er ontwikkelt zich in onze hedendaagse dichtkunst een stroming naar mannelijke tucht en sobere levensvolheid, die als ze zich ook in het maatschappelijke leven mag doorzetten, een tegenwicht zal  vormen van oppervlakkigheid en nihilisme.

    Als voorbeeld van wat Thomas kan, schrijven we een van zijn gedichtjes over:

     

    Van zichzelf niet weten

    Zingen meer,

    Licht zijn door de reten,

    Adem, lucht en veer.

     

    Golven met de baren,

    Ruisen met het dal,

    Wind zijn in de blaren

    Nergens overal

     

    Urbain Van de Voorde (1893-1966)  in De Standaard, 7.8.1964

    Reeds  zijn zin voor vormschoonheid is ons sympathiek Hij schrijft bijvoorbeeld een ganse kleine reeks van dubbelkwatrijnen die opmerkingskracht noch frisheid ontberen. De vorm is correct, de taal is sober en er is iets van die zachte glans overheen gespreid die vaak een waarborg is van goede poëzie. Ook de andere verzen van dit bundeltje zijn duidelijk het werk van een begaafd dichter.

    Willy Spillebeen (1932) in zijn spreekbeurt bij de tentoonstelling ‘Wie niet weg is is gezien’ Nieuwpoort 2005

    Zijn debuutbundel Xerion uit 1959 bestaat in hoofdzaak uit rijmende kwatrijnen waarin de dichter momentopnamen transponeert naar een niveau van geestelijke ervaring. ‘Opnamen’ heet de eerste reeks bestaande uit telkens twee kwatrijnen. Impressies of zo men wil foto’s. De tweede reeks gedichten telkens bestaande uit drie kwatrijnen heet ‘Hint’. Het zijn voorschriften tot een levenshouding van verdraagzaamheid. De derde reeks ‘Xerion’ doet ten slotte wat surrealistisch aan. De gedichten zijn meer verdroomd, meer experimenteel en ook meer alchemistisch.

     

    Emiel Janssens s.j. (1897-1985) In: Boekengids, jgr.38,nr.1,1960,p.24

    Deze som van korte gedichten (daarop duidt de titel wellicht) is helemaal niet kwaad. De dichter kent zichzelf en zijn kunst; hij heeft open zinnen, menselijke gevoelens en cultuur, en alles weet hij te gebruiken. Toch valt zijn bundel in een te grote verscheidenheid uiteen, terwijl hij met de spielerei te weinig heeft afgerekend. We zouden iets meer zelfbeheersing en diepte wensen; ook zo lijkt ons het werk verdienstelijk boven het gewone. – Wij citeren het laatste gedicht:

     

    Van zichzelf niet weten

    zingen zonder meer,

    licht zijn door de reten,

    adem, lucht en veer.

     

    Golven met de baren,

    ruisen met het dal,

    wind zijn in de blaren

    nergens, overal. “

     

    Hugo Brems (1944- ) in : Frank Baert, Luc Demeester, Victor Nachtergaele, en Karel Porteman, Tekens voor Thomas. Opstellen aangeboden aan prof. dr. Piet Thomas naar aanleiding van zijn emeritaat. Tielt, Lannoo, 1994, pp.18-21.

    Het bloedend mes. De poëzie van Piet Thomas

    ...

    Overigens zijn de gedichten van Piet Thomas en de ontwikkeling die hij doormaakte tussen zijn debuut en zijn tweede bundel typisch voor het poëzieklimaat in Vlaanderen rond 1960. Het was, in de late jaren '50, het moment waarop de experimentele vernieuwing, in gang gezet door Tijd en Mens (1949-1955), om zich heen greep en in tal van marginale tijdschriftjes almaar extremer en meer bizarre vormen aannam, die door het literaire establishment met verbazing, onbegrip en spot werden bekeken. intussen slaagde de traditionele poëzie, die verderliep in het spoor van de vooroorlogse Tijdstroom- en Vormen-dichters er niet in om een krachtig alternatief te bieden.

       Maar tegen de tijd dat Microcosmos (1963) verschijnt, is el veel veranderd: het experiment begint dood te lopen en de grenzen beginnen te vervagen tussen sommige gematigde vormen van experimentele poëzie (die van Paul Snoek b.v. of van Adriaan de Roover) en het werk van traditionelen, die hun gedichten trachten te verlevendigen of verrassender en expressiever te maken door een lossere syntaxis en ongewone metaforen. In datzelfde jaar, 1963, stelde Thomas voor Dietsche warande en Belfort een speciaal nummer samen, 'Nederlandse poëzie nu', waarin een balans wordt opgemaakt van de vernieuwing en waardoor DWB, het zgn. bolwerk van katholiek traditionalisme, zich openstelde voor de - weliswaar enigszins gekalmeerde - beeldenstormers.

      Van die overgangssituatie, dat wat onzekere, aarzelende heen en weer tussen vastheid en risico, tussen wat De Roover 'goudsmeden' en 'goudzoekers' noemde, is de poëzie van Piet Thomas een mooie illustratie. Xerion kan nog globaal beschouwd worden als een late loot aan de tak der traditie, al laat de titel van de bundel het tegendeel vermoeden. Xerion is immers de naam van het poeder dat de alchemisten gebruikten om onedele metalen te transformeren in goud en zilver: eerder 'goudzoeker' dus. Maar toch, de bundel omvat zes reeksen van overwegend regelmatig opgebouwde gedichten, ze bestaan in de meeste gevallen uit twee of drie kwatrijnen met een voor de hand liggend rijmschema (meestal abab) en een metrische versbouw, die soepel wordt gehanteerd. Thematiek en beeldspraak zijn nogal vervagend, precies zoals gebruikelijk in de traditionele jongerenpoëzie van die dagen. De registrale woorden en beelden van het genre zijn ruim voorradig. Alleen al in de eerste reeks, 'opgenomen', noteer ik: de tijd, de hemel, a11een, onrustig, een 'vergeten wijs', 'nevels om de huizen’, het 'suizen van avondwinden', 'een vreemd gebed', de lente met de obligate 'bloemen in het gras' en 'vogels in de bomen’. Verderop zijn zelfs aanwezig: ' de ziel der dingen', 'de schoonste wanen' en 'd ‘avond en de dood’. Kortom, niets aan de hand: een beetje lijden aan het leven, in evenwicht gehouden door een Gezelliaanse 1ieÍde voor de schoonheid van de natuur en voor de stilte, en uiteindelijk religieuze overgave.

      Maar toch, niet alles past in dat gave en voorspelbare beeld. Om te beginnen is er de bijna consequente afwezigheid van een 'ik'. Dat geeft aan de verzen een sterk objectiverend karakter, een toonaard die meer uit de woordencombinaties voortkomt dan uit de belijdenis. Een bijzondere werking in dat opzicht gaat uit van het frequente gebruik van infinitiefconstructies, waartoe hij als het ware zijn toevlucht moet nemen om persoonsvormen te vermijden. In het eerste gedicht al:

    In stamelhoornen blazen

    de silben van de tijd,

    Door zeilen zien en mazen,

    de hemel toegewijd.

     

    Zich varende te weten,

    alleen, nocturn en broos,

    onrustig in gebeden,

    ver van de morgenroos.

      In de combinatie met louter beschrijvende, fragmentair evocerende verzen en strofen die vaak geleid worden door klank en ritme, krijgt deze werkwijze in de beste gevallen een bezwerend muzikaal effect neigend naar de ‘poésie pure'.

      Daarnaast zijn in de bundel ook heel wat sporen te vinden van een woordkeuze en beeldgebruik die zouden kunnen doen denken aan experimentele invloed. Maar ik neig er eerder toe om ze in de traditie te plaatsen van het expressionisme. Ik denk dan aan samenstellingen zoals, 'stamelhoornen' uit het hierboven geciteerde fragment, of 'mijmerbron', ‘geselgezichten’, 'lichtkleuren’, 'zwijgmastodonten’ en ‘droombrugpeilers’, of aan metaforische combinaties zoals 'de vlammenspeer der woorden', 'de aarzelziekte witte dag' of 'een naaldoog teder oponthoud’ en ‘kristallen duur der ongetelde uren’. Sommige van die metaforen, met hun botsende samenvoegen van concreta en abstracta, zouden niet misstaan hebben in bij voorbeeld de 'Loflitanie van de H. Franciscus van Assisië' van Marnix Gijsen. Wie op die dingen begint te letten' wordt bovendien getroffen door de huizen, scheepslampen, havenwinden, stoomfluiten, het lantarenlicht, de orgelman, de pleinen en de klankspiralen uit het expressionistische vocabulaire van de grootstad. Die wisselen dan weer af met impressionistische stemmingsfragmenten, zodat er een totaalindruk ontstaat die zeer disparaat en desoriënterend is. Poëzie van een debutant, ongetwijfeld, maar van een debutant in een literaire situatie die naar tegengestelde richtingen trekt, van een debutant die literair-historisch gevormd en belezen is. 'Hij is nog op zoek naar zijn eigen stem', heet dat in het recensentenjargon. Men zou ook kunnen zeggen: ‘Hij strooit over de diverse, onedele, zieke metalen, zijn eigen 'Xerion', waardoor hij ze verandert en regenereert'.

     




    Archief per week
  • 11/02-17/02 2019
  • 28/01-03/02 2019
  • 14/01-20/01 2019

    E-mail mij

    Druk op onderstaande knop om mij te e-mailen.


    Gastenboek

    Druk op onderstaande knop om een berichtje achter te laten in mijn gastenboek


    Blog als favoriet !


    Blog tegen de wet? Klik hier.
    Gratis blog op https://www.bloggen.be - Meer blogs