Xerion
|
Geïllustreerd met vijf linosneden van Luc Verstraete. Lier: De Bladen voor de Poëzie, Nieuwe Reeks, jg. 6, nr.9 (1959), 32 blz.
De eerste dichtbundel van Piet Thomas (° 1929), Xerion verscheen in 1959. De titel van deze bundel verwijst naar het strooipoeder dat in de Griekse Oudheid aan onedele metalen werd toegevoegd om er goud of zilver van te maken, maar wil ook een poëticale positiebepaling aanduiden. De poëzie heeft er een transformerende functie tussen alchemie en belijdenis in. Zintuiglijke impressies zijn er op zoek naar een nieuwe mix van reflecterend bewustzijn en spontane scheppingswil. Ervaringsindrukken ondergaan er een metamorfose die uitmondt in een geestelijk avontuur waarin de tussenkomst van een belijdend ik grotendeels wordt gereduceerd.
|
Pieter G. Buckinx (1903-1987) Nieuwe Vlaamse Dichtbundels. In: Nieuwe Stemmen, vijftiende jg.15, nr.8, september 1959, p.277-278.
Pieter G. Buckinx (1903-1987) Bladen vol poëzie. Piet Thomas, Albert de Longie en Lieven Rens.. In: Het Nieuwsblad,31.12.1959.
In de laatste maanden heeft de dertigjarige dichter Piet Thomas herhaalde malen de aandacht op zijn naam gevestigd. Benevens opmerkwaardige gedichten publiceerde hij in onze letterkundige tijdschriften kritische beschouwingen die van een intelligente objectiviteit en tevens van een persoonlijk inzicht in de hedendaagse poëzie getuigen. Hij lijkt mij een van de zeldzame jongeren die zonder omwegen en in leesbare taal het probleem van de moderne poëzie durft benaderen. De experimentele poëzie vindt talloze beoefenaars, maar ook talloze nalopers. Het zijn deze laatsten die de nieuw-ontdekte mogelijkheden tot clichés hebben gemaakt. Dat Piet Thomas in zijn kritische beschouwingen er naar streeft een gezonde sfeer te scheppen stemt bemoedigend. Of hij er in slagen zal een brug te slaan tussen de oudere en de jongere generaties, zal de toekomst moeten uitwijzen.
Maar Piet Thomas is niet alleen kritikus, hij schrijft ook gedichten. Onder de titel 'Xerion' publiceerde hij onlangs bij de Bladen voor de Poëzie zijn eerste dichtbundeltje. AI tekent zijn persoonlijkheid zich daarin nog niet zeer duidelijk af, toch bevat het bundeltje genoeg goede gedichten om ook de dichter
Piet Thomas reeds nu tot de schoonste beloften van zijn generatie te rekenen. Piet Thomas schrijft bij voorkeur korte gedichten, bijna objectieve, maar gevoelige momentopnamen in de vorm van kwatrijnen. In deze beperking ligt vooralsnog zijn kracht. Het zijn puntige en met scherpe aandacht getekende momentopnamen waarin de dichter een zuivere en prille wereld oproep, een wereld die iets van het mysterie van de schepping suggereert. Hij doet dit met voornaamheid en schroom. Maar zelden spreekt hij in de ik-vorm en het lijkt wel of hij vreest iets van zijn eigen zielsleven prijs te moeten geven. Het is duidelijk dat Piet Thomas het gedicht van alle literatuur wenst los te maken en dat hij ieder overtollig woord elimineren wil, om te komen tot wat Brémond 'la poésie pure’ heeft genoemd. De bekommernis om een niet meer onder woorden te brengen wereld uit te drukken leidt bij Piet Thomas echter vooral in de voorlaatste cyclus van zijn bundel, tot een al te strenge geserreerdheid van het vers. Dan doet hij beroep op de al te opzettelijke woordkonstrukties uit de groeikoortsperiode van de experimentele dichters. Het overbodige gebruik van woordvormingen als: klankgeesten, vijverslaap, smeerwortels, twijghanden, zwijgmastodonten, leugentapijten, enz. die een nieuwe rhetoriek aankondigen, kunnen zijn gedichten maar alleen ontsieren.
Wellicht vindt dit spelen met de taal zijn oorzaak in de schroomvalligheid die Piet Thomas tegenover zijn eigen gevoelsleven aan de dag legt. Zonder twijfel zal zijn werk aan overtuigingskracht winnen, als hij sterker de nadruk op de menselijke inhoud zal weten te leggen. Dat de poëzie van Piet thomas echter reeds nu van een zeldzame voornaamheid en van een zuiver gevoel voor taal en ritme getuigt, moge blijken uit volgend vers:
De regen schildert arabesken op de vijver.
Een visser stopt zijn lijnen in een rood
plastiek en snuit dan met een serene ijver
zijn aardbeineus, wijl in en naast de boot
de regen verder schildert. In de sprong
naar ’t avondlijke gras toe houdt hij even
verwonderd over ’t plotse waterbeven
dat hoorbaar tussen riet en oever zong
zijn adem in en duwt met vaste hand
zijn vloeren muts wat dieper op zijn oren,
alvoor hij als in mijmering verloren
naar huis stapt over geurend akkerland. ”
Remi Van de Moortel (1912-1992) Het opmerkelijk debuut van Piet Thomas. in De Gentenaar,10-11.10.1959.
Piet Thomas is een jonge priester die als licentiaat in de Germaanse filologie leraar in het Sint-Vincentius -College te Eeklo. Hij publiceerde reeds een paar lezenswaardige kritische bijdragen in « Dietsche Warande en Belfort» en hij behoort tot de vaste redactie van het jongerentijdschrift «nieuwe stemmen». Voor enkele maanden liet hij zijn eerste bundel verschijnen onder vrij mysterieuze titel «Xerion».
Voor de Griekse alchemisten was Xerion een poeder dat aan onedele metalen die kwaliteiten toevoegt welke ze bij de voorgeschreven bewerking in goud of zilver doen overgaan. Het woord kwam de dichter bijna toevallig onder ogen en het beantwoordt aan de dubbele bedoeling van zijn poëzie. Piet Thomas heeft een eigene en duidelijke kijk op het wonderbare verschijnsel dat we de dichtkunst noemen. De titel moet suggereren dat de zintuiglijke indrukken en de gevoelens slechts poëtische kracht verwerven wanneer ze tot ervaring (in Rilkiaanse zin)werden getransmuteerd. Indrukken en gevoelens kunnen in de poëzie tot ervaringen verhevigd of veredeld worden. De zin van de dichtkunst is niet hierin gelegen dat ze een nieuwe, voorheen onbestaande wereld opbouwt tegen de bestaande in – maar in een schepping in afhankelijkheid, een loutering van intense momenten tot schoonheidsbestendiging. De titel wil bovendien ook iets openbaren nopens de werkwijze van de dichter. Zijn verzen zijn okkasioneel gegrift op het gunstig moment en zijn het sober uitleven in de taal van een momentane verheviging die de opname van vluchtige indrukken in een organische samenhang mogelijk maakt. Zintuiglijke gegevens worden intuïtief gevat, omgevormd en door toevoeging van bezinningsrestanten verrijkt.
Het gebeurt slechts zelden dat men zo uitvoerig is ingelicht over de persoonlijke inzichten van een jonge dichter en het komt nog minder voor dat een debutant zo precies en zo diepzinnig de zin van de poëzie weet toe te lichten. Het zou ons zeker vreemd voorkomen indien we moesten vaststellen dat diezelfde dichter zozeer alle onderscheidingsvormen mist dat hij volkomen onbelangrijk manuscripten aan een uitgeven toevertrouwt. De werkelijkheid is gelukkig helemaal anders en we menen dat we niet overdrijven wanneer we «Xerion» in de ware betekenis van het woord als een opmerkelijk debuut betittelen. Het volstaat het bundeltje te openen en in de eerste afdeling «Opnamen» het gedichtje te lezen:
De vlammenspeer der woorden
slaat scherven in het ijs.
Nog eenmaal stijgt ten boorde
een reeds vergeten wijs,
Doch dan komt weer de vrieswind
en doet zijn dodend werk.
Wie morgen schaatsen aanbindt,
rijdt op een glazen zerk.
De verklaring van de dichter luidt: de aanvang belicht een realistische opvatting van de poëzie, poëzie is ontdooien van ijs, het breken van ijs met vlammenspeer der woorden. Het resultaat is dat onbewuste sluimerende krachten even bevrijd worden. Even maar, want de dagelijkse routine maakt alles weer koud, de vrieswind van het gewone doet zijn dodend werk. Het verglijden in de conventie, het zich handig bewegen on een onverschillig burgerlijk bestaan is daarom haast als een schenden van een graf (rijdt op een glazen zerk).
Het kan vermetel klinken wanneer we de persoonlijke verklaring eerder als achteraf «gevonden» of «hineininterpretiert» beschouwen. Zoals ze er voor eenieder te lezen staan en zonder een bijna woordelijke verantwoording van beeld en gedachte, lijken de acht regeltjes ons veel sterker en suggestiever, veel rijker en opener. « De vlammenspeer der woorden slaat scherven in het ijs».
Wolken berijden
en schelpen zoeken.
Droomburchten bouwen
en reizen in boeken.
Legers trotseren
vlak bij de haard.
Hemels bestormen,
gast zijn en waard.
Piet Thomas bezit een zeer bijzonder en alleszins merkwaardig dichterschap dat de poëzie als het ware tot haar oorspronkelijke functie terugvoert. Dichtkunst is bij hem weer woordkunst in de volle betekenis van het begrip. En dat is uiteindelijk toch beslissend bij een debuut. De uiterste beknoptheid van de meeste gedichten gaat soms nog gepaard met een zekere duisternis of ongewone gedachtesprongen. De ervaring en de jaren zullen vanzelf loutering brengen en deze poëzie directer afstemmen op het leven als op de eerste en laatste bron van alle waarachtige grote poëzie. Voorlopig volstaat het te mogen besluiten met de vaststelling dat we niet elk jaar op ’n nieuwe bunder als «Xerion» van een beginnende dichter als Piet Thomas mogen wijzen. De religieuze inslag zou een afzonderlijke beschouwing verdienen, maar daartoe zal een volgende bundel ongetwijfeld nog ruimer gelegenheid bieden.
André Demedts (1906-1992) Is Vlaamse literatuur zo goed als buitenlandse? In:Het Nieuwsblad, 18.6.1959
Zo pas gaf Piet Thomas bij Bladen voor de Poëzie zijn eerste gedichten uit, onder de titel Xerion. Naar de verwoording gezien, zijn het prosodische verzen, die in een vast metrum geschreven zijn en waarin ook op gewone eindrijmen een beroep gedaan wordt. Degenen die modern zijn met uitlijkheden verwarren, zullen misschien beweren dat Thomas een ouderwets dichter is (Zoals zij b.v. ook Gezelle en Van de Woestijne, die meer verouderen, ouderwets zouden kunnen heten!) Zij hebben het mis voor.
In de kunst telt alleen de schoonheid en ten overstaan van de schoonheid zijn stijlproblemen in engere zin van luttel belang. Het komt op de eerste plaats op innerlijke waarachtigheid aan. Jong en nieuw zijn al degenen die werkelijk iets te zeggen hebben; onuitstaanbaar saai en vervelend diegenen die zich maar aanstellen, zonder grond en bezieldheid.
Het hoofdkenmerk van Thomas is zijn open ontvankelijkheid op de wereld. Hij kan nog verwonderd zijn. En vreemd genoeg gaat die frisse aandacht met kennis van het leven gepaard. Hij ziet niet alleen de uiterlijke verschijning van de dingen, want hij weet ook van hun binnen- en rugkant af.
Het persoonlijke van Thomas ligt hierin, dat hij de beleving van een eeuwenoude waarheid zo strak en intellectueel kan vertolken. Hem lezend hebben wij meer dan eens aan de strenge en meesterlijke 'Gedaanten' van De Haes en ook aan de poëzie van Hensen en Achterberg gedacht. Er ontwikkelt zich in onze hedendaagse dichtkunst een stroming naar mannelijke tucht en sobere levensvolheid, die als ze zich ook in het maatschappelijke leven mag doorzetten, een tegenwicht zal vormen van oppervlakkigheid en nihilisme.
Als voorbeeld van wat Thomas kan, schrijven we een van zijn gedichtjes over:
Van zichzelf niet weten
Zingen meer,
Licht zijn door de reten,
Adem, lucht en veer.
Golven met de baren,
Ruisen met het dal,
Wind zijn in de blaren
Nergens overal
Urbain Van de Voorde (1893-1966) in De Standaard, 7.8.1964
Reeds zijn zin voor vormschoonheid is ons sympathiek Hij schrijft bijvoorbeeld een ganse kleine reeks van dubbelkwatrijnen die opmerkingskracht noch frisheid ontberen. De vorm is correct, de taal is sober en er is iets van die zachte glans overheen gespreid die vaak een waarborg is van goede poëzie. Ook de andere verzen van dit bundeltje zijn duidelijk het werk van een begaafd dichter.
Willy Spillebeen (1932) in zijn spreekbeurt bij de tentoonstelling ‘Wie niet weg is is gezien’ Nieuwpoort 2005
Zijn debuutbundel Xerion uit 1959 bestaat in hoofdzaak uit rijmende kwatrijnen waarin de dichter momentopnamen transponeert naar een niveau van geestelijke ervaring. ‘Opnamen’ heet de eerste reeks bestaande uit telkens twee kwatrijnen. Impressies of zo men wil foto’s. De tweede reeks gedichten telkens bestaande uit drie kwatrijnen heet ‘Hint’. Het zijn voorschriften tot een levenshouding van verdraagzaamheid. De derde reeks ‘Xerion’ doet ten slotte wat surrealistisch aan. De gedichten zijn meer verdroomd, meer experimenteel en ook meer alchemistisch.
Emiel Janssens s.j. (1897-1985) In: Boekengids, jgr.38,nr.1,1960,p.24
Deze som van korte gedichten (daarop duidt de titel wellicht) is helemaal niet kwaad. De dichter kent zichzelf en zijn kunst; hij heeft open zinnen, menselijke gevoelens en cultuur, en alles weet hij te gebruiken. Toch valt zijn bundel in een te grote verscheidenheid uiteen, terwijl hij met de spielerei te weinig heeft afgerekend. We zouden iets meer zelfbeheersing en diepte wensen; ook zo lijkt ons het werk verdienstelijk boven het gewone. – Wij citeren het laatste gedicht:
Van zichzelf niet weten
zingen zonder meer,
licht zijn door de reten,
adem, lucht en veer.
Golven met de baren,
ruisen met het dal,
wind zijn in de blaren
nergens, overal. “
Hugo Brems (1944- ) in : Frank Baert, Luc Demeester, Victor Nachtergaele, en Karel Porteman, Tekens voor Thomas. Opstellen aangeboden aan prof. dr. Piet Thomas naar aanleiding van zijn emeritaat. Tielt, Lannoo, 1994, pp.18-21.
Het bloedend mes. De poëzie van Piet Thomas
...
Overigens zijn de gedichten van Piet Thomas en de ontwikkeling die hij doormaakte tussen zijn debuut en zijn tweede bundel typisch voor het poëzieklimaat in Vlaanderen rond 1960. Het was, in de late jaren '50, het moment waarop de experimentele vernieuwing, in gang gezet door Tijd en Mens (1949-1955), om zich heen greep en in tal van marginale tijdschriftjes almaar extremer en meer bizarre vormen aannam, die door het literaire establishment met verbazing, onbegrip en spot werden bekeken. intussen slaagde de traditionele poëzie, die verderliep in het spoor van de vooroorlogse Tijdstroom- en Vormen-dichters er niet in om een krachtig alternatief te bieden.
Maar tegen de tijd dat Microcosmos (1963) verschijnt, is el veel veranderd: het experiment begint dood te lopen en de grenzen beginnen te vervagen tussen sommige gematigde vormen van experimentele poëzie (die van Paul Snoek b.v. of van Adriaan de Roover) en het werk van traditionelen, die hun gedichten trachten te verlevendigen of verrassender en expressiever te maken door een lossere syntaxis en ongewone metaforen. In datzelfde jaar, 1963, stelde Thomas voor Dietsche warande en Belfort een speciaal nummer samen, 'Nederlandse poëzie nu', waarin een balans wordt opgemaakt van de vernieuwing en waardoor DWB, het zgn. bolwerk van katholiek traditionalisme, zich openstelde voor de - weliswaar enigszins gekalmeerde - beeldenstormers.
Van die overgangssituatie, dat wat onzekere, aarzelende heen en weer tussen vastheid en risico, tussen wat De Roover 'goudsmeden' en 'goudzoekers' noemde, is de poëzie van Piet Thomas een mooie illustratie. Xerion kan nog globaal beschouwd worden als een late loot aan de tak der traditie, al laat de titel van de bundel het tegendeel vermoeden. Xerion is immers de naam van het poeder dat de alchemisten gebruikten om onedele metalen te transformeren in goud en zilver: eerder 'goudzoeker' dus. Maar toch, de bundel omvat zes reeksen van overwegend regelmatig opgebouwde gedichten, ze bestaan in de meeste gevallen uit twee of drie kwatrijnen met een voor de hand liggend rijmschema (meestal abab) en een metrische versbouw, die soepel wordt gehanteerd. Thematiek en beeldspraak zijn nogal vervagend, precies zoals gebruikelijk in de traditionele jongerenpoëzie van die dagen. De registrale woorden en beelden van het genre zijn ruim voorradig. Alleen al in de eerste reeks, 'opgenomen', noteer ik: de tijd, de hemel, a11een, onrustig, een 'vergeten wijs', 'nevels om de huizen’, het 'suizen van avondwinden', 'een vreemd gebed', de lente met de obligate 'bloemen in het gras' en 'vogels in de bomen’. Verderop zijn zelfs aanwezig: ' de ziel der dingen', 'de schoonste wanen' en 'd ‘avond en de dood’. Kortom, niets aan de hand: een beetje lijden aan het leven, in evenwicht gehouden door een Gezelliaanse 1ieÍde voor de schoonheid van de natuur en voor de stilte, en uiteindelijk religieuze overgave.
Maar toch, niet alles past in dat gave en voorspelbare beeld. Om te beginnen is er de bijna consequente afwezigheid van een 'ik'. Dat geeft aan de verzen een sterk objectiverend karakter, een toonaard die meer uit de woordencombinaties voortkomt dan uit de belijdenis. Een bijzondere werking in dat opzicht gaat uit van het frequente gebruik van infinitiefconstructies, waartoe hij als het ware zijn toevlucht moet nemen om persoonsvormen te vermijden. In het eerste gedicht al:
In stamelhoornen blazen
de silben van de tijd,
Door zeilen zien en mazen,
de hemel toegewijd.
Zich varende te weten,
alleen, nocturn en broos,
onrustig in gebeden,
ver van de morgenroos.
In de combinatie met louter beschrijvende, fragmentair evocerende verzen en strofen die vaak geleid worden door klank en ritme, krijgt deze werkwijze in de beste gevallen een bezwerend muzikaal effect neigend naar de ‘poésie pure'.
Daarnaast zijn in de bundel ook heel wat sporen te vinden van een woordkeuze en beeldgebruik die zouden kunnen doen denken aan experimentele invloed. Maar ik neig er eerder toe om ze in de traditie te plaatsen van het expressionisme. Ik denk dan aan samenstellingen zoals, 'stamelhoornen' uit het hierboven geciteerde fragment, of 'mijmerbron', ‘geselgezichten’, 'lichtkleuren’, 'zwijgmastodonten’ en ‘droombrugpeilers’, of aan metaforische combinaties zoals 'de vlammenspeer der woorden', 'de aarzelziekte witte dag' of 'een naaldoog teder oponthoud’ en ‘kristallen duur der ongetelde uren’. Sommige van die metaforen, met hun botsende samenvoegen van concreta en abstracta, zouden niet misstaan hebben in bij voorbeeld de 'Loflitanie van de H. Franciscus van Assisië' van Marnix Gijsen. Wie op die dingen begint te letten' wordt bovendien getroffen door de huizen, scheepslampen, havenwinden, stoomfluiten, het lantarenlicht, de orgelman, de pleinen en de klankspiralen uit het expressionistische vocabulaire van de grootstad. Die wisselen dan weer af met impressionistische stemmingsfragmenten, zodat er een totaalindruk ontstaat die zeer disparaat en desoriënterend is. Poëzie van een debutant, ongetwijfeld, maar van een debutant in een literaire situatie die naar tegengestelde richtingen trekt, van een debutant die literair-historisch gevormd en belezen is. 'Hij is nog op zoek naar zijn eigen stem', heet dat in het recensentenjargon. Men zou ook kunnen zeggen: ‘Hij strooit over de diverse, onedele, zieke metalen, zijn eigen 'Xerion', waardoor hij ze verandert en regenereert'.
|