Mijnheer Pimpelmans is een
veearts in ruste. Hij geniet van een onbezorgde levensavond, samen met zijn
vriendelijke en hartelijke echtgenote. Hoe meneer Pimpelmans met zijn voornaam
heet, weten we niet. Misschien heeft hij die niet eens. Wel zien we dat hij een
ouderwetse monocle draagt, zon bril zonder pootjes, aan een touwtje, die je op
je neus klemt. Het belangrijkste fysieke kenmerk van meneer Pimpelmans is
ongetwijfeld zijn omvang. Hij weegt schoon aan de haak minstens 250 pond. De eerlijkheid
gebiedt te zeggen dat zijn geliefde echtgenote hem daarbij op de voet volgt.
Maar dit valt allemaal volkomen in het niet als je oog hebt voor het
belangrijkste aan meneer Pimpelmans: hij trekt onheil aan en roept het over
zich af. Dat doet hij ongewild en nooit expres: het overkomt hem. Het gebeurt
per abuis. Hij is de levende Wet van Murphy: alles wat maar fout kan gaan, gaat
in de nabijheid van mijnheer Pimpelmans gegarandeerd fout. Mijnheer Pimpelmans
vervult zijn slachtofferrol met verve. Zijn zonnig gemoed helpt hem er altijd
weer bovenop, hoezeer het onheil hem ook treft.
Mijnheer Pimpelmans ten
voeten uit. Alles wat hij onderneemt, loopt verkeerd af. Wij allen thuis, Ma
niet in het minst, moesten hier vreselijk om lachen. Zelf vond ik het af en toe
de spuigaten uitlopen. Waarom moest die arme mijnheer Pimpelmans zo lijden
onder de grillen van het lot? Waarom vergat de schrijver van het verhaal die
dingen te noemen die wél goed gingen? Ik had medelijden met meneer Pimpelmans,
maar ik zag wel hoe zeer iedereen om mij heen genoot van Pimpelmans avonturen,
dus kon het niet anders dan grappig zijn. En dus lachte ik mee. Maar niet
altijd van harte.
Over meneer Pimpelmans avonturen
konden we lezen in De Graafschapper. Dat was een drie keer per week verschijnende
regionale krant die behalve een beetje wereld- en nationaal nieuws het vooral
moest hebben van alles wat er plaatselijk stond te gebeuren of recentelijk was
gebeurd. Die krant lazen we vroeger thuis. De strip met meneer en mevrouw
Pimpelmans werd door iedereen als eerste gelezen. Hun belevenissen werden door mij
uitgeknipt en met behulp van een kwastje en een potje gluton in een
schoolschrift geplakt. Om er later nog eens van te kunnen genieten.
Nu ik na zoveel jaar de
tekeningen terugzie en de strip nog weer eens lees, vieren wij een feestje van
herkenning. Zoals bij de tekening van de hagelwitte kluit ijs die mijnheer
Pimpelmans, staande op het balkon, laat vallen op de blote rug van mevrouw
Ribbenspek die nietsvermoedend op het terras beneden een kopje thee drinkt. Het
gebeurt allemaal per abuis. En de herinnering aan haar wraak is springlevend:
ze slingert hem niet alleen de heftigste verwijten naar zn hoofd, maar ook het
thonetstoeltje. Ook per abuis. Maar wat betekende, wist ik niet toen ik het
verhaal voor het eerst las. Nu nog niet precies, trouwens.
|