Vroeger ik maak weer eens
een klein uitstapje naar het verleden toen mijn grootvader op zaterdagmiddag naar het dorp liep om zich vóór de zondag van zijn overtollige baardharen te laten ontdoen had je in ons dorp drie kappers, drie barbiers. De
eerste heette Schuurman. Hij woonde aan de Raterink-kant van de kerk. Daar werd
je, zo vertelt de volksmond, niet alleen geschoren, maar ook geschuurd. De
tweede, aan de andere kant van de dorpskerk, aan de Rijks-kant, heette Weck.
Daar werd je geweckt, dus ingemaakt. Tenslotte had je aan de grens nog kapper
Rossbach. Daar werd je onnoemelijk hard gerost. Reden genoeg om bij alle drie uit
de buurt te blijven, dacht ik zo.
Je kunt ook het heft in eigen
hand nemen. Wat is er tegen om je eigen kapper te zijn? In onze grote
boerenschuur staat nog een knechtenkist. Die ging, gevuld met lijfgoed en
toiletgerei, met je mee wanneer je naar een nieuwe werkgever ging. In een klein
apart vakje, rechts onder het deksel, ligt nog steeds het knip- en scheergerei.
Alles mooi roestbruin van kleur. Tondeuse, scheermes, krabbertje,
slijpsteentje, scheerkwast: alles wat nodig is voor een perfect kapsel en een
glad gezicht. Voor warm water, scheerkom, scheerspiegel, scheerzeep en aluin
moet je zelf nog even zorgen. Maar dan ben je ook het heertje!