Je hebt voor-, hoofd- en
nagerechten. Het voorgerecht dient om de smaakzintuigen in de goede stemming te
brengen; het nagerecht om ze weer een beetje in de pas te laten lopen na al die
ophef in het hoofdgerecht.
Laten we voor de verandering
eens de schijnwerper niet richten op
het hoofdgerecht (dat krijgt sowieso te veel overdreven aandacht) en ook niet
op het voorgerecht dat door sommige tv-koks-met-witte-mutsen een amuse wordt genoemd. Neen, laten we ons
vandaag eens grondig verdiepen in het nagerecht, het dessert oftewel het
toetje. Hoog tijd om de vraag na te gaan waarom voor veel, vooral jonge eters,
het toetje zonder enige twijfel het hoogtepunt van de maaltijd is.
Natuurlijk is een
overheerlijk puddinkje, meer dan het trosje druiven of de coupe ijs, het
ultieme voorbeeld van een geslaagd toetje. Tegenwoordig koop je van die
eenpersoonstoetjes in een plastic behuizing. Met veel moeite verwijder je het
deksel, en met nog meer zorg en moeite stulp je de inhoud omgekeerd op een
maagdelijk leeg dessertbordje. Met enig geluk blijft een vanille tulbandje
staan, waarbij het sap, dat eerst op de bodem verbleef, door het stulpen
plotseling van boven langs de zijnaden langzaam maar zeker naar beneden druipt.
De lekkerste puddinkjes zijn
de zelfgemaakte. Dat is waar, ware het niet dat niet iedereen het talent bezit
om uit diverse grondstoffen met kunde, kennis, raffinesse en een scheutje
vakmanschap een puddingte voorschijn te
toveren waarbij zelfs het meest geslaagde machinaal vervaardigde toetje niet in
de schaduw kan staan. Mijn echtgenote heeft het in haar vingers. Zij heeft het geërfd
van haar moeder en tante die tot in de verre omtrek beroemd waren om hun fameuze
moccapudding.
Nu ik het toch over
bijzondere puddinkjes heb, moet ik nog even wijzen op de chocoladepudding van
Ma, míjn moeder. Vanzelfsprekend zelfgemaakt, bestemd voor de zondagse dis, en niet gemaakt
van gesmolten chocoladerepen, maar van cacaopoeder. Het smaakte inderdaad naar
pure chocolade, maar de jeugd aan tafel vond het maar niks: veel te bitter. Nee,
dan de halfdoorzichtige, beroemde gelatinepudding
waarmee Ma ons dacht een plezier te doen. Zon glibberende, geelachtige massa in tulbandvorm
waar je dwars doorheen kon kijken om op de staartklok aan de andere kant van de
eetkamer te kunnen zien hoe laat het was. Volgens mijn herinnering zat er
weinig kraak of smaak aan. Interessant vond ik wel dat je de pudding met mes en vork kon eten.
Tenslotte laat ik u een toetje
zien dat door een collega uit Wenen (waar men op culinair gebied toegegeven
weinig gewend is) het beste Nederlandse exportproduct is genoemd. Ik bedoel de dubbelvla
oftewel de dag- en nachtvla. In één pak, bruin en geel, maar bij voorkeur in
twee afzonderlijke pakken en de inhoud daarvan dan tegelijk je dessertbakje binnen laten
stromen. Buitengewoon lekker en voedzaam volgens de Friese makers. Dat vind ik
ook. Bovendien kun je er met je lepel de mooiste figuren in draaien. Positief
zowel als negatief.