Hoewel ik van nature geen kabbalist
ben, en we hebben er ook geen in de familie, moet ik beamen dat drie
inderdaad een bijzonder getal is. Je hebt de heilige drie-eenheid en de drie magische
wijzen uit het nabije oosten. Alsmede de drie aartsengelen mitsgaders de drie
aartsvaders. Nergens komt de verbinding tussen het getal drie en de dood beter
tot uitdrukking dan in de woorden van de kapitein die de overleden matroos op
zijn plank geruisloos over boord zet met de woorden: één , twee , drie , in
Godsnaam.
Dat het getal drie
zo vaak voorkomt in spreekwoorden en zegswijzen kan ook geen toeval zijn. We
zeggen drie-in-de-pan en nooit zes of zeven. Eveneens drie-is-te-veel en nooit
twee is genoeg. Een fatsoenlijke Memlinck is een drieluik. En Karel de Grote heeft
zijn soldaten ingepeperd te werken volgens het drieslagstelsel. Een zichzelf
respecterend tijdschrift verschijnt driemaandelijks en een driehoek is een
volmaakte figuur.
Ook in het dagelijks leven
zonder de poespas van de vermeende heiligheid neemt drie een prominente
plaats in.Het mooiste voorbeeld vind ik
altijd ons gedrag ten aanzien van iemand die twijfelt. Een persoon die we over
een echte of imaginaire grens moeten trekken. Neem Kevin van zes die op de
hoogste plank in het zwembad staat. Laat nou net vandaag de dag zijn dat hij
voor het eerst van de hoge af gaat! Het hele zwembad verzamelt zich rondom de
duiktoren, ziet Kevin - die als het jongetje van Haanstra op de plank staat en
zichaan de leuning vasthoudt - en
luistert naar de badmeester die naar boven roept: vooruit Kevin! Springen! We tellen allemaal: ÉÉN, TWEE, DRIE!! We
staan er niet meer bij stil, maar is het u nooit opgevallen dat we altijd tot drie
tellen?
Rembrandt is misschien ook
wel een liefhebber geweest van het getal drie. Hij laat zich daar echter niet
over uit en van de gelaatsuitdrukkingen op zijn donkere schilderijen word je
ook niet veel wijzer. Wel weten we dat hij het getal drie een warm hart
toedraagt. Want een fantastisch mooie ets maken van een stelletje wilgen kan
alleen iemand die wat in het getal ziet. En de ets is vooral mooi omdat het drie wilgen zijn. Zegt iemand die niet
beschuldigd kan worden van enige kennis van zaken, dus een vertrouwd adres.
Nu we het toch over ons adres
hebben, achter onze boerderij waar ik vroeger woonde, staan drie eiken. Op een
rij, naast elkaar, in de wei. Ze zijn gelukkig gespaard gebleven bij de laatste
ruilverkaveling. Tamelijk oud onderhand, ze houden zich een beetje aan elkaar
vast. Prachtig om te zien in ieder seizoen. Een prima beschutting tegen de
felle zon in de zomer, denken de koeien in de wei. Een ideale plaats om even
uit te rusten en bij te komen, denken de kraaien en de duiven. De buizerd
gebruikt de bomen als uitkijkpost. Meestal laat hij zijn prooi nog even vrolijk
rondvliegen of rondlopen beneden op de grond voordat hij toeslaat. Ik krijg je
nog wel, zegt hij tegen de muis beneden.
Als je maar van ónze kippen
afblijft, zeggen wij op onze beurt. Het zijn er nu nog vier en als jij er weer
eentje pikt, houden wij er nog maar drie over. Weliswaar een mooi getal, maar
toch.
Het is een feit dat het toch
maar mooi gemakkelijk is dat sommige mensen veel, zoniet alles willen bewaren.
Van babykleertjes, kinderspeelgoed en haarlokjes via oude Libelles en andere
tijdschriften tot brieven en fotos. Als mijn schoonoom Johan (oom van mijn
vrouw) niet zo verstandig was geweest zijn aardrijkskundeschrift van de lagere
school te bewaren, hadden wij nooit geweten hoe het kan dat Nederlanders vroeger moeiteloos de weg wisten in
Oostenrijk-Hongarije.Het antwoord op de
vraag ligt voor de hand: zij hebben het op school geleerd. Topografie vormde
destijds de hoofdmoot van het vak aardrijkskunde.
Ergens hier onder vindt u oom
Johans aardrijkskundeschrift, althans een bladzijde er uit. Op de linker pagina
een blinde kaart waarop de 11-jarige Johan steden hun plaats geeft, rivieren
van een naam voorziet en zelfs hoogteverschillen laat blijken. De Hongaarse
laagvlakte is vaag groen en de uitlopers van de Alpen in Tirol en aangrenzende
gebieden zijn bruin ingekleurd. Johan schrijft Hongareië ( met een trema op de
laatste e) waaruit je kunt afleiden dat Johan meer weet van topografie dan van
het correct spellen van aardrijkskundige namen, maar dat vergeven wij hem
graag. Ook is het wat raadselachtig dat de landstreek Galicië twee keer
opduikt. In het noordoosten bij de stad Lemberg (Lemgo) en in het zuidwesten,
daar waar wij nu Kroatië vermoeden. Oom Johan heeft hier ongetwijfeld zijn
bedoeling mee gehad.
Op de rechterbladzijde
schrijft Johan de namen van de landen en landstreken, van de steden en
rivieren. Hij vergeet de bezienswaardigheden evenmin: poesta, Semmeringbaan,
Ertsgebergte, Brennerpas.
Wat het onderaan geschreven
patriottische lied (over lieden die Nederland graag zouden willen hebben) hier te zoeken heeft, weet ik niet. Dat
zou ik oom Johan moeten vragen, maar dat kan niet meer, want Oom Johan is al geruime
tijd niet meer onder ons. Hij was destijds inspecteur of controleur van een of
ander rundveestamboek, getrouwd en achtereenvolgens woonachtig op verschillende
plaatsen in ons land. Nadat hij gepensioneerd en weduwnaar was geworden, stak
hij de oceaan over en vestigde zich in de US-staat Michigan waar hij opnieuw trouwde,
dit maal met een ver familielid waarvan de ouders al veel eerder naar de USA
waren geëmigreerd. Bij al dat gereis zal de topografische kennis van de wereld
hem ongetwijfeld van pas zijn gekomen.
Intrigerend zijn de
aardrijkskundige namen die hij heeft opgeschreven: Weenen, Praag, Boeda, Pest,
Triëst, Serajewo, .... Het schrift dateert van 1913. Een jaar later, in 1914, zal
de Habsburgse aartshertog Frans Ferdinand hier
in Serajewo vermoord worden, met als gevolg een wereldoorlog die vier
verschrikkelijke jaren duurt. Serajewo, oom Johan kan het u aanwijzen op zijn
kaartje.
Voor alle niet-oudste zonen
uit adellijke geslachten blijft er weinig anders over dan een kerkelijke
loopbaan. Want er kan er maar één zijn vader opvolgen als landheer en rechter
en dat is de oudste zoon. Dat geldt ook voor de jonge Norbert van Gennep. Hij
is geboren in 1080 in
het nu noordlimburgse land aan de Maas, dat, zo stel ik mij voor, er verdronken
uitziet met al die jaarlijkse overstromingen. Zijn familie zorgt voor een
aangename kerkelijke functie: hij wordt kanunnik in de naburige dom te Xanten
dat u waarschijnlijk wel kent omdat hier een oude Romeinse legerplaats lag. Norbert
wacht een rijk rooms en weelderig leven, ware het niet dat aanstonds het licht
roet in het eten gooit. In ieder geval verwerft hij een zekere naam als losbol.
Het verhaal begint echt
wanneer hij te paard op weg is van Xanten naar Vreden, beide plaatsen gelegen
in Duitsland, in wat tegenwoordig Rijnland-Westfalen heet. Hier in het Stift van Vreden
leeft en woont een aantal vrouwen. Wat Norbert daar te zoeken heeft laten wij
over aan uw en onze verbeelding. Het is dat de uitdrukking nog niet bestaat,
anders hadden we gezegd: honi soit qui mal y pense, dat begrijpt u wel.
Norbert reist denkelijk via Kleef en Emmerik naar het noorden. Toen en nu een
afstand van hemelsbreed 60
kilometer. Vreden ligt in de buurt van Winterswijk, maar
een landsgrens is er nog niet en het is zelfs de vraag of Winterswijk (Wenters
zeggen wij) er wel is. En dan, op een kruispunt van zandwegen in de buurtschap
Gaxel, net buiten de poorten van Vreden, slaat het licht toe. Vlak voor het
hoofd van Norberts paard slaat de bliksem in.
Zon duizend jaar eerder wordt een zekere Saulus, een
Jood uit Tarsis met een Romeins paspoort, op reis van Jeruzalem naar Damascus
eveneens door het licht getroffen. Hij is met goedkeuring en papieren van de
hogepriester doende een aantal volgelingen van Jezus van Nazareth op te sporen
om hen gevankelijk terug te brengen naar Jeruzalem. Totdat hij, vlak voor de
poorten van Damascus, omstraald wordt door een fel licht. Hij hoort een stem
die hem vraagt: Saul, Saul, waarom vervolg je mij? Op de vraag van Saulus wie
het is die tot hem spreekt, komt het antwoord: Ik ben Jezus, die jij
vervolgt.De mensen die met Saulus
meereizen staan sprakeloos, want zij horen de stem wel, maar zien niemand.
Omdat Saulus verblind en nu blind is, moeten zijn reisgezellen hem aan de hand naar
de Rechte Straat in Damascus brengen.
Op de steen staat dat anno juni
1115, zo ongeveer rond de tijd van Sint Jan, Norbert hier zíjn Damascus heeft
beleefd. Dit is de plek waar het is gebeurd. Vanaf dit moment vindt de ommekeer
plaats. Norbert maakt stante pede rechtsomkeert,
gaat leven op water en brood, laat zich tot priester wijden, predikt voor ieder
die het maar horen wil, bekritiseert de levenswandel die hij zelf jaren heeft
geleid, gaat tekeer tegen de misbruiken in de toenmalige kerk, en sticht een
kloosterorde die opkomt voor de armen en rechtelozen. Kortom, hij is bekeerd.
De oudheidkundige vereniging uit
Vreden zet op 6 juni 1934, op de kop af achthonderd jaar na Norberts overlijden
op het kruispunt waar alles is gebeurd een grote zwerfkei neer. De plek is een
minuscuul vlekje op de landkaart, letterlijk in the middle of nowhere.
Als je niet precies weet waar je zoeken moet, vind je het nooit. Ik loop langs
de steen, lees de plaquette, en stel me voor hoe het was 873 jaar geleden. Het
land is woest en ledig: modderige zandwegen die dwars door het moeras naar het
Stift in Vreden lopen. Met af en toe een zware onweersbui waarbij
bliksemflitsen vervaarlijk langs het zwerk schieten en bekeringen schering en
inslag zijn.
Dit is de tekst op de
zwerfsteenplaquette, zoals het hoort geschreven in het platt-düütsch:
Hier hef Sunte Norbert anno 1115 um Sunte Jans sien Damascus belewet.
To gedachte is dussen Steen opgerichtet
up sinen 800sten Dodesdag
dor den Heimat- uns Alterstumsverein in
der Vredener Lande.
Je kunt er de klok op
gelijkzetten, maar iedere zoveel jaar is er in Nederland onnodige heibel over
het Wilhelmus, ons nationale lied. Althans, dat vinden de fans van dichter Marnix
van Sint Aldegonde die dit schone vers over Willem van Nassau met zijn
vijftien coupletten - ons heeft nagelaten. Veel Nederlanders vallen over de
tekst, terwijl de meesten die helemaal niet kennen. Wat hen vooral dwars zit,
is het van oorsprong Duitse bloed.
Ik heb gemakkelijk praten
want ik ben weliswaar niet van dietschen, maar wel een beetje van Pruisisch
bloed. Mijn grootvader werd geboren in 1872 als oudste zoon van een Sporkse
boer, wiens landerijen zon vijf kilometer achter de Nederlandse rijksgrens
lagen. Opa bedacht zich op tijd en huwde een Nederlandse boerendochter. Wat
heet, hij trouwde er bij in: werd genaturaliseerd en volbloed Nederlander. Daardoor
sta ik, zijn kleinzoon, ook aan de goede kant, maar het had voor hetzelfde geld
de andere kunnen zijn.
Maar we hadden het eigenlijk
over het Wilhelmus. Onder ons gezegd en uitgesproken: ik heb niets met het
Wilhelmus en ik heb er ook niets tegen. Dat geldt ook voor andere
identiteit-verschaffende symbolen, zoals de vlag. Maar praat me niet over de
leeuw! Die door jicht geplaagde Nederlandse leeuw. Er ligt een dankbare taak
voor het komende kabinet Rutte-III om de leeuwen uit al onze wapens, harnassen,
oorkondes en zedenpreken te verwijderen.
Bewaar ons voor die sullige
wapenleeuwen. Dwars gaan staan en
profil , dat kunnen ze, met hun pijl-en-boogje in de ene en een houten
sabeltje in de andere voorpoot geklemd, amechtig hijgend met de tong uit de bek
en de staart tussen de benen. Men had beter kunnen weten, want de valselijk
benoemde koning der dieren, koning Nobel, was een watje zonder weerga.
Trouwens, in Zeeland hebben ze een halve
leeuw het onderstel bevindt zich onder water en dat is helemáál geen
gezicht. Sommige zunige Zeeuwen dachten zich geen hele te kunnen permitteren.
Men heeft er ook niet aan gedacht dat een beetje leeuw een gruwelijke hekel
heeft aan pootje baden. Kunt u nagaan.
Sommige landen hebben een
adelaar in plaats van een leeuw. Daar ben je helemaal klaar mee. Denkt u eens
aan Polen; zonder adelaar onvoorstelbaar. Habsburg en de Donau-monarchie hebben
zelfs een dubbele adelaar, een Doppeladler.
Zo eentje met één lichaam en één stel uitgespreide vleugels, maar met twee
koppen, die respectievelijk naar links en naar rechts wijzen. Nee, geef mij dan
maar een dubbele whiskey.
Over geld gesproken, eerlijk
gezegd aarzel ik een beetje er over te beginnen want als er één onderwerp taboe
is, is het wel geld en dan vooral het gebrek eraan. Maar zolang er zoveel
mensen onder de armoedegrens moeten leven, ook in onze welvarende lage landen,
moet het onderwerp ons bezig blijven houden.
Natuurlijk zult u niet van
mij verlangen dat ik u tot in details, met 2 decimalen achter de komma,
bijpraat over mijn financiële situatie. Gelooft u mij: samenvattend kan ik
zeggen dat ik geen geld heb, het nooit gehad heb en het ook nooit zal hebben.
Maar en dat vergoedt veel - u kunt rustig het woord geld door geldgebrek
vervangen, dan is de uitspraak ook waar. Gemeten naar de omstandigheden waarin
veel anderen moeten leven, had en heb ik, geldelijk gezien, een tamelijk luizenleven.
Voor echt belangrijke zaken was en is er altijd geld. Vroeger bij ons thuis en
nu niet minder. Dit is misschien ook de reden dat ik tamelijk onbekommerd over
het onderwerp kan schrijven
Natuurlijk zou u kunnen
vragen: maar heb je dan helemaal geen wensen? Wensen die je met (wat) geld in
vervulling zou kunnen laten gaan? Een wereldreisje bijvoorbeeld? Eindelijk, na
zevenenveertig jaar, eens een nieuw bankstelletje in de kamer in plaats van de
bijeengeraapte verzameling meubels die er nu staat? En wanneer laat je
eindelijk eens iets doen aan die energieverslindende (ontbrekende) isolatie van
je huis? Een beschoten kap is toch geen luxe? Waar blijft die camper waarmee je
altijd nog eens de wijde wereld in wilt trekken? Wist je dat er ook nieuwevloerbedekking bestaat?
U treft mij op een teer en
kwetsbaar punt. Want eerlijk is eerlijk, stel dat wij onverhoopt plotseling
zouden kunnen beschikken over een fortuin (erfenis? prijsje in de
staatsloterij?) dan zijn er genoeg zaken en doelen te bedenken waaraan wij ons
goede geld kunnen besteden zonder het over de balk te gooien. Maar ach, zo
troosten wij elkaar in een sentimentele bui, u en ik weten dat de dingen die er
écht toe doen voor geen geld te koop zijn.
Naschrift 1: een prachtig
voorbeeld van een prachtig schrijfschrift, afkomstig uit de lagere-school-tijd
van mijn schoonoom Johan Westerveld uit ± 1910. Niet alleen is het mooi om naar
te kijken, maar ook waar. Want, zo is het maar net: het geld is een goede
dienstknecht, maar een slechte meester.
Naschrift 2: divers vreemd
geld uit evenzoveel diverse vreemde landen. Maar dit is noch een schat in de
akker, noch een potje voor later.
De intrigerende vraag die ons ook in het laatste van de drie
luiken zal bezighouden, gaat in de verste verte (dus indirect) over de systematiek
van het beoordelen van schoolse prestaties. Nadat ik u achtereenvolgens aan de Abbé
uit Wallonië en vervolgens aan de Ouders in Ubach-dichtbij-de-Maas heb
voorgesteld, volgt nu een schrijnend verhaal over persoonlijke ervaringen met
cijfers. Wat zeg ik, met één bepaald cijfer, de 7 (zegge zeven), wat zal
blijken nadat wij met vereende krachten luik 3 hebben geopend. Vraagt u: waar
gaat dit in vredesnaam over? Dan zijn de eerste twee vensters waarschijnlijk
voor u nog een gesloten boek. Lezers die dezeluikjes gemist hebben, kunnen dat natuurlijk alsnog inhalen. (Even
naar beneden scrollen.) Niets let hen.
III. In de ban van de zeven
Wat het ook is, het getal 7
(zeven) is in ieder geval een bijzonder getal. In veel filosofieën,
astrologieën,godsdiensten, geestelijke
stromingen en sportieve lichaamsbewegingen speelt het een speciale rol. Ik noem
u de kabbalistiek, het zeven dagen durende scheppingsverhaal, en het magische
rugnummer 14 in
de beoefening van het edele voetbalspel. (Ter opheldering van dit laatste: 14
=2 keer 7)
Voor zeer velen onder ons is
7 een geluksgetal. Ook in de wetenschap is de notie doorgedrongen dat er iets
aan de hand is met het getal 7. De Wet van Jost (niet de minste dus) leert ons
dat 7 keer 3 beter en meer is dan 3 keer
7. Die wet gaat over het onthouden van iets, maar is ook op andere gevallen van
toepassing. Zo is het verstandiger kleine porties te eten, maar dan wel vaak, dan grotere porties minder vaak.
En een zekere Georg Miller is erin geslaagd aan te tonen dat wij, in onze
pogingen zaken te onthouden, maximaal 7 van die zaken toelaten tot ons
geheugen, plus of minus 2, dat wel. Hij spreekt van het magische getal 7 ± 2.
In de systematiek van het
cijfers geven aan schoolprestaties betekent de 7 een ruime voldoende. Wat
voldoende is, weten we wel. We krijgen een voldoende van de meester wanneer we
naar diens oordeel voldoende hebben geleerd. Of voldoende vraagstukken goed
hebben beantwoord. Maar wat is ruim voldoende, hoe ruim is ruim? Joost mag het
weten.
Ik wil niet zeuren, er niet
meewarig over doen, want er zijn per slot van rekening ergere dingen die je
kunnen overkomen, maar ik werd gedurende mijn gehele schoolleven hinderlijk
achtervolgd door het cijfer zeven. Ik werd er zogezegd door gestalkt. Wanneer
de tijd aanbrak dat er cijfers op rapporten verschenen, stonden drommen zevens
klaar om op mijn lijst te komen. Dat was op zich al erg, maar zij belemmerden
andere cijfers om hetzelfde te doen.
Het gevolg is dus dat het
wemelt van de 7s op mijn rapporten en getuigschriften. Als illustratie laat ik
u hieronder een wasechte kopie zien van mijn MULO-rapport (Klas IIIa).
Heb ik gelijk of niet? Het is
toch om dol van te worden! En voor andere klassen, scholen, vakken en leraren gold
hetzelfde. Overal waar ik verscheen, was de 7 niet ver weg. En het ongerijmde
verschijnsel woekert voort. Stel dat mijn cursus Trekzak leren spelen in één
winter die ik via de Open Universiteit volg, wordtafgesloten met een diploma met cijferlijst,
dan hoef ik u niet te vertellen welk cijfer daarop zal prijken.
Te weinig variatie schrijft
iemand op mijn rapport en dat is een afschuwelijke, maar ware constatering.
Alles aan mij is van een eenvormigheid en eentonigheid waar de mensen die het
weten kunnen geen brood van lusten. Ken je Terra, ja die ken ik. Is dat
niet degene die alles kan, maar alles met mate? Is dat niet die saaie man, zo
voorspelbaar en onkreukbaar dat je bijna medelijden met hem krijgt? Iemand
zonder ultieme gelukservaringen en nooit eens lekker zumTode betrübt. Geen
uitbundige uit-de-band-sprong, maar altijd en schijnbaar noodgedwongen vertoevend in de mazen van het alledaagse, van het
evenwichtige, van het gewone. Koning van de ruime voldoende, nooit eens een
volwassen zware onvoldoende, nooit eens een grandioze 10 voor een unieke
prestatie.
Natuurlijk overdrijf ik
schromelijk. En even natuurlijk lijd ik niet onder mijn tamelijk gematigd
temperament. Maar het is waar dat ik soms wel eens een beetje jaloers ben op
mensen die iets heel speciaals heel goed kunnen. Daar moet je overigens wel
behoorlijk kieskeurig in zijn. Vijf en twintig meter figuurzagen in 5 mm triplex en dat in 4
minuten wil ik helemaal niet kunnen. Maar een bestseller schrijven
bijvoorbeeld, dat lijkt me wel iets.
Tenslotte laat ik aan het
eind van het drieluik nog even mijn oude lagere-school-juf verschijnen. Zij
geeft mij een dik verdiende zoen plus een lei. Daarop kan ik een 10 met een
griffel schrijven. Ik doe het met een krijtje, want de griffels zijn
langzamerhand uit de tijd.
De intrigerende vraag die ons
in het tweede tafereel van dit drieluik wederom bezighoudt, is: waarom krijgt
Ahmed uit IIb voor zijn schriftelijke overhoring met veel vijven en zessen een acht
en geen negen? Of was een zeven-en-een-half achteraf misschien toch eerlijker
geweest? We proberen een antwoord te vinden op de vraag naar de systematiek van
het beoordelen van schoolse prestaties.
De vorige keer hebben wij de
oorsprong verkend van het klassieke cijfersysteem. Dat ook daaraan grenzen zijn
gesteld mag blijken uit de volgende gebeurtenis die door de meeste historisch
geschoolde cijferaars als aannemelijk wordt beschouwd. Vandaag openen wij Deel
2 van het Drieluik. Een beeld van oproer en vermeend onrecht wordt zichtbaar. Komt
en verwondert u ..
II. De opstand der ouders
Op 14 mei vloog de kogel door
de kerk en op 14 juli, twee maanden later, brak de pleuris uit. We hebben het
over de gebeurtenissen in Ubach-dichtbij-de-Maas te Limburg en meer in het
bijzonder de voorvallen ten aanzien van de voor velen wereldvreemde ideeën op
de plaatselijke St. Bernadetteschool, waar men besloten had op de
overgangsrapporten voor de zomervakantie geen cijfers meer te vermelden. Maar,
het verhaal is al ingewikkeld genoeg, laat ik u de gebeurtenissen chronologisch
schilderen.
Het idee kwam van
schooldirecteur de heer J. Maertens Kzn (Jaap voor collegas en meester Jaap
voor ouders en kinderen), daarbij gesteund door de schoolbegeleidster Francoise
Molenhoek. Uit Jaaps verantwoording is ons een tweetal argumenten bijgebleven.
In de eerste plaats, zei Jaap, is een eerlijke
cijferwaardering voor een geleverde prestatie op school zo goed als onmogelijk.
Waarom krijgt Jan-Jaap een 8 voor zijn vogelnestje aan de ringen? En waarom
verdient Rosita maar een 6 voor een dictee waar ze zó haar best op heeft gedaan?
Cijfers als zodanig zeggen niets,
beweerde Jaap met grote stelligheid. Ook niet wanneer je de verklarende tekst
er bij neemt. Een 6 is blijkbaar voldoende en een 7 ruim voldoende, en wat dan
nog? Laten we verstandig zijn en hier op de St. Bernadetteschool, te beginnen
met het rapport bij de overgang, de cijfers op het rapport vervangen door
woorden: het cijferrapport wordt een woordrapport. Woorden zeggen meer dan
cijfers, schreef Jaap in het net op tijd verschijnende schoolkrantje.
Het andere doorslaggevende
argument kwam van juf Ingrid uit Groep 7 (IT-specialist van de school) die
eveneens met hulp van Francoise in EXCEL een stramien had ontwikkeld waarbij
elke leerkracht handig en gemakkelijk de
prestaties van de leerlingen in woorden kon vatten. Het systeem kon bij wijze
van spreken morgen ingevoerd worden, zo sprak zij.
Aldus geschiedde. Een gewogen
en afgewogen oordeel van het lerarencollege, tot stand gekomen met instemming
van de schoolraad die immers zon mede-instemmingsrecht heeft. In een aparte,
bijzondere uitgave van het St. Berna(ka)detje,
de schoolkrant die huis-aan-huis in Ubach wordt bezorgd (ook bij de dragers van
NEE-stickers) werden de ouders en de gehele
Ubach-dichtbij-de-Maasse-gemeenschap op de hoogte gebracht. Al op de dag van
verschijnen (12 juli) gonsden de eerste geluiden van onmin en wrevel over de
hoofden van de ouders die om kwart voor twaalf hun kinderen stonden op te
wachten op de parkeerplaats. Die avond ontstond spontaan een Comité tot Behoud
van het Cijferrapport i.o. (CBC) terwijl zich eveneens diverse spontane
actiegroepen vormden die hun domicilie kozen in een van de talrijke Ubachse
cafés. De misprijzende geluiden waren tussen alle alcoholdampen op onmiskenbare
wijze voortekenen van naderend onheil.
Op 13 juli te 17.00 uur werd
een demonstratieve optocht gehouden, compleet met lawaai, spandoeken, papieren
vlaggetjes en in der haast door de RK-Vrouwenbond gefabriceerde T-shirts. De
protesterenden, ongeveer 237
in getal, onder leiding van de beroepsopruier Henk
Laplazarus, eisten een plenaire, openbare ouderavond op korte termijn om de
problematiek eens goed aan de orde te stellen.
De alles beslissende
ouderavond vond plaats op 15 juli om 19.30 uur. De aula van de St.
Bernadetteschool was afgeladen vol met ouders en donateurs (zonder stemrecht).
Op de foto ziet u het vrouwelijk smaldeel. (De minder aanwezige mannen zaten
meer naar rechts, zo dicht mogelijk bij de tap.) Laat ik u niet vermoeien met
allerlei protocollaire handelingen. Het op één na belangrijkste agendapunt was
de korte toespraak van directeur. Hij gaf het woord aan Juf Straatman, sinds
jaar en dag leerkracht in Groep 3. Juf Annie zoals zij liefdevol werd genoemd,
achter in de 50, door de wol geverfd, zoals alle oudere onderwijzeressen lief
en ook een beetje pinnig,was al een
kwart eeuw in dienst van de school. (Overigens een briljante strategische zet
van meester Jaap: toen Juf Annie het woord nam, werd het doodstil in de zaal,
want veel ouders hadden vroeger bij haar in de klas gezeten.) Uit haar zacht
gesproken betoog, maar hoorbaar tot in alle hoeken van de zaal, halen wij de
belangrijkste punten.
1.Een beoordeling,
of het nu met cijfers of woorden gebeurt, is tamelijke onzin als je niet van tevoren
afspreekt wat elk kind zon beetje moet kennen en kunnen, bijvoorbeeld aan het
eind van een leerjaar.
2.Voor veel
kinderen, vooral voor die kinderen die langzaam, moeilijk en weinig leren, is
een cijferrapport een steeds terugkerende bevestiging van falen en
teleurstelling.
3.Waar we naartoe
zouden moeten, is een soort leerafspraak. De school, de ouders/verzorgers en
het kind spreken aan het begin (van een jaar, van een periode) af waar je aan
het eind (van het jaar, van de periode) wilt uitkomen. Als het blijkt te
lukken, steek je de vlag uit en als het niet lukt, probeer je het op een andere
manier.
4.Je moet
verschillende kinderen ook verschillend beoordelen. Van supertalenten vraag je
veel meer dan van zogenaamde kneusjes. (En denk erom! sprak zij met stemverheffing,
het woord kneusje wil ik niet meer
horen!)
5.De school vraagt
aan de ouders om een beetje te kunnen experimenteren met beoordelingen. Met of
zonder punten, met of zonder grote woorden. En de school verbiedt de talrijke
ouders die minder dan 200
meter van de school wonen om hun kinderen per auto te
brengen en te halen. Zij vormen immers een gevaar op de weg, vooral tegen
twaalf uur.
Precies op tijd, toen
directeur Jaap ontdekte dat juf Annie een punt aan de orde stelde dat buiten
die orde was, en er aarzelend enig rumoer in de zaal ontstond, nam hij het
woord terug. Hij bedankte de juf zeer voor haar wijze woorden. Hoe goed is het,
sprak hij, dat er steeds iemand is die de zaken helder kan voorstellen. (Dat
hij mede zichzelf bedoelde, duiden wij hem niet euvel.)
Tegen half elf verlieten de
aanwezigen de zaal. De meesten moesten nog even langs hun stamcafé omdat zij
daar hun paraplu hadden achtergelaten. De enige die zeer hoorbaar zijn
ontstemming over het verloop van de vergadering liet blijken, was opruier
Laplazarus, maar hij had tegen de juf geen schijn van kans.
Overigens is het pleit nog
niet beslecht. Woorden of cijfers, cijfers of letters, nog steeds een kwestie
van wikken en wegen. Over de definitieve afloop kunnen wij slechts speculeren,
maar wij houden u op de hoogte.
Tot zover het authentieke
verslag van een roerige periode in de anders zo rustieke stad
Ubach-dichtbij-de-Maas. Binnenkort komt een volstrekt ander onderwerp ter
sprake dat toch met het centrale thema van de cijfermatige beoordeling in
verband te brengen is. Laat u verrassen!
Over alles hebben wij een oordeel klaar, dus ook over
schoolprestaties. Over oordelen gesproken, zullen we wedden? Het prachtige
opstel van Jacquelien van den Berg wordt door haar leraar Nederlands op het
Coornhert College met een 8 gehonoreerd. Wedden dat zijn collega van het
Ignatius Lyceum er nauwelijks een 6 voor over heeft? En wedden dat leraren,
scholen en zelfs hele schoolsystemen zonder blikken of blozen bereid zijn de
norm te verlagen (oftewel alle cijfers achteraf
met een punt op te hogen) zodat méér
leerlingen een voldoende krijgen? Een wedje dat de meeste leraren niet in staat
zijn uit te leggen aan de desbetreffende ouders c.q. verzorgers, laat staan aan
hun kinderen, waarom de ene prestatie een zes verdient en een andere nog geen
vier?
De intrigerende vraag die ons in het navolgende drieluik zal
bezighouden is deze: waarom met veel vijven en zessen een acht en geen negen?
Of was een zeven-en-een-half misschien toch eerlijker geweest? Wat zijn
eigenlijk de beweegredenen achter een waardering in cijfers? Kortom de vraag
naar de systematiek van het beoordelen van schoolse prestaties.
In een aantal min of meer samenhangende bijdragen, tezamen
inderdaad een drieluik vormend, gaan wij deze problematiek te lijf. Vandaag openen
wij luik 1.
I.Abbé Rénards tiental
De meningen zijn verdeeld, maar sommigen hebben goede
redenen om aan te nemen dat de Waalse pater Abbé Rénard Vandenreijnaerde de
bedenker is van het klassieke cijfersysteem waarmee leraren de schoolprestaties
van hun leerlingen van een oordeel voorzien. Dat de Jacquelien uit de intro voor
haar fraaie opstel een 8 krijgt, heeft zij aan indirect aan de abbé te danken.
Het verhaal dat de ronde doet, speelt zich af in 1823. Abbé Rénard
is directeur van het Lycée Catholique
te Souvraine, een vlek 40
kilometer ten zuiden van Luik (vandaar dat hij zo goed
in dit drieluik past). Toentertijd behoorden de zuidelijke Nederlanden tot ons
geliefde Koninkrijk, het verdriet van België was nog komende, zodat de
systematiek van de abbé gerust een Nederlandse vinding mag worden genoemd. Wij
laten hem zelf aan het woord (in een voor het en uw gemak vertaalde versie)
zoals hij sprak in het voorwoord bij de tweede druk van zijn boekwerkje: Naar een Objectief en Getalsmatig
Onderwijskundig en Paedagogisch Verantwoord Oordeel.
Natuurlijk hadden wij het Pruisische voorbeeld kunnen
volgen. Daarbij worden eveneens cijfers gebruikt als beoordelings- en
waarderingsinstrument. Niet álle cijfers overigens: alleen de 1 tot en met 5.
De 1 staat voor uitmuntend, de 5 aan
het andere eind van het spectrum vertegenwoordigt de kwalificatie buitengewoonslecht. Een aflopend systeem dus, van 1 naar 5. De 3 neemt een
middenpositie in, maar wordt algemeen als een teleurstelling beschouwd.
Ook hadden wij te rade kunnen gaan bij het Verenigd
Koninkrijk. Men werkt daar niet met cijfers, maar met letters. Een leerling die
een buitengewone, uitmuntende
prestatie levert, wordt beloond met een A. Iemand die er blijkens de resultaten
de kantjes vanaf loopt en er volstrekt
niets van bakt, krijgt een E op zijn lijst. Ook hier een aflopend systeem:
van A naar E.
en iets verderop ..
Het door ons ontwikkelde systeem waarmee wij het werk van
de leerlingen in onze klassen beoordelen, berust op het tientallig talstelsel.
Wij hebben daar per slot van rekening in het handelsrekenen goede ervaringen
mee opgedaan. Welnu dan, het systeem daargesteld (excuses voor het gruwelijk
germanisme (T))in de vorm van een tabel
ziet er als volgt uit.
Cijfer Betekenis
1abominabel
2zeer slecht
3slecht
4onvoldoende
5bijna
voldoende
6voldoende
7ruim
voldoende
8goed
9zeer goed
10uitmuntend
Wij verlaten nu Abbé R. met zijn voorwoorden voor een moment en plaatsen
enkele opmerkingen bij de in Tabel I gedemonstreerde systematiek. Om te
beginnen is het van buitengewoon groot belang in te zien dat de gebruikte
cijferreeks van interval-niveau is.
Dat klinkt ingewikkeld, maar is het niet. Het betekent gewoon dat de afstand
tussen, laat ons zeggen, 4 en 6 vergeleken met die tussen 5 en 7 dezelfde is. Ook de gaten tussen 4 en 9
en tussen 3 en 8 zijn even groot. Het meest tot het verstand sprekend is nu ook
de notie dat de onderliggende afstand tussen opeenvolgende cijfers identiek is.
Cijfer 1 ligt even ver weg van cijfer 2 ligt even ver weg van cijfer 3 ligt
even ver weg van cijfer 4, enzovoort. 1-2-3-4-5-6-7-8-9-10 : de koppeltekens
zijn even lang.
In de tweede plaats is het wenselijk, nuttig en zelfs nodig
te zeggen dat de cijferreeks niet van metrisch
niveau is. Een 8 voor een aardrijkskundeproefwerk is niet twee keer zoveel
waard als een 4 voor hetzelfde proefwerk. Het is wél juist om te stellen dat
een 8 méér is dan een 4. Hoeveel meer? Vier gelijke afstandjes meer.
Noten bij de bovenstaande tabel:
(1)In
het voorwoord bij de zevende druk (1827) kondigt Abbé R. enkele graverende
(wederom zon bar-en-boos germanisme..) wijzigingen aan. De intervallen tussen
de verschillende cijfers, door sommigen overigens ook wel eens abusievelijk punten genoemd, die afstanden tussen de cijfers
dan, zijn te groot en daardoor te ingrijpend gebleken. Daarom heeft onze abbé,
slim als een vos immers, de notie ½ geïntroduceerd. Leraren kunnen met ingang
van de zevende druk een leerling het cijfer 7½ geven. De ½ kan tussen ieder
cijfer en zijn naaste buurman plaatsnemen. Dus 2½ tussen 2 en 3 en 9½ tussen 9
en 10. De invoering van de ½ heeft nog een ander, bijkomend effect. De 5 is nog
steeds bijna voldoende; bij de 5½
kunt u het bijwoord bijna
weglaten.
(2)Veel
later pas, in 1873, België was intussen al jaren zelfstandig, heeft de
Nederlandse regering per decreet besloten tot de invoering van de plus en de
min. De + en de derhalve. Leraren die erkenden dat een 6 voor een
schriftelijke overhoring van leerling J. te K. eigenlijk te veel betaald, te
hoog gegrepen en gewoon te veel was, konden hun toevlucht nemen tot de 6-
(zegge zes-min). En indien men dacht dat Klazien H. voor haar dictee met een 8 iets
te karig bedeeld was, gaf men haar een 8+.
Nu wij nu het ontstaan van ons cijfersysteem als
beoordelings- en waarderingsinstrument uit de doeken hebben gedaan, sluiten wij
hierbij het eerste luik. Zeer binnenkort volgt het tweede, onder meer handelend
over wat later genoemd werd De opstand der ouders te Ubach-dichtbij-de-Maas welke
de invoering van een woordrapport
betrof. Trouwens, ook het vraagstuk van de tien met een griffel en een zoen van
de juffrouw is nog niet ter sprake gekomen. Wij zien u volgende week graag
terug.
Een mensenleven geleden heb
ik mij laten inschrijven als leerling van de Groen van Prinstererkweekschool,
gelegen op de hoek van de Wilhelminastraat en het Julianaplein te Doetinchem.
De inschrijving vond plaats toen de heer F. Roosjen, destijds directeur, het
bewind voerde. Ik werd hartelijk door hem in zijn huis aan de Zuivelweg
ontvangen. Na een genoeglijk kopje thee werd mij een lijst van aan te schaffen
boeken, alsmede een soortement reglement van orde overhandigd.
Behalve de schoolboeken te
verkrijgen via het Schoolboekenhuis te Kampen à raison van een bedrag dat voor
mijn ouders een rib uit hun lijf was werd ook dringend geadviseerd om om te
zien naar een degelijke blokfluit van een te goeder naam en faam bestaand merk.
Genoemd werden in dit verband de namen Adler en Aura. Een voorstel om met een
goedkopere kunststoffen fluit van Chinese makelij op de proppen te komen werd
met een meewarig lachje van de hand gewezen.
Elke aankomende schoolmeester
werd destijds geacht te kunnen blokfluiten. Al was het maar om de begintoon van
een klassikaal te zingen versje aan te geven, of nog beter: om het in zijn
geheel te kunnen voorspelen. Behalve het kunnen luchtverplaatsen vanuit je
longen door het mondstuk via de gaten naar buiten en het al of niet soepel
sluiten van de gaten met je vingers moest je vanzelfsprekend ook de eerste
beginselen van het notenschrift kennen. Na veel oefeningen moest je wel een
kleuterdeuntje van blad kunnen spelen. Figuren zoals ik die na een weekje
oefenen een vrolijk liedje tamelijk foutloos konden spelen waren dun gezaaid.
Bovendien deed ik alles uit het hoofd, hoewel ik bij de plaatselijke fanfare
geleerd had wat de met het notenschrift gelieerde balletjes met hun stokken
betekenden. Dit is een kwartnoot, sprak de muziekleraar, het lid Willem te G.,
en die daar? dat is een halve.
Voor niet weinig
kweekschoolstudenten was het blokfluiten een kriem, zeg maar rustig: een crime.
Zij slaagden er niet in ook niet na talloze oefeningen die blijkbaar kunst
baren de combinatie: muzieknoten van blad lezen, geluid produceren door in de
blokfluit te blazen, gepaard gaande met een soepel lopende vingerzetting te
volbrengen zodanig dat je een bepaald liedje kon ontdekken.
Je had ook studenten voor wie
het blokfluit spelen een fluitje van een cent was. Toevallig, en er is geen
enkele reden mij hiervoor op de borst te kloppen, behoorde ik tot deze laatste
categorie. Het liefst speelde ik solostukken, daarbij begeleid op de piano door
de muziekleraar. En ik herinner mij als de dag van vandaag de vrolijke uren die
ik met mijn vriend W.A. op een spijbelmorgen aan de oever van de IJssel heb
doorgebracht terwijl wij tweestemmig het vrolijke wijsje "Die Zwei Finken"
speelden.
Hoewel ik later heel weinig
blokfluit heb gespeeld ik had later een piano in mijn klas waar ik met twee
vingers op speelde is hij nog steeds mijn favoriet. Ergens in huis koester ik
mijn kleine verzameling fluitjes. Waaronder behalve mijn trouwe Adler sopraanblokfluit
en mijn klein-maar-fijne sopranino ook een Ierse whistle flute en een houten dwarsfluit die ik uit Suriname heb
meegebracht. Ze zijn niet om op te spelen maar ze zijn er vanwege hun bijpassende,
vaak zalige herinneringen.
Snuffelend in oude paperassen
vond ik dit boekje: Nederlandsch Leesboek voor de Christelijke scholen, derde
leerjaar. Een uitgave van P. Noordhoff, Groningen, 1920. Met fraaie tekeningen
van Tjeerd Bottema. Daarin staat het volgende stapelgedicht. (Nadat u het hebt
gelezen, begrijpt u waarom een dergelijk vers een stapelgedicht heet.) Het
meest frappante was dat ik grote delen van het vers nog uit mijn hoofd kende.
Ik moet het dus in mijn lagere schooltijd gelezen hebben. Maar dan wel in een nieuwere
spelling.