Ik ben Stien
Ik ben een vrouw en woon in Antwerpen () en mijn beroep is integratiewerkster.
Ik ben geboren op 24/10/1956 en ben nu dus 67 jaar jong.
Mijn hobby's zijn: literatuur, film, politiek, kunst, reizen,.....
Ik hou er van om dingen scherp te stellen, uit te vergroten. Niet alles wat hier staat strookt dus met de werkelijkheid.
Stiens' Kitchen
dank zij mij staat hier geen andere onzin
01-06-2011
Gebed
God, als u echt de messias bent waarom is deze taal dan zo ontoereikend voor uw groot verhaal ze moedert en kloekt, bijwijlen als of ze haar eigen jongen niet kent
waarom zijn deze handen zo klein voor het vele alles dat ze willen krijgen en tongen wij los in dodelijk vilijn als we moe zijn van het verkrampte zwijgen
en zie zie toch hoe krap en schamel we zijn behuisd in dit lijf dat steeds weer zijn beperktheid wil ontstijgen dat zo roekeloos over uw kronkelige wegen suist als wil het de dood zelve aan zijn degen rijgen
en zeg eens heer, waar moeten we de schoonheid zoeken het vuur, de passie, het groot misbaar dat staat nergens in je wondermooie boeken tot wanhoop van de gekwelde twijfelaar
daarom bidden wij u, op hoop van zegen geef ons,heer, geef het al, sabel ons neer met een lawine van hoop en liefde en milde regen die ons bedelft, en keer op keer, mateloos uw gulheid op onze honger laat wegen
Stamel mij niet verwijtend uit de vuurmonden van je haat stotter mij niet woedend tot brandhout voor je haard maar spreek mij in klare wijn schenk mij in roemers van aandacht en begrip scheer als een trage vogel over mijn weilanden van pijn
en laat ons in de avond wonen, liefste als in één of ander onbewoonbaar pand we planten er piratenvlaggen en orchideeën in het zand
baker mij niet in met gladde praatjes hul me niet in de schamele windels van je schuttingtaal maar tooi me met je fraaiste woorden behang me met spiegelgladde metaforen boetseer me tot een modelverhaal
en laat ons in de avond dansen, liefste als in één of andere schemerige zaal we planten er dromen en koningsdramas tussen de sierheesters van de praal
mannen van vijftig zijn te kort van stof voor de zwembandjes rond hun buiken
ze zijn vergroeid met hun fauteuil zappen zich vermoeid van wieg tot graf en hebben hun passies drooggelegd om minder calorieën te verbruiken
geen gedoe meer met sentiment of met testosteron dat gaat zweven dat is misschien leuk voor een adolescent die gave tanden heeft om te bijten in het leven
en dat ze soms zo graag de nobele ridder spelen dat is de jongen die vurig in hen woedt de rakker die nooit meer hun brood zal delen maar onverminderd hun motor draaien doet
ze hebben hun levenslijn klem gezet de tijd vermalen tussen hun tanden alleen de uitslag van de voetbalpronostiek doet hen nog als oude schuren branden
Als hij, na een poosje, naakt voor haar staat beschaamd de handen voor zijn piemel slaat en tegen haar aankruipt als een natte hond met vlooien
voelt zij in al haar vezels de wanhoop die uit zijn schaamte spreekt
want dit uitgebeende lijf, met niets dan troosteloze vlakten, en nergens een uitgespaarde holte voor een verlengd verblijf, en dat tijdens de daad telkens weer in duizend stukken breekt, alsof het nooit naar heersen snakte
is een ledenpop tussen haar handen één woord van haar en het zal nooit meer van mannelijk branie branden
soms koestert ze dit zeldzame moment van macht blijft ze gespeeld koud onder zijn kussen om dan weer als een echte moederhen
Hij woont tussen zijn ribben als een heremiet met klauwzeer in zijn morsige handen en graait naar alles wat blinkend is om kleur te geven aan zijn dorre binnenlanden
geluk is voor hem een rond getal, het vele de glitter in de etalage van het bestaan moet gestript tot op het essentiële geen TV voor hem, geen halbakken romantiek hij is in het Dallas van zijn hebzucht ziek
oh neen, vraag hem niet om sentiment want wat je niet hebt kan je niet delen wat heb je aan een emotioneel quotiënt als je alleen maar op de lotto wil spelen
zo spaart hij zichzelf tot op de graat zijn wereld verdund tot een skelet een weefgetouw zonder inslagdraad op een dieet van spaarzaamheid gezet
De klokken hollen met klompen over het blad van deze dag schudden de bruidssuiker uit de schubben van hun bolle buiken
het altaar is de sponde waarin nu alles mag de priester lipt zijn zegen, zwaait met de witte vlag
bruid zijn is een bevalling zo lijkt het wel het ja-woord ligt in stuitligging onder de witte sluier blijft haken in de vliezen van een misschien kauwt nog even op de zwoerden van een manmoedig neen
maar de bruidegom houdt de riemen strak plukt met de verlostang de redding van haar huig schoonmama zwaait met haar zakdoek de eerste manche af het paard van Troje is binnen
en onder de luifel gispt de wijn het salve mater voor de dronken nonkels het gebraad speelt in de oven sissende slang om de verveling uit te doven
en aan het kruis roept Christus het is volbracht en sluit beschaamd de ogen
jouw ogen waren vergezichten op een leven samen ergens, in een nog uit te vinden land
en als ze lachten schreven ze puntgedichten over hoe wonderlijk die gedeelde toekomst er uit zag
soms veranderden ze in regenbogen die al mijn woorden vatten in wel duizend pixels kleur ze vulden mijn klinkers met mededogen gaven leestekens een paarse tint en de o-tjes lieten ze rollen
als wilgenkatjes
in een te strakke wind
jouw ogen waren mijn hoop in bange dagen spiegelgladde meren van innerlijke rust ze hielpen mij mijn lot te dragen als ik het even niet meer wist
toen moest je gaan zoals alle luchtkastelen je zwaaide af als droom en nam je ogen met je mee maar nog steeds doe ik na al die jaren een vleugje van die ogen in mijn dagelijks kopje thee
wij zijn een ronde som, als we slapen in de kom van elkaars armen maar hij cijfert zich graag weg in de plooien van mijn huid, schuchter, als een priemgetal dat zich wil warmen
eenzaam zoekt hij mijn bestaan tast hij de mogelijkheden van mijn lichaam af kan dit met hem samengaan kan het hem dragen, tussen perineum en oogleden
want hij wil armen met de juiste maat een zonnig vel en een grote voet om op te leven als hij als een halve som mij bij zich optellen moet
hou oud en grijs ben je geworden hoe onderkomen schuif je aan mijn tafel aan met woorden die tot op de draad hun broek versleten op de schoolbanken van de schuttingtaal
je luimen wandelen nooit meer door de dreef van de verbeelding ze draven niet langer achter hooggestemde idealen aan ze liggen daar maar, beurs en platgetreden als daklozen die aan de afgrond staan
hoe stil en stuwloos zijn nu de meren waarin je ooit viste naar je heilige graal de magische formule om het lot te keren met die gramme dood op t eind van het verhaal
dat stugge fatum dat zich zo gewillig slingert langs woeste hoogten van verdriet en eenzaamheid als niet die ene vriend zich vasthecht als een wingerd op je brokkelige klampstenen van verbondenheid
kom,
veeg die matheid uit je kleren gier door de straten zoals weleer zoals niet eens zo lang geleden in een pittiger verleden stil de honger, kruid de geest
vergeet niet dat je ooit allemachtig prachtig bent geweest
Een hobo huppelde over het gazon van de orkestbak Klom in de gordijnen, zwaaide naar het publiek
De klarinet ging hem op hoge hakken achterna Cirkelde rond hem met koket geflirt, overspeelde hem, sloeg haar armen overspelig om hem heen
Het orkest protesteerde met kwaad gegrom Gaf ze een symfonisch (hoog)standje de contrabas snokte diepe woede uit zijn
Snaren, overstemde hun verliefde gekrakeel Maar het stel had alleen oog voor elkaar Danste innig verstrengeld een tango van
Astor Piazzolla, tot de violen hen bij het nekvel grepen en hen hardhandig op hun plaats zetten. Tussen de pluimenstrijkerij van het goed fatsoen stierf hun gejubel uit.
betast mijn verhaal met de voelsprieten van je ogen tot het zich op het bleekveld van je verbeelding heeft neergevlijd misschien krijg je wel een plotlijn als schildknaap aan mijn zijde
vul dan mijn witregels in met de grand cru van je gedachten zodat het drijfijs van hun leegte in de zandbanken van jouw geest een nieuwe bedding vindt
en ik geen witverlies meer lijd want wit is zo scherp van tong dat het de schreven van de letters snijdt of opbrandt onder de groothoeklens van het cynisme
en is vriendschap niet net het uitwisselen van eufemismen de paardensprong van jij naar gij het vergulden van de bittere pil die op iedere mensentong bestorven ligt?
er is vriendschap die in je vel snijdt omdat je los moet laten grenzen stellen aan je hebberigheid
en er is vriendschap die je geniet omdat zij de trilharen van je zinnen streelt zoals een glas gedecanteerde wijn of een goed boek dat door je synapsen splijt
lees mij dus, wees mijn vriend voor onbepaalde tijd
je vraagt mij om een arm maar ik heb alleen maar handen om te geven twee stuks, tot op het bot doorleefd ze zijn de hulpkoks in het leven van wie eieren te breken heeft
ze kunnen grijpen, wassen, strelen de muggen rond je hoofd wegslaan de autosleutels uit je vestzak stelen onwrikbaar aan je zijde staan
een must zijn ze in de snelle wagen de koningen van elk onderhoud en als de ware op komt dagen hebben ze je zo een huis gebouwd
ben je dan moe van al het rennen zij geven je koetswerk een flinke beurt ze houden namelijk van verwennen een voetmassage is zo gebeurd
gun ze een kans, geef ze een proefperiode handen zijn zoveel sympathieker dan een arm van al wat zuur is zijn zij de antipode zij houden de aarde voor ons warm
handen bedden waarin mijn vingers slapen tussen lakens van licht en lucht en zongebleekt soldatengaren
streel mijn wonden tot bruggenhoofden van waarop ik het rijzen van de zon kan zien het kringelen van de rook uit schouwen waaronder kinderen en reddelozen hun ziel uitzingen voor de Sint
er is vast wel ergens een plek daarbuiten waar ook voor mij een schoen klaarstaat met wortelen, rapen, en twee suikerklontjes en een verlanglijstje als sprookje voor het slapengaan
leid mij als een blinde naar die warme ovens waar het brood altijd naar houtskoolvuren ruikt tot ik op eigen kracht de weg kan vinden en met mijn vingers de wonden van een ander streel
Wat is vluchten anders dan je kamers luchten de passaatwinden van het onbekende door je patrijspoorten laten waaien tot er schuimkoppen op je gedachten staan
wat is het meer dan toegeven aan het verlangen dat als een machete de stille tuinen van je ziel doorklieft dat zich een weg baant doorheen wetten en bezwaren en aan de kettingen van je vele liefdes rukt
nooit meer geblinddoekt naar je gehavende binnenkant moeten staren nooit meer op grenzen stoten die niet meer te verleggen zijn die van het leed en de ontzetting die van de honger die van landen met haar en reglementen op de tanden
geruisloos leven op vilten pantoffels en vilten pantoffels s avonds thuiskomen en zuchten wat was het een drukke dag hoe heb jij het gehad, liefste en zijn de kinderen nu al ingeënt tegen de pokken?
wat is vluchten anders dan thuiskomen in jezelf de ramen wijd opengooien en tegen de wind in je levensdrift uitschreeuwen
Het woord vader zit in de klank van oude hobos die in kruisgalop het gejaag der harpen doet verbleken
het zit in het geluid van brekend glas dat met koele gratie de sintels in de as tot glinsteren beweegt
en na de stilte en de storm breekt het door de wolken, soms als een schitterend conclaaf van open en gesloten lettergrepen statig schrijdend rij na rij een winterbos van steels gesprokkelde taalbouwstenen om gemis een naam te geven
altijd al heb ik mij willen koesteren in de schaduw van dit woord dat zo reikhalzend de armen spreidt
Hij sloeg haar met de vlakke hand de kamer plooide dubbel, De lucht sloeg zijn brakke vingers rond haar keel, wurgde haar teder, Adembenemend
Ze wachtte even, maar de witgloeiende woeker van pijn bleef uit. Ach een mens went aan alles ook aan zijn eigen leed en aan die vreemde aandrang om de torpedos van het lot te tarten
Maar dit keer zou ze haar tanden slijpen haar moed over het bange paard tillen vluchten van Pontius naar Pilatus, klapwieken en wijd de longen openzetten voor een schreeuw
Manlief had zich in de klapstoel van zijn lijf geschikt, loste op in het bodemwater van een B-film, knipte met zijn vingers voor een blikje bier. Geruisloos schoof ze zichzelf naar de keuken.
Want ach, blijven was zon dapper woord, en weggaan zo godvergeten infinitief
en wat als ik je verlies aan de dader van een nieuwe liefde die veel groter is dan dit
klasseer ik je dan bij de verloren voorwerpen tot de politie je op de straatstenen vindt en zegt: het spijt ons maar alles van waarde is er uit gestolen het waren vast gauwdieven op zoek naar wat snelle poen
neen, dan heb ik liever dat ik mezelf in je verlies zodat ik kan snuisteren in je archieven tot ik me in je vind en kan uitroepen: kijk wie we daar hebben ik ken jou ergens van zullen we samen iets gaan drinken om uit te vissen hoeveel mij er in jou zit en de buit eerlijk te verdelen?
of heb je liever dat ik onvindbaar blijf zodat alleen jij overschiet?
Bent u voor of tegen de herinvoering van de prachtige woorden 'vierklauwens', 'redekavelen', 'verwatenheid'. Bij voldoende interesse lanceer ik een actie om deze terug op te waarderen!