Dit boek ligt in het verlengde van Panopticum Corona (2021) en Het grote interview met Omsk Van Togenbirger en andere teksten over de totalitaire wereld (2022) waar geschetst wordt hoe, onder het voorwendsel van een pandemie, de vrijheid van alle wereldburgers wordt beknot door een totalitair regime dat slechts één credo duldt.
In dit werk staat de bestraffing van de ongehoorzamen centraal: de boekverbranding met in haar zog de massamoord. Maar die wereldwijde praktijk ontgaat de massa daar die werd opgesloten in een kerker van virtualiteit.
De vooralsnog onovertroffen voorloper van deze gruwel is de Congo-historie: de pronkzucht van een megalomane vorst en de slachting van miljoenen zwarten welke nog steeds wil blijven doorgaan voor bekerings- en beschavingswerk.
Het slechte geweten van de demagogen creëert angst, angst roept om veiligheid en veiligheid eist controle. Meer bepaald controle op het onderhouden van de omerta. Wie het niet kunnen laten om de waarheid te spreken, hebben nu alleen nog uitzicht op het einde.
Het vertrekpunt van dit opstel is een inzicht dat wij hebben gepoogd uit te werken in een voorgaand werk, met name in Transatheïsme.[1] Het betreft hier het inzicht dat aan de grondslag ligt van een fundamentele kritiek op het sciëntisme, en meer bepaald op het fysicalisme een inzicht dat reeds werd verwoord door Augustinus van Hippo, en dat zich laat samenvatten als volgt: de opvatting dat de ganse werkelijkheid (slechts) een constructie zou zijn, is oneigenlijk: zij resulteert uit een ongeoorloofde inductie.[2]
Waar het ons in dit geschrift om gaat, is het volgende: het genoemde inzicht is niet alleen van toepassing op de relatie tussen, enerzijds, de wereld van de wereldse dingen en, anderzijds, de natuurlijke werkelijkheid van de schepping: het is ook toepasbaar op een andere, en een misschien wel veel complexere relatie. Bedoeld wordt hier de relatie tussen, enerzijds, de wereld van de taal, of die van het denken in het algemeen en, anderzijds, de werkelijkheid van de geest.
Om dit hier vooralsnog zeer voorbarig en bijzonder ongenuanceerd uit te drukken wat wij echter niet nalaten te doen ten einde toch al een snelschets te kunnen bieden van wat in dit opstel wordt beoogd zou men het probleem kunnen stellen met behulp van de volgende analogie.
Zoals de naïeve realist verkeerdelijk gelooft dat hij de natuur en de gehele schepping mag beschouwen als het maaksel van een grote bouwmeester en dit in analogie met het menselijke maakwerk dat onze wereld voorstelt zo ook neigt hij ertoe om te geloven dat de geest niets anders en niets meer kan zijn dan de resultante van (zijn) taal en van (zijn) denken. Edoch, net zoals de natuur al het geschapene duidelijk onderscheiden is van de menselijke constructies, en zoals hij ook van een meer fundamentele oorsprong en orde is dan deze laatste, zo ook is de geest als zodanig van een heel andere oorsprong en orde dan het geheel aan gedachten, theorieën, kunstwerken en eventueel nog andere zaken. Deze laatste worden mede middels het menselijke taalgebruik tot stand gebracht de geest daarentegen is geen product van het (menselijk) denken.
Meer gevat: zoals de natuur noodzakelijk ontisch voorafgaat aan alle wereldse zaken, zo ook is de geest noodzakelijk ontisch primautair op de taal, op het denken en op het gedachtenleven het menselijke gedachtenleven dat wij, al te voorbarig en in feite op geheel oneigenlijke gronden, geloofden te mogen identificeren met de geest.
Het inzicht dat de geest aan ons denken voorafgaat, veeleer dan er de resultante van te wezen, is evenals het inzicht dat het geschapene voorafgaat aan al het maakbare bepalend voor onze beschouwing niet alleen van de vergankelijke, maar ook van de onvergankelijke werkelijkheid. De laatst genoemde wordt er uiteindelijk 'zichtbaar' door gemaakt. Eenmaal dit bijzondere inzicht werd verhelderd het inzicht dat het denken net zo min de producent kan zijn van de geest als dat de materiële dingen van een louter samenstellende activiteit het product konden zijn , zal een stevig fundament gelegd zijn voor een werkelijkheidsbeschouwing die voorgoed kan afrekenen met het aloude materialisme althans voor wie bereid zijn de consequenties te trekken welke uit dit bescheiden onderzoek zullen volgen.
Maar, zoals reeds gezegd, vergt de ontwikkeling van deze kijk veel meer dan wat een summiere schets kan bieden. In tegenstelling tot de meer systematische werkwijze welke in Transatheïsme werd gehanteerd, werd in het onderhavige appendix bij het genoemde werk niettemin geopteerd voor een minder stringente aanpak. De geest laat zich immers niet vangen door de rede en, ten einde de kansen op het welslagen van dit dan toch al niet onvermetele opzet te optimaliseren, leek het ons ook verkieslijk om, bij gelegenheid, meer ruimte te bieden aan de metafoor en aan het taalgebruik van vaak vergeten dichters waarvan wij voor een keer geloven dat de geschiedenis hen voor deze gelegenheid in bewaring heeft gehouden.
[2] Heel beknopt: het fysicalisme, of de opvatting dat de ganse werkelijkheid uitputtend beschrijfbaar is middels het instrumentarium van de fysica, steunt op de overtuiging dat oordelen die niet principieel (fysisch) experimenteel verifieerbaar zijn, zinledig zijn. Edoch, teneinde experimenteel verifieerbaar te kunnen zijn, dienen de betreffende gebeurtenissen a priori zelf eerst constructies te zijn, want een experiment is per definitie een (re-)constructie van gebeurtenissen. In zijn De fidei et symbolo wijst Augustinus er nu op dat onze voorstelling van de werkelijkheid als zodanig, als zijnde een constructie, het gevolg is van een denkfout welke inductie heet. De mens begaat namelijk de fout om spontaan aan te nemen dat de ultieme werkelijkheid, maakwerk is, omdat ook zijn eigen wereld een constructie van zijn handen is. De mens vergeet hierbij dat de grondstoffen waarmee hij zijn wereld opbouwt, natuurlijk van aard zijn, en dus niet op hun beurt gemaakt of samengesteld uit weer andere grondstoffen: ze zijn natuurlijk, of geschapen, wat betekent: gemaakt uit niets, en dus niet zomaar samengesteld uit grondstoffen die weer van elders zouden komen.
01-03-2007
Titel
Over de werkelijkheid van de geest Een vervolg op: Transatheïsme. D/2007/Jan Bauwens, uitgever
NUR: 136,705,732,733,738 ISBN: 90-77532- Jan Bauwens, Serskamp 2007