Spinoza (1632-1677), over zijn leven, zijn filosofie & zijn tijd Al wat voortreffelijk is, is even moeilijk als zeldzaam. - Sed omnia praeclara tam difficilia quam rara sunt. - Spinoza/
Omnia praeclara rara. - Het voortreffelijke is zeldzaam. - Cicero
21-10-2013
Henry Méchoulan over het antjudaïsme van Spinoza
Henry Méchoulan, Le
droit et le sacré chez Spinoza, Berg International, Paris 2013, 53 p.
Nederlandstalige lezers kennen deze auteur via de vertaling
van de schitterende synthese die hij schreef
over Amsterdam ten tijde van Spinoza (Amsterdam au temps de Spinoza, Paris 1990).
Méchoulan was verbonden als onderzoeker aan het
CNRS in Parijs en o.a. gespecialiseerd in de joodse filosofie ten tijde
van Spinoza. Iemand die dus weet waarover hij spreekt als hij het over deze
materie heeft.
Spinoza wordt beschouwd als een van de grondleggers van de
bijbelkritiek. Daarvoor wordt hij terecht geloofd. Maar…’(… ) nul
ne doit se laisser abuser par l’ enthousiasme des thuriféraires qui ne
distinguent entre le savant critique et le polémiste, ne reculant devant aucun
moyen pour mener son combat’ (p.12). In dit kleine essay breekt Méchoulan
enkele potten. Wie verder leest kan
genieten van de wijze waarop hij Spinoza de mantel uitveegt.
Spinoza, aldus de auteur, schuwt geen middelen om zijn
radicale (maar uiterst actuele) visie op te timmeren, dat het geloof van het publieke forum moet worden
geweerd. Om dat filosofisch te onderbouwen, ondermijnt Spinoza in zijn TTP
het sacrale karakter van het Oude Testament. Merkwaardig genoeg spaart hij (met
een flauw argument) het Christelijke Nieuwe Testament. Dit werd ook al in 1896 onder de aandacht
gebracht door K. O. Meinsma in diens Spinoza
en zijn kring.
Voor zijn sloop schuwt Spinoza geen kromme argumenten en is
hij ook niet vies van tekstmanipulatie. De lezer krijgt er voorbeelden van op
zijn bord. Méchoulan beschuldigt daarom de filosoof ronduit van antijudaïsme. Maar
dat gebeurde en gebeurt overigens wel meer…
Tot slot de kers op de taart: Méchoulan argumenteert dat Spinoza’s
staatsvisie maar slapjes relateert met democratie en, bedenkelijk toch, de deur openzet voor totalitarisme… Dat zullen
we dan geweten hebben.
Aanbevolen lectuur, ook en vooral voor Spinoza-aanbidders.
Bericht voor SKL-cursisten 2013- Lectuur Seminar 5
1 Spinoza, Ethica,Deel III, Inleiding
De meesten die geschreven hebben over de aandoeningen en de levenswijze
van mensen, lijken het niet te hebben over dingen die deel uitmaken van de natuur
en die de algemene wetten van de natuur volgen, maar behandelen die eerder als dingen die buiten de
natuur bestaan. Ze lijken zo de mens in de natuur te beschouwen als een staat
in de staat. Zij denken dat de mens de orde van de natuur eerder verstoort dan die te volgen en dat hij absolute macht bezit over zijn handelen, door niets buiten hem maar door hemzelf wordt bepaald. De oorzaak van de menselijke zwakheid
en wankelmoedigheid wijten ze niet aan de algemene macht van de natuur, maar
aan ik weet niet in welk menselijk gebrek, waarover ze treuren, zich vrolijk
maken of, wat meestal het geval is, dat ze verafschuwen. Wie de zwakheid van de
menselijke geest het meest welbespraakt of het meest scherpzinnig uit de doeken
doet, wordt opgehemeld.
Het ontbrak evenwel niet aan uiterst knappe koppen die over
de ware manier van leven veel goede dingen geschreven hebben (ik beken dat ik aan hun werk en vlijt erg
schatplichtig ben) en die de mensen wijze raad gaven. Naar ik weet boog zich evenwel
nooit iemand over de ware natuur en de
kracht van de affecten en wat men er kan tegen ondernemen om die te
temperen. Ik weet wel dat de zeer beroemde Cartesius stelde, dat de geest een
absolute macht heeft over de menselijke handelingen, maar toch probeerde de
menselijke affecten te verklaren vanuit hun eerste oorzaken en zich toelegde op
de studie van de wijze waarop de geest
over de affecten een absolute macht kan hebben. Naar mijn oordeel leverde hij
niet meer dan het bewijs van de scherpzinnigheid van zijn grote geest, zoals ik op de passende plek nog
zal aantonen.
Ik wil nu terug keren
naar hen die de aandoeningen van mensen en hun handelingen verafschuwen of er
liever om lachen dan ze te begrijpen. Hun zal het zonder twijfel merkwaardig
lijken dat ik gebreken en dwaasheden van mensen op geometrische wijze benader en
op sluitende wijze dingen wil aantonen, waarvan
zij beweren dat ze strijdig zijn met de rede, ijdel, absurd en verfoeilijk.
Mijn bedoeling is de volgende. In de natuur gebeurt niets
dat zou kunnen worden toegeschreven aan een gebrek van haar. De natuur blijft
altijd gelijk aan zichzelf, overal één in haar kracht en macht tot handelen,
dat wil zeggen dat de regels en wetten van de natuur, die alles doen gebeuren
en de dingen van de ene vorm in de andere doen overgaan overal een en dezelfde
zijn. Daarom kan er slechts één rationele manier zijn om gelijk welke natuur te
begrijpen, namelijk door haar universele regels en wetten.
Aandoeningen als haat, woede, afgunst enz., op zich
beschouwd, spruiten voort uit dezelfde
noodzaak en kracht van de natuur als andere dingen. Ze
hebben dus welbepaalde oorzaken waaruit ze kunnen worden begrepen, evenzeer als
bepaalde eigenschappen, die onze aandacht even waard zijn als de eigenschappen
van gelijk welke andere dingen die ons genoegen verschaffen, louter door ze te
beschouwen.
Ik zal dus de natuur
en kracht van de aandoeningen alsook de kracht van de geest op dezelfde manier
behandelen, als ik dat deed in wat voorafging over God, de geest en de menselijke
handelingen. Ik zal de menselijke handelingen en de begeerten daarom bestuderen
alsof het vraagstukken betrof over lijnen, vlakken of lichamen.
We merken uit dit alles dat het makkelijk voorkomt dat de
mens zichzelf of een zaak die hij waardeert meer acht dan gerechtvaardigd is, en
omgekeerd een ding waarvan hij afkerig is, minder acht dan gerechtvaardigd. Die
verbeelding die zichzelf meer acht dan gerechtvaardigd is, als het een mens
betreft, wordt hoogmoed genoemd. Het is als
een vorm van waan, omdat de mens dan met open ogen droomt, dat hij tot alles in
staat is wat hij zich alleen maar verbeeldt en zich daarover ook nog erg
verheugt, omdat hij er werkelijk in gelooft zolang hij zich die dingen niet
kan inbeelden die hun bestaan uitsluiten en zo zijn eigen vermogen tot handelen
begrenzen.
Hoogmoed is dus blijdschap
die ontstaat omdat de mens zichzelf meer acht dan gerechtvaardigd is. Verder noemen
we blijdschap die ontstaat wanneer de mens iemand meer acht dan gerechtvaardigd, overschatting;onderschatting ontstaat wanneer
iemand minder geacht wordt dan gerechtvaardigd is.
Spinoza, Ethica, Deel III, St.59, XXVII
Hoogmoed is uit eigenliefde zich meer achten
dan gerechtvaardigd is.
2Spinoza, Ethica, Deel III, St. XXV, com. en St. 59, XXVII, in de vertaling van Ferd.
Sassen, Kerngedachten van Spinoza,
Roermond-Maaseik, 1967 ) (1)
Wij zien hieruit, dat het gemakkelijk kan voorkomen, dat de
mens over zichzelf en over het voorwerp van zijn liefde beter oordeelt dan
gerechtvaardigd is, en omgekeerd, dat hij over het voorwerp van zijn haat
slechter oordeelt dan gerechtvaardigd is. Wanneer deze voorstelling de mens
zelf betreft, die over zichzelf beter oordeelt dan gerechtvaardigd is, dan
wordt zij superbia, hoogmoed genoemd,
en deze is een vorm van waanzin, omdat de mens, die daarmee behept is, met open
ogen droomt, dat hij tot alles in staat
is, wat hij alleen met zijn verbeelding bereikt en dat hij daarom als
werkelijkheden beschouwt en waarover hij juicht, zolang hij zich niet datgene
kan voorstellen, wat het bestaan daarvan uitsluit en zijn eigen vermogen tot
handelen beperkt.
Hoogmoed is dus een blijdschap, hieruit ontstaan, dat de mens
over zichzelf beter oordeelt dan gerechtvaardigd is. Vervolgens wordt de blijdschap, die hieruit
ontstaat, dat de mens over een ander beter oordeelt dan gerechtvaardigd is, existimatio, overschatting genoemd,
terwijl wij tenslotte de aandoening, die ontstaat doordat de mens over een
ander slechter oordeelt dan gerechtvaardigd is, despectus, geringschatting noemen.
Superbia,
hoogmoed is uit eigenliefde beter van zichzelf denken dan gerechtvaardigd is.
_____
1) Prof. Dr. Ferdinand Sassen (+ 1971), jezuiet, doceerde bij leven aan de Katholieke Universiteit van Nijmegen. Naast een inleiding bevat het boek een ruime en goede selectie Spinoza teksten. Hij neemt in zijn vertalingen, helaas, meer dan eens een loopje met de oorspronkelijke tekst.
Na een lang zomerreces werden de Spinoza-seminars hervat. Het
vierde seminar behandelde de kenleer. Die leer is de ruggengraat van zijn
filosofie en het instrument dat de weg uitstippelt om zijn uiteindelijk doel te
bereiken: een leven dat leidt naar gelukzaligheid en harmonie.
Het eerste gedeelte van het vierde seminar werd besteed aan
een korte herhaling van de metafysica. Zo
kon de brug worden geslagen met het derde seminarie, dat volledig gewijd was
aan Spinoza’s ontologie. Aan de hand van zes dia’s werd op synthetische wijze
de metafysica nog eens uiteengezet en afgerond met een schematische voorstelling ervan (zie bijlage
1).
Het tweede deel van het seminarie werd volledig besteed aan
de presentatie van de kenleer van Spinoza. Vooraf werd even stilgestaan bij de
vraag waarmee epistemologen zich onledig
houden. Dan werden enkele voorgangers van
Spinoza opgevoerd, die in zijn kenverhaal niet
kunnen worden verdonkeremaand: de goeie ouwe Aristoteles en zijn geniale leermeester
Descartes. Zo konden dan beter verschillen en overeenkomsten tussen hun kenleer
en die van Spinoza in het licht worden gesteld.
Er werd geopteerd om de driedelige kenleer van de Ethica te
presenteren. Als voorgerecht werd Spinoza’s
monisme van lichaam en ziel geserveerd, gekruid met een verklaring van wat de
filosoof bedoelt met adequate en inadequate ideeën en met de betekenis van veritas index sui. Aan de hand van
voorbeelden die Spinoza zelf gebruikte, werd vervolgens uitgelegd wat Spinoza verstaat
onder verbeelding, ratio en intuïtie: drie aan elkaar geklonken trappen in de
kenleer.
Cursisten stelden heel wat vragen. Joseph gooide de
pertinente vraag in het midden of Spinoza een pantheïst mag worden genoemd…? Een ouwe en nog steeds veel
besproken kwestie. De term werd door Job genuanceerd tot panentheïsme, een zienswijze die ik, en velen met mij, deel. Deze
kwestie (samen met zijn vermeend atheïsme en materialisme) is en blijft een
heet hangijzer, dat op meer dan één wijze uit het strijdvuur kan worden gehaald…
De bijlagen (zie infra) werpen
meer licht op de discussie over Spinoza en het panthëisme. Ze verwijzen naar een webstek over pantheïsme, atheïsme etc. Spinoza passeert
er ruim de revue. Een andere site verwijst naar een kort maar
instructief Engelstalig essay over pantheïsme, geschreven in 1905 door J. Allanson Picton, een Brits liberaal politicus uit de 19de eeuw, die overigens ook een inleiding schreef op Spinoza’s Ethica. Het artikel, dat nog vaak wordt
gelezen, geeft op synthetische wijze een historisch overzicht van het
pantheïsme.
Berten wees ons op een in oktober 2013 te verschijnen
publicatie van voormalig De Morgen journalist Rudi Rotthier (°1957). Hij
schreef een soortement travelogue
onder de titel De naaktePerenboom, op reis met Spinoza (Balans-Contact). Hij beschrijft, naar verluidt, zijn
reis doorheen het land van de filosoof en geeft zijn visie op diens filosofie.
Tot slot werd aangekondigd dat het aantal seminars 2013
wordt beperkt tot zes. De lectuur van Spinozateksten, aanvankelijk ook
opgenomen in de seminars 2013, wordt wellicht
volgend jaar aangepakt met een andere formule. In januari 2014 start een tweede
editie van de Spinoza-seminars voor een groep nieuwe belangstellenden.
Volgend seminarie (het voorlaatste) werd gepland op 16
november 2013.
Wie enigszins vertrouwd is met Spinoza en onderstaande tekst van Cicero leest, hoort duidelijk een klokje klinken dat ook bij Spinoza klept.
Marcus Tullius Cicero,
Tusculanae disputationes, I, 54
54. Voor de oergrond is er immers geen begin; want uit de
oergrond ontstaat alles, zelf echter kan die uit niets anders ontstaan; hij was
dan immers geen oergrond meer als hij door iets anders was ontstaan. Als hij dus nooit ontstaat dan vergaat hij ook
nooit. Want als de oergrond verdwijnt, dan zal die uit geen andere meer voortgebracht
worden, evenmin zal hij uit zichzelf een
andere tot stand brengen, daaruit volgt dat alles wat uit de oergrond ontstaat
noodzakelijk is.
Zo komt het dat het
begin van de beweging voortkomt uit dat wat uit zichzelf beweegt; en dat kan noch ontstaan noch te niet gaan, anders
zou de hele hemel in elkaar storten en de hele natuur verstarren. En ze zou
geen kracht meer bezitten waarmee ze bij de aanvang in beweging gezet is. Het
is dus duidelijk dat eeuwig is wat zichzelf beweegt: wie zou dan nog kunnen
betwisten dat dit wezenskenmerk ook de zielen toebehoort? Onbezield is immers alles wat door een
uitwendige impuls wordt bewogen. Een
levend wezen beweegt zich uit innerlijke en eigen kracht. Dat is het
wezenskenmerk en de kracht van de ziel, en wanneer zij van alles wat bestaat het enige
wezen is, dat zichzelf beweegt, dan is
ze zeker niet geboren en eeuwig.
(54. principii autem nulla est origo; nam e
principio oriuntur omnia, ipsum autem nulla ex re alia nasci potest; nec enim
esset id principium, quod gigneretur aliunde. quod si numquam oritur, ne
occidet quidem umquam; nam principium extinctum nec ipsum ab alio
renascetur nec ex se aliud creabit,
siquidem necesse est a principio oriri omnia. ita fit, ut motus principium ex
eo sit, quod ipsum a se
movetur; id autem nec nasci potest nec mori, vel concidat omne
caelum omnisque natura consistat necesse est nec vim ullam nanciscatur, qua a primo impulsa
moveatur. cum pateat igitur aeternum id esse, quod se
ipsum moveat, quis est qui hanc naturam animis esse tributam neget? inanimum est enim omne, quod pulsu agitator
externo; quod autem est animal id motu cietur interiore et suo; nam haec est propria natura animi atque
vis. quae si est una ex omnibus quae se ipsa semper moveat,
neque nata certe est et aeterna est.)
Verhandeling over de verbetering van het verstand -Vertaling B1-B22
Tractatus de intellectus emendatione et de via, qua optime in veram Cognitionem dirigitur (Verhandeling over de verbetering van het verstand, en over de weg die het best leidt naar ware Kennis)
Toelichtingen
Dit geschrift is een vroeg werk van Spinoza. De datering is onzeker. Wellicht kan het geplaatst worden (ten vroegste) in de jaren 1661-1662. Het is een kort geschrift (een veertigtal bladzijden), in het Latijn gesteld, en bleef onvoltooid. Spinoza noemt het zelf een opusculum, een boekje. Het werd toch waardig geacht opgenomen te worden in de Opera Posthuma (1677), een eer die de Korte Verhandeling, eveneens een vroeg werk, niet te beurt viel.
Dat het een vroeg geschrift is, heeft belangrijke consequenties. De vraag kan worden gesteld in hoeverre de ideeën die Spinoza in dit werk ontwikkelde, nog gelden voor de Spinoza die de Ethica schreef. Onderzoek heeft aangetoond dat het nogal wil meevallen. In feite is dit geschrift een stapsteen in de richting van het hoofdwerk. Vooral de eerste paragrafen van de TIE (B1-B11) zijn geschikt om met Spinoza kennis te maken. Ze werden overigens veel bestudeerd en druk becommentarieerd. De tekst is opmerkelijk,
1 omdat die de filosofische bedoelingen van de auteur belicht;
2 omdat de eerste bladzijden van de TIE, toelaten (eventjes) in het hart van de ca. 29 jarige auteur te kijken. Op zich heel bijzonder, want Spinoza is niet erg mededeelzaam als het om personalia gaat.
De Nederlandse vertaling van de TIE, van de hand Nico van Suchtelen (1878-1949), werd aangepast door zijn zoon. Ze is beschikbaar in de uitgave van de werken van Spinoza, verzorgd door de Wereldbibliotheek. De vertaling behoudt haar waarde maar loopt wat zwaar.
Van de geraadpleegde Franse vertalingen is de oudere van Charles Apphun (1904), vlot leesbaar en nog best te genieten. Ze is bovendien nog steeds beschikbaar in een goedkope pocketeditie (Garnier- Flammarion).
De tekst die volgt is mijn vertaling, die naar ik hopen mag, vlot leest en de oorspronkelijke betekenis van de tekst toch recht doet. De indeling in paragrafen is deze die ook gebruikt wordt in de editie van Bernard Rousset en die in 1843 door Bruder werd bedacht.
Geraadpleegde werken
Tekstedities van de TIE
Benedictus de Spinoza, Opera posthuma, Amsterdam 1677 , Macerata, 2008, facsimile, blz.397-400.
Spinoza, Traité de la Réforme de l’entendement, texte, traduction, introduction Bernard Rousset, Paris 2002.
Vertalingen van de TIE
Spinoza, Korte geschriften, Amsterdam 1982, blz.443—446, (vert. N. van Suchtelen)
Spinoza, Oeuvres Complètes, Pléiade, Paris, 1954, p. 101-105, (trad. R. Caillois)
***
Tekst
B1 Nadat de ervaring mij geleerd had, dat al wat in het gewone leven veel voorkomt, ijdel en futiel is, en toen ik zag dat alles wat ik vreesde en mij schrik inboezemde helemaal niets goeds of kwaads in zich had, tenzij in de mate dat mijn gemoed er door bewogen werd, besloot ik uiteindelijk uit te zoeken of er iets bestond dat echt goed (a) was, en dat gekend zou kunnen worden om alleen daarmee mijn gemoed te vullen, met prijsgeven van alle andere dingen; dus of er soms iets bestond, dat, eenmaal gevonden en verworven, mij voor altijd een ongestoordeen hoogste blijheid zou laten genieten. (b)
(a) verum bonum (b) continua et summa in aeternum fruerer laetitia
B2 Ik zeg, dat ik uiteindelijk besloot: inderdaad, ik begreep meteen hoe roekeloos het was om bereid te zijn een zekere zaak te willen opgeven, voor iets dat nog onzeker is; ik onderkende wel degelijk de voordelen die men kon verwerven door eer en rijkdom, en dat ik gedwongen werd om die niet langer na te streven, als ik ernstig werk wilde maken van iets anders en iets nieuws (a). Als nu toevallig het hoogste geluk in eer en rijdom lag, dan begreep ik wel, dat ik er naast zou grijpen, maar, als dat niet het geval was en ik mij alleen daarvoor inzette, dat ik dan evenzeer van het hoogste geluk (b) verstoken zou blijven.
(a) rei alii novae (b) summa felicitas
B3 Ik overwoog dus in mijn binnenste of het misschien mogelijk zou zijn om die nieuwe toestand (a) te bereiken of om er tenminste zekerheid over te bekomen, zonder dat de orde en de algemene gang van mijn leven zouden veranderen. Wat ik vaak vergeefs heb geprobeerd. Want de dingen die in het leven het meest gebeuren, en die door de mensen, zoals uit hun daden blijkt, beschouwd worden als het allerbelangrijkste, kunnen tot drie worden herleid: rijkdom, eer en zingenot. De geest is zodanig door deze drie dingen afgeleid dat hij allerminst in staat is aan iets anders te denken.
(a )novum institutum
B4 Want wat zingenot betreft, is de geest van de mens zodanig opgeheven, alsof die tot rust komt in iets goeds, en precies daardoor wordt die in de hoogste mate gehinderd om aan iets anders te denken. Maar na het genieten volgt een bijzonder grote neerslachtigheid,(a) die, als de geest er geen komaf mee maakt, hem toch blijft verwarren en afstompt. Het najagen van eer en rijkdom tast de geest niet minder aan, vooral als die alleen voor henzelf nagejaagd worden, als waren ze het beste (b) wat er bestaat.
(a) tristitia (b) summum bonum
B5 Eer brengt de geest nog veel meer uit zijn doen: die wordt geacht op zich altijd goed te zijn en het ultieme doel waarop alles dan gericht wordt. Vervolgens veroorzaken die twee laatste geen teleurstelling (a), zoals dat het geval is bij zingenot, maar hoe meer iemand erin opgaat, hoe meer vreugde. Vandaar dat we steeds meer aangezet worden beide dingen te vermeerderen, maar indien we door een of ander voorval in onze verwachtingen bedrogen worden, dan ontstaat wel extreme teleurstelling. En vervolgens hangt er ook nog een groot nadeel aan vast, men kan ze alleen maar verwerven door het leven in te richten op een wijze, die de mensen bevalt, d.w.z. door te vermijden wat zij vermijden en door na te streven wat zij gewoonlijk nastreven.
(a) poenitentia
B6 Toen ik dus begreep, dat dit alles hinderpalen waren om te werken aan een nieuwe levenshouding, zelfs ermee in strijd was, en dat ik me dus ofwel van het ene ofwel van het andere zou moeten onthouden, toen probeerde ik te achterhalen wat voor mij het meest voordelig was. Want, zoals ik al zei, het leek er op dat ik iets goeds voor iets onzekers zou inruilen. Nadat ik enige tijd over die zaak nadacht, kwam ik eerst tot de vaststelling dat, als ik die zaken prijsgaf en een nieuwe levenshouding aannam, dat ik dan een goed, van nature onzeker, verloor, zoals duidelijk besloten kan worden uit wat ik zei, voor een onzeker goed, evenwel niet van nature, (ik zocht toch een duurzaam goed) maar slechts tot aan het bereiken ervan.
B7 Na hierover lang nagedacht te hebben, kwam ik dan tot de bevinding, dat als ik maar grondig nadacht, ik iets slechts voor iets goeds zou prijsgeven. Ik zag me inderdaad opnieuw voor een extreem gevaar geplaatst, zodat ik verplicht was een remedie te zoeken ook al was die onzeker; net als een zieke die een dodelijke kwaal heeft die uitloopt op een wisse dood als hem geen medicijn wordt toegediend en dat dus met al zijn krachten zoeken moet; hoe onzeker de uitkomst ook is, toch ligt zijn hele hoop erin vervat. Welnu alles wat het volk najaagt, levert geen enkele remedie op voor de bewaring (a) van ons leven, hindert het zelfs en is vaak oorzaak van de ondergang van hen die er door bezeten zijn en altijd de ondergang van hen die erdoor verteerd worden.
(a) conservare
B8 Talrijk zijn de voorbeelden van hen die voor hun rijkdommen achtervervolgd werden met de dood tot gevolg en zelfs van hen die om rijk te worden zich blootstelden aan zoveel gevaren, dat ze hun dwaasheid uiteindelijk betaalden met hun leven. Niet minder talrijk zijn de voorbeelden van hen die zeer jammerlijk geleden hebben om eer te verwerven of om die te verdedigen. Ontelbaar zijn de voorbeelden van hen die door excessief zingenot hun dood hebben bespoedigd.
B9 Het is duidelijk dat kwaad precies daaruit ontstaat dat alle geluk of ongeluk uitsluitend gesitueerd wordt in de aard van het object waaraan we gehecht zijn, want over dingen die we niet moeten, daarover ontstaan nooit problemen, en als ze verloren gaan al evenmin droefheid, en helemaal geen afgunst wanneer iemand anders ze bezit, geen vrees, geen enkele afkeer, om het in een woord te zeggen geen geestelijke commoties.
B10 Alleen liefde, die zich richt op een eeuwige en oneindige zaak, is in staat de geest te voeden met zuivere blijdschap (a), en is uit zichzelf vrij van alle teleurstelling. Dat is het nou precies wat in hoge mate moet nagestreefd worden, en uit alle kracht gezocht. Zeker, ik heb niet zonder reden de woorden gebruikt als ik maar in alle ernst zou kunnen onderzoeken, want het was me meteen ook duidelijk, dat ik niet helemaal in staat zou zijn bezitsdrang, zingenot en glorie op te geven.
(a) sola laetitia
B11 Een ding zag ik duidelijk in: hoe langer mijn geest zich met die overpeinzingen bezig hield, hoe meer aversie ik kreeg van die dingen en hoe ernstiger ik ging nadenken over een nieuwe levenshouding. Daaruit heb ik heel wat troost geput. Want ik begreep dat de ellende waarover ik het had, niet van die aard was dat er geen remedie tegen bestond. En alhoewel in het begin die periodes zeldzaam en van korte duur waren, werden ze langer en talrijker naar mate ik meer vertrouwd werd met het waarachtig goede. Vooral nadat ik begrepen had, dat uit zijn op geld, zingenot en glorie alleen maar hinderlijk is wanneer die voor henzelf nagestreefd worden en niet als middel tot iets anders. Worden ze evenwel als middel nagestreefd, dan wordt er een rem op gezet en hinderen ze minder, integendeel, ze dragen dan veel bij tot het doel waarvoor ze worden nagestreefd, zoals we te gepasten tijde zullen aantonen.
B12 Ik zal hier alleen bondig uitleggen wat ik versta onder het ware goede en tevens ook wat het hoogste goed is. Om dat op de juiste manier te verstaan, moet men goed voor ogen houden dat de begrippen goed en kwaad slechts gezegd wordt met betrekking tot iets; in die mate dat een en dezelfde zaak goed of slecht kan worden genoemd al naar gelang waarop het slaat; hetzelfde geldt voor volmaakt en onvolmaakt. Niets kan immers volmaakt of onvolmaakt worden genoemd bekeken naar zijn aard, vooral niet wanneer we zullen hebben ingezien, dat alles wat gebeurt volgens een eeuwige orde geschiedt, en volgens vaststaande wetten van de Natuur.
B13 De zwakheid van de menselijke natuur belet evenwel door eigen denken die orde te begrijpen, daarom stelt de mens zich intussen een sterkere menselijke natuur voor dan de zijne en omdat hij terzelfder tijd niets bespeurt dat hem kan verhinderen om een dergelijke natuur te verwerven, wordt hij geprikkeld om middelen te zoeken die hem naar die vervolmaking leiden. Al wat een middel kan zijn om dat te bereiken noemt hij dan een waar goed. Het hoogste goed is evenwel dat hij samen met andere individuen erin slaagt, zoveel mogelijk, te genieten van dergelijke natuur (a). We zullen op de passende plek aantonen (1), dat zeer zeker die natuur bestaat in kennis van de eenheid van de geest met de hele Natuur.
(1) Dat zal uitvoeriger besproken worden op de juiste plek
(a) tali natura fruatur
B14 Dit is dan het einddoel dat ik nastreef: een dergelijke natuur te verwerven en te proberen dat velen met mij die ook verwerven. Dat betekent dat mijn geluk ook mee wordt tot stand gebracht doordat velen met mij begrijpen wat ik begrijp, zodat hun begrijpen en hun streven, zover mogelijk, samenvallen met mijn begrijpen en streven. Om dat te realiseren (1) komt het er op aan alleen zoveel als nodig is van de Natuur te begrijpen om een dergelijke natuur te verwerven; vervolgens om een samenleving te vormen die zo is ingericht, om het grootst mogelijk aantal mensen in staat te stellen, daartoe te komen op de meest makkelijke en zekere wijze.
(1) Bemerk dat ik alleen die wetenschappen beoog op te sommen die nodig zijn om ons doel te bereiken, en dat ik de gevolgen ervan niet vermeld
B15 Verder zal men zich toeleggen op een filosofie van de moraal en op een leer over de opvoeding van kinderen. Omdat gezondheid geen klein middel is, om dat doel te na te streven, zal een complete geneeskunde worden ontwikkeld. Wetenschap (a) maakt veel moeilijke dingen makkelijk, bespaart tijd en maakt het leven geriefelijk, de mechanica zal dus geenszins worden verwaarloosd.
(a) ars
B16 Voor alles zal worden nagedacht over een manier om het verstand te genezen (a) en om het, zoveel als dit in het begin mogelijk is, te zuiveren, opdat de geest de dingen met succes (b) zonder dwalen en op de best mogelijke wijze zou begrijpen. Hieruit kan eenieder reeds verstaan, dat ik alle wetenschappen naar een zelfde finaliteit (1) en doel wil leiden, namelijk die hoogst mogelijke menselijke perfectie te bereiken waarover ik reeds heb gesproken. Alles wat in de wetenschappen ons niet dichter bij het doel brengt, moet worden ter zij geschoven als nutteloos. Om het in een woord te stellen, al onze handelingen en al onze daden zullen op dat doel worden toegespitst.
(1) Alle wetenschappen bezitten een enkel einddoel, waarop ze alle moeten worden gericht
(a) medendi
(b) feliciter
B17 Zolang we daarmee
bezig zijn en ons daarvoor inspannen, namelijk het verstand weer op het juiste
pad te brengen (a), gaat
het leven verder zijn gang. Het is daarom onafwendbaar dat we leven volgens
regels die we goed vinden, en wel de volgende:
I Aandacht winnen van
de gewone man (b) en al doen
wat ons niet hindert om ons doel te bereiken. Niet weinig voordeel levert dit
op, als we het ons veroorloven, die aandacht zoveel mogelijk te winnen. Voeg
daaraan toe dat door deze manier van doen ontvankelijke oren zich zullen spitsen
om de waarheid te horen.
II Slechts in die
mate genieten (c) als
volstaat om de gezondheid te bewaren.
III Vervolgens
slechts zoveel geld of ander bezit nastreven als noodzakelijk is om leven en
gezondheid in stand te houden, en verder de gewoonten van de samenleving navolgen,
in zoverre die ons doel niet in gevaar brengen.
(a) in rectam viam redigamus
(b) ad captum vulgum loqui
(c) deliciis
in tantum frui
B18 Deze regels
gesteld, hou ik me eerst en voor alles
bezig met het verbeteren van het verstand om het geschikt te maken om die zaken
te begrijpen die nodig zijn om ons doel te bereiken. Om dat te realiseren moeten
we de werkwijze toepassen, die we van nature in ons hebben en die erop neerkomt
dat we alle manieren van kennen die ik tot hiertoe had om iets met zekerheid te
bevestigen of te ontkennen op een rijtje zet, zodat ik er de beste kan
uitkiezen, en tevens ook mijn
mogelijkheden leer kennen en ook mijn natuur, die ik wil vervolmaken.
B19 Als ik scherp
toekijk dan kunnen ze worden herleid tot de vier belangrijkste:
I Er is kennis die we
hebben van horen zeggen of via een of ander teken dat men willekeurig kan
noemen.
II Er is kennis die
we verkrijgen uit vage ervaring, niet bepaald door het verstand. Die wordt vaag
genoemd, omdat ze toevallig voorvalt en omdat wij geen andere ervaring hebben die
ze tegenspreekt en die ons daarom duurzaam bijblijft.
III Er is kennis die de
essentie van een ding besluit uit een ander ding, maar niet op adequate wijze.
Dat gebeurt als we de oorzaak toeschrijven aan een ander effect (1), of een besluit vormen uit iets
algemeens (a), dat altijd gepaard gaat met een of
andere eigenschap.
(1) Als dat
het geval is, begrijpen we niets van de oorzaak, behalve wat we in het effect
zien: dat blijkt duidelijk daaruit dat de oorzaak dan in de meest algemene
termen wordt uitgedrukt, namelijk ‘dus,
er bestaat een ding, ‘dus er is een zekere kracht’ etc. Veder blijkt dit
ook uit het feit dat de oorzaak in negatieve termen wordt uitgedrukt, ‘dus,het is niet dit of niet dat’ etc.
In het tweede geval wordt op grond van het effect iets aan de oorzaak
toegeschreven dat helder wordt begrepen, zoals we in het voorbeeld zullen aantonen;
evenwel betreft het niets anders dan individuele kenmerken en niet de bijzondere essentie van het ding.
(a) ab aliquo
universali
IV Er is tenslotte
ook de perceptie die een ding doorschouwt in heel zijn essentie, door de
erkenning van zijn onmiddellijke oorzaak.
B20 Dat alles zal ik illustreren
met voorbeelden. Mijn geboortedag ken ik alleen van horen zeggen, evenzo dat ik
die en die ouders had, en verder ook dagelijkse dingen waaraan ik nooit
twijfel. Dat ik sterven zal, dat weet ik uit vage ervaring, dat besluit ik,
omdat ik mijn gelijken eveneens zie sterven, hoewel allen niet even lang hebben
geleefd en ze niet aan dezelfde ziekte zijn bezweken. Uit vage ervaring weet ik,
dat olie een middel is om een vlam te voeden en water geschikt om die te doven.
Ik weet dat een hond een blaffend wezen is en de mens een redelijk wezen, en op
dezelfde wijze weet ik ook zowat alle
zaken die voor het leven nodig zijn.
B 21 Ziehier op welke
wijze wij een ding uit een ander afleiden. Na heldere ervaring dat we dit
bepaald lichaam voelen en geen ander, beweer ik, daaruit op heldere wijze te
besluiten (1) dat een
ziel verenigd is met dat lichaam en dat precies die samenhang de oorzaak is van
dergelijk gevoel.
Maar(2)
wat de aard is van een dergelijk gevoel en dergelijke samenhang, dat kunnen we
op deze wijze absoluut niet begrijpen. Evenzo: als we kennis hebben van het
natuurverschijnsel en de eigenschap, die maakt dat een en dezelfde zaak kleiner
lijkt op grote afstand dan bekeken van nabij, dan kunnen we besluiten dat de zon groter is
dan ze lijkt, en andere dergelijke zaken.
(1) Uit dat
voorbeeld blijkt duidelijk wat ik daar neerschreef. Door die vereniging
bedoelen we niets anders dan het gevoel zelf, het effect dus. Uit die oorzaak
trokken we een besluit dat we niet kenden.
(2) Hoewel
dergelijke conclusie juist is, is ze toch niet voldoende betrouwbaar, behalve
voor wie wel heel erg voorzichtig is. Wie niet oppast vergist zich al snel. Wie
dingen op abstracte wijze beschouwt, wordt al snel door verbeelding in
verwarring gebracht. Want dat wat eigenlijk één is wordt door de mensen als
meervoudig begrepen. Want dingen die op abstracte, separate en vage wijze
worden gekend, benoemen ze met termen die ze gebruiken voor andere dingen die
hun meer vertrouwd zijn. Daaruit volgt dat ze zich die dingen op dezelfde wijze
inbeelden als ze dat gewoon zijn te doen, met dingen die ze voor het eerst die
namen toekenden.
B 22 Tenslotte: een
ding wordt alleen gekend door zijn essentie, wanneer ik, door het feit zelf dat
ik iets ken, weet wat het is een ding te kennen, op grond van wat ik weet over
van de essentie van de ziel, weet ik evenzo, dat ze met het lichaam verenigd is.
Door dezelfde soort kennis weten we dat twee en drie gelijk
zijn aan vijf, en dat twee lijnen die parallel zijn aan een derde ook onderling
parallel zijn, etc. Hoewel: de dingen die ik op die wijze heb kunnen begrijpen
zijn tot hiertoe weinig talrijk.
Spinoza groeide op in een meertalige context. Zijn familie, net als de meerderheid van eerste de Joodse gemeenten in Vloonburg (Amsterdam) waren van Portugese afkomst. Portugees was er de gebruikelijke omgangstaal. Wellicht was het Portugees ook de voornaamste huistaal van de familie ‘d Espinoza. Op school leerde hij Hebreeuws, om de Tora en andere religieuze teksten te kunnen lezen en bestuderen. Spaans werd gebruikt in de commerciële context en voor literaire doeleinden.
Zo ongeveer rond zijn twintigste begon Spinoza Latijn te studeren. Met goed gevolg: hij kon zijn werken in die taal schrijven. Classici beweren, en ik geloof ze op hun woord, dat zijn Latijn niet zo denderend is. Mogelijk dromen die puristische classici té veel van het Latijn van Cicero? Zelf zie ik er geen graten in. Spinoza kende ook Grieks, al zegt hij zelf dat hij daar geen as in was (TTP, X, 18).
Spinoza koos ervoor om in het Latijn te schrijven. Dat was in zijn tijd nog steeds de taal van de geleerde wereld. Zijn Latijn is in wezen nog steeds het humanistisch Latijn van de 16de eeuw, dat in de Lage Landen met talent en zwier gebruikt werd door geleerden als Erasmus en anderen.
En zijn kennis van het Nederlands? Daarover lopen de meningen uiteen. Ik neem aan, dat hij het niet voldoende beheerste om het op vlotte wijze in filosofische context actief te gebruiken. Zeker is dat niet.
Dat hij er niet voor koos in het Nederlands te schrijven, lag gelet op dit alles, enigszins voor de hand. Tot slot: gelet op de dynamische ontwikkeling van de Nederlandse taal in verleden en heden, moeten we zonder twijfel niet al te verdrietig zijn over het feit dat hij niet in onze taal schreef. Spinoza lezen in het 17de eeuwse Nederlands is niet meteen een aantrekkelijk alternatief…
Je had een boon voor Euclides. Normaal, want je stond met beide voeten in je
eeuw. Iedereen was weg van Euclides in
die 17de eeuw. Nou ja,
iedereen: bij manier van spreken natuurlijk.
Die ouwe Alexandrijn verdiende dat ook: hij schreef ca. 300 voor Christus zijn Stocheia, (Elementen), een meetkunde boek, in jouw tijd druk bestudeerd en een
van de meest succesvolle boeken in de geschiedenis. Een schitterende synthese van alle meetkundige kennis die
vergaard was in de Oudheid, gepresenteerd op weergaloze wijze. Er zat
natuurlijk ook een Euclides in jouw
bibliotheek alsmede enkele Nederlandstalige werken over meetkunde.
Hebben we niet allemaal, met zin of tegenzin, op school Euclides’
meetkunde van het platte vlak bestudeerd ? Hoewel ik op de middelbare school aanliep tegen leraren die er niet in
lukten solide wiskundige kennis in mijn weerbarstige kop te heien, is Euclides
mij toch blijven fascineren.Wat mij als adolescent erg trof waren die
Euclidiaanse bewijsvoeringen waaraan geen redelijk mens twijfelen kon en die je
vaste grond onder de voeten gaf. Dat was
wel wat anders dan die verhalen die we opgedist kregen in de lessen Gewijde
Geschiedenis, die voor Heilige Waarheid
werden voorgehouden, maar waar we als scholieren toen al een idee over hadden: zekerheden kocht je in de les meetkunde!
Je koos ervoor Bento, om je Ethica te ontwikkelen volgens Euclides methode, ordine geometrico. Een strategische
keuze die paste in de tijd, maar die het ons natuurlijk niet makkelijker maakt
om je te volgen. Een exacte methode om stap voor stap de ladder op te klimmen
naar een hogere waarheid en de beste filosofie, naar je zelf beweerde.
Je hebt wellicht niet geweten, dat Euclides al in je eigen
tijd onder vuur lag: sommige mathematici vonden toen al dat zijn vijfde postulaat rammelde… Je bent dus
niet verontrust geweest in je geloof in de exactheid van Euclides, lucky you! Ik ben dat wel eens een keertje geweest, toen ik op een mooie dag ontdekte dat er warempel punthoofden waren geweest die nieuwe
meetkundes in elkaar hadden getimmerd, door te aanvaarden dat door een gegeven punt buiten een rechte meer dan één (of erger
nog, geen!) rechte kon worden getrokken, die met de eerste parallel liep.
Kerels als Lobachevski, Gaus en Riemann gooiden je vijfde postulaat in de
prullenmand! De absolute
wetenschappelijke exactheid van de Oude Geometricus gerelativeerd? Lag er een bijl aan de boom van meetkunde?
In zekere zin wel, maar,
Bento, blijf Blij: Euclides haalt nog steeds zijn gelijk, tenminste… in zijndenkdoos; maar wij weten nu, Bento, dat
er andere denkdozen zijn en dus
andere gelijken! In het Huis van de Geometrie
is er vandaag blijkbaar meer dan één woning. Wie een van die woningen binnentreedt,
moet zich aan de regels houden die er gelden. Wie die niet aanvaardt en niet
wil meedenken volgens de uitgezette lijnen, doet er beter aan de deur achter
zich dicht te slaan.
Geldt dat dan ook, Bento ,voor jouw filosofische methode, ordine geometrico demonstrata?
En a fortiori ook voor jouw filosofie?
Wie er niet wil instappen
zal er nooit zijn kop bij krijgen.
Vanaf deze zijde van het graf, met vriendelijke groet,
Spinoza stelt dat de
Substantie (God/Natuur) één geheel is. Dat impliceert dus dat ook wij zelf én
alle dingen rondom ons, er deel van uitmaken, erin vervat zijn.
Hoe verbindt Spinoza de Substantie en attributen als uitgebreidheid en geest met al die concrete dingen?
Spinoza doet dit door aan het scholastieke begrip modus een nieuwe betekenis te geven.
Modi, stelt hij, kunnen niet worden begrepen uit zichzelf, maar alleen
uit het attribuut waartoe ze behoren. Ze
zijn dus niet hun eigen oorzaak. Ze
bestaan niet noodzakelijk, kunnen dus evengoed ook niet bestaan. Geleerder gezegd: hun existentie maakt geen
deel uit van hun essentie.
Modi zijn volgens Spinoza in alio,
in iets anders. Daarmee bedoelt hij, niet meer en niet minder, dat ze deel
uitmaken van de Natuur, of beter, erin zijn
vervat. Ze kunnen dus niet bestaan en begrepen worden zonder de Substantie
(God/Natuur), het omgekeerde is wel denkbaar.
Spinoza onderscheidt een
hiërarchisch geheel van modi. Directe oneindige modi aan top ervan, dan indirecte oneindige modi, vervolgens eindige modi.
Oneindige modi.
Oneindige modi zijn
vervat in de oneindige attributen van de substantie. De oneindige modi hebben
er dus alvast de oneindigheid mee gemeen. De oneindige modi nemen, als
modificaties toe in bepaaldheid, zodat ze t.a.v. het overeenkomstig attribuut
minder algemeen, minder ongedifferentieerd en dus concreter zijn.
Mensen zijn beperkte wezens die slechts twee oneindige
attributen van de Substantie kunnen kennen, namelijk Uitgebreidheid en Geest.
Ze kunnen dus ook slechts oneindige modi kennen, die met die twee gekende
attributen samenhangen.
Spinoza onderscheidt in de oneindige modi twee soorten: indirecte oneindige modi en directe oneindige
modi.
Directe oneindige modi zijn die modi, die een directe band hebben
met overeenstemmende attribuut, ze zijn er een eerste modificatie van. Ze zijn
net als het overeenstemmende attribuut oneindig, maar ermee niet gelijk te stellen, omdat ze er
slechts een effect van zijn. Deze categorie modi bezitten een hoge graad van
abstractie, dan de andere modi, lager op de hiërarchie.
-De oneindige
directe modus die met het oneindig
attribuut Uitgebreidheid (of ruimtelijkheid) van de Substantie overeenstemt
is beweging (enrust). Dat zijn twee begrippen die aan elkaar zijn
vastgeklonken en in feite slechts één modus zijn, die een actieve vorm
(beweging) of passieve vorm (rust) kan
aannemen.
-De oneindige directe
modus die met het oneindige attribuut Geest van de Substantie samenhangt is het
Verstand.
Indirecte oneindige modi
zijn uiteraard ook modificaties van oneindige attributen van de Substantie, maar hebben geen directe band met het
overeenstemmende oneindige attribuut van de Substantie, daarom zijn het
indirecte oneindige modi.
Deze categorie van
modi legt een band tussen de oneindige
directe modi en de eindige modi. Spinoza verwijst naar het onveranderlijk aanschijn van het hele
universum (facies totius universi quae
eadem manet. Wat hij daarmee mag bedoelen is niet duidelijk en dus vatbaar voor interpretatie. Een mogelijke
invulling:
-de oneindige indirecte modus die met het oneindige attribuut Uitgebreidheid van de Substantie
samenhangt is de oneindige en onveranderlijke, gelijkblijvende totaliteit van alle uitgebreidheid van eindige modi.
-de oneindige
indirecte modus die met het oneindige attribuut Geest van de Substantie
samenhangt, is de oneindige,
onveranderlijke en gelijkblijvende totaliteit van de alle verstandelijke eindige
modi.
Eindige modi.
Eindige modi zijn als alle andere modi in alio. Ze staan op de laatste trap van de hiërarchie. Met deze
categorie modi belanden we in onze leefwereld. Het zijn de ‘dingen’ rondom ons.
Let wel ; ‘dingen’ zijn in Spinoza’s opvattingen lichamelijke en onlichamelijke dingen als gedachten,
gevoelens,… Die dingen bestaan (of zijn) in de tijd: ze ontstaan, bestaan en vergaan in oneindige wisseling. Zij komen en gaan in een eeuwig bewegend en wisselend
spel van actie en rust, van oorzaak en gevolg. De band met de Substantie (God/Natuur)
is een lange, zeer lange, uiterst lange ketting van oorzaken en gevolgen, zodat
de oppervlakkige beschouwer de samenhang meestal niet herkent of die uit het
oog verliest.
De eindige modi beschouwt Spinoza als een verdere
concretisering van de overeenkomstige attributen. Ze berusten weliswaar in de
overeenkomstige attributen, maar zij hebben niet langer dezelfde essentie.
Slot.
Terecht wordt deze materie ervaren als ingewikkeld en in
zekere mate ook als duister. Dat heeft te maken met twee moeilijkheden.
De eerste werd veroorzaakt door Spinoza zelf, die niet altijd expliciet betoogt en sleutelwoorden in
verschillende betekenissen gebruikt.
De tweede moeilijkheid schuilt in de abstractheid van Spinoza’s
nieuw modi-concept. Het is voor niemand eenvoudig zich de diverse modi concreet
voor te stellen en er voor het leven een
praktische waarde aan te geven.
Wat een aanspreking! Je fronst terecht de wenkbrauwen? In jouw tijd mag dit nog deftig en mogelijke ietwat
hoogdravend hebben geklonken, vandaag de dag klink het veeleer ironisch of
sarcastisch. Maar lees eerst even verder, dan zul je begrijpen waarom ik je
vandaag niet met ’Dag Bento’ aanspreek.
Als we op de bron van
de westerse filosofie toestappen, belanden we in het Oude Griekenland, wijd en
geestelijk huis waarde vaders wonen
van onze wijsheid, een versvan de
Waaslandse dichter Anton van Wilderode.
In Hellas was een filosoof een geer die tuk was op wijsheid,
een wijsgeer dus. In dat land vergaderden vrije burgers, met voldoende vrije tijd, om in verbazing en verwonderingsamen na te denken over de
wereld en het wonder van het leven. Daarvoor hadden die Grieken niet
doorgestudeerd, het waren amateurs in de meest edele betekenis van het woord en
originele autodidacten, verstandige lieden dus, die de tijd namen om hun
hersenen in beweging te zetten volgens afgesproken regels. Dat waren nou, meen
ik, de eerste, de echte, de authentieke filosofen. Uit drang naar kennis konden ze niet
anders dan nadenken over wereld, mens en maatschappij. Het zat die Grieken in
het bloed, in de genen zeggen we nu correcter. In Europa is in loop der eeuwen de
filosofie op kousenvoeten uit het volle
leven gestapt en een vak geworden. Die
stap van straat en plein naar school, die zich ook eerst bij de Oude Grieken voltrok, heeft het denken en de wijsheid
niet onverdeeld voordeel gebracht, wel integendeel. Maar dat is een verhaal
apart.
In onze bijna drie
millennia oude geschiedenis van de westerse
filosofie, kunnen nogal wat van die authentieke denkers worden aangewezen, rari nantes,
maarze vormen er wel de
ruggengraat van. Jij, Bento, behoort
zeker en vast ook tot hun soort. Onvermijdelijk,
zeg je zelf, ontsproot je denken uit gebeurtenissen in je jeugdjaren. Je was
als jonge man, net door de wijzen van uw gemeenschap de deur gewezen,
een zoekende.Uit op wijsheid, die blijheid
in je leven zocht en op zoek naar geluk. Wat een moeilijke en eenzame en onderneming!
Maar je slaagde in je opzet, Bento, en
je was tevreden met de uitkomst. Denken dat wortelt in de realiteit van het leven, kan het authentieker? Je deed het bovendien
ook met een zeldzaam talent..
Daarom heb je een ereplek
in mijn imaginaire glyptotheek. Daar sta je in het goede gezelschap van
al diegenen met wie ik in de loop van mijn leven bevriend ben geraakt. Graag noem ik Michel de Montaigne, die naast
je staat en altijd paraat is om me wat wijsheid toe te vertrouwen. Ook rebellen als Kierkegaard en Nietszche hebben er hun plekje, zij het nu
wat achterin. Overigens, die twee storen
zich niet aan je nabijheid: Sören Sok, bestudeerde
je teksten maar liep met zijn kromme
beentjes in een bocht om je heen. Freak Friedrich
ontdekte helaas té laat dat je in zekere zin, van hem een voorloper was geweest: zijn syfilis had zich reeds te diep in zijn hersenen gevreten...
Daarom en om nog veel meer, Bento, die ernstig bedoelde
aanspreking van dit briefje: je staat in
mijn pikorde meer dan een trapje hoger dan broodfilosofen.
Ik groet je dus, Domne
Philosophe, Heer Filosoof, met
respect en een tik aan mijn zomerpet,
Marc Halévy, Citations
de Spinoza expliquées, Eyrolles, Paris,2013, 178 blz., paperback
ISBN 987-2-212-55602-5, € 10
De auteur, docteur et
chercheur, bestudeert om de kost les
sciences de la complexité et la physiquedes processus, en is expertin noétique. Nou ja, meer dan een mond vol.
De uitgeverij Eyrolles publiceert een reeks die Eyrolles pratiques gedoopt werd. In die
reeks worden filosofen via citaten uit hun werk aan de lezer voorgesteld. De
magazine-format, waarvoor de reeks koos, geeft de lezer wat de titel belooft: citaten, uitgelegd door wat de uitgeverij op
het achterplat un auteur specialiste
noemt.
In die reeks publiceerde Halévy eerder reeds een deeltje Citations de Nietzsche expliquées. Nu de
beurt dus aan Spinoza. Na een proloog, volgen zeven hoofdstukjes, en een
epiloog. De proloog brengt een synthese van de Mens, het Werk en de Ideeën (10 blz.). Wel erg kort door de
bocht, maar toch leerrijk. In de epiloog wordt losjes gemediteerd over Spinoza et nous (2 blz.).
De zeven hoofdstukjes
groeperen een reeks citaten van Spinoza over : Joi, DIeu, Esprit, Destin, Vertu, Amour, Vie. Die citaten, hoofdzakelijk uit de Ethica en
het Theologisch- politiek traktaat, worden uitgelegd en voorzien van
commentaar. In vele gevallen is de uitleg, die soms in meer dan een betekenis te denken geeft,
overwoekerd door beschouwingen, hoewel niet oninteressant, van de auteur.
Dit boekje hoort thuis in reeksen die gemaakt worden voor gehaaste
lezers: Russisch zonder moeite, Fysica
voor dummies, A Short history of…, Hegel in comics, Einstein in 30 minuten,…
Wie min of meer vertrouwd is met de filosofie van Spinoza, kan met dit boekje zijn voordeel doen: hier en daar raapt die wel een parel op,
of botst op een explication die
onverwacht is. Wie van plan is zich grondiger in Spinoza te verdiepen, kan dit
boekje gebruiken als een leuk opstapje. In alle andere gevallen lijkt het geen aanrader: het zal voor een gelegenheidslezer
nooit meer zijn dan een verzameling disparate weetjes, die weliswaar wat leert over de bomen van Spinoza, maar zijn bos verbergen.
Bijzonder ergerlijk: de auteur vermeldt niet precies waar de citaten in het werk van Spinoza kunnen worden gevonden. Dat doet het vermoeden rijzen dat hij de quotes uit een of andere citaten verzameling plukte... Zo schuift de docteur en chercheur enkele citaten in Spinoza's schoenen die in werkelijkheid van een andere auteur zijn: zo is bijvoorbeeld het citaat op blz. 141 niet van Spinoza maar van ... Nietszsche.
Mooi uitgegeven dat
wel, goedkoop ook, en, voor wie er nog belang in stelt: garen genaaid.
Nuwillen
we best wel wat meer weten overdie oneindige Substantie (God/Natuur). Welke eigenschappen bezit de Substantie?
Ook de Schoolfilosofie behandelde deze vraag in het lang en het breed. Descartes gaf een nieuwe inhoud aan de scholastieke begrippen substantie, attribuut, modus, zoals na hem ook Spinoza dat zal doen.
Descartes formuleerde aanvankelijk gedachten over de Substantie (die hij overigens ook opvatte als oorzaak van zichzelf), die tot het besluit konden leiden, dat de Substantie (God) twee hoofdeigenschappen had, namelijk lichaam en
geest, of anders gezegd, uitgebreidheid en denken. Als overtuigd Katholiek offerde hij zijn denken op het altaar van de religieuze rechtzinnigheid: hij brak die denkrichting af en schreef nooit een werk over wezen en eigenschappen van God....
Spinoza, religieus ongebonden en denkend in alle vrijheid, slaat dit spoor resoluut in. Hij kent de Substantie Uitgebreidheid en Geest toe.Dat de De Substantie (God/Natuur) slechts twee fundamentele eigenschappen zou
bezitten, niet meer dus dan de basiseigenschappen van de nietige mens, achtte hij een grove miskenning van de Oneindigheid van de Substantie.
Spinoza stelt dan ook, dat de Substantie beschikt over een oneindig aantal oneindige attributen, elk oneindig in hun soort. Al die
attributen zijn wezenlijke bestaanselementen van die Substantie. Ze stellen de
Substantie samen. Het is voldoende dat één ontbreekt om de Oneindigheid van de Substantie te vernietigen en daarmee ook de Substantie zelf.
Commentaar op de ban van 27 juli 1656, uitgesproken over Baruch d' Espinoza door de Portugees-joodse Gemeente van Amsterdam
Afbeelding: Rabbijn Saul Levi Morteira (1596-1660), leermeester van
Spinoza en een van de hoofdrolspelers in de ban-affaire.
Tekst
van de ban: zie onder categorie Biografie.
Vooraf
De tekst van de ban is een vonnis en dus een juridisch document, opgesteld door een legitieme autoriteit,
de Mahamad. De tekst kan daarom ook
worden gelezen en geïnterpreteerd als een juridische tekst.
Historische documenten dienen
steeds in hun historische context geplaatst. Het is een stelregel van historische objectiviteit, dat de feiten
vanuit die context worden beoordeeld, eigentijdse waarden en beschouwingen
horen er niet bij.
Mogen we van die stelregel hier toch even afwijken? Ik wil in wat volgt, de totstandkoming van de
ban toetsen aan enkele belangrijke rechtsprincipes van het huidig Europees
recht. Met de bedoeling om aan de weet te komen of de rechten van de
beschuldigde, Baruch d’ Espinoza, werden
gerespecteerd.
De tekst van de ban wordt dus geanalyseerd om informatie te
verzamelen over volgende juridische aspecten: aanklacht, beschuldiging, procedure
en sanctionering.
1 De aanklacht
Het blijkt dat er door leden van de Gemeente verschillende klachten
werden geformuleerd. Die waren aanleiding tot een geschil tussen de Gemeente en Baruch d’ Espinoza. Ook na de (mislukte) verzoeningspoging (zie infra) werden klachten ingediend.
2 De beschuldiging
De beschuldiging wordt slechts in algemene termen en dus vaag
geformuleerd. De leden van de Raad hebben het over afschuwelijke ketterijen en verwerpelijke daden. Die algemene
formulering was en is aanleiding tot speculaties. Niemand zal ooit precies
weten hoe de vork aan de steel zat, tenzij er alsnog documenten opduiken die
een nieuw licht op de beschuldiging kunnen werpen.
De joodse religie is een godsdienst die in woord én daad wordt beleefd. Het judaïsme bevat een groot aantal praktische
leefregels, zodat het joodse geloof zowel denken als handelen betreft. Dit essentiële
kenmerk van de joodse religie spiegelt zich af in de beschuldiging: Baruch heeft
zich schuldig gemaakt aan foute religieuze opvattingen én daden die de
religieuze leefregels met de voeten traden.
Wij beperken ons verder tot enkele aanmerkingen die vastgeknoopt
worden aan de sleutelwoorden: opvattingen (ketterijen), daden, verwerpelijk.
Verwerpelijke opvattingen
(horrendas heregias que praticava & ensinava): het betreft dus mondeling en/of schriftelijk geformuleerde opvattingen (ketterijen). En het in de praktijk
brengen ervan. Die aanklacht zal weinig verbazing wekken. Het is bekend dat Baruch
d’ Espinoza, ook als jonge man tegendraadse
gedachten koesterde, en er niet voor terugschrok in te gaan tegen de gangbare
opvattingen van zijn gemeenschap en van zijn leermeesters.
De Portugees-joodse gemeenschap kwalificeert die opvattingen als horrendas en ynormes en voelde zich verplicht om op te treden. Ook dat is niet meer dan normaal. De
Gemeente, die ook een religieuze gemeenschap is, waakt over de orthodoxie van de geloofsopvattingen. Welke opvattingen en welke daden in het geding waren, blijft stof voor speculaties.
Verwerpelijke daden
(ynorme obras que obrava): Baruch
wordt er ook van beschuldigd afschuwelijke
daden te hebben gesteld. Bij de Baard van Jaweh (Geloofd zij hij!), wat mag dat
dan wel zijn geweest? De vertaling van het Portugese woord ynorme is op zich een (klein) probleem; het kan op verschillende manieren
in het Nederlands worden vertaald en bovendien zullen we nooit de ‘gevoelswaarde’ kennen die dat woord meedroeg in de
Portugees-joodse Gemeente, ten tijde van de ban. Mais, passons…
Die strenge kwalificatie van de feiten zijn uiteraard een
functie van de tolerantiedrempel van de toenmalige Amsterdamse gemeenschap.
Betrof het de overtreding van eenvoudige religieuze leefregels, voldoende om
voor hen een scandalum te zijn? Zijn de ynormes
obras , de verwerpelijke daden van de jonge Baruch (24 jaar) ontoelaatbaar gedrag, te situeren
in de sociale sfeer? In de religieuze sfeer? Betrof het zedenfeiten… ? We weten
het niet, en zullen het wellicht ook nooit met zekerheid weten.
3 De procedure
In een modern rechtssysteem bestaan procedureregels. Die
zijn ingesteld om de rechtsgang te ordenen en vooral om de beschuldigde tegen
willekeur van magistraten en rechters te beschermen. Wie de ban aandachtig leest kan een aantal impliciete
procedure-stappen onderscheiden, die de Raad volgde om tot zijn beslissing en
sanctie te komen.
De procedure verliep in twee fasen: een verzoeningsfase én
een gedingfase.
1 Verzoeningsfase.
Het is altijd
beter een geding te vermijden en dat partijen zich verzoenen. In ons recht is
bemiddeling en verzoening (dading) een belangrijk gegeven geworden. Alleen
wanneer het niet anders kan wordt de zaak voor de rechter gebracht.
De tekst van de ban geeft duidelijk aan dat er door de Raad
ernstig werk gemaakt werd om met Baruch d’ Espinoza tot een verzoening te komen.
Die werkwijze spoort alvast met hedendaagse juridische opvattingen. Bovendien kon de Portugees-joodse Gemeente
van Amsterdam herrie en schandaaltjes missen. Het geval Uriël da Costa (zelfmoord in 1640, als gevolg van de ban van
1623!) had in de Gemeente grote opschudding verwekt en ook de aandacht getrokken van de gojim…
De precaire verhouding met de calvinistische machthebbers
was ook een belangrijk element om het cool
aan te pakken. De Raad had er dus alle belang bij om een poging tot
verzoening te doen. Details over het verloop van deze verzoeningsfase
ontbreken. De ban spreekt over verschillende wegen en beloften (een
afkoopsom?) om de beschuldigde op het rechte pad te brengen. Vergeefs evenwel. In
deze procedure-fase heeft de Raad, zoals verder bleek, het karakter en de
vasthoudendheid van Baruch wel erg onderschat.
2 Het geding.
De procedure werd vervolgd.
-Verhoor van
getuigen: er worden meerdere getuigen verhoord. De Romeinsrechtelijke regel
testis unus, testis nullus, eigenlijk
een regel van het gezonde verstand, werd toegepast.
-Tegensprekelijkheid:
deze regel, in een democratische
rechtsordening van fundamenteel belang, werd
gerespecteerd door de Raad. Beschuldigde Baruch d’ Espinoza wordt
geconfronteerd met meerder getuigen, die hun zeg kunnen doen. Hij brengt niets
in tegen de getuigenverklaringen. De feiten waren wellicht in de Gemeente zó
bekend, dat ontkennen onmogelijk was en bovendien: Baruch bleef pal achter zijn, als verwerpelijk
gekwalificeerde, opvattingen en daden staan. Het zal hem dus niet moeilijk
gevallen zijn de beschuldiging toe te geven.
-Bekentenis: de
beschuldigde gaat over tot bekentenis.
-Beraadslaging van
de heren van de Mahamad : die nemen de beslissing om een ban uit te
spreken en bepalen er de termen van. De ban wordt met heilig gezag omkleed en
dan in al zijn gestrengheid uitgesproken.
4 De
sanctie
De ban als straf bestond in het verleden utriusque juris, zowel in het burgerlijk
als in het kerkelijk recht. In beide gevallen was het een ernstige sanctie, die
in de uitvoering ervan, zowel de persoon als zijn goederen trof. In de kerkelijke
rechtssfeer bestaat de sanctie nog steeds; in het Europees recht is de ban als
sanctie voltooid verleden tijd.
De ban van Spinoza, heeft
betrekking op diverse elementen, die enigszins geordend, als volgt kunnen
worden voorgesteld:
Tijdsdimensie: de ban treft betrokkene dag en nacht, dus zonder tijdsbeperking.
Ruimtelijke dimensie:
de ban geldt ook onverkort in de ruimte: verplaatsingen of reizen schorten de
ban geenszins op.
Exclusie op collectief vlak: uitzetting van betrokkene uit de joodse collectiviteit; vloek van de Here, wissen van zijn naam.
Exclusie op intellectueel
vlak: verbod op mondeling en schriftelijk verkeer met hem; verbod om zijn
geschriften te lezen.
Exclusie op sociaal
vlak: sociale isolatie van de persoon:
geen gunsten; niet onder één dak met hem; verbod op benaderien van de persoon.
Besluit
De Portugees-Joodse Gemeente, had het recht om zich te
beschermen en te verdedigen tegen wat ze als een gevaar zag en kon in de
gegeven omstandigheden niet anders handelen dan ze deed. We kunnen uit de tekst
van de ban opmaken dat de Mahamad, de
zaak d’ Espinoza op een ernstige en humane manier afwikkelde, met respect voor
moderne rechtsprincipes: recht op verdediging, tegensprekelijk onderzoek, openbaarheid van de uitspraak. We kunnen dus niet anders dan stellen, dat de Gemeente rechtmatig
besliste.
Baruch d’ Espinoza kreeg, zo
bekeken, zijn verdiende loon.
Na de uitspraak van de ban (in afwezigheid van de
beschuldigde) was voor de Joodse Gemeente de zaak d’ Espinoza afgehandeld. Dat mag
ook worden gezegd voor Spinoza, die wellicht niet ontevreden was, dat aan een
lang aanslepende twist een einde kwam. Dat hij er vrolijk bijliep, zoals
sommige olijkerds beweren, is hoogst twijfelachtig. Baruch was geen
oppervlakkige jonge man, het betrof bovendien een zaak die hem gevoelsmatig en
intellectueel ernstig trof. De gevolgen van een ban, op de persoon die erdoor wordt
getroffen, zijn ernstig als ze effectief worden toegepast. In het geval van
Spinoza lijkt het erop, dat dit achteraf nogal is meegevallen. Spinoza werd afgesneden van de
bronnen van zijn geloof, voor een Godzoeker die gelukkig wil worden, alvast ook
geen pretje…
Baruch d’Espinoza bevond zich op 27 juli 1656 op een
kruispunt van zijn leven, zoveel is zeker. De ban, zette hem op weg naar een
nieuw leven en een nieuwe levensbeschouwing. Baruch werd uiteindelijk Benedictus en veroverde een
ereplaats in de Westerse filosofie. Geweldig!
Adrien Baillet, La vie de Monsieur Descartes, suivi de
Abrégé de la vie de M. Baillet, par Bernard de laMonnoye, Editions Des Malassis, 2012, ISBN 987-284990-303-5,
1064 blz, € 45.
Il faut partir de Descartes et mener cette belle doctrine jusqu'a Spinoza
ALAIN, 5 décembre 1946
Descartes…
Spinoza… Descartes én Spinoza!
Wie zich aan de studie
van Spinoza waagt en Descartes verwaarloost, kan beter zijn pen (of PC) aan de
wilgen hangen.
Een nieuwe gelegenheid om zich in Cartesius te verdiepen: een
heruitgave, een complete versie, van de eerste biografie van René Descartes is weer
beschikbaar. Een monument van een uitgave: royaal formaat, hagelblank papier, fraaie,
grote leesletter, mooie mise-en-page,
marginale noten incluis… Wie er de centen en de leesmoed voor over heeft,
aarzele niet!
Wie was Baillet (1649-1706) ? Hij studeerde theologie en werd in 1676 priester
gewijd. Hij hield al snel zijn priesterambt voor gezien en vond de job van zijn
leven: in 1680 werd hij bibliothecaris
van Chrétien- François de Lamoignon, advocaat generaal bij het Parlement van Parijs. Die stamde uit een voorname ambts-adellijke familie en verbouwde en bewoonde
het Château de Bâville in de gemeente Saint-Chéron (Essonne, Ile-de-France). In diens dienst mocht hij er studeren en de
kasteelbibliotheek inventariseren. Dat deed hij in een publicatie van 32 delen!
Die belangrijke bibliotheek kwam later
terecht (en goed terecht) in het Brits Museum… Hij stierf in 1706, vrij jong, in
dienst van de Lamoignon.
Zijn studiewerk resulteerde in theologische en historische
publicaties. Baillet, een ijverig en ascetisch man, was een vrijgevochten
denker die op theologisch vlak geenszins alle theologische leerstukken van zijn
tijd accepteerde. Hij schreef zelf diverse theologische geschriften, een reeks
heiligenlevens en historische werken. Meerdere van die werken kwamen in de Index libri prohibitorum terecht. Nu kan
zijn hagiografische activiteit aanleiding zijn om negatieve gedachten te
koesteren over zijn biografie van Descartes. Is het een biografie? Is het een
platte hagiografie? Jawel, zijn biografie is vanuit een bewondering, zelfs
verering geschreven, maar verwordt daardoor niet tot een hagiografie van
Descartes. Baillet is zeker niet blind voor ‘s mans gebreken en schrijft
historische objectiviteit in zijn vaandel. Dat biograaf Baillet zijn taak niet
zo slecht deed, bewijst het feit, dat zijn boek voor alle latere biografen, tot
op de dag van vandaag, gefundenesFressen is.
Niet alleen leest u in dit boek over leven en werken van Descartes,
ook de genese van zijn gedachten en zijn filosofie komen aan bod. Jammer
dat in deze editie een goede introductie en een begeleidend notenapparaat ontbreken.
Maar dat was niet de bedoeling van de uitgever, die in de eerste plaats in één
deel, een nieuwe en volledige uitgave
ter beschikking van de lezer wilde stellen.
Het majestueuze, klassieke Frans van Adrien Baillet, zal
hier en daar een woord presenteren dat niet meer gangbaar is, of soms vernuftig
geconstrueerde zinnen produceren die het best een keer herlezen worden, maar,
laat dat geen hinderpaal zijn om dit imposante boek te lezen van voorplat tot achterplat
of het te raadplegen. Daartoe bevat het overigens een zeer degelijke Table chronologique de la viedeM. Descartes en een Table de Matières (alleen van het tweede deel) beide van de hand
van de auteur.
De filosofie van
Spinoza is een samenhangende leer over natuur, mens en maatschappij. Hij was de eerste echte ‘systeembouwer’en fier
op zijn filosofische prestaties. Hij had er alle vertrouwen in. In brief
76, geschreven ca. 1675-76 en gericht aan Albert Burgh lezen we : ‘Ge vraagt mij hoe ik weet dat mijn
filosofie de beste is van alle die ooit op de wereld zijn onderwezen, nu nog
worden onderwezen of eens in de toekomst onderwezen zullen worden? (…) Want
ik heb niet de pretentie de beste filosofie te hebben gevonden, neen, ik weet
dat ik de ware wijsbegeerte begrijp.’ (Spinoza,
Briefwisseling, Amsterdam, 1992, blz.
411).
Ook al bevestigt Spinoza de uitsprak die Burgh hem
toeschrijft niet, ontkennen doet hij die evenmin. De context van de passage en
andere brieven suggereren duidelijk dat Spinoza overtuigd was van zijn gelijk. Dat
gelijk mag en moet in vraag worden gesteld: in hoeverre is de leer van Spinoza
in zijn diverse geledingen, waar, nú nog waar? En ruimer gesteld, in hoeverre is diens leer nog
relevant voor ons? Hierover mag best wel wat meer worden nagedacht en
gepubliceerd.
Pierre Bayle stelde reeds in zijn Dictionnaire historique et critique (1674) dat het geen pas geeft
Spinoza onderuit te halen door bijkomstige aspecten van zijn leer te
onderzoeken en aan te vallen. Hij was
van mening dat de fundamenten van zijn leer moeten worden bestudeerd, om het
ongefundeerde ervan duidelijk in het licht te stellen. Gelijk had hij, gelijk heeft hij.
Laten we daarom even kijken naar het determinisme. Dit
leerstuk is een fundament van zijn natuurvisie. In de natuur heersen onveranderlijke
wetten. De Substantie (God of de Natuur) is er ook onverbiddelijk aan
onderworpen. In hoeverre is het determinisme nog in overeenstemming te brengen met de
huidige stand van zaken in de fysica?
In de eerste helft van de 20ste eeuw werd de fysica gerevolutioneerd. Er was vastgesteld
dat de fysica van Newton (17de eeuw), die op macrokosmologisch vlak overeind bleef,
niet zonder problemen toe te passen was, in de wereld van de materie, de microkosmos.
Om de moeilijkheden op te lossen,
ontwikkelden geleerden als Max Planck,
Niels Bohr, Paul Dirac, Werner Heisenberg, Erwin Schrödinger e.a. een nieuwe fysica, de quantumfysica. Die fysica
gebruikt kansrekening om het willekeurig gedrag van elementaire deeltjes te
beschrijven.
Wat nu met het determinisme (en annex de wilsvrijheid
)? Is aan het determinisme als
natuurkundig-filosofisch concept nu een eind gesteld? Is aan de eeuwenlange
discussie van de vrije wil definitief een eind gekomen? Sommige filosofen en wetenschappers beweren
van wel. Maar is dat wel zo zeker?
De eerste ernstige criticus van de nieuwe fysica was niemand
minder dan Albert Einstein. Hij kon niet
aanvaarden dat in de subatomaire wereld toeval en willekeur de plak zwaaiden: ’God
speelt niet met teerlingen’ beweerde hij. Zijn leven lang zocht hij naar een theorie die
de ‘natuurwettelijkheid’ kon herstellen
en dus terug orde op zaken kon zetten. Hij is er niet in geslaagd, zoals we weten.
Zullen anderen slagen in wat hij niet
voor elkaar bracht?
Er wordt druk geëxperimenteerd en gestudeerd: fysici zoeken
naar de Eenheidstheorie. Dat is een
theorie, die de vier bekende fundamentele natuurkrachten (de zwaartekracht, de
elektromagnetische, de sterke en zwakke kernkracht) zou omvatten in één
coherente theorie. Optimisten stellen dat nog deze eeuw een oplossing of
althans een doorbraak mag worden verwacht en dat de snarentheorie een stap op
de goede weg is. Andere fysici zijn
pessimistisch en beweren dat het nooit zal lukken.
Schaar ik mij
intussen aan de zijde van Einstein om de natuurleer van Spinoza overeind te
houden? Kan ik er mij uit praten, door
te stellen, dat als het definitief komt vast te staan, dat in de ‘grote wereld’
determinisme heerst, in de’ kleine
wereld’ toeval en vrijheid, dat ik dit, in Spinozistische zin, ook een
onveranderlijke natuurwet mag noemen, zodat hij weer zijn gelijk haalt? En, is de natuurleer van Spinoza wel ‘
Popperiaans’ falsifieerbaar…?
Youtube bevat tal van video’s over deze materie. Wie de
hieronder vermelde filmpjes bekijkt, zal merken, dat fysici, medehoeders van
het exacte denken, het verre van eens zijn... Nog een geluk dat Descartes (17de eeuw), die zich zo beklaagde over de uitzichtloosheid van de eeuwenoude, onvruchtbare twisten van filosofen, dit niet
hoeft mee te maken...
Zaterdagmorgen, 22
juni j.l., kwamen de SKL-cursisten samen om het derde Spinoza-seminar
bij te wonen.
In het eerste deel van het seminar werd René Descartes
opgevoerd. Hij was de ‘leermeester’ van
Spinoza. De filosofie van Descartes oefende grote invloed uit op de rebelse
jonge Spinoza. Eerst werd van de grote Franse
rationalist een korte biografie geschetst, dan werden elementen van de
Cartesiaanse filosofie besproken die voor een beter begrip van Spinoza
onontbeerlijk zijn. De verschillen tussen uitgangspunten en filosofische doelen
van beiden kwamen daarbij ook aan bod.
Het tweede deel van de vergadering, na de koffiepauze, werd
aangevat met een korte herhaling van de algemene kenmerken van het systeem van
Spinoza. Vertrekkend van een dia met de
titelpagina van de Ethica in de Opera Posthuma, werd stil gestaan bij het
begrip Ethica, de uitdrukking ordine geometrico en de verschillende betekenissen van demonstrata. De geometrische denktrant
van Spinoza bracht ons als vanzelf bij Euclides (ca. 300 v.C.). Uitgelegd werd, dat de vooronderstellingen
van Euclides (zijn definities en postulaten) aanvaard moeten worden om de
interne logica van zijn geometrische redeneringen op zijn mérites te
beoordelen. Dat principe geldt mutatis mutandis ook voor Spinoza. Let wel : Thinking out ofthe box kan evenwel zeer vruchtbaar zijn: in de geometrie zijn op
die wijze andere, niet Euclidische meetkundes ontdekt, (bv. die van
Lobachevski) die evenzeer als die van Euclides, valied zijn en mee aan de basis
liggen van de moderne kosmologie…
Dan werden de basiselementen van Spinoza’s ontologie
(zijnsleer) aangevat. De oude filosofische begrippen substantie, attribuut en modus
werden in historisch perspectief gezet: een uitstapje naar Aristoteles, de Scholastici
en uiteraard ook Descartes. Dat helpt bij het begrijpen van de nieuwe inhoud
die Spinoza aan die termen geeft. Aan de hand van schema’s werd nadien dieper ingegaan op de nieuwe
betekenis en de kenmerken die Spinoza toekent aan substantie, attribuut en
modus. De soorten modi die Spinoza
onderscheidt, vooral de oneindige, bezorgen ons, net als alle Spinoza-liefhebbers, kopzorgen en vragen naar
concrete voorstellingen…
Het tweede deel van de vergadering werd afgerond met de
gevolgen die de natuurvisie van Spinoza heeft op wereldbeschouwelijk vlak. Een overzicht van de belangrijkste
krachtlijnen van Spinoza’s wereldbeschouwing werden opgelijst en geplaatst
tegenover de leer van de
boekgodsdiensten (judaïsme, christendom, islam): geloof contra ratio.
In het derde deel werd besloten met de bespreking van een
tekstfragment uit de Ethica, I, stelling VIII, com. 2 (partim), een tekst die ruim
vooraf door de cursisten kon worden bestudeerd.
De stelling stelt dat er slechts één substantie met dezelfde natuur
(wezenskenmerken) bestaat.
Als afsluiter werd de vraag gesteld (en uiteraard niet afdoend
beantwoord) in hoeverre de
wereldbeschouwing van Spinoza nog in overeenstemming is met de moderne fysica, meer
bepaald met de quantumfysica, die aantoont dat in de microkosmos determinisme
(een fundamentele draagbalk van Spinoza’s natuurvisie) niet bestaat. Het
onzekerheidsprincipe van Heisenberg en de opinie van Einstein over die kwestie werden
te berde gebracht. Ook de kat van Schrödinger beklom nog maar eens de koord…
Met een overvol hoofd, werd
afscheid genomen. De zomervakantie brengt wis en zeker soelaas. Dank aan de
cursisten voor de actieve participatie en suggesties.
Aanbevolen vakantielectuur
Jan Knol, En je zult
Spinazie eten, aan tafel bij Spinoza, filosoof van de blijdschap,
Amsterdam, 2006.
Jan Knol, Spinoza uit
zijn gelijkenissen en voorbeelden, voor
iedereen, Amsterdam, 2007.
Jan Knol, Spinoza’s intuïtie, Amsterdam, 2009.
Bart Leeuwenburgh, Het noodlot van een ketter, Adriaan Koerbagh (1633-1669), Nijmegen,
2013.
Russell Shorto, De
botten van Descartes, Een beknopte geschiedenis van het conflict tussen geloof
en rede, Amsterdam, 2010.
Internetsite
Onze uitstap naar de micro-en macrokosmos en de fysica, kan
worden aangevuld op even interessante als verbluffende wijze: Job verwees in dit verband naar de ‘fysica-show’, De oerknal, die de fysicus Prof. Dr. Robbert Dijkgraaf vorig jaar over de macrokosmos ten beste gaf in het
Vara-programma En de wereld draait door. In hetzelfde programma presenteerde Robbert Dijkgraaf ook een vervolg over de microkosmos Het allerkleinste.
Op Youtube te bekijken: zie adres infra
Nieuwe afspraken
1 De SKL vergadert
niet in de maanden juli, augustus.
2 Op vrijdagavond 23
augustus 2013, te 19,30 u: alle
SKl-deelnemers worden met hun partner uitgenodigd om het Huis van Oscar te
bezoeken ( Vredebergstraat 6, Lier). De inkom is betalend (€ 4 pp), gids
(waarde 50) gratis. Wordt afgesloten met een borrel.
3 In september worden nieuwe Spinoza-teksten ter
voorbereiding van Seminar 4 bezorgd..
4 zaterdag 5 oktober
2013, te 10.00 u: eerstvolgende
vergadering van de SKL, omwille van agendaproblemen, iets later dan
aanvankelijk gepland.
Zomer in mijn tuin. Ik kijk rondom mij. Ik zie bomen, bloemen
en af en toe komt een brutale merel mij onderzoekend aanstaren. De natuur is op
zijn mooist. De zon schijnt hoog in de hemel. Omdat ik wat heb met kosmologie
en moderne astronomie, valt het mij niet moeilijk mijn gedachten vrije loop te
geven: die schieten weg, de zon voorbij, werken zich doorheen ons zonnestelsel, vliegen voorbij de Melkweg, de oneindige diepte van het universum in, op weg naar myriaden andere sterrenstelsels…Ik ben mij scherp bewust van die oneindige
werkelijkheid. Fascinerend en verwarrend: misschien zijn of waren er wel meer universa… en moet ik het dan beter
hebben over multiversa. Welnu
dat moeilijk voorstelbare oneindig uitgestrekte geheel, het Al, met alles wat er zich in
bevindt, behoort tot de Substantie, God of Natuur (Deus sive Natura). Natuur met hoofdletter, let wel.
De Substantie van Spinoza is:
-oorzaak van zichzelf (causa sui),
-oneindig (geen begin, geen einde, buiten de tijd),
-uniek, er kunnen geen twee Substanties bestaan,
-één (een éénheid).
ETHICA, I, St. VIII, com. 2
Inleidende noot
In commentaar 2 bij
Stelling VIII (elke substantie is noodzakelijk oneindig), wordt uitvoerig
stil gestaan bij stelling VII ( bestaan behoort tot het wezen van een substantie).
Spinoza ontwikkelt in het hierna volgend
fragment een redenering die moet aantonen dat er slechts één substantie met
hetzelfde wezen mogelijk is.
(…) dat er slechts één substantie met dezelfde natuur
mogelijk is. Het lijkt me de moeite om dat hier aan te tonen. Om dat op logische
wijze te doen, moet het volgende worden opgemerkt:
1 een ware definitie van
gelijk welk ding sluit niets anders in en drukt ook niets anders uit, dan een
definitie van het wezen van dat ding; daaruit volgt dan,
2 dat geen enkele ware
definitie een getal van individuele dingen insluit, en dit ook niet uitdrukt, gezien
die definitie alleen het wezen van dat
ding uitdrukt.
Ik geef een voorbeeld:
de definitie van een driehoek, drukt niet meer uit dan het enkelvoudig wezen
van die driehoek, en niet van een bepaald
aantal driehoeken.
3 Er moet worden
opgemerkt, dat elk bestaand ding een
bepaalde oorzaak moet hebben, die het bestaan ervan verklaart;
4 vervolgens dient ook
opgemerkt, dat de oorzaak waardoor een ding bestaat, besloten ligt in zijn
wezen en in de definitie van het ding zelf
(voor zover het tot zijn wezen behoort te bestaan), ofwel buiten het
ding gelegen is. Daaruit volgt dat, als in de werkelijkheid een bepaald aantal
dingen bestaat, er een noodzakelijke reden moet bestaan waarom precies
dát bepaald aantal bestaat, en waarom niet meer of ook niet minder.
Bijvoorbeeld: als er in de werkelijkheid 20 mensen leven
(voor alle duidelijkheid: ze bestaan gelijktijdig en voordien bestonden er geen
andere), dan volstaat het niet in dit geval ter verklaring daarvan, de oorzaak
van de menselijke natuur aan te wijzen, maar zal het bovendien ook nodig zijn,
aan te geven waarom er niet meer of niet minder dan twintig mensen bestaan,
gezien er voor elk van hen een noodzakelijke oorzaak moet zijn, die zijn
bestaan verklaart. En die oorzaak kan niet besloten liggen in het wezen van de
mens zelf, gezien de ware definitie niet het getal twintig insluit.
Bijgevolg moet de oorzaak van die twintig mensen en dus ook
de oorzaak van ieder van hen bestaan, en moet die noodzakelijk buiten ieder van
hen liggen. Daarom kan ook niet anders dan besloten worden, dat van al wat in
de werkelijkheid in verschillende exemplaren bestaat, noodzakelijk voor dat
bestaan een externe oorzaak moet hebben.
Het behoort tot het
wezen van de substantie te bestaan,
daarom sluit de definitie van substantie het bestaan in. Bijgevolg moet alleen al uit
de definitie tot het bestaan worden besloten. Uit de definitie kan niet het
bestaan van meerdere substanties besloten worden. Daaruit volgt dan noodzakelijk
dat er slechts één substantie met hetzelfde wezen kan bestaan, zoals werd
gesteld.
In de onvolprezen Franse Bibliothèque
de la Pléiade verscheen, na vele jaren
wachten, zopas het eerste deel van een nieuwe uitgave van de Histoire de ma vie, van Casanova. (1) En wat voor
een editie! Ze is gebaseerd op de
autograaf, sedert 2010 in het
bezit van de Franse Bibliothèque
Nationale. Voordien waren Casanova’s memoires slechts te lezen in verkorte en ‘gezuiverde’ versies, waarvan die
van Jean Laforgue de meest bekende was. Gedaan daarmee! De definitieve editie, in een
schitterende tooi, is weldra volledig beschikbaar: een feest voor geest én ogen én handen.
De Venetiaan Giacomo Casanova ( 1725 -1798)
was de laatste 13 jaar van zijn leven bibliothecaris van de Graaf van
Waldstein in diens kasteel in Dux (Bohemen). Daar schreef hij in het Frans,
zijn (onvoltooid gebleven) memoires.
In de Préface, die
de auteur in 1797 nog maar eens herwerkte, wordt Spinoza al vermeld:
‘Le grand philosophe, qui après
avoir étudié la nature, crut pouvoir chanter victoire la reconnaissant pour DIEU
mourut trop tôt. S’ il eut vécu quelque temps davantage, il serait allé
beaucoup plus loin, et son voyage n’eût pas été long. Se trouvant dans son
auteur, il n’aurait plus pu le nier: in eo movemur,et sumus. Il l
‘aurait trouvé inconcevable; et il ne s’en serait pas inquiété. DIEU, grand
principe de tous les principes, et qui n’eût jamais de principe, pourrait-il
lui même se concevoir, si pour se concevoir il eût besoin de connaître son
propre principe? Ô heureuse ignorance ! Spinosa,
le vertueux Spinosa mourut avant de parvenir à la posséder. Il serait mort
savant, et en droit de prétendre à la récompense de ses vertus, supposant son âme
immortelle.’ (2)
Een merkwaardige tekst, waarover een en ander te zeggen
valt. Wat wil deze vrouwenminnaar, oplichter, spion en nog veel meer, ons eigenlijk
meedelen? Parafraserend gesteld, komt de
inhoud van het fragment neer op wat volgt.
Spinoza kraaide té
vroeg victorie. Had hij wat langer geleefd en nog even langer doorgedacht, dan
zou hij hebben ingezien dat God onkenbaar is. Dat weet hij nu zelf wel, gezien
hij in zijn schepper rust. Hij zou dat nu inzien en het zou hem niet deren. God, groot principe van alle principes bezit zelf
geen principe. Hoe zou die zichzelf kunnen voorstellen als hij daarvoor zijn
eigen principe nodig heeft? Spinoza
stierf voor hij toe was aan deze gelukzalige ignorantie. Was hij in die
wetenschap gestorven, dan zou hij zijn rechtmatige beloning hebben gekregen
voor zijn deugdzaam leven.
(Rijstepap met Gouden lepeltjes?)
Commentaar
Le grand philosophe:
ondanks verschil van mening, erkent Casanova Spinoza als een belangrijk
filosoof. De vermelding door Casanova kadert in de bevinding dat de faam van Benedictus
de Spinoza in de loop van de 18de eeuw in Europa al goed wortel
schoot. De tekstbezorgers beweren, dat Casanova BDS mogelijk kende via de Réfutation des erreurs de Benoît de Spinoza (1731) van Fénelon e.a. (3) Als bibliothecaris en boekenwurm zal hij zeker
ook, gelet op de enorme populariteit ervan,
de Dictionnaire van Pierre Bayle
in handen hebben gehad. Bovendien verbleef hij in 1764 een week in de
bibliotheek van het kasteel van Hertog August in Wolfenbüttel, waar hij mogelijk
oog in oog stond met het meest bekende portret van Spinoza, dat er nog steeds
te bewonderen is. (4)
Spinosa, le vertueux
Spinosa: de vermelding van de deugdzaamheid van Spinoza, in gang gezet
door Bayle, Colerus en Lucas, is in de loop van de 18de eeuw al
een clichématige, bijna obligate vermelding
voor wie over Spinoza spreekt.
Dieu, grand principe…: de uitkomst van de redenering lijkt
wel een echo van een ontnuchterend inzicht
van Thomas van Aquino (13de eeuw), die zich in zijn Summa Theologica en andere geschriften suf dacht over God en het
christelijk geloof: na al dat getob en vele duizenden blz. verder, was hij toch
tot het besluit gekomen dat, after all,
God niet kan worden gekend ….
In eo movemur et
sumus: Handelingen, XVII, 28: ‘Want
in Hem leven wij, en bewegen ons,en zijn wij.’ (Statenvertaling). Dit is niet
in tegenspraak met de leer van Spinoza, die stelt dat al wat bestond, bestaat
en zal bestaan in de Natuur of God besloten ligt. De context van het citaat
lijkt er op te wijzen dat Casanova dit niet lijkt te beseffen. De editors
stellen m.i. terecht dat Casanova de filosofie van Spinoza slechts gebrekkig
kende, en dan nog slechts uit de tweede hand. (5)
Récompense de ses
vertus: in de Préface bekent Casanova,
een vat vol tegenspraken, zich voor de gelegenheid als overtuigd katholiek.
Zijn geloof in een transcendente, belonende en bestraffende God, mag dan geen
verwondering baren.
_____
(1)
Casanova, Histoire de ma vie, tome 1,
Paris, 2013.
(2) Idem, o.c.,
blz. 10-11.
(3) Idem, o.c.,
blz. 1193, noot 15.
(4) Theo Kars, De laatste jaren van Casnova, Amsterdam, 1998, blz. 7.
In commentaar 2 bij
Stelling VIII (elke substantie is noodzakelijk oneindig), wordt uitvoerig
stil gestaan bij stelling VII ( bestaan behoort tot het wezen van een substantie).
Spinoza ontwikkelt in het hierna volgend
fragment een redenering die moet aantonen dat er slechts één substantie met
hetzelfde wezen mogelijk is.
Vertaling
(…) dat er slechts één substantie met dezelfde natuur
mogelijk is. Het lijkt me de moeite om dat hier aan te tonen. Om dat op logische
wijze te doen, moet het volgende worden opgemerkt:
1 een ware definitie van
gelijk welk ding sluit niets anders in en drukt ook niets anders uit, dan een
definitie van het wezen van dat ding; daaruit volgt dan,
2 dat geen enkele ware
definitie een getal van individuele dingen insluit, en dit ook niet uitdrukt, gezien
die definitie alleen het wezen van dat
ding uitdrukt.
Ik geef een voorbeeld:
de definitie van een driehoek, drukt niet meer uit dan het enkelvoudig wezen
van die driehoek, en niet van een bepaald
aantal driehoeken.
3 Er moet worden
opgemerkt, dat elk bestaand ding een
bepaalde oorzaak moet hebben, die het bestaan ervan verklaart;
4 vervolgens dient ook
opgemerkt, dat de oorzaak waardoor een ding bestaat, besloten ligt in zijn
wezen en in de definitie van het ding zelf
(voor zover het tot zijn wezen behoort te bestaan), ofwel buiten het
ding gelegen is. Daaruit volgt dat, als in de werkelijkheid een bepaald aantal
dingen bestaat, er een noodzakelijke reden moet bestaan waarom precies
dát bepaald aantal bestaat, en waarom niet meer of ook niet minder.
Bijvoorbeeld: als er in de werkelijkheid 20 mensen leven
(voor alle duidelijkheid: ze bestaan gelijktijdig en voordien bestonden er geen
andere), dan volstaat het niet in dit geval ter verklaring daarvan, de oorzaak
van de menselijke natuur aan te wijzen, maar zal het bovendien ook nodig zijn,
aan te geven waarom er niet meer of niet minder dan twintig mensen bestaan,
gezien er voor elk van hen een noodzakelijke oorzaak moet zijn, die zijn
bestaan verklaart. En die oorzaak kan niet besloten liggen in het wezen van de
mens zelf, gezien de ware definitie niet het getal twintig insluit.
Bijgevolg moet de oorzaak van die twintig mensen en dus ook
de oorzaak van ieder van hen bestaan, en moet die noodzakelijk buiten ieder van
hen liggen. Daarom kan ook niet anders dan besloten worden, dat van al wat in
de werkelijkheid in verschillende exemplaren bestaat, noodzakelijk voor dat
bestaan een externe oorzaak moet hebben.
Het behoort tot het
wezen van de substantie te bestaan,
daarom sluit de definitie van substantie het bestaan in. Bijgevolg moet alleen al uit
de definitie tot het bestaan worden besloten. Uit de definitie kan niet het
bestaan van meerdere substanties besloten worden. Daaruit volgt dan noodzakelijk
dat er slechts één substantie met hetzelfde wezen kan bestaan, zoals werd
gesteld.