Het eerste humaan influenzavirus-isolaat dateert van 1933,
toen het virus uit de Engelse onderzoeker Wilson Smith geïsoleerd kon worden.
Sinds die tijd is er veel influenzaonderzoek verricht en zijn we veel over het
virus te weten gekomen. Zo is het virus erg variabel. Door veranderingen in de
oppervlakte-eiwitten is het virus in staat de in de populatie aanwezige
antistoffen, ten gevolge van eerdere infecties, te omzeilen. De processen die
hieraan ten grondslag liggen staan bekend als 'antigene drift' en 'antigene
shift'.
Bij antigene drift vinden er mutaties plaats in het RNA
genoom van het virus, dat vervolgens tot kleine veranderingen kunnen leiden op
die eiwitten waar normaal gezien de antistoffen binden. Omdat dit een
cumulatief effect is, zullen op een gegeven moment de beschermende antistoffen
die zijn gevormd door eerdere infecties, geen bescherming meer bieden tegen het
veranderde virus.
Bij een 'antigene shift' gebeurt dit onvermijdbaar. Het
virus, dat een gesegmenteerd genoom heeft, kan zijn erfelijk materiaal
vermengen met dat van een ander subtype virus. Hierdoor kan een humaan
pathogeen ontstaan met geheel nieuwe oppervlakte-eiwitten, waartegen in de
populatie geen antistoffen aanwezig zijn. Dit proces heeft zich deze eeuw al
drie maal voorgedaan. In 1918 met de Spaanse griep (=influenza A/H1N1 subtype),
in 1957 met de Aziatische griep (=H2N2 subtype) en in 1968 met de HongKong
griep (=H3N2 subtype). Via moleculair biologische analyses kon men vaststellen
dat het inderdaad een vermenging van influenzagenomen betrof, waarbij virussen
uit de vogelwereld als donor dienden. Influenzavirussen bij gevogelte kunnen
echter niet rechtstreeks op de mens worden overgedragen. Voor dit proces is dus
een tussenstation nodig en het varken blijkt een van de belangrijkste
kandidaten te zijn om als mengvat te fungeren. Deze gastheer kan namelijk door
zowel humane influenza als door influenza van gevogelte geïnfecteerd worden.
Pandemieën en het fenomeen âgenetic shiftâ
Het grote gevaar bestaat dat, wanneer een influenza A virus bij gevogelte en
een humaan influenza A virus tegelijk een gastheer (varken bijvoorbeeld)
besmetten, deze virussen herschikt worden en een nieuw humaan virus ontstaat
met een H van gevogelte. Dit fenomeen wordt genetic shift genoemd. Het nieuwe
virus, dat niet herkend wordt door het menselijk immuunsysteem, kan dan een
pandemie veroorzaken, een wereldwijde epidemie die alle continenten treft op
korte tijd. Dit leidt tot zeer hoog ziektecijfer en een hoge mortaliteit. De
grote pandemieën van de 20e eeuw deden zich voor in 1918 (Spaanse
griep te wijten aan A/H1N1, 40 miljoen doden), in 1957 (Aziatische griep te
wijten aan A/H2N2), en in 1968 (Hong Kong griep te wijten aan A/H3N2).
Vereenvoudigd
schema van een herschikking
verschillen tussen mens en dier:
Bij de
mens:
De
influenzavirussen die tegenwoordig de mens besmetten zijn A/H3N2, A/H1N1, meer
uitzonderlijk A/H1N2 en B. Daarom bevat het griepvaccin de volgende
componenten: A/H1, A/H3 en B.
Bij gevogelte:
Hier
kunnen de subtypes H5 en H7 zeer ziekteverwekkend zijn (vogelpest).
Soms gebeurt het dat een influenzavirus bij gevogelte toevallig op de mens
wordt overgedragen, wat ofwel een lichte infectie veroorzaakt (zoals in 2001,
bij de vogelpest, door A/H7N7 in Nederland, België en Duitsland) ofwel zeer
ernstige infecties (griep in Hong Kong in 1997 door het virus A/H5N1, 6 doden
per 18 geïnfecteerde personen). De influenzavirussen van gevogelte zijn
gelukkig in de meeste gevallen slecht aangepast aan de mens.
overdracht van influenza
influenzavirus
Groep van virussen die zeer besmettelijk zijn. Er zijn drie
soorten.
-Type A, deze veroorzaakt de griep en komt voor als epidemie om
de 1 tot 3 jaar en om de 12 tot 24 jaar wereldwijd.
-Type B veroorzaakt griep en komt als epidemie voor om de 3 tot
4 jaar.
-Type C is onschuldig en veroorzaakt een op verkoudheidlijkend
ziektebeeld.
Vereenvoudigd
schema van een influenzavirus
Elektronenmicroscopisch
beeld van een influenzavirus (meer dan 100 000 keer vergroot))
Influenzavirussen
worden opgedeeld in types en subtypes:
2
types:
Het soort type (A of B)hangt
af van de antigene kenmerken van het nucleoproteïne NP (een inwendig proteïne dat nauw
verbonden is met het genetisch materiaal, RNA, dat bestaat uit 8 stukken).
-Type B besmetten enkel de mens.
-Type A besmetten de mens en ook bepaalde diersoorten
(voornamelijk varkens, vogels en paarden).
Subtypes:
De influenzavirussen van
het type A worden verder opgedeeld in subtypes HxNx naargelang de kenmerken van
de oppervlakteproteïnen Hen
N(H staat voor
Hemagglutinine, N voor Neuraminidase).
Tot op heden werden 15 H (H1 tot H15) en 9 N (N1 tot N9) proteinen geïdentificeerd.
Enkele bekende influenzavirussen van type A:
-H1N1: Spaanse griep
-H2N2: Aziatische griep
-H3N2: HongKong griep
-H5N1: vogelgriep
Naamgeving:
Het influenzavirus muteert gemakkelijk. Zo onderscheidt men binnen een zelfde
type of subtype varianten of stammen.
Elke stam draagt een specifieke naam: type/oorspronkelijke
vindplaats/nummer/jaar van isolatie en subtype in geval van influenza A.
Bijvoorbeeld: A/New Caledonia/20/99 (H1N1), of A/Moscow/10/99 (H3N2), of B/Hong
Kong/330/2000
belangrijke organen binnen het afweersysteem
De lymfeklieren:
De lymfeklieren of lymfeknopen hebben 4 belangrijke functies:
1.het
lymfevocht wordt gezuiverd van ongewenste stoffen,
2.ongewenste
stoffen worden er onschadelijk gemaakt,
3.anti-lichamen
worden er gevormd,
4.lymfocyten
worden er geproduceerd.
Het lymfevocht komt niet
rechtstreeks in de bloedbaan vrij, maar eerst in de lymfevaten en dan pas, via
de lymfeknopen, in de bloedbaan. De belangrijkste lymfeknopen bevinden zich in
de liesstreek, aan de oksels en aan de hals. Dit zijn net de plaatsen waar de
uitsteeksels (=ledematen+hoofd) zich aan de romp vastzitten en waar dus de
kans op een op een besmetting het grootse is. Ze vormen dus nog een laatste
barrière voor dat de antigenen het meest vitale deel van ons lichaam bereiken
namelijk de romp.
De milt:
De functie van de milt komt in grote lijnen overeen
met die van de lymfeklieren. Daarnaast zorgt de milt voor de vorming van
plasmacellen uit B-lymfocyten, breekt ze oude bloedcellen af en slaat ze het
ijzer wat daarbij vrijkomt op in depots. Ook heeft ze een regulerende functie
in het evenwicht tussen aanmaak en afbraak van bloedcellen. De milt is in
tegenstelling tot de lymfeklieren niet in het lymfevatenstelsel maar in het
bloedvatenstelsel ingeschakeld.
De thymus:
De thymus is het grootst in de kindertijd, rond de puberteit begint
deze klier te schrompelen en neemt de werking, lichamelijk gezien, af. De
thymus zorgt voor de aanmaak van T-lymfocyten. Deze jonge lymfocyten zwermen
uit en groeien in andere lymfeorganen en lymfeklieren op tot 'volwassen'
T-lymfocyten. Verder zorgt de thymus er voor dat tegen de lichaamseigen
eiwitten geen antilichamen geproduceerd kunnen worden. Ook zijn er aanwijzingen
dat de thymus een hormoon produceert dat de groei van ander lymfatisch weefsel
stimuleert. In ieder geval bestaat er een relatie tussen de thymus en de
endocriene klieren.
01-10-2007
de afweer binnenin
Als de eerste, fysieke barrière doorbroken is het lichaam nog niet helemaal
gebroken, er zijn in het lichaam zelf nog antistoffen aanwezig die sterk genoeg
zijn om bijna elke bacterie, virus of gif te neutraliseren. Men onderscheidt 2
soorten van afweer: de specifieke en de aspecifieke afweer.
De aspecifieke afweer:
De aspecifieke afweer bestaat voornamelijk uit
macrofagen. Deze cellen ontstaan uit monocyten, een soort witte bloedcellen. De
macrofagen eten eigenlijk alles op wat lichaamsvreemd is: van gevaarlijke
bacteriën en virussen tot gewone dode cellen. Deze macrofagen kunnen zich door
het hele lichaam bewegen zelfs buiten de bloedbaan. Deze afweer is echter
alleen geschikt om kleine aanvallen af te weren omdat er voor elke
ziekteverwekker 1 macrofaag moet zijn die die ziekteverwekker opeet en dat is
niet mogelijk bij een full-scale attack van een ziekteverwekker. Daarvoor moet
de hulp van de specifieke afweer ingeroepen worden.
De specifieke afweer:
De specifieke afweer wordt nog eens opgedeeld in
2 soorten afweersystemen:
-het cellulair afweersysteem met de t-cellen
-het humoraal afweersysteem met de antistoffen en de b-cellen
Hoe
werkt het cellulair afweersysteem?
Het begint weer allemaal bij de macrofaag die
stukjes cel tentoon stelt aan de T-helpercellen, die op hun beurt de
Tkiller-cellen activeren. Deze cellen vernietigen de geïnfecteerde cellen. Ze
herkennen geïnfecteerde cellen omdat deze, eenmaal ze het virus in zich hebben,
en het proberen uit te schakelen, delen van het membraan van de ziekteverwekker
laat zien, net als bij de macrofaag. De Tkiller-cellen hechten zich aan de
geïnfecteerde cellen en prikken hun celmembraan kapot zodat deze cellen
leeglopen en dus sterven.
Hoe werkt het humoraal afweersysteem?
Als een ziekteverwekker
het lichaam probeert binnen te dringen dan komt het vrijwel meteen in aanraking
met een macrofaag. Deze cel eet die dan op en presenteert een deel van het
celmembraan van de ziekteverwekker op zijn eigen celmembraan. De cel produceert
ook een stof genaamd interleukine 1 en deze stof zorgt ervoor dat er T-helpercellen
geactiveerd worden. Deze cellen produceren op hun beurt dan weer de stof
interleukine 2 wat er voor zorgt dat de B- en T-lymfocyten met de juiste
antistoffen zich gaan delen. Ondertussen delen de T-helpercellen zich ook nog
is in andere T-helpercellen en in T-geheugencellen, die ervoor moeten zorgen
dat bij een 2de aanval de afweer sneller op gang komt. De B-cellen
worden pas actief als ze eerst een ziekteverwekker hebben opgenomen en dan een
cytokine-shot van de T-cellen hebben gekregen. Dan beginnen de B-cellen zich
aan een snel tempo te delen in plasmacellen en B-geheugencellen (weeral om bij
een volgende aanval sneller in actie te kunnen komen). De plasmacellen
produceren dan antistoffen die zich aan de antigenen (of ziekteverwekkers) hechten.
Er zijn 3 soorten antistoffen (zie tekening)
de huid en de slijmvliesen: een eerste fysieke barrière
De eerste defensie omvat barrières tegen besmetting zoals huid en de
slijmdeklaag van de darm en de luchtwegen, die fysisch de interactie
verhinderen tussen de "gastheer" en de ziekteverwekker. De ziekteverwekkers
die deze barrières doordringen ontmoeten antimicrobiële moleculen die de
besmetting beperken.
De huid:
De huid omhult het hele lichaam en sluit het af
van de buitenwereld, het zorgt er voor dat ziekteverwekkers niet het lichaam
kunnen binnendringen. De talgkliertjes in de huid houden de huid redelijk
vettig en waterafstotend. De bacterieflora die op de huid leeft is niet
schadelijk voor het organisme, meer nog ze zorgen ervoor dat de
ziekteverwekkers geen kans maken. De residente huidflora is altijd aanwezig op
de huid (zelfs na het wassen van de handen!).
De slijmvliezen:
Bij het eten van voedsel of het ademen (vooral
via de mond) kan de afweer van de huid omzeild worden. Maar daar ontmoeten de
ziekteverwekkers slijmvliezen en zuurklieren. De slijmvliezen produceren
antistoffen die mogelijke ziekteverwekkers proberen te doden. Als de
ziekteverwekkers hier toch nog voorbij geraken komen ze in een zeer zure
omgeving terecht: de maag. Deze is zo zuur dat hier geen bacteriën kunnen
overleven.
imuunsysteem
Canadese wetenschappers hebben ontdekt dat de productie van
het RIG-1 eiwit wordt geremd.
Het RIG-1 eiwit is een schakel in de complexe regeling van
het immuunsysteem.
Als er niet genoeg RIG-1 aanwezig is in het lichaam, dan
wordt het immuunsysteem verstoord waardoor dit niet meer normaal zal functioneren.
Er ontstaat hierdoor een zogezegde cytokine-storm. Cytokine moleculen zijn er
normaal gezien om de T-cellen te zeggen waar ze moeten zijn. Zon
cytokine-storm is een soort van cirkelsysteem, waarbij het immuunsysteem en de
cytokine elkaar versterken. Hierdoor slaat het immuunsysteem op hol en worden
er zowel ziektekiemen als eigen cellen aangevallen. Bij het H1N1virus (en
waarschijnlijk ook H5N1 virus van vogelgriep) wordt in de longen een
cytokine-storm ontketend. Hierdoor worden de eigen longcellen afgebroken wat
leidt tot wonden. Hierdoor komt er bloed in de longen en daar stikt men dan in.
Dit verklaart ook waarom het H1N1 virus veel gevaarlijker is
voor sterke, gezonde mensen. Het valt namelijk het immuunsysteem aan, om
zichzelf te beschermen. Het RIG-1 eiwit herkent het RNA van het virus en start
zo het immuunsysteem. Iemand met een sterk immuunsysteem krijgt dus veel
sneller van die cytokine-stormen en is dus bij wijze van spreke sneller dood.
Zo hebben mensen met astma nog meer pech omdat hun immuunsysteem nog veel
sneller werkt als dat van gezonde mensen.
Dus eigenlijk zou je kunnen stellen dat de beste behandeling ligt bij het
lamleggen van het eigen immuunsysteem, of het innemen van RIG-1 eiwitten. Wat
we dus eigenlijk nodig hebben van medicijnen zijn cytokine-remmers, RIG-1
infusen en ook virusremmers.
Samengevat:
H1N1
virus treedt het lichaam binnen
de
productie van RIG-1 eiwitten wordt geremd.
er
ontstaat een cytokine-storm waardoor de T-cellen niet meer weten wat te
doen.
het
immuunsysteem slaat op hol. (vooral in de longen)
eigen
cellen worden afgebroken.
er
ontstaan interne wonden.
persoon
verdrinkt in eigen bloed.
Weke delen van het lichaam worden aangevallen?
Het H1N1 virus is een zeer gevaarlijk virus omdat het kan
aangrijpen hoog in de longen. Het herkent namelijk de suikerantennes op
longcellen, die vooral bovenaan de longen voorkomen. Hierdoor heeft het lichaam
niet veel tijd om zich te verdedigen tegen dit virus.
Het virus blijft ook vooral op deze plaats actief.
Voorkoming en genezing
-Vaccinatie:
Tegen influenza kan worden gevaccineerd. Dat wordt gedaan
met dode vaccins, gebaseerd op het H1N1 en 32 type. De vaccins bieden een
afdoende bescherming tegen de H1N1 en H3N2 typen en een gedeeltelijke klinische
bescherming tegen het H1N2 type.
Het
vaccin zal jaarlijks worden toegediend vanaf eind september tot begin december
(zolang de winter niet is doorgebroken kan het vaccin toegediend worden). De
dosis varieert naargelang de leeftijd en een eventuele eerdere immunisatie:
-voor kinderen vanaf de leeftijd van 6 maand tot en met 35 maand die nooit gevaccineerd werden: twee halve dosissen (0,25 ml) met een
interval van 4 weken;
-voor kinderen van de leeftijd van 36 maand tot en met 8 jaar die nooit gevaccineerd werden: twee dosissen (0,50 ml) met een
interval van 4 weken;
-voor kinderen van 36
maand tot en met 8 jaar die vroeger werden gevaccineerd: één dosis (0,50 ml);
-vanaf 9 jaar,
ongeacht de voorafgaande vaccinatiestatus, één dosis (0,50 ml).
-antibiotica
Eenvoudige
influenza wordt niet behandeld met antibiotica. Deze worden alleen gegeven bij
aanwijzingen voor een bacteriële infectie. Recent zijn voor preventie en
behandeling van influenza nieuwe antivirale middelen (oseltamivir en zanamivir)
ontwikkeld. Dit zijn neuraminidaseremmers (Dit zijn stoffen die
specifiek de activiteit van het influenzavirale membraanenzym neuraminidase
remmen waardoor de aanmaak van nieuwe virusdeeltjes wordt geblokkeerd.) die de ernst van de ziekteverschijnselen verminderen en de
ziekteduur verkorten met ongeveer één tot twee dag. De behandeling moet wel
binnen 48 uur na de eerst symptomen beginnen. Deze antivirale middelen worden
alleen in speciale gevallen toegepast, bijvoorbeeld bij risicopatiënten met
influenza of wanneer op korte termijn (preventief) bescherming moet worden
geboden. Vaccinatie blijft de beste manier om influenza te voorkomen.
Wie krijgt de Spaanse griep en wat was zijn oorsprong?
Welke mensen
krijgen de ziekte.
De Spaanse griep echter, had de hoogste mortaliteit in de
leeftijdsgroep 14- tot 21-jarigen. Na het onderzoeken van de longen van
personen die aan de Spaanse griep zijn gestorven en in Alaska zijn begraven is
het virus nagemaakt. Hieruit bleek dat de griep vooral de mensen in de
leeftijdsgroep 20 tot 40 jaar trof en het virus dus de sterkste immuunsystemen
opzoekt.
Oorsprong:
Aangenomen wordt dat de oorzaak van de griep een gemuteerd
varkensvirus uit China was.
De Spaanse griep is een infectieziekte, die wordt veroorzaakt door het influenzavirus, meerbepaald het H1N1 virus.
Het virus is zeer besmettelijk en wordt meestal overgebracht
door hoesten, met elkaar praten of elkaar een hand geven. 24 tot 72 uur na
besmetting worden de eerste verschijnselen merkbaar. Omdat het virus zo
besmettelijk is, komt het vaak als epidemie
voor.
symptomen
Eerste stadium:
-hoge koorts
-hoesten
-spierpijn
-keelpijn
-rillingen
tweede stadium:
-extreme moeheid
-flauwtes
-energieverlies => niet meer eten of drinken.
-Ademhaling verzwakt
Derde stadium:
-Dood
oDoor
ongeneesbare longontsteking
oDoor
verdrinken in het bloed van de eigen longen
§Te veel bloed in de longen = niet genoeg zuurstof
opname