Inhoud blog
  • Overlijden Robert De Telder
  • Corona
  • Chronologische schema's - afbeeldingen - vanaf de Grote Vloed tot de Spraakverwarring
  • Joeja
  • De eerste drieduizend jaar, hoofdstuk 1
    Zoeken in blog

    Beoordeel dit blog
      Zeer goed
      Goed
      Voldoende
      Nog wat bijwerken
      Nog veel werk aan
     
    KRONOS
    chronologie - archeologie - oudheid
    01-05-2017
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De geschiedenis van Juda en Thamar – chronologie en hoerenkleding

    In het Bijbelboek Genesis hoofdstuk 38 wordt de bijzondere geschiedenis gebracht van Juda en Thamar. Thamar was de schoondochter van Juda door haar huwelijk met Er, de eerstgeboren zoon (en erfgenaam) van Juda bij de dochter van de Kanaänietische man Sua, uit Adullam. In Kanaän zouden aan Juda bij de dochter van Sua drie zonen geboren worden: Er, Onan en Sela. Het huwelijk van Thamar met de eerstgeborene van Juda: Er, bleef kinderloos. Over Er staat er geschreven (Genesis 38:7) dat hij kwaad was in des HEEREN ogen en dat Hij hem doodde. Toen gaf Juda de opdracht aan Onan zijn tweede zoon bij de dochter van Sua, bij Thamar nageslacht voor Er te verwekken volgens het later in de wet van Mozes beschreven zwagerhuwelijk. Maar Onan die waarschijnlijk zichzelf na de dood van de eerstgeborene Er als de erfgenaam zag, verspilde zijn zaad via coitus interruptus opdat aan Er via Thamar, geen erfgenaam voor Juda geboren zou worden. Dit was kwaad in de ogen des HEEREN en Hij doodde ook Onan (Genesis 38:8-10) staat er geschreven. Daarop lezen we dat Juda bevreesd werd dat ook zijn derde zoon Sela via het zwagerhuwelijk het leven zou verliezen, en zei met een smoes tot Thamar in het huis van haar vader te blijven totdat Sela volwassen zou zijn (Genesis 38:11). Na het overlijden van de dochter van Sua, de moeder van Er en het elders troost zoeken door de aartsvader Juda (Genesis 38:12-13) bedacht Thamar een list ter verkrijging van nageslacht ter veiligstelling van het erfrecht van haar overleden man Er, de eerstgeborene van Juda. Hierna het betreffende Bijbelgedeelte:

    Genesis 38:13 En men gaf Thamar te kennen, zeggende: Zie, uw schoonvader gaat op naar Timna, om zijn schapen te scheren. 14 Toen leide zij de klederen van haar weduwschap van zich af, en zij bedekte zich met een sluier, en bewond zich, en zette zich aan den ingang der twee fonteinen, die op den weg naar Timna is; want zij zag, dat Sela groot geworden was, en zij hem niet ter vrouw was gegeven. 15 Als Juda haar zag, zo hield hij haar voor een hoer, overmits zij haar aangezicht bedekt had.

     

     

    16 En hij week tot haar naar den weg, en zeide: Kom toch, laat mij tot u ingaan; want hij wist niet, dat zij zijn schoondochter was. En zij zeide: Wat zult gij mij geven, dat gij tot mij ingaat? 17 En hij zeide: Ik zal u een geitenbok van de kudde zenden. En zij zeide: Zo gij pand zult geven, totdat gij hem zendt. 18 Toen zeide hij: Wat pand is het, dat ik u geven zal? En zij zeide: Uw zegelring en uw snoer en uw staf, die in uw hand is; hetwelk hij haar gaf, en ging tot haar in; en zij ontving bij hem. 19 En zij maakte zich op, en ging heen, en leide haar sluier van zich af, en zij trok aan de klederen van haar weduwschap. 20 En Juda zond den geitenbok door de hand van zijn vriend, den Adullamiet, om het pand uit de hand der vrouw te nemen; maar hij vond haar niet. 21 En hij vraagde de lieden van haar plaats, zeggende: Waar is de hoer, die bij deze twee fonteinen aan den weg was? En zij zeiden: Hier is geen hoer geweest. 22 En hij keerde weder tot Juda, en zeide: Ik heb haar niet gevonden; en ook zeiden de lieden van die plaats: Hier is geen hoer geweest. 23 Toen zeide Juda: Zij neme het voor zich, opdat wij misschien niet tot verachting worden; zie, ik heb dezen bok gezonden; maar gij hebt haar niet gevonden. 24 En het geschiedde omtrent na drie maanden, dat men Juda te kennen gaf, zeggende: Thamar, uw schoondochter, heeft gehoereerd, en ook zie, zij is zwanger van hoererij. Toen zeide Juda: Breng ze hervoor, dat zij verbrand worde! 25 Als zij voorgebracht werd, schikte zij tot haar schoonvader, om te zeggen: Bij den man, wiens deze dingen zijn, ben ik zwanger; en zij zeide: Beken toch, wiens deze zegelring, en deze snoeren, en deze staf zijn. 26 En Juda kende ze, en zeide: Zij is rechtvaardiger dan ik, daarom, omdat ik haar aan mijn zoon Sela niet gegeven heb. En hij bekende haar voortaan niet meer. 27 En het geschiedde ten tijde, als zij baren zou, ziet, zo waren tweelingen in haar buik. 28 En het geschiedde, als zij baarde, dat een de hand uitgaf; en de vroedvrouw nam dezelve, en zij bond een scharlaken draad om zijn hand, zeggende: Deze komt het eerst uit. 29 Maar het geschiedde, als hij zijn hand weder intoog, ziet, zo kwam zijn broeder uit; en zij zeide: Hoe zijt gij doorgebroken? op u is de breuke! en men noemde zijn naam Perez. 30 En daarna kwam zijn broeder uit, om wiens hand de scharlaken draad was; en men noemde zijn naam Zera. (Statenvertaling)

     

    De naam van de dochter van de Kanaäniet Sua wordt in de Bijbel niet meegedeeld. Maar de Griekse Septuagint-vertaling heeft de naam Sava overgeleverd:

    LXX-Genesis 38:1 And it came to pass at that time that Judas went down from his brethren, and came as far as to a certain man of Odollam, whose name was Iras. 2 And Judas saw there the daughter of a Chananitish man, whose name was Sava; and he took her, and went in to her. 3 And she conceived and bore a son, and called his name, Er.

     

    Historisch-chronologisch gezien lijkt het dat de beschreven geschiedenis in Genesis hoofdstuk 38 volgt op de geschiedenis van het overleveren van Jozef door zijn halfbroers, inclusief Juda, aan Midianieten op weg naar Egypte, in 1722 v. Chr. (Genesis 37). Er staat namelijk geschreven:

    Genesis 38: 1 En het geschiedde ten zelven tijde, dat Juda van zijn broederen aftoog, en hij keerde in tot een man van Adullam, wiens naam was Hira.

     

    De Seder Olam (de Joodse overlevering) volgt deze chronologie en plaatst de beschreven geschiedenis van hoofdstuk 38 na het overleveren van de zeventienjarige Jozef aan Midianieten, in hoofdstuk 37. Dit maakt echter dat er slechts drieëntwintig jaar resten tot op het tweede jaar van de zevenjarige hongersnood in 1699 v. Chr. voor de achtereenvolgende geboorten van Er, Onan en Sela. In 1699 v. Chr. vertrok de clan van Jakob, Juda incluis, naar Egypte. Zie de aflevering op dit blog van 08.12.2016, de chronologie van de aartsvaders Jakob en Jozef. Zie link: http://www.bloggen.be/robertdetelder/archief.php?startdatum=1480892400&stopdatum=1481497200

     

    De negentiende-eeuwse Bijbelvorser Dr. E. W. Büllinger (1838/1913) merkt in zijn commentaar (link: http://www.companionbiblecondensed.com/OT/Genesis...pdf) op dat het hoofdstuk 38 met de geschiedenis van Juda, Thamar en Perez, vanwege het geslachtsregister van Jezus Christus volgens Matteüs, ingevoegd is, maar chronologisch gezien voor de overlevering van Jozef naar Egypte, op de tijdsbalk te plaatsen is.

    Na het Bijbelgedeelte van Genesis 38:13-30 te hebben doorgenomen leren we veel over de mannenwereld van die tijd (en van alle tijden). Juda, die evenzeer schuldig is als Thamar beveelt aanvankelijk dat Thamar (naar de pre-Hammoerabi-code) verbrand zou worden. Met list en met groot gevaar voor haar leven moest Thamar ervoor zorgen dat het erfenisrecht van Er, haar overleden man en eerstgeborene van Juda niet verloren ging maar via haar naar haar eerstgeborene ging. Het is een onfrisse geschiedenis die niet verdoezeld werd maar onverbloemd in de Bijbel gebracht.

    Het is in de huidige tijd verrassend in de Bijbel te lezen dat een prostitué in de oudheid herkend werd door kleding die heel haar lichaam bedekte, zoals beschreven staat in Genesis 38: “14 Toen leide zij de klederen van haar weduwschap van zich af, en zij bedekte zich met een sluier, en bewond zich, en zette zich aan den ingang der twee fonteinen, die op den weg naar Timna is; want zij zag, dat Sela groot geworden was, en zij hem niet ter vrouw was gegeven. 15 Als Juda haar zag, zo hield hij haar voor een hoer, overmits zij haar aangezicht bedekt had. …”

     

     

    We hebben een vrij goed beeld van de klederdracht in Kanaän ten tijde van Juda en Thamar vanuit een tombe in Egypte daterend uit het Midden-rijk. De vrouwen op de afbeelding hierboven hebben slechts een haarband voor hun lange ravenzwarte haren, maar geen sluier, noch andere hoofdbedekking. De kleding doet voor wie algemene Bijbelkennis heeft, denken aan de veelvervigen mantel van de aartsvader Jozef.

     

    Het is de Rooms-katholieke kerk met haar heiligenbeelden en sinds de twintigste eeuw Hollywood met haar zogenaamde sandalen-filmen die verantwoordelijk zijn voor het foutief beeld van de klederdracht van Bijbelse vrouwen. Steevast worden vrouwen altijd met lange gewaden en hoofdbedekking afgebeeld.

    Ik vermoed dat de Griekse wereld van de oudheid model stond voor de bijzondere klederdracht van vrouwen zoals die zich in de overlevering heeft vastgezet. In de derde eeuw voor Christus strekte de Griekse beschaving zich van Europa uit tot aan de Indus in Azië en had een impact op alle gebied van de samenleving. Op afbeeldingen die bewaard bleven zoals die hieronder getoond, merken we de lange gewaden voor vrouwen die in die tijd ingang vonden.

     

     

    Wanneer we de eerste brief van Paulus aan de Korintiërs in verband met ‘de hoofdtooi der vrouw’ (1 Kor. 11:3-16) lezen en in gedachten de klederdracht en hoofdbedekking van de Griekse vrouwen van toen voor ogen hebben, kunnen we een andere invulling tegen de traditie in, geven. Het lange haar van een vrouw is haar tot een sluier gegeven, schrijft Paulus in vers vijftien. Tegelijkertijd wil hij in vers zestien vermijden dat cultuurverschillen tussen de Griekse wereld van toen en de Israëlitische tot scheuring binnen de gemeente zou leiden. Paulus haalt in zijn betoog de natuur erbij die ook vanuit de Schepping een boodschap heeft:

    1 Korintiërs 11:14 Leert de natuur zelf u niet, dat, indien een man lang haar draagt, dit een schande voor hem is, 15 doch dat, indien een vrouw lang haar draagt, dit een eer voor haar is? Immers, het haar is haar tot een sluier gegeven. 16 Maar, indien het er iemand om te doen is gelijk te hebben, wij hebben zulk een gewoonte niet, en evenmin de gemeenten Gods. (NBG Vertaling 1951)

     

    Op zijn sterfbed in Egypte zou de aartsvader Juda, volgens een Joodse legende, zijn grove misstap met Thamar aan zijn kinderen met spijt in zijn hart nog verhalen. Volgens de legende werd Juda honderdnegentien jaar oud. Op onze tijdsbalk uitgerekend was dit het jaar 1619 v. Chr. Jozef, zijn halfbroer en onderkoning van Egypte, was al enkele jaren daarvoor in 1628 v. Chr. gestorven.

    Hierna het betreffende citaat uit de Joodse legende:

    Legends of the Jews, Volume II, From Joseph to the Exodus, Chapter II, The Sons of Jacob, compiled by by Louis Ginzberg

    Judah did not conceal his shortcomings, either. He confessed how drunkenness and passion had betrayed him first into marriage with a Canaanitish woman, and then into improper relations with his daughter-in-law Tamar. He said to his children:

    "Do not walk after the desire of your hearts, and vaunt not the valiant deeds of your youth. This, too, is evil in the eyes of the Lord. For while I boasted that the face of a beautiful woman had never allured me in the wars, and reviled my brother Reuben for his transgression with Bilhah, the spirit of passion and unchastity gained possession of me, and I took Bath-shua to wife, and trespassed with Tamar, though she was the affianced of my son. First I said to Bath-shua's father, 'I will take counsel with my father Jacob, to know whether I should marry thy daughter,' but he was a king, and he showed me an untold heap of gold accredited to his daughter, and he adorned her with the magnificence of women, in gold and pearls, and he bade her pour the wine at the meal. The wine turned my eyes awry, and passion darkened my heart. In mad love for her, I violated the command of the Lord and the will of my father, and I took her to wife. The Lord gave me a recompense according to the counsel of my heart, for I had no joy in the sons she bore me.

    "And now, my children, I pray you, do not intoxicate yourselves with wine, for wine twists the understanding away from the truth, and confuses the sight of the eyes. Wine led me astray, so that I felt no shame before the throngs of people in the city, and I turned aside and went in to Tamar in the presence of them, and committed a great sin. And though a man be a king, if he leads an unchaste life, he loses his kingship. I gave Tamar my staff, which is the stay of my tribe, and my girdle-cord, which is power, and my signet-diadem, which is the glory of my kingdom. I did penance for all this, and unto old age I drank no wine, and ate no flesh, and knew no sort of pleasure. Wine causes the secret things of God and man to be revealed unto the stranger. Thus did I disclose the commands of the Lord and the mysteries of my father Jacob to the Canaanite woman Bath-shua, though God had forbidden me to betray them. I also enjoin you not to love gold, and not to look upon the beauty of women, for through money and through beauty I was led astray to Bath-shua the Canaanite. I know that my stock will fall into misery through these two things, for even the wise men among my sons will be changed by them, and the consequence will be that the kingdom of Judah will be diminished, the domain that the Lord gave me as a reward for my obedient conduct toward my father, for never did I speak in contradiction of him, but I did all things according to his words. And Isaac, my father's father, blessed me with the blessing that I should be ruler in Israel, and I know that the kingdom will arise from me. In the books of Enoch the just I read all the evil that ye will do in the latter days. Only beware, my children, of unchastity and greed, for love of gold leads to idolatry, causing men to call them gods that are none, and dethroning the reason of man. On account of gold I lost my children, and had I not mortified my flesh, and humbled my soul, and had not my father Jacob offered up prayers for me, I had died childless. But the God of my fathers, the merciful and gracious One, saw that I had acted unwittingly, for the ruler of deception had blinded me, and I was ignorant, being flesh and blood, and corrupt through sins, and in the moment when I considered myself invincible, I recognized my weakness."

    Then Judah revealed to his sons, in clear, brief words, the whole history of Israel until the advent of the Messiah, and his final speech was: "My children, observe the whole law of the Lord; in it is hope for all that keep His ways. I die this day at the age of one hundred and nineteen years before your eyes. None shall bury me in a costly garment, nor shall ye cut my body to embalm it, but ye shall carry me to Hebron."

    Having spoken these words, Judah sank into death.

     

    De verwekte baby Perez bij de moedige Thamar zit zoals eerder opgemerkt, in de geslachtslijn van de Heer Jezus Christus.

    Matteüs 1:1 Geslachtsregister van Jezus Christus, de zoon van David, de zoon van Abraham. 2 Abraham verwekte Isaak, Isaak verwekte Jakob, Jakob verwekte Juda en zijn broeders, 3 Juda verwekte Peres en Zerach bij Tamar, Peres verwekte Chesron, Chesron verwekte Aram, 4 Aram verwekte Amminadab, Amminadab verwekte Nachson, Nachson verwekte Salmon, 5 Salmon verwekte Boaz bij Rachab, Boaz verwekte Obed bij Ruth, Obed verwekte Isaï, 6 Isaï verwekte David, de koning. … (NBG Vertaling 1951)

     

    Wie gedacht zou hebben dat in de geslachtslijn van Jezus alleen heilige heel bijzondere mensen zouden zitten, vergist zich. Hij is de mens gelijk geworden op alle gebied met uitzondering van de zonde.

    Filippenzen 1:5 Laat die gezindheid bij u zijn, welke ook in Christus Jezus was, 6 die, in de gestalte Gods zijnde, het Gode gelijk zijn niet als een roof heeft geacht, 7 maar Zichzelf ontledigd heeft, en de gestalte van een dienstknecht heeft aangenomen, en aan de mensen gelijk geworden is. 8 En in zijn uiterlijk als een mens bevonden, heeft Hij Zich vernederd en is gehoorzaam geworden tot de dood, ja, tot de dood des kruises. (NBG Vertaling 1951)

     

    Wordt vervolgd…

     

    Met vriendelijke groet,

    Robert De Telder

     

    Recente publicaties van Robert De Telder

     

    EXODUS, 2016, zie link: http://www.bravenewbooks.nl/books/102331

     

    De Zonaanbidder, 2016, zie link: http://www.bravenewbooks.nl/books/87999

     

    TIJD en TIJDEN, 2015, Zie link: http://boekscout.nl/shop/ViewProduct.aspx?bookId=5579

     

    De Assyriologie herzien, 2012, zie link: http://www.bravenewbooks.nl/books/76234

     

    De Tweede Wereldoorlog door de ogen van een neutrale Belg, 2007, zie link: http://www.bravenewbooks.nl/books/69343

    01-05-2017 om 06:57 geschreven door Robert De Telder  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 5/5 - (1 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    24-04-2017
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Het tweede historisch genoteerde Jubeljaar van (okt.)1346/(sept.)1345 v. Chr.

    Met onze aflevering van 19.04.2017 brachten we de geschiedenis van het eerste jubeljaar van oktober1395/september1394 v. Chr. dat gehouden werd in het vijftigste jaar sinds de inname van het Beloofde Land Kanaän. De sabbatjaar- en jubeljaartelling (Leviticus 25:1-55) nam namelijk een aanvang bij de inname van Kanaän door de Israëlieten onder leiding van Jozua in 1443 v. Chr., veertig jaar na de Exodus gevolgd door het geven van de Wet aan Mozes.

    Leviticus 25:1 En de HERE sprak tot Mozes op de berg Sinai: 2 Spreek tot de Israëlieten en zeg tot hen: Wanneer gij in het land komt, dat Ik u geef, dan zal het land rusten, een sabbat voor de HERE.

     

     

    De sabbatjaar- en jubeljaartelling dienen we Schriftuurlijk concordant gezien te rekenen vanaf de inname van Kanaän door de Israëlieten onder leiding van Jozua en niet eerder.

    We zetten onze studiereis in de tijd langs de inmiddels vertrouwde tijdsbalken verder. De tijdsbalken zijn op millimeterpapier uitgewerkt met telkens veertien jaar per vel. De jaartallen bovenaan de tijdsbalk zijn de westerse jaartellingen gebaseerd op de geboorte van Jezus Christus onderverdeeld in vier vakken van elk drie maanden. De sabbatjaren staan in een blauwe balk vermeld van april tot maart en de jubeljaren van oktober tot september. Het Jubeljaar zag zijn start in oktober van de negenenveertigste sabbatjaarcyclus en liep verder tot september van het volgende jaar waar inmiddels in april een nieuwe sabbatjaarcyclus van start was gegaan.

     

     

    We gingen er in de vorige aflevering bij het eerste jubeljaar van 1395/1394 v. Chr. van uit dat de Israëlieten toen onder de Richter Othniël de bepalingen van het jubeljaar gehouden hebben. In het voorjaar van 1407 v. Chr. had Othniël de Israëlieten bevrijd van de verdrukking door Koning Kusan-Risataïm van Mesopotamië, een verdrukking die acht jaar geduurd had. Voor een periode van veertig jaar had het land onder het richter-schap van Othniël daarna rust, staat er geschreven:

    Richteren 3:7 De Israëlieten deden wat kwaad is in de ogen des HEREN, zij vergaten de HERE, hun God, en dienden de Baäls en de Asjera’s. 8 Toen ontbrandde de toorn des HEREN tegen Israël: Hij gaf hen over in de macht van Kusan-Risataïm, koning van Mesopotamië, en de Israëlieten dienden Kusan-Risataïm acht jaar. 9 Toen riepen de Israëlieten tot de HERE, en de HERE verwekte de Israëlieten een verlosser om hen te bevrijden: Otniël, de zoon van Kenaz, de jongere broeder van Kaleb. 10 De Geest des HEREN kwam over hem, hij richtte Israël en trok uit ten strijde. De HERE gaf Kusan-Risataïm, de koning van Aram, in zijn macht, zodat hij de overhand kreeg over Kusan-Risataïm. 11 Toen had het land veertig jaar rust. En Otniël, de zoon van Kenaz, stierf. (NBG Vertaling 1951)

     

    Het hierboven getoonde schema geeft de periode 1381/1368 v. Chr. weer. Het valt binnen de tijdsperiode dat de eerste richter Othniël het land Israël leidde. De blauwe tijdsbalk bovenaan het schema toont de sabbatjaarcyclus met sabbatjaren in apr1381/mrt1380 en apr1364/mrt1373 v. Chr. We kunnen er nochtans niet zondermeer van uitgaan dat de Israëlieten alle sabbatjaren ten tijde van het richter-schap van Othniël gehouden hebben. De reden ligt bij de nieuwe verdrukking die zich aandiende na de dood van Othniël. Het sabbatjaar 1367/1366 v. Chr. zag het begin van de verdrukking door de koning van Moab: Eglon. Een verdrukking die achttien jaar zou aanhouden en de oorzaak was van het niet houden van de Wet des HEEREN door de Israëlieten.

     

     

    In mijn boek TIJD en TIJDEN, 2015, blz. 147-153, heb ik het chronologisch kader geleverd waarbinnen de Richteren op de tijdsbalk gerangschikt moeten worden.

    De hierboven getoonde tijdsbalk toont via de rode tijdsbalk het begin van de achttienjarige verdrukking door Moab. Daar kwam bovenop de in het Bijbelboek Ruth beschreven hongersnood die onder meer maakte dat de Israëliet Elimelek en zijn vrouw Naomi en hun twee zonen naar Moab emigreerden. De grijze verticale lijn op de tijdsbalk in 1357 v. Chr. geeft de hongersnood weer voorafgegaan door de grijze lijn van het voorjaar van 1358 v. Chr. die de meganatuurcatastrofe voorstelt die de oude wereld toen trof en verantwoordelijk was voor de hongersnood als een gevolg van mislukte. In TIJD en TIJDEN, 2015, blz. 157-163, heb ik aangetoond dat de meganatuurcatastrofe van kosmische oorsprong was en de oorzaak van alle ellende op aarde. Het voorjaar van 1358 v. Chr. was getuige van ‘werelden in botsing’ en een ‘aarde in beroering’ om Velikovskyaanse termen te gebruiken.

    De hongersnood staat beschreven in het Bijbelboek Ruth:

    Ruth 1:1 In de dagen dat de richters richtten, gebeurde het, dat er een hongersnood in het land was. Toen trok een man uit Bethlehem in Juda met zijn vrouw en zijn beide zonen weg om als vreemdeling te vertoeven in het veld van Moab. 2 De naam van de man was Elimelek, de naam van zijn vrouw Naomi en de namen van zijn beide zonen Machlon en Kiljon, Efratieten uit Bethlehem in Juda; en in het veld van Moab aangekomen, bleven zij daar. 3 Toen stierf Elimelek, de man van Naomi, zodat deze met haar beide zonen achterbleef. 4 Dezen namen zich Moabitische vrouwen: de ene heette Orpa en de andere Ruth; en zij woonden daar ongeveer tien jaren. 5 Toen stierven ook die twee, Machlon en Kiljon, zodat die vrouw achterbleef, zonder haar beide zonen en haar man. 6 Daarna maakte zij zich met haar schoondochters op en keerde uit het veld van Moab terug, want zij had in het veld van Moab vernomen, dat de HERE naar zijn volk omgezien had door hun brood te geven. (NBG Vertaling 1951)

     

     

    Onze laatste tijdsbalk voor deze aflevering is die van de periode 1353/1340 v. Chr. Aan de verdrukking door koning Eglon van Moab kwam een einde door de linkerhand van de Richter Ehud die Eglon in zijn paleis met een kort tweesnijdend zwaard doodde.

    Richteren 3:14 En de kinderen Israëls dienden Eglon, koning der Moabieten, achttien jaren. 15 Toen riepen de kinderen Israëls tot den HEERE, en de HEERE verwekte hun een verlosser, Ehud, den zoon van Gera, een zoon van Jemini, een man, die links was. En de kinderen Israëls zonden door zijn hand een geschenk aan Eglon, den koning der Moabieten. 16 En Ehud maakte zich een zwaard, dat twee scherpten had, welks lengte een el was; en hij gordde dat onder zijn klederen, aan zijn rechterheup. 17 En hij bracht aan Eglon, den koning der Moabieten, dat geschenk; Eglon nu was een zeer vet man. 18 En het geschiedde, als hij geëindigd had het geschenk te leveren, zo geleidde hij het volk, die het geschenk gedragen hadden; 19 Maar hij zelf keerde wederom van de gesneden beelden, die bij Gilgal waren, en zeide: Ik heb een heimelijke zaak aan u, o koning! dewelke zeide: Zwijg! En allen, die om hem stonden, gingen van hem uit. 20 En Ehud kwam tot hem in, daar hij was zittende in een koele opperzaal, die hij voor zich alleen had; zo zeide Ehud: Ik heb een woord Gods aan u. Toen stond hij op van den stoel. 21 Ehud dan reikte zijn linkerhand uit, en nam het zwaard van zijn rechterheup, en stak het in zijn buik; 22 Dat ook het hecht achter het lemmer inging, en het vet om het lemmer toesloot (want hij trok het zwaard niet uit zijn buik), en de drek uitging. 23 Toen ging Ehud uit van de voorzaal, en sloot de deuren der opperzaal voor zich toe, en deed ze in het slot. 24 Als hij uitgegaan was, zo kwamen zijn knechten, en zagen toe, en ziet, de deuren der opperzaal waren in het slot gedaan; zo zeiden zij: Zeker, hij bedekt zijn voeten in de verkoelkamer. 25 Als zij nu tot schamens toe gebeid hadden, ziet, zo opende hij de deuren der opperzaal niet. Toen namen zij den sleutel en deden open; en ziet, hunlieder heer lag ter aarde dood. 26 En Ehud ontkwam, terwijl zij vertoefden; want hij ging voorbij de gesneden beelden, en ontkwam naar Sehirath. 27 En het geschiedde, als hij aankwam, zo blies hij met de bazuin op het gebergte van Efraïm; en de kinderen Israëls togen met hem af van het gebergte, en hij zelf voor hun aangezicht heen. 28 En hij zeide tot hen: Volgt mij na; want de HEERE heeft uw vijanden, de Moabieten, in ulieder hand gegeven. En zij togen af, hem na, en namen de veren van de Jordaan in naar Moab, en lieten niemand overgaan. 29 En zij sloegen de Moabieten te dier tijd, omtrent tien duizend man, allen vette en allen strijdbare mannen, dat er niet een man ontkwam. 30 Alzo werd Moab te dien dage onder Israëls hand te ondergebracht; en het land was stil tachtig jaren. 31 Na hem nu was Samgar, een zoon van Anath, die sloeg de Filistijnen, zeshonderd man, met een ossenstok; alzo verloste hij ook Israël. (Statenvertaling)

     

    Het resultaat van het optreden van de Richter Ehud was het begin van een lange periode van vrede voor de Israëlieten. Samen met het Richter-schap van Samgar betekende het tachtig jaar rust voor het land. Een periode ook dat de Israëlieten met zekerheid de sabbat- en jubeljaren gehouden werden.

    Het historische tweede Jubeljaar van 1346/1345 v. Chr. viel in het vierde jaar van het Richter-schap van Ehud. Op het hierboven getoonde schema merken we het zesde jaar van de zevende sabbatjaarcyclus met een gele verticale balk aangeduid. Het zesde jaar in de sabbatjaarcyclus was een jaar van dubbele zegening over het land. Het land moest immers voedsel leveren ter overbrugging van het zevende sabbatjaar gevolgd door het vijftigste jubeljaar.

    Leviticus 25:20 Wanneer gij zegt: wat zullen wij in het zevende jaar eten, zie, wij mogen niet zaaien noch onze oogst inhalen – 21 dan zal Ik mijn zegen in het zesde jaar over u gebieden, dat het u een opbrengst geve voor drie jaren. 22 In het achtste jaar zult gij zaaien, maar van de vorige oogst eten, tot het negende jaar; totdat de oogst daarvan binnenkomt, zult gij van de vorige eten. (Statenvertaling)

     

    Ten tijde van de Richter Ehud werd aan de voorwaarde die de Wet van Mozes stelde voldaan en gaf het land zijn wonderlijke dubbele vrucht. Het was de zegening van het zesde jaar van de sabbatjaarcyclus waar Naomi in de velden van Moab over bericht werd. Er waren tien jaar verlopen sinds zij haar man Elimelek naar Moab moest volgen. Berooid was zij na de dood van haar man en haar twee zonen met haar twee schoondochters in het veld van Moab achtergebleven.

    Ruth 1:6 Daarna maakte zij zich met haar schoondochters op en keerde uit het veld van Moab terug, want zij had in het veld van Moab vernomen, dat de HERE naar zijn volk omgezien had door hun brood te geven. (NBG Vertaling 1951)

     

     

    Het boek Ruth is het achtste Bijbelboek in de Joodse Bijbel en volgt op het boek Richteren. Het begint met een hongersnood en de beslissing van een man om zijn heil buiten Israël in Moab te gaan zoeken. Zijn eigenzinnige keuze sleurt zijn vrouw en zonen mee, weg in het ongeluk. Na zijn dood en de dood ook van zijn zonen die in Moab Moabietische vrouwen gehuwd hebben blijft de weduwe Naomi alleen met haar twee schoondochters achter. Na het nieuws dat de HEERE God naar zijn volk heeft omgezien door hun brood te geven, besluit Naomi naar Israël terug te keren. Een van haar schoondochters genaamd Ruth is degene die beslist om bij haar schoonmoeder te blijven en mee naar Israël te trekken.

    Het Jubeljaar van 1346/1345 v. Chr. maakt dat de berooide Naomi door haar Losser Boaz in haar verloren gegane bezittingen hersteld wordt. Deze geschiedenis is goed bekend. De losser Boaz huwt met de Moabietische Ruth en verwekt Obed bij haar, de grootvader van David. Het Bijbelboek Ruth sluit dan ook af met de geslachtslijst van David:

    Ruth 4:18 Dit nu zijn de nakomelingen van Peres: Peres verwekte Chesron, 19 Chesron verwekte Ram, Ram verwekte Amminadab, 20 Amminadab verwekte Nachson, Nachson verwekte Salma, 21 Salmon verwekte Boaz, Boaz verwekte Obed, 22 Obed verwekte Isaï en Isaï verwekte David. (NBG Vertaling 1951)

     

    Het Nieuwe Testament sluit hierbij aan met het geslachtsregister van Jezus Christus:

    Matteüs 1:1 Geslachtsregister van Jezus Christus, de zoon van David, de zoon van Abraham. 2 Abraham verwekte Isaak, Isaak verwekte Jakob, Jakob verwekte Juda en zijn broeders, 3 Juda verwekte Peres en Zerach bij Tamar, Peres verwekte Chesron, Chesron verwekte Aram, 4 Aram verwekte Amminadab, Amminadab verwekte Nachson, Nachson verwekte Salmon, 5 Salmon verwekte Boaz bij Rachab, Boaz verwekte Obed bij Ruth, Obed verwekte Isaï, 6 Isaï verwekte David, de koning.

     

    Het huwelijk van de Moabietische Ruth de schoondochter van Naomi met de losser Boaz in het jubeljaar van 1346/1345 v. Chr. maakt van Boaz een oude man van tachtig à negentig jaar. De geslachtsregisters van de Bijbelboeken Ruth en Matteüs maken dit duidelijk. Boaz was de zoon namelijk van Rachab de geredde hoer van Jericho en door Salmon verwekt na de inname van het land Kanaän in 1436 v. Chr. Zie TIJD en TIJDEN, 2015, appendix 1: het geslachtsregister van Jezus Christus, blz.454-462.

     

    Wordt vervolgd…

     

    Met vriendelijke groet,

    Robert De Telder

     

    Recente publicaties van Robert De Telder

     

    EXODUS, 2016, zie link: http://www.bravenewbooks.nl/books/102331

     

    De Zonaanbidder, 2016, zie link: http://www.bravenewbooks.nl/books/87999

     

     

    TIJD en TIJDEN, 2015, Zie link: http://boekscout.nl/shop/ViewProduct.aspx?bookId=5579

     

    De Assyriologie herzien, 2012, zie link: http://www.bravenewbooks.nl/books/76234

    24-04-2017 om 08:13 geschreven door Robert De Telder  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 5/5 - (3 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    19-04-2017
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Het eerste historische Jubeljaar van (oktober)1395/(september)1394 v. Chr.

    Het Bijbelse Jubeljaar was een belangrijk onderdeel uit de wet van Mozes van 1483 v. Chr. betreffende het beheer en het eigendomsrecht over het Beloofde Land, het land Kanaän dat ze veertig jaar later zouden binnentrekken. Het doel van het jubeljaar was om uiteindelijk alle mogelijke individueel verlies van land en rijkdom in het negenenveertigste jaar van de sabbatjaarcyclus te herstellen, en aan de rechtmatige eigenaar terug te geven. De toepassing van de wet betekende een garantie tegen blijvende verarming van onfortuinlijke. Hierna het betreffende Bijbelgedeelte dat een en ander duidelijk maakt.

    Leviticus 25:1 En de HERE sprak tot Mozes op de berg Sinai: 2 Spreek tot de Israëlieten en zeg tot hen: Wanneer gij in het land komt, dat Ik u geef, dan zal het land rusten, een sabbat voor de HERE. 3 Zes jaar zult gij uw akker bezaaien en zes jaar zult gij uw wijngaard snoeien, en de opbrengst daarvan inzamelen, 4 maar in het zevende jaar zal het land een volkomen sabbat hebben, een sabbat voor de HERE: uw akker zult gij niet bezaaien en uw wijngaard niet snoeien. 5 Wat vanzelf opkomt van uw oogst, zult gij niet inoogsten en de druiven van uw ongesnoeide wijnstok zult gij niet inzamelen; het zal een jaar van rust voor het land zijn. 6 De sabbatopbrengst van het land zal u tot voedsel zijn: u en uw slaaf en uw slavin, uw dagloner en uw bijwoner, die bij u vertoeven. 7 Ook voor uw vee en voor het gedierte, dat in uw land is, zal de gehele opbrengst daarvan tot voedsel zijn. 8 Voorts zult gij u zeven jaarsabbatten tellen, zevenmaal zeven jaren; zodat de dagen van de zeven jaarsabbatten negenenveertig jaren zijn. 9 Dan zult gij bazuingeschal doen rondgaan in de zevende maand op de tiende van de maand; op de Verzoendag zult gij de bazuin doen rondgaan door uw ganse land. 10 Gij zult het vijftigste jaar heiligen en vrijheid in het land afkondigen voor al zijn bewoners, een jubeljaar zal het voor u zijn, dan zal ieder van u tot zijn bezitting en tot zijn geslacht terugkeren. 11 Een jubeljaar zal dit vijftigste jaar voor u zijn, dan zult gij niet zaaien, en wat dan vanzelf opkomt zult gij niet oogsten en dan zult gij de ongesnoeide wijnstok niet aflezen. 12 Want het zal u een jubeljaar zijn, heilig zal het u zijn; van de akker zult gij eten wat hij opbrengt. 13 In dit jubeljaar zal ieder van u zijn bezitting terugkrijgen. 14 Wanneer gij iets aan uw volksgenoot verkoopt of iets van hem koopt, dan zal de een de ander niet benadelen. 15 Rekening houdend met de jaren na een jubeljaar, zult gij het van uw volksgenoot kopen; rekening houdend met de oogstjaren zal hij het u verkopen. 16 Bij een groter aantal jaren zult gij de koopsom naar verhouding hoger stellen; bij een geringer aantal jaren zult gij de koopsom naar verhouding lager stellen: want het getal der oogsten verkoopt hij u. 17 Gij zult elkander niet benadelen, maar voor uw God vrezen, want Ik ben de HERE, uw God. 18 Zo zult gij mijn inzettingen opvolgen en mijn verordeningen nauwgezet in acht nemen; dan zult gij veilig wonen in het land. 19 En het land zal zijn vrucht geven, zodat gij tot verzadiging eet en daarin veilig woont. 20 Wanneer gij zegt: wat zullen wij in het zevende jaar eten, zie, wij mogen niet zaaien noch onze oogst inhalen – 21 dan zal Ik mijn zegen in het zesde jaar over u gebieden, dat het u een opbrengst geve voor drie jaren. 22 In het achtste jaar zult gij zaaien, maar van de vorige oogst eten, tot het negende jaar; totdat de oogst daarvan binnenkomt, zult gij van de vorige eten. 23 En het land zal niet voor altijd verkocht worden, want het land is van Mij, en gij zijt vreemdelingen en bijwoners bij Mij. 24 In het gehele land, dat gij in bezit hebt, zult gij lossing voor het land toestaan. 25 Wanneer uw broeder verarmd is en iets van zijn bezitting heeft moeten verkopen, dan zal zijn naaste bloedverwant als losser optreden, en hij zal loskopen wat zijn broeder heeft moeten verkopen. 26 Wanneer iemand geen losser heeft, maar zijn vermogen wordt toereikend, zodat hij verwerft, wat hij voor lossing nodig heeft, 27 dan zal hij de jaren sinds de verkoop in rekening brengen, en wat nog overblijft de man terugbetalen aan wie hij het verkocht heeft, opdat hij zijn bezitting terugkrijgt. 28 Maar indien hij niet verwerft wat nodig is, om hem terug te betalen, dan blijft wat hij verkocht heeft, in het bezit van hem die het gekocht heeft, tot het jubeljaar: maar in het jubeljaar zal het vrijkomen, en hij zal zijn bezitting terugkrijgen. 29 Wanneer iemand een woonhuis verkoopt in een ommuurde stad, dan zal het recht van lossing duren tot er een jaar na de verkoop verstreken is; een jaar zal het recht van lossing duren. 30 Maar indien het niet gelost is, voordat een vol jaar verstreken is, dan komt dat huis, dat in een ommuurde stad stond, voorgoed aan hem die het gekocht heeft, in zijn geslacht: in het jubeljaar zal het niet vrijkomen. 31 De huizen echter in de dorpen, waar geen muur om is, zullen bij het akkerland gerekend worden, daarvoor zal wel recht van lossing zijn en in het jubeljaar zullen zij vrijkomen. 32 En aangaande de steden der Levieten, de huizen der steden, die zij in bezit hebben – de Levieten zullen een altoosdurend recht van lossing hebben. 33 Als iemand van de Levieten het inlost, dan zal het verkochte huis, in de stad van zijn bezit, in het jubeljaar vrijkomen; want de huizen van de steden der Levieten zijn hun bezit in het midden van de Israëlieten. 34 En het weideland bij hun steden zal niet verkocht worden, want dat is hun altoosdurend bezit. 35 Wanneer uw broeder verarmt en zich bij u niet meer staande kan houden, dan zult gij hem – vreemdeling en bijwoner – ondersteunen, opdat hij bij u in het leven blijve. 36 Gij zult geen rente of winst van hem nemen, maar gij zult voor uw God vrezen, opdat uw broeder bij u in het leven blijve. 37 Gij zult hem uw geld niet op rente geven noch uw voedsel tegen winst. 38 Ik ben de HERE, uw God, die u uit het land Egypte heb geleid, om u het land Kanaän te geven, opdat Ik u tot een God zou zijn. 39 Wanneer uw broeder verarmt bij u en zich aan u verkoopt, dan zult gij hem geen slavenarbeid laten verrichten. 40 Als een dagloner, als een bijwoner zal hij bij u zijn; tot het jubeljaar zal hij bij u arbeiden. 41 Dan zal hij van u weggaan, hij met zijn kinderen, en naar zijn geslacht terugkeren en hij zal het bezit zijner vaderen terugkrijgen. 42 Want zij zijn mijn knechten, die Ik uit het land Egypte heb geleid: zij zullen niet verkocht worden, zoals men een slaaf verkoopt. 43 Gij zult niet met hardheid over hem heersen, maar gij zult voor uw God vrezen. 44 Doch uw slaaf of slavin, die gij houdt, zullen zijn uit de volken rondom u; uit hen zult gij een slaaf of slavin kopen. 45 Ook uit de kinderen der bijwoners die bij u vertoeven, uit hen zult gij ze kopen en uit hun geslacht, dat bij u is, dat zij in uw land hebben voortgebracht, en zij zullen uw bezit zijn; 46 gij zult hen aan uw kinderen na u tot een erfenis geven, zodat zij in hun bezit overgaan; voor altoos zult gij hen in dienst houden, maar over uw broeders, de Israëlieten, zult gij niet, de een over de ander, met hardheid heersen. 47 Wanneer het vermogen van een vreemdeling of bijwoner bij u toeneemt, en uw broeder bij hem verarmt en zich aan die vreemdeling of bijwoner bij u, of aan iemand die uit een geslacht van vreemdelingen afkomstig is, verkoopt, 48 dan zal hij, nadat hij zich verkocht heeft, recht van lossing hebben: een van zijn broeders mag hem loskopen; 49 of zijn oom of de zoon van zijn oom mag hem loskopen, of zijn naastbestaande uit zijn geslacht mag hem loskopen, of, als zijn vermogen toereikend wordt, mag hij zich zelf loskopen. 50 Dan zal hij samen met zijn koper een berekening maken van het jaar af, dat hij zich aan hem verkocht, tot het jubeljaar, en de prijs van zijn verkoop zal zich richten naar het aantal jaren; op de wijze van een dagloner zal hij bij hem zijn. 51 Indien het nog vele jaren zijn, zal hij dienovereenkomstig zijn losgeld terugbetalen van het geld, waarvoor hij was gekocht. 52 Indien er weinige jaren overblijven tot het jubeljaar, dan zal hij met hem een berekening maken; overeenkomstig die jaren zal hij zijn losgeld terugbetalen. 53 Zo zal hij als een dagloner van jaar tot jaar bij hem zijn; deze zal bij u niet met hardheid over hem heersen. 54 Maar indien hij op deze wijze niet gelost wordt, dan komt hij in het jubeljaar vrij, hij met zijn kinderen. 55 Want de Israëlieten zijn Mij tot knechten: mijn knechten zijn zij, die Ik uit het land Egypte heb geleid; Ik ben de HERE, uw God. (NBG Vertaling 1951)

     

     

    Het sabbat-en het jubeljaargebod van Leviticus hoofdstuk 25 dat we hierboven in zijn geheel citeerden leert onder meer duidelijk dat de sabbatjaar- en jubeljaar-telling een aanvang nam bij de inbezitneming van het land Kanaän door de Israëlieten.

    Leviticus 25:1 En de HERE sprak tot Mozes op de berg Sinai: 2 Spreek tot de Israëlieten en zeg tot hen: Wanneer gij in het land komt, dat Ik u geef, dan zal het land rusten, een sabbat voor de HERE.

     

    Israël heeft in zijn lange geschiedenis zelden het jubeljaargebod gehouden. Volgens mij zonder twijfel als reden van winstbejag door de machthebbers. De wortel van alle kwaad is de geldzucht leert de Bijbel (1 Timoteüs 6:10). Van de in totaal honderdtwintig sabbatjaren vanaf het eerste sabbatjaar van apr1437/mrt1436 v. Chr. gerekend, tot en met het sabbatjaar van apr604/mrt603 v. Chr., hebben zij slechts met intervallen vijftig keer het sabbatjaargebod gehouden. Na het zeventig keer negeren van het sabbatjaargebod volgde de Babylonische ballingschap. Een ballingschap die exact zeventig jaar duurde ter vergoeding voor het (ontvolkte) land dat toen zijn sabbatrust kreeg.

    De geschiedvertelling die we hier brengen is geen gewone geschiedschrijving zoals met de geschiedenis van bijvoorbeeld Egypte, Assyrië en andere volken, maar is Heilsgeschiedenis. De HERE God heeft in Zijn eeuwig voornemen, de Israëlieten uitverkoren om tot Zijn doel te komen: het herstel van alle dingen.

    Exodus 19:1 In de derde maand na de uittocht der Israëlieten uit het land Egypte, op dezelfde dag, kwamen zij in de woestijn Sinai. 2 Nadat zij van Refidim opgebroken waren, kwamen zij in de woestijn Sinai en legerden zich in de woestijn; en Israël legerde zich daar tegenover de berg. 3 Toen klom Mozes op tot God, en de HERE riep tot hem van de berg, en zeide: Zó zult gij zeggen tot het huis van Jakob en meedelen aan de Israëlieten: 4 gij hebt gezien, wat Ik de Egyptenaren heb aangedaan, en dat Ik u op arendsvleugelen gedragen en tot Mij gebracht heb. 5 Nu dan, indien gij aandachtig naar Mij luistert en mijn verbond bewaart, dan zult gij uit alle volken Mij ten eigendom zijn, want de ganse aarde behoort Mij. 6 En gij zult Mij een koninkrijk van priesters zijn en een heilig volk. Dit zijn de woorden die gij tot de Israëlieten spreken zult.

     

    Jesaja 49:6 Verder zeide Hij: Het is te gering, dat Gij Mij een Knecht zoudt zijn, om op te richten de stammen van Jakob, en om weder te brengen de bewaarden in Israël; Ik heb U ook gegeven tot een Licht der heidenen, om Mijn heil te zijn tot aan het einde der aarde. (Statenvertaling)

     

     

    Het gaat om de beloofde Verlosser, waarvan de draad aanvangt in het eerste Bijbelboek Genesis, met de belofte van een herstel van alle dingen. De dood, het sterven, dat was gaan heersen vanaf de eerste rebellie van de mens, zou ooit aan zijn einde komen. Doorheen de Bijbel zien we dan ook de ontvouwing van de belofte van de komende Verlosser, van Genesis naar Exodus, naar Leviticus en zo verder, ingevuld worden. Het begint bij Adam, daarna naar Seth, naar Noach, naar Sem, naar Abraham, naar Izaak, naar Jakob, naar Juda, naar David, om uiteindelijk de vervulling te vinden in Jezus Christus, de (ver)Losser. Ten tijde van Jozua en later de Richterenperiode, was de invulling van de belofte van de Losser nog niet compleet. De Bijbel bestond toen alleen uit de eerste vijf boeken van Mozes, enkele Psalmen en het Boek Jozua. Later zou via de overige Bijbelboeken het beeld van de komende Verlosser van de dood duidelijker worden. De profeet Jesaja van de achtste eeuw v. Chr. zag en beschreef zowel de ene komst van de komende Koning der koningen als degene die zou komen als plaatsvervangend Lamslachtoffer. Het tijds-dal tussen de twee komsten van de ene Verlosser mochten de Hebreeuwse profeten niet zien (1 Petrus 1-10-12 – Efeze 3:1-7)

    Jesaja 53:5 Maar om onze overtredingen werd hij doorboord, om onze ongerechtigheden verbrijzeld; de straf die ons de vrede aanbrengt, was op hem, en door zijn striemen is ons genezing geworden. 6 Wij allen dwaalden als schapen, wij wendden ons ieder naar zijn eigen weg, maar de HERE heeft ons aller ongerechtigheid op hem doen neerkomen. 7 Hij werd mishandeld, maar hij liet zich verdrukken en deed zijn mond niet open; als een lam dat ter slachting geleid wordt, en als een schaap dat stom is voor zijn scheerders, zo deed hij zijn mond niet open.

     

    Het is ook belangrijk om het beloofde land Kanaän van toen voor de geest te halen. Het was namelijk een zeer vruchtbaar land zonder weerga, dat in de Bijbel beschreven wordt, een land overvloeiende van melk en honing. Het is een beschreven vruchtbaarheid die tegenwoordig sinds de klimaatwisseling van de achtste eeuw v. Chr. nog moeilijk voor te stellen is. De zogenaamde Bijbelse vroege en late regen was als een zegen van Boven verantwoordelijk voor jaarlijks meerdere rijke oogsten, aller aard.

     

     

    Nu moeten we ons het volk van die tijd voorstellen. Het begon met de belofte aan één man Abraham. Een belofte die aan zijn zoon Izaak herhaald werd en daarna aan diens zoon Jakob. Ten tijde van Jakob en zijn twaalf zonen was het een familieverband van zeventig mensen, die in 1698 v. Chr. ten tijde van de wereldwijde hongersnood, Egypte binnentrokken. En tweehonderdvijftien jaar later was het een volk geworden van ruim twee miljoen mensen die in april 1483 v. Chr. met Pesach op een vrijdag Egypte o.l.v. Mozes op weg naar het Beloofde Land uittrokken. Vijftig dagen later, in datzelfde jaar 1483 v. Chr. kregen zij in de wildernis de Wet, hun grondwet. Van de Israëlieten werd gehoorzaamheid aan de wet en geloofsvertrouwen op God verlangd. In het tweede jaar sinds de uittocht uit Egypte (Numeri 10:11) trokken zij uit de wildernis op, richting Kanaän. Een meerderheid van de verspieders (10/12) die het land Kanaän verkend hadden weigerden echter het land Kanaän binnen te trekken, uit vrees voor de bewoners en slaagden erin het volk van hun eigen angst en ongeloof te overtuigen. Het resultaat was dat het volk weigerde binnen te trekken. Als straf volgden 38 jaar in de wildernis voor heel het volk. Heel het geslacht ouder dan twintig jaar zou in de wildernis achterblijven. Veertig jaar (2+38) later trokken Jozua en Kaleb, de twee moedige verspieders (van de twaalf) met de nieuwe in de wildernis geboren generatie het land Kanaän binnen.

    De intocht in Kanaän en de verovering van het land heb ik uitvoerig beschreven in mijn boek TIJD en TIJDEN, 2015, hoofdstuk: Jozua en de inbezitneming van Kanaän, blz. 121-142.

     

    Jozua 5:10 Terwijl de Israëlieten te Gilgal gelegerd waren, vierden zij het Pascha op de veertiende dag van die maand, des avonds, in de vlakten van Jericho; 11 en zij aten, daags na het Pascha, van de opbrengst van het land, ongezuurde broden en geroost koren, op dezelfde dag. 12 En het manna hield op, daags nadat zij van de opbrengst van het land hadden gegeten. Dus hadden de Israëlieten geen manna meer, maar zij aten dat jaar van wat het land Kanaän opleverde.

     

    Dit Bijbelcitaat plaatsen we chronologisch op de tijdsbalk in de maand Nisan of maart/april, van het jaar 1443 v. Chr. En vanuit Jozua 5:12 maken we op dat toen in dat jaar 1443 v. Chr. met de maand nisan, de sabbatjaarcyclus van start ging met zeven jaar later het eerste sabbatjaar in apr1437/mrt1436 v. Chr.

     

    Het eerste sabbatjaar viel in het jaar apr1437/mrt1436 v. Chr. Een sabbatjaar dat ongetwijfeld onder leiding van Jozua gehouden werd. Na de dood van Jozua namen zogenaamde oudsten de leiding over. En de vraag is of dat ook ten tijde van de oudsten, het tweede volgende sabbatjaar (van apr1430/mrt1429 v. Chr.) sinds de intocht, gehouden werd, en het land zijn rust kreeg? Ik betwijfel het, omdat na het vierde sabbatjaar apr1416/mrt1415 v. Chr. de verdrukking van de Israëlieten door Mesopotamië al een aanvang nam. Een verdrukking die als een oordeel over de twaalf stammen van Israël ging.

    De chronologische schikking van de richters op de tijdsbalk heb ik in TIJD en TIJDEN, 2015, blz. 147-156, gegeven.

     

     

    Ons schema (1423/1410 v. Chr.) toont de sabbatjaren van apr1423/mrt1422 v. Chr. en apr1416/mrt1415 v. Chr., ten tijde van de oudsten als opvolgers van Jozua, waarna in het voorjaar van 1415 v. Chr., bij het begin van een nieuwe sabbatjaarcyclus, de eerste verdrukking van de Israëlieten door de hand van Kushan Rischataïm begint. Voor deze verdrukking en nog zes te volgen, had de HERE God gewaarschuwd. Zie het relevante Bijbelcitaat hierna:

    Leviticus 26:1 Gij zult u geen afgoden maken; een gesneden beeld noch een gewijde steen zult gij u oprichten; ook een steen met beeldhouwwerk zult gij in uw land niet zetten, om u daarvoor neder te buigen, want Ik ben de HERE, uw God. 2 Mijn sabbatten zult gij houden en mijn heiligdom ontzien, Ik ben de HERE. 3 Indien gij in mijn inzettingen wandelt en mijn geboden nauwgezet in acht neemt, 4 dan zal Ik u te rechter tijd uw regens geven, zodat het land zijn opbrengst geeft en het geboomte des velds zijn vrucht draagt; 5 de dorstijd zal bij u duren tot de wijnoogst, en de wijnoogst tot de zaaitijd; gij zult uw brood eten tot verzadiging en veilig in uw land wonen. 6 En Ik zal vrede in het land geven, zodat gij nederliggen zult, zonder dat iemand u opschrikt; Ik zal de wilde dieren uit het land uitroeien, en het zwaard zal uw land niet teisteren. 7 En gij zult uw vijanden vervolgen, en zij zullen voor uw aangezicht door het zwaard vallen. 8 Vijf van u zullen honderd achtervolgen, en honderd van u zullen tienduizend achtervolgen, en uw vijanden zullen voor uw aangezicht door het zwaard vallen. 9 En Ik zal Mij tot u wenden, u vruchtbaar doen zijn en u talrijk maken, en Ik zal mijn verbond met u bevestigen. 10 En gij zult het overjarige, dat overgebleven is, eten, en het overjarige zult gij vóór het nieuwe moeten wegdoen. 11 En Ik zal mijn tabernakel in uw midden zetten, en Ik zal geen afkeer van u hebben, 12 maar Ik zal in uw midden wandelen en u tot een God zijn en gij zult Mij tot een volk zijn. 13 Ik ben de HERE, uw God, die u uit het land Egypte heb geleid, opdat gij hun niet meer tot slaven zoudt zijn; Ik heb de stangen van uw juk verbroken en u rechtop doen gaan.

     

    14 Maar indien gij naar Mij niet luistert en al deze geboden niet doet, 15 indien gij mijn inzettingen versmaadt en van mijn verordeningen een afkeer hebt, zodat gij geen van mijn geboden doet en mijn verbond verbreekt, 16 dan zal Ik ook aldus met u doen en met verschrikking u bezoeken: tering en koorts, die de ogen verteren en het leven doen verkwijnen; dan zult gij tevergeefs uw zaad zaaien, want uw vijanden zullen het eten. 17 Ik zal mijn aangezicht tegen u keren, zodat gij voor uw vijanden geslagen zult worden, en die u haten, zullen over u heersen, en gij zult vluchten, zonder dat iemand u vervolgt. 18 En indien gij desniettegenstaande niet naar Mij luistert, dan zal Ik u blijven tuchtigen wegens uw zonden, tot zevenmaal toe, 19 en uw trotse macht zal Ik breken en uw hemel maken als ijzer en uw land als koper. 20 Dan zal uw kracht tevergeefs verbruikt worden; uw land zal zijn opbrengst niet geven en het geboomte des lands zal zijn vrucht niet dragen. 21 Indien gij u tegen Mij verzet en naar Mij niet wilt luisteren, dan zal Ik u nog zevenmaal harder slaan, naar uw zonden; 22 Ik zal het wild gedierte op u loslaten, dat u van kinderen beroven en uw vee uitroeien zal en uw aantal zo zal verminderen, dat uw wegen verlaten zullen zijn. 23 Indien gij u door deze tuchtiging nog niet tot Mij keert en u tegen Mij blijft verzetten, 24 dan zal ook Ik Mij tegen u verzetten en dan zal Ik u ook zevenmaal slaan wegens uw zonden, 25 en over u een zwaard brengen, dat wraak neemt over het verbond; wanneer gij dan in uw steden bijeenkomt, dan zal Ik de pest onder u zenden en gij zult aan de vijand overgeleverd worden. 26 Als Ik u de staf des broods verbreek, dan zullen tien vrouwen uw brood in één oven bakken en zij zullen uw brood afgewogen teruggeven, en gij zult eten, maar niet verzadigd worden. 27 En indien gij desondanks niet naar Mij luistert en u tegen Mij blijft verzetten, 28 dan zal Ik Mij met grimmigheid tegen u verzetten en Ik, ja Ik, zal u zevenmaal tuchtigen over uw zonden, 29 en gij zult het vlees uwer zonen eten en het vlees uwer dochters zult gij eten. 30 En uw hoogten zal Ik verwoesten en uw wierookaltaren uitroeien; Ik zal uw lijken werpen op de lijken uwer afgoden en Ik zal een afkeer van u hebben. 31 Uw steden zal Ik tot een puinhoop maken en uw heiligdommen verwoesten en Ik wil niet meer uw liefelijke reuk ruiken. 32 Ik zelf zal het land verwoesten, zodat uw vijanden, die daarin wonen, zich daarover zullen ontzetten. 33 Maar u zal Ik onder de volken verstrooien en Ik zal achter u het zwaard trekken, en uw land zal een woestenij zijn en uw steden een puinhoop. 34 Dan zal het land zijn sabbatsjaren vergoed krijgen, al de dagen dat het woest ligt en gij in het land uwer vijanden zijt; dan zal het land rusten en zijn sabbatsjaren vergoeden. 35 Al de tijd der verwoesting zal het rusten, de rust die het niet gehad heeft gedurende uw sabbatsjaren, toen gij daarin woondet. 36 En Ik zal vrees brengen in de harten van hen die van u zijn overgebleven, in de landen hunner vijanden, zodat het geluid van een opgewaaid blad hen opjaagt, en zij zullen vluchten, zoals men vlucht voor het zwaard, en vallen, zonder dat er een vervolger is. 37 En de een zal over de ander struikelen als voor het zwaard, zonder dat er een vervolger is, en gij zult voor uw vijanden geen stand kunnen houden. 38 En gij zult onder de volken te gronde gaan, en het land uwer vijanden zal u verteren. 39 En wie van u overgebleven zijn, zullen in de landen hunner vijanden wegkwijnen vanwege hun ongerechtigheid en ook vanwege de ongerechtigheden hunner vaderen zullen zij, evenals dezen, wegkwijnen. 40 Maar belijden zij hun ongerechtigheid en die hunner vaderen, in de ontrouw waarmede zij tegen Mij ontrouw zijn geweest, en ook dat zij zich tegen Mij verzet hebben, – 41 ook Ik verzette Mij tegen hen en bracht hen in het land hunner vijanden – of vernedert zich dan hun onbesneden hart en boeten zij dan hun ongerechtigheid, 42 dan zal Ik mijn verbond met Jakob gedenken; ook mijn verbond met Isaak en ook mijn verbond met Abraham zal Ik gedenken, en Ik zal het land gedenken. 43 Maar het land zal door hen verlaten worden en het zal zijn sabbatsjaren vergoed krijgen, terwijl het verwoest ligt zonder hen, en zij zullen hun ongerechtigheid boeten, omdat, ja, omdat zij mijn verordeningen versmaadden en van mijn inzettingen een afkeer hadden. 44 Maar ook zelfs, wanneer zij in het land hunner vijanden zijn, versmaad Ik hen niet en heb Ik geen afkeer van hen, zodat Ik hen zou vernietigen en mijn verbond met hen verbreken: want Ik ben de HERE, hun God. 45 Maar Ik zal hun ten goede gedenken het verbond met hun voorvaderen, die Ik voor de ogen der volken uit het land Egypte heb geleid, om hun tot een God te zijn. Ik ben de HERE. 46 Dit zijn de inzettingen en verordeningen en wetten, die de HERE gegeven heeft tussen Zich en de Israëlieten op de berg Sinai, door de dienst van Mozes. (NBG Vertaling 1951)

     

    Voorwaar, men wordt niet vrolijk van het lezen van deze waarschuwing aan de Israëlieten over wat er zou gebeuren indien zij het sabbat- en jubeljaargebod in het land Kanaän zouden negeren. Wanneer we door de geschiedenis van Israël heengaan merken we hoe nauwkeurig dit alles uitgekomen is. Er zijn bijvoorbeeld inderdaad zeven verdrukkingen geweest. Zes ervan vinden we in het Bijbelboek Richteren vermeldt. Zie hierna de relevante Bijbelcitaten.

    1)     Richteren 3:8 Toen ontbrandde de toorn des HEREN tegen Israël: Hij gaf hen over in de macht van Kusan-Risataïm, koning van Mesopotamië, en de Israëlieten dienden Kusan-Risataïm acht jaar.

    2)   Richteren 3:12 Maar de Israëlieten deden opnieuw wat kwaad is in de ogen des HEREN; toen maakte de HERE Eglon, de koning van Moab, sterk tegen Israël, omdat zij gedaan hadden wat kwaad is in de ogen des HEREN. 13 Hij dan verbond zich met de Ammonieten en de Amalekieten, trok op en versloeg Israël; de Palmstad namen zij in bezit. 14 Achttien jaar dienden de Israëlieten Eglon, de koning van Moab.

    3)   Richteren 4:2 Toen gaf de HERE hen over in de macht van Jabin, de koning van Kanaän, die regeerde te Hasor, en wiens krijgsoverste Sisera was, die te Charoset-Haggojim woonde. 3 En de Israëlieten riepen tot de HERE, want hij bezat negenhonderd ijzeren strijdwagens en hij had de Israëlieten wreed verdrukt, twintig jaar.

    4)   Richteren 6:1 Maar de Israëlieten deden wat kwaad is in de ogen des HEREN; daarom gaf de HERE hen over in de macht van Midjan gedurende zeven jaar, 2 waarin Midjan de overhand had over Israël.

    5)    Richteren 10:7 Toen ontbrandde de toorn des HEREN tegen Israël, en Hij gaf hen over in de macht der Filistijnen en der Ammonieten. 8 In datzelfde jaar verdrukten en vertrapten zij de Israëlieten: en achttien jaar lang deden zij dit met alle Israëlieten aan de overzijde van de Jordaan, in het land der Amorieten in Gilead.

    6)   Richteren 13:1 De Israëlieten deden opnieuw wat kwaad is in de ogen des HEREN; toen gaf de HERE hen over in de macht der Filistijnen, veertig jaar.

    7)    En de zevende verdrukking volgde nadat de Israëlieten voor de zeventigste maal het sabbatjaargebod genegeerd hadden: de Babylonische Ballingschap die zeventig jaar in beslag nam.

     

    Het volgende schema geeft de periode 1409/1396 v. Chr. weer en toont de sabbatjaren van apr1409/mrt1408 v. Chr. en apr1402/mrt1401 v. Chr. In het voorjaar van 1407 v. Chr. komt aan de verdrukking door de koning van Aram; Kusan-Risataïm, een einde door het optreden van de eerste richter in Israël: Othniël.

     

    Richteren 3:1 Dit nu zijn de volken, die de HERE liet overblijven om door hen al die Israëlieten op de proef te stellen, welke geen van de oorlogen om Kanaän gekend hadden, 2 slechts opdat de geslachten der Israëlieten, voorzover zij daarvan tevoren geen ervaring hadden, met de strijd vertrouwd zouden raken, doordat Hij hen daarin oefende: 3 de vijf stadsvorsten der Filistijnen en al de Kanaänieten, Sidoniërs en Chiwwieten, die het gebergte Libanon bewonen, van de berg Baäl-Hermon tot de weg naar Hamat. 4 Zij toch waren ertoe bestemd, dat Hij door hen Israël op de proef zou stellen, om te weten, of zij zouden luisteren naar de geboden, die de HERE hun vaderen door de dienst van Mozes geboden had. 5 De Israëlieten dan woonden te midden der Kanaänieten, Hethieten, Amorieten, Perizzieten, Chiwwieten en Jebusieten; 6 zij namen zich hun dochters tot vrouw en gaven de eigen dochters aan hun zonen en dienden hun goden. 7 De Israëlieten deden wat kwaad is in de ogen des HEREN, zij vergaten de HERE, hun God, en dienden de Baäls en de Asjera’s. 8 Toen ontbrandde de toorn des HEREN tegen Israël: Hij gaf hen over in de macht van Kusan-Risataïm, koning van Mesopotamië, en de Israëlieten dienden Kusan-Risataïm acht jaar. 9 Toen riepen de Israëlieten tot de HERE, en de HERE verwekte de Israëlieten een verlosser om hen te bevrijden: Otniël, de zoon van Kenaz, de jongere broeder van Kaleb. 10 De Geest des HEREN kwam over hem, hij richtte Israël en trok uit ten strijde. De HERE gaf Kusan-Risataïm, de koning van Aram, in zijn macht, zodat hij de overhand kreeg over Kusan-Risataïm. 11 Toen had het land veertig jaar rust. En Otniël, de zoon van Kenaz, stierf. (NBG Vertaling 1951)

     

     

    Met het volgende schema met de periode van 1395/1382 v. Chr. zien we in het jaar okt1395/sep1394 v. Chr. het eerste jubeljaar vermeld.

    De historische boeken van de Bijbel zwijgen over een eventueel wel of niet houden van het jubeljaargebod door de Israëlieten. De enige vermelding is dat de richter Othniël de overhand kreeg over Kusan-Risataïm en dat het land daarna veertig jaar rust had tot aan de dood van Othniël, waarna echter onmiddellijk een nieuwe verdrukking begon.

     

    Wordt vervolgd…

     

    Met vriendelijke groet,

    Robert De Telder

     

    Recente publicaties van Robert De Telder

     

    EXODUS, 2016, zie link: http://www.bravenewbooks.nl/books/102331

     

    De Zonaanbidder, 2016, zie link: http://www.bravenewbooks.nl/books/87999

     

     

    TIJD en TIJDEN, 2015, Zie link: http://boekscout.nl/shop/ViewProduct.aspx?bookId=5579

     

    De Assyriologie herzien, 2012, zie link: http://www.bravenewbooks.nl/books/76234

    19-04-2017 om 07:43 geschreven door Robert De Telder  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 5/5 - (5 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    14-04-2017
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Goede vrijdag 7 april 30 AD

    Het was niet toevallig een vrijdag dat Jezus Christus als het Lam Gods zijn leven voor de verlossing van Israël en de wereld, gaf. De verlossing uit Egypte met de Exodus van de Israëlieten onder leiding van Mozes, geschiedde namelijk ook op een vrijdag. In mijn boek ‘EXODUS’, 2016, blz. 71, in het hoofdstuk: de maand, de dag en de route van de Exodus, toon ik dit aan. De Joodse overlevering leert dat de Tien Woorden Gods met Sjavoeot op een zaterdag aan Mozes overhandigd werden. Zo wordt het eenvoudig te berekenen dat zeven maal zeven weken of negenenveertig dagen eerder, de Exodus op een vrijdag aan het einde van de eerste Pesachweek in de geschiedenis, plaatsvond.

    Het oude Israël had een maankalender. Volgens die kalender was de eerste maand van het jaar de maand Nisan (maart/april), de maand van de verlossing uit Egypte in 1483 v. Chr. Een nieuwe maand begon met de avond waarop de opkomende maan na zonsondergang voor het eerst zichtbaar werd. De lammeren op het Joodse Pesachfeest werden geslacht op de veertiende Nisan in de namiddag. Het Paasfeest werd bij zonsondergang gevierd (Zie: Leviticus 23:5 en Numeri 28:16).

     

    Merkwaardig is, dat het volgend jaar in 2018 exact 3500 jaar geleden zal zijn dat de verlossing uit Egypte plaatsvond. Nog een merkwaardigheid is dat de Joodse Pesachweek volgend jaar van 30 maart tot 7 april 2018 genoteerd staat. Zeven april is hier dezelfde kalenderdag als in 30 AD.

     

    Astronomen kunnen tegenwoordig berekenen wanneer in Jeruzalem bijna twee millennia geleden een nieuwe maand begon. De eerste dag van de maand Nisan kan aldus vastgesteld worden en de veertiende dag van de maand Nisan vult zichzelf in. Moderne astronomen (Astronomy and the date of the Crucifixion – Colin Humphreys and W.G. Waddington) leveren de volgende data af voor de veertiende Nisan op specifiek een vrijdag: 11 april 27 AD, 7 april 30 AD en 3 april 33 AD. Ik vermeld de drie data aangezien er verschil van mening bestaat betreffende het correcte jaar van de kruisdood en Opstanding van Jezus Christus. Mijn bronvermelding van Colin Humphreys hierboven hanteert overigens 33 AD voor het jaar van de kruisiging. De motieven voor het hanteren van een late datum zijn (soms) ontstaan als een gevolg van de de vervangingsleer die het christendom aanhangt. Het is een leer die zegt dat de kerk(en) in de plaats van Israël gekomen is en alle oudtestamentische profetie in haar vervult. De zeventigste jaarweek van de profeet Daniël bijvoorbeeld volgt onmiddellijk op de negenenzestigste jaarweek, zonder een tijdskloof van twee millennia, is al geschiedenis, en kende haar eindvervulling in 33 AD. Dit is één handige reden voor de keuze van 33 AD.

     

    Waarom kies ik voor 7 april 30 AD? Omdat deze datum bevestigd wordt door de sabbat- en jubeljaaropgave van William Whiston. Het dertigste jubeljaar viel volgens Whiston in het jaar 27/28 AD. In oktober 27 AD werd dit aangename jaar des HEREN door Jezus in de synagoge van zijn vaderstad met Jom Kippoer afgekondigd, zoals we lezen in het Lukas evangelie hoofdstuk 4:16. Het jaar 27 AD en de maand oktober worden ijkpunten waar we de overige chronologische gegevens van de evangeliën mee verankeren.

     

     

    De vier pelgrimsfeesten die de evangelist Johannes opgeeft passen in dit schema. Het eerste paasfeest dat Johannes 2:13 vermeldt viel in de maand nisan van 27 AD. Het tweede pelgrimsfeest volgens Johannes 5:1 in 28 AD, het derde paasfeest naar Johannes 6:4 in 29 AD en het vierde paasfeest in 30 AD met het beschreven lijden, sterven, opstanding en hemelvaart van Jezus Christus. Betreffende het derde paasfeest, door de evangelist Johannes vermeld, bestaat er onder onderzoekers verschil van mening. Sommigen lezen Johannes 6:1 door een westerse bril met een lineair tijd-denken en verklaren dat Jezus die op een berg de broden vermenigvuldigende voor een menigte ver in het noorden van Israël, onmogelijk tegelijkertijd in Jeruzalem kon zijn. De conclusie van sommige onderzoekers is zelfs dat dit Schriftgedeelte niet geïnspireerd is en later toegevoegd. Hierna het bewuste Schriftgedeelte:

    Johannes 6:1 Daarna vertrok Jezus naar de overzijde van de zee van Tiberias in Galilea. 2 En Hem volgde een grote schare, omdat zij de tekenen zagen, die Hij aan zieken verrichtte. 3 En Jezus ging de berg op en zat daar neder met zijn discipelen. 4 En het Pascha, het feest der Joden, was nabij. 5 Toen Jezus dan de ogen opsloeg en zag, dat een grote schare tot Hem kwam, zeide Hij tot Filippus: Waar zullen wij broden kopen, dat dezen kunnen eten?

     

    Wanneer we dit Schriftgedeelte hebben doorgenomen kan de conclusie alleen maar zijn dat de vermenigvuldiging van de broden op de berg geschiedde kort voor het Pascha. Met ‘kort voor’, bedoelen we dan de tijd die nodig is om van het noorden van Israël naar Jeruzalem te trekken. Nog zulk een schijnbare moeilijkheid voor sommigen is de vermelding van ‘het feest der Joden’ in Johannes hoofdstuk 5:1. Is dit nu een verwijzing naar de Pesachweek of is een ander feest bedoeld? De verklaring levert weer de invulling van de sabbat- en jubeljarenopgave volgens William Whiston, op de tijdsbalk.

    Het paasfeest van 28 AD zag een nieuwe cyclus van zeven maal zeven jaar aanvangen. Het was tevens de periode van het dertigste Jubeljaar en volgens een Rabbijnse traditie zat men bovendien in het vierde millennium anno mundi, de vierde dag van de Schepping die symbolisch voor het Licht stond. De zon der gerechtigheid, de Messias was komende. De algemene verwachting in Israël was dat de komst van de Messias nabij tot zeer nabij was. De wederkomst van de profeet Elia zou aan deze komst voorafgaan. Daarom ben ik van mening dat de evangelist Johannes naar ‘het feest der Joden’ verwijst. Het was inderdaad ook een feest met toen al in gedachten de nakende vertroosting van Israël.

    Met het paasfeest van 27 AD begon het zevende jaar in de sabbatjaarcyclus. Het zesde jaar in de sabbatjaarcyclus, een jaar van de beloofde dubbele zegening liep van april 26 AD tot maart 27 AD. Het was het jaar van het optreden van Johannes de Doper, de doop van Jezus in het najaar, de verzoeking in de woestijn, het uitroepen van de eerste discipelen en het begin van het openbaar optreden van Jezus Christus in Israël. In de zomer van 26AD was Jezus dertigplus jaar oud. Hij was namelijk geboren in de vijfde maand (Ab = juli/augustus) van het jaar vijf voor Christus.

     

    Deze constructie moet eveneens duidelijk maken waar juist het vijftiende regeringsjaar van Keizer Tiberius op de tijdsbalk te verankeren is. Het vijftiende jaar van Tiberius liep van oktober 26 tot september 27 AD. Het is de evangelist Lukas die het optreden van Johannes de Doper aan het vijftiende regeringsjaar van Tiberius koppelt. Betreffende het exacte begin van de regering van Tiberius bestaat onenigheid tussen onderzoekers. Moet men rekenen vanaf de dood van keizer Augustus in 14 AD of vanaf 12 AD wanneer Tiberius als ‘co-princeps’ van Augustus over het oostelijke gedeelte van het Romeinse Rijk benoemd werd. Deze aanstelling als co-regent vinden we in Romeinse bronnen terug: SUETONIUS, Tib. Vita, 21 a.u.c.765. De conclusie moet zijn dat volgens de hier aangeboden chronologische reconstructie de evangelist Lukas het co-regentschap bedoelde. Voor wat het oostelijk gedeelte van het Romeinse Rijk betreft en waar Judea een onderdeel van was, was Tiberius vanaf 12 AD de-facto Keizer.

     

    Vanaf het eerst vermelde Paasfeest door de evangelist Johannes in hoofdstuk 2:13 in 27 AD zijn het zesenveertig jaar terug tot het begin van de herbouw van de Tempel te Jeruzalem door Herodes de Grote.

    Johannes 2:20 De Joden dan zeiden: Zesenveertig jaren is over deze tempel gebouwd en Gij zult hem binnen drie dagen doen herrijzen? 21 Maar Hij sprak van de tempel zijns lichaams. 22 Toen Hij dan opgewekt was uit de doden, herinnerden zijn discipelen zich, dat Hij dit gezegd had, en zij geloofden de Schrift en het woord, dat Jezus gesproken had. 23 En terwijl Hij te Jeruzalem was, op het Paasfeest, geloofden velen in zijn naam, doordat zij zijn tekenen zagen, die Hij deed;…

     

    Dit Schriftgedeelte leert dat er zesenveertig jaar zijn vanaf het beginjaar van de herbouw van de tempel door Herodes de Grote in 20 v. Chr. en het eerste Pesachfeest dat de evangelist Johannes vermeldt. Het is Flavius Josephus, de Joodse historicus uit de eerste eeuw na Christus, die jaartallen geeft.

    Josephus (Joodse Oudheden Boek XV, xi.1-6) schrijft dat Herodes in zijn achttiende regeringsjaar besloot tot herbouw van de tempel. Verder schrijft Josephus dat aanvankelijk achttien maanden aan de tempel gewerkt werd. Exact zesenveertig jaar later speelt Johannes hoofdstuk 2 zich af. (Zie TIJD en TIJDEN, 2015, blz. 437-453)

    Al de verkregen jaartallen via de jubeljaartelling van William Whiston in dit artikel, bevestigen het jaar 30 AD als het jaar van de kruisdood van de Christus, gevolgd door Zijn Opstanding en Hemelvaart. En de belofte van Zijn wederkomst.

     

     

    1 Korintiërs 15:1 Ik maak u bekend, broeders, het evangelie, dat ik u verkondigd heb, dat gij ook ontvangen hebt, waarin gij ook staat, 2 waardoor gij ook behouden wordt, indien gij het zó vasthoudt, als ik het u verkondigd heb, tenzij gij tevergeefs tot geloof zoudt gekomen zijn. 3 Want vóór alle dingen heb ik u overgegeven, hetgeen ik zelf ontvangen heb: Christus is gestorven voor onze zonden, naar de Schriften , 4 en Hij is begraven en ten derden dage opgewekt, naar de Schriften, 5 en Hij is verschenen aan Kefas, daarna aan de twaalven. 6 Vervolgens is Hij verschenen aan meer dan vijfhonderd broeders tegelijk, van wie het merendeel thans nog in leven is, doch sommigen zijn ontslapen. 7 Vervolgens is Hij verschenen aan Jakobus, daarna aan al de apostelen; 8 maar het allerlaatst is Hij ook aan mij verschenen, als aan een ontijdig geborene. (NBG Vertaling 1951)

    Paulus aan de Korintiërs.

     

    Met vriendelijke groet,

    Robert De Telder

    14-04-2017 om 11:47 geschreven door Robert De Telder  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 5/5 - (4 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    10-04-2017
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Tirhaka, de koning van Koesj, farao over Egypte.

    2 Koningen 19:6 En Jesaja zeide tot hen: Zo zult gij tot uw heer zeggen: Zo zegt de HEERE: Vrees niet voor de woorden, die gij gehoord hebt, waarmede Mij de dienaars van den koning van Assyrië gelasterd hebben. 7 Zie, Ik zal een geest in hem geven, dat hij een gerucht horen zal, en weder in zijn land keren; en Ik zal hem door het zwaard in zijn land vellen. 8 Zo kwam Rabsake weder, en vond den koning van Assyrië, strijdende tegen Libna; want hij had gehoord, dat hij van Lachis vertrokken was. 9 Als hij nu hoorde van Tirhaka, den koning van Cusch, zeggen: Ziet, hij is uitgetogen om tegen u te strijden, zond hij weder boden tot Hizkia, zeggende: 10 Zo zult gij spreken tot Hizkia, den koning van Juda, zeggende: Laat u uw God niet bedriegen, op welken gij vertrouwt, zeggende: Jeruzalem zal in de hand des konings van Assyrië niet gegeven worden. (Statenvertaling)

     

    Jesaja 37:9 Als hij nu hoorde van Tirhaka, den koning van Cusch, zeggen: Hij is uitgetogen, om tegen u te strijden; toen hij zulks hoorde, zo zond hij weder boden tot Hizkia, zeggende: …(Statenvertaling)

     

     

    De koning van Koesj of Nubië, die in de Bijbelboeken 2 Koningen en Jesaja vermeld wordt, was een farao van de vijfentwintigste dynastie van Manetho ‘s Egypte. Het historische Koesj lag binnen de grenzen van het huidige Soedan.

    De orthodoxe egyptologie geeft hem tegenwoordig de volgende regeerperiode: 689/664 v. Chr. De gegevens van de oudheidhistoricus Manetho die ons via zijn kopieerders Africanus en Eusebius bereikten zijn wat de duur der regeerperioden betreft, met elkaar in tegenstrijd. Beide kopieerders geven weliswaar drie namen voor de vijfentwintigste dynastie op, maar met een verschil in regeerduur van 40 tot 44 jaar voor de hele dynastie. Africanus vermeldt achttien jaar als regeerduur voor Tirhaka, maar Eusebius noteerde twintig jaar.

    De regeerperiode van de egyptologie voor Tirhaka wijkt enkele jaren af van de Bijbelse jaartallen in verband met koning Hizkia van Juda en de belegering van Jeruzalem in diens veertiende regeringsjaar. Het jaar van de belegering van Jeruzalem door de Assyriër Sanherib in het veertiende regeringsjaar van Hizkia dateren we in het jaar 709 v. Chr., en dit op basis van de herschikking van de koningen van Juda en Israël op de tijdsbalk volgens de sabbat- en jaartelling.

    Dat Tirhaka, de koning van Koesj, tegen het Assyrische leger oprukte, in het veertiende regeringsjaar van Hizkia, maakt de Bijbel duidelijk:

    2 Koningen 19:9 Als hij nu hoorde van Tirhaka, den koning van Cusch, zeggen: Ziet, hij is uitgetogen om tegen u te strijden, zond hij weder boden tot Hizkia, zeggende: 10 Zo zult gij spreken tot Hizkia, den koning van Juda, zeggende: Laat u uw God niet bedriegen, op welken gij vertrouwt, zeggende: Jeruzalem zal in de hand des konings van Assyrië niet gegeven worden.

     

    Jesaja 36:1 En het geschiedde in het veertiende jaar van den koning Hizkia, dat Sanherib, de koning van Assyrië, optoog tegen alle vaste steden van Juda, en nam ze in. (Statenvertaling)

     

    In het citaat van Jesaja 37:9 wordt de koning van Koesj vermeld: Tirhaka, die naar de grens van Egypte bij Eltekeh oprukte.

    Het volgende hoofdstuk achtendertig van de profeet Jesaja verhaalt de geschiedenis van het dodelijk ziek worden van Hizkia, diens genezing en het toevoegen van vijftien levensjaren aan zijn leeftijd.

    De Seder Olam verhaalt de duur van de ziekte van Hizkia voor een periode van drie dagen, waarna zijn herstel volgde, en dit tijdens de belegering in zijn veertiende regeringsjaar. Daarna werden vijftien jaar aan zijn leven toegevoegd.

    De regeerperiode van Hizkia en de verankering op de tijdsbalk via het vijftiende jubeljaar heb ik verklaard in mijn boek TIJD en TIJDEN, 2015, blz. 327-330. Voor wie het boek eventueel wil aanschaffen: zie link: http://boekscout.nl/shop/ViewProduct.aspx?bookId=5579

     

    Koning Tirhaka van Koesj en de vijfentwintigste dynastie hadden ook mijn aandacht in mijn boek ‘De zonaanbidder, 2016, blz. 73-75. Voor wie het boek wil aanschaffen, zie link: http://www.bravenewbooks.nl/books/87999

     

    De belegering van Jeruzalem door de Assyriër Sanherib en het ter hulp komen van Tirhaka voor Hizkia had al eerder op dit blog mijn aandacht. Zie het artikel op dit blog van 06.06.2016: maar in het veertiende jaar van den koning Hizkia kwam Sanherib, de koning van Assyrië. Zie link: http://www.bloggen.be/robertdetelder/archief.php?startdatum=1465164000&stopdatum=1465768800

     

    Met de belegering van Jeruzalem door Sanherib in het veertiende regeringsjaar van Hizkia in 709 v. Chr. breek ik met een onderdeel van Velikovsky ’s werk, die de vernietiging van Sanherib ’s leger in 687 v. Chr. plaatst, op basis van een genoteerde meganatuurcatastrofe in het oude China (Werelden in botsing, 1950, tweede hoofdstuk: het jaar -687)

     

    De koning van Koesj: Tirhaka, werd tijdens de slag bij Eltekeh in 709 v. Chr. door de Assyriërs verslagen, in ketenen geslagen en gevankelijk naar de Assyrische hoofdmacht die Jeruzalem belegerde, weggevoerd. Na de Pesachnacht, waarbij het belegerende Assyrische leger grotendeels vernietigd werd, werden Tirhaka en andere koningen en prinsen volgens de Joodse overlevering, door Hizkia bevrijd.

    Ook Sanherib beschrijft het treffen met het Egyptische leger en de gevangenneming van de Egyptische prinsen (meervoud!) op zijn prisma-stele. Hierna het betreffende citaat:

    “…. The officials, nobles, and people of Ekron, who had thrown Padi their king—bound by oath and curse of Assyria— into fetters of iron and had given him over to Hezekiah, the Judahite—he kept him in confinement like an enemy— their heart became afraid, and they called upon the Egyptian kings, the bowmen, chariots and horses of the king of Meluhha [Ethiopia], a countless host, and these came to their aid. In the neighborhood of Eltekeh, their ranks being drawn up before me, they offered battle. With the aid of Assur, my lord, I fought with them and brought about their defeat. The Egyptian charioteers and princes, together with the Ethiopian king's charioteers, my hands captured alive in the midst of the battle. Eltekeh and Timnah I besieged, I captured, and I took away their spoil. …(Prisma-stele van Sanherib)

     

    De Joodse overlevering (The Legends of the Jews, Boek IX) verhaalt dat de vernietiging van het Assyrisch leger voor de poorten van Jeruzalem geschiedde tijdens de Pesach-nacht. Het neerslaan van het Assyrische leger door de Engel des HEREN wordt door Patten, Hatch en Steinhauer in hun boek: The Long Day of Joshua and Six Other Catastrophes, 1973, vanuit kosmische oorsprong, verklaard. Zie TIJD en TIJDEN, 2015, blz. 331-337.

    Als het stof van de kosmische meganatuurcatastrofe van 709 v. Chr. ging liggen werd zelfs een kalenderhervorming noodzakelijk. Het boek ‘The Legends of the Jews’ lijkt ook een verstoring van de aarde in haar loop om de zon te leren:

    …. A number of miracles besides were connected with the recovery of Hezekiah. In itself it was remarkable, as being the first case of a recovery on record. Previously illness had been inevitably followed by death. Before he had fallen sick, Hezekiah himself had implored God to change this order of nature. He held that sickness followed by restoration to health would induce men to do penance. God had replied: "Thou art right, and the new order shall be begun with thee." Furthermore, the day of Hezekiah's recovery was marked by the great miracle that the sun shone ten hours longer than its wonted time. The remotest lands were amazed thereat, and Baladan, the ruler of Babylon, was prompted by it to send an embassy to Hezekiah, which was to carry his felicitations to the Jewish king upon his recovery.

     

    Bij het doornemen van de Joodse legendes probeer ik altijd het historisch-betrouwbare van het fantastische te filteren, en te gebruiken. De legende leert dat na het wegtrekken van het restant van het leger van Sanherib, de Joden de volgende morgen het Assyrische bivak binnentrokken en daar de farao van Egypte en de Ethiopische koning Tirhaka uit hun ketenen verlosten, en huiswaarts zonden. Deze beide koningen waren eerder in de slag bij Eltekeh aan de grens met Egypte, door Sanherib verslagen en krijgsgevangen genomen.

    “…..In view of all the wonders God had done for him, it was unpardonable that Hezekiah did not feel himself prompted at least to sing a song of praise to God. Indeed, when the prophet Isaiah urged him to it, he refused, saying that the study of the Torah, to which he devoted himself with assiduous zeal, was a substitute for direct expressions of gratitude. Besides, he thought God's miracles would become known to the world without action on his part, in such ways as these: After the destruction of the Assyrian army, when the Jews searched the abandoned camps, they found Pharaoh the king of Egypt and the Ethiopian king Tirhakah. These kings had hastened to the aid of Hezekiah, and the Assyrians had taken them captive and clapped them in irons, in which they were languishing when the Jews came upon them. Liberated by Hezekiah, the two rulers returned to their respective realms, spreading the report of the greatness of God everywhere. And again, all the vassal troops in Sennacherib's army, set free by Hezekiah, accepted the Jewish faith, and on their way home they proclaimed the kingdom of God in Egypt and in many other lands.”

     

     

    De chronologie van Tirhaka en de vijfentwintigste dynastie op de tijdsbalk had al eerder mijn aandacht in mijn geciteerde boeken. Hierna een korte samenvatting. Vooreerst moet het duidelijk zijn dat de Bijbel in het veertiende regeringsjaar van Hizkia, naar Tirhaka verwijst als koning van Koesj, en niet als koning van Egypte. De installering van Tirhaka als farao over Egypte geschiedde later.

    Volgens mijn revisie van de geschiedenis van de oudheid zoals o.a. in ‘de zonaanbidder’ uiteengezet, waren de Nubiërs aanvankelijk bondgenoten van farao Amonhotep III en de Aton-ketters, maar keerden ze zich later tegen hen. In 722 v. Chr., het jaar van een meganatuurcatastrofe, rukte de oom van Tirhaka: Sjabaka, Egypte binnen, doodde farao Bokchoris van de vierentwintigste dynastie en maakte dat farao Anysis uit de stad Anysis naar een moerasgebied moest vluchten. De Nubiër Sjabaka is dezelfde als de Griekse naam Sabacon waarmee de oudheidhistoricus Herodotos hem aanduidde. Farao Anysis uit de stad Anysis van Herodotos is dezelfde als Achnaton uit Achet-aton (De Zonaanbidder, 2016, blz. 55-64). De alleenheerschappij over Egypte hadden de Nubiërs niet. De Nijl-delta was tijdens deze epoque een lappendeken van dynastieën die de macht met elkaar deelden. De belangrijkste was farao Sethoos van Herodotos die we eerder geïdentificeerd hebben met farao Zet van de drieëntwintigste dynastie (TIJD en TIJDEN, 2015, blz. 307-311), een andere naam voor farao Setnakht van de twintigste dynastie en de Ramessieden.

    Dat Tirhaka met zijn divisie als een onderdeel van het Egyptische leger aan de slag bij Eltekeh deelnam, heeft met het delen van de macht in de Nijldelta te maken.

    Als koning van Koesj deelde Tirhaka de troon met de koningen Sjabaka en Sjebitkoe, dat maakt de zogenaamde Kawa-stele duidelijk. Deze inscriptie leert dat het zesde jaar van Tirhaka gelijk was aan het vijftiende jaar van Sjabaka en het derde jaar van Sjebitkoe. Tirhaka was de zoon van Pianchi, wiens eenentwintigjarige regeerperiode aan die van Sjabaka voorafging. Sjabaka was de broer van Pianchi en aldus oom van Tirhaka. Sjebitkoe was de broer van Tirhaka.

    De verankering van de regeerperiode van de koningen van Koesj op de tijdsbalk doe ik aan de hand van het veertiende regeringsjaar van Hizkia en de notering van een meganatuurcatatastrofe in de Bijbel in dat jaar.

    Voor het derde regeringsjaar van Sjebitkoe vinden we een notering in Egypte van een ongewoon hoge Nijlwaterstand in de maand april, de enige die tijdens zijn bewind overigens genoteerd werd. Ook Tirhaka liet de bijzonder hoge Nijl van zijn zesde regeringsjaar noteren, samen met een buitengewone grote oogst als gevolg van de Nijloverstroming (Alan Gardiner, Egypt of the Pharaohs, 1961, XII, Egypt under foreign rule, page 344).

    Als er inderdaad volgens de theorie een meganatuurcatastrofe van kosmische oorsprong plaatsvond en de aarde in haar baan om de zon verstoord werd, is een hoge waterstand van de Nijl buiten het gewone seizoen verklaarbaar. Ik gebruik het jaar 709 v. Chr. als een ankerpunt om de koningen van Koesj op de tijdsbalk te rangschikken. Tirhaka begint zijn co-regentschap-regeerperiode in het jaar 715 v. Chr. en dit als een gevolg van de verankering van zijn zesde jaar in 709 v. Chr., en Sjebitkoe met zijn derde jaar in 709 v. Chr. heeft als resultaat het jaar 712 v. Chr. voor zijn eerste regeringsjaar. Sjabaka ’s regeerperiode vangt aan in 724 v. Chr. In het tweede regeringsjaar van Sjabaka in 722 v. Chr. vermoordde hij farao Bocchoris van de vierentwintigste dynastie. Deze geschiedenis heb ik uitvoerig in TIJD en TIJDEN, 2015, blz. 301-306, beschreven.

     

    De regeerperiode van Tirhaka als koning over Egypte is verankerd via de Apis-lijsten. Een Apis-stier die stierf op eenentwintigjarige leeftijd in het twintigste regeringsjaar van Psammetichus werd geboren in het zesentwintigste jaar van Tirhaka. Dit maakt dat Tirhaka in zijn veertiende regeringsjaar als koning van Koesj, in het jaar 702 v. Chr.,te Memfis als farao over Egypte erkend werd. Over de Apislijsten schreef ik op 30.01.2017 op dit blog een artikel, zie link: http://www.bloggen.be/robertdetelder/archief.php?startdatum=1485730800&stopdatum=1486335600

     

    De Assyriërs die onder leiding van de zoon van Sanherib: Essarhaddon, Egypte in 671 v. Chr. zouden binnenrukken vonden opnieuw Tirhaka op hun weg. Ook ditmaal werd Tirhaka met zijn Nubisch leger teruggedreven. Zie het artikel van 20.06.2016 op dit blog, link: http://www.bloggen.be/robertdetelder/archief.php?startdatum=1466373600&stopdatum=1466978400

     

     

    Het volgehouden verzet van de Nubische soldaten maakte hen gehaat bij de Assyriërs. Essarhaddon maakt in zijn annalen melding over de Nubiërs en Tirhaka. Hij vermeldt cynisch dat hij alle Nubiërs deporteerde en er zelfs geen één overhield om hem hulde te brengen. Over Egypte stelde Essarhaddon nieuwe koningen en gouverneurs aan, van wie de belangrijkste Horemheb was. Zie TIJD en TIJDEN, 2015, Horemheb, blz. 357-358. De afbeelding hierboven is een overwinnings-stele van Essarhaddon met vermoedelijk Tirhaka er op afgebeeld. Er bestaat nochtans een meningsverschil betreffende de identiteit van de afgebeelde Nubiër, sommige Assyriologen menen dat de gevangengenomen zoon van Tirhaka afgebeeld staat, en andere menen Tirhaka te herkennen vanwege de afgebeelde Uraeus op het hoofd.

    Na de plotse dood van Essarhaddon slaagde Tirhaka er in om Memfis te heroveren. In het jaar 668 v. Chr. viel de zoon van Essarhaddon: Assurbanipal, Egypte opnieuw binnen en rukte helemaal naar het zuiden naar Thebe op, dat hij ook innam. Tirhaka kon echter ook ditmaal verder naar het zuiden, naar Napata ontkomen.

    Over zijn levenseinde is niets bekend. Zijn grafpiramide bevindt zich te Nuri, zuidelijk van Napata, zijn hoofdplaats.

     

    Wordt vervolgd…

     

    Met vriendelijke groet,

    Robert De Telder

     

    Recente publicaties van Robert De Telder

     

    EXODUS, 2016, zie link: http://www.bravenewbooks.nl/books/102331

     

     

    De Zonaanbidder, 2016, zie link: http://www.bravenewbooks.nl/books/87999

     

    TIJD en TIJDEN, 2015, Zie link: http://boekscout.nl/shop/ViewProduct.aspx?bookId=5579

     

    De Assyriologie herzien, 2012, zie link: http://www.bravenewbooks.nl/books/76234

     

    De Tweede Wereldoorlog door de ogen van een neutrale Belg, 2007, zie link: http://www.bravenewbooks.nl/books/69343

    10-04-2017 om 13:37 geschreven door Robert De Telder  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 2/5 - (3 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    03-04-2017
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De eerste drieduizend jaar (vervolg)

    De chronologie van Mozes tot de Exodus

    Met de aflevering van 06.03.2017 sloten we op onze reis in de tijd chronologisch af bij de geboorte van Mozes en zijn adoptie door de dochter van farao, zie link: http://www.bloggen.be/robertdetelder/archief.php?startdatum=1488754800&stopdatum=1489359600

    Met deze aflevering behandelen we chronologisch de geschiedenis van Mozes tot aan de Exodus.

    Op de bijgevoegde inmiddels vertrouwde schema ’s staan bovenaan de Anno Mundi jaartallen vermeld, met daaronder de westerse jaartelling gebaseerd op de geboorte van de Christus. Elk jaar beslaat twee centimeter op millimeterpapier zodat de vier jaarkwartalen duidelijk zichtbaar, en handig zijn voor het aanbrengen van de chronologische gegevens die de Bijbel en andere historische bronnen aanreiken.

     

     

    Bovenaan het schema zien we de levenslijn van Mozes vervolgend met zijn negentiende levensjaar. Vanaf de leeftijd van drie maanden werd hij door de dochter van farao aan het hof opgevoed. De Bijbel geeft niet veel informatie over de eerste schijf van veertig jaar dat Mozes in Egypte doorbracht.

    Handelingen 7:20 In welken tijd Mozes werd geboren, en was uitnemend schoon; welke drie maanden opgevoed werd in het huis zijns vaders. 21 En als hij weggeworpen was, nam hem de dochter van Farao op, en voedde hem voor zichzelve op tot een zoon. 22 En Mozes werd onderwezen in alle wijsheid der Egyptenaren; en was machtig in woorden en in werken. 23 Als hem nu de tijd van veertig jaren vervuld was, kwam hem in zijn hart, zijn broeders, de kinderen Israëls, te bezoeken.

     

    Het is de oudheid-historicus Flavius Josephus die meer historische informatie over de eerste veertig jaar van Mozes aan het hof van farao doorgeeft. Zo beschrijft Josephus dat Mozes de volwassenheid bereikt hebbende, als generaal van het Egypte leger een Ethiopisch/Nubische invasie afweerde en vervolgens met een Egyptisch leger Nubië binnenrukte. In mijn boek EXODUS, 2016, blz. 47-58, breng ik deze geschiedenis en plaats ze binnen het historische kader van de Egyptische twaalfde dynastie.

     

     

    Na veertig jaar aan het hof van farao als prins van Egypte te hebben doorgebracht , kwam het in Mozes’ hart op zijn broeders de Israëlieten te bezoeken. Alzo brengt Stefanus deze geschiedenis in het Nieuwe Testament toen deze voor de Joodse raad stond. Het is een beknopte geschiedenis van Israël die Stefanus daar bracht, en handig om de chronologische geschiedenis van de epoque die we nu behandelen, te brengen.

    Handelingen 7:22 En Mozes werd onderwezen in alle wijsheid der Egyptenaren; en was machtig in woorden en in werken. 23 Als hem nu de tijd van veertig jaren vervuld was, kwam hem in zijn hart, zijn broeders, de kinderen Israëls, te bezoeken. 24 En ziende een, die onrecht leed, beschermde hij hem, en wreekte dengene, dien overlast geschiedde, en versloeg den Egyptenaar. 25 En hij meende, dat zijn broeders zouden verstaan, dat God door zijn hand hun verlossing geven zou; maar zij hebben het niet verstaan. 26 En den volgenden dag werd hij van hen gezien, daar zij vochten; en hij drong ze tot vrede, zeggende: Mannen, gij zijt broeders; waarom doet gij elkander ongelijk? 27 En die zijn naaste ongelijk deed, verstiet hem, zeggende: Wie heeft u tot een overste en rechter over ons gesteld? 28 Wilt gij mij ook ombrengen, gelijkerwijs gij gisteren den Egyptenaar omgebracht hebt? 29 En Mozes vluchtte op dat woord en werd een vreemdeling in het land Madiam, waar hij twee zonen gewon.

     

    Te Madiam, of Midian volgens de NBG vertaling van 1951, zou Mozes veertig jaar asiel verkrijgen, waarna hij door de HEERE God geroepen werd ter uitredding van de Israëlieten. In Midian huwde Mozes met Sippora, de dochter van Rehuël, de priester van Midian, zijn asielverlener.

     

     

    Handelingen 7:30 En als veertig jaren vervuld waren, verscheen hem de Engel des Heeren, in de woestijn van den berg Sinaï, in een vlammig vuur van het doornenbos. 31 Mozes nu, dat ziende, verwonderde zich over het gezicht; en als hij derwaarts ging, om dat te bezien, zo geschiedde een stem des Heeren tot hem, 32 Zeggende: Ik ben de God uwer vaderen, de God Abrahams, en de God Izaks, en de God Jakobs. En Mozes werd zeer bevende, en durfde het niet bezien. 33 En de Heere zeide tot hem: Ontbind de schoenen van uw voeten; want de plaats in welke gij staat, is heilig land. 34 Ik heb merkelijk gezien de mishandeling Mijns volks, dat in Egypte is, en Ik heb hun zuchten gehoord en ben nedergekomen, om hen daaruit te verlossen; en nu, kom herwaarts, Ik zal u naar Egypte zenden. 35 Dezen Mozes, welken zij verloochend hadden, zeggende: Wie heeft u tot een overste en rechter gesteld? dezen, zeg ik, heeft God tot een overste en verlosser gezonden, door de hand des Engels, Die hem verschenen was in het doornenbos. 36 Deze heeft hen uitgeleid, doende wonderen en tekenen in het land van Egypte, en in de Rode zee, en in de woestijn, veertig jaren. 37 Deze is de Mozes, die tot de kinderen Israëls gezegd heeft: De Heere, uw God, zal u een Profeet verwekken uit uw broederen, gelijk mij; Dien zult gij horen.

     

     

    Ik gebruik weer de beknopte geschiedenis van Stefanus zoals hij deze voor de Joodse raad in 30 AD bracht. Het gaat me met dit artikel namelijk alleen om het brengen van de chronologie van de aartsvaders en dan is Stefanus handig.

    Het is in het land Midian nabij de berg Gods waar Mozes later de Tien Woorden, de Wet, in ontvangst zal nemen, dat de God van Abraham, Izaak en Jakob-Israël Zich aan Mozes persoonlijk openbaarde. Deze bijzondere gebeurtenis heeft Mozes in het Bijbelboek Exodus hoofdstuk 3 doorgegeven. Aan Mozes openbaarde God zich daar met Zijn Naam: JHWH, het tetragrammaton, of vertaald naar het Nederlands: IK ZAL ZIJN.

    Exodus 3:14 En God zeide tot Mozes: IK ZAL ZIJN, Die IK ZIJN ZAL! Ook zeide Hij: Alzo zult gij tot de kinderen Israëls zeggen: IK ZAL ZIJN heeft mij tot ulieden gezonden! 15 Toen zeide God verder tot Mozes: Aldus zult gij tot de kinderen Israëls zeggen: De HEERE, de God uwer vaderen, de God van Abraham, de God van Izak, en de God van Jakob, heeft mij tot ulieden gezonden; dat is Mijn Naam eeuwiglijk, en dat is Mijn gedachtenis van geslacht tot geslacht.

     

     

    In 1487 v. Chr. stierf na een lange regeerperiode van negenennegentig jaar, de farao van de verdrukking: Pepi II van de zesde dynastie, en een andere dynastie, de dertiende van Manetho, nestelde zich in het ontstane machtsvacuüm. Het was voor farao Sobekhotep IV dat Mozes en Aäron stonden met hun opdracht van de HEERE God met de wereldwijd bekende woorden: ‘Laat Mijn volk gaan’.

    In mijn boek EXODUS, 2016, blz. 93-106, schilder ik het historische kader. Zie ook het artikel van 07.09.2015 op dit blog, link: http://www.bloggen.be/robertdetelder/archief.php?startdatum=1441576800&stopdatum=1442181600

     

    De farao van Egypte weigert aanvankelijk de Israëlieten te laten gaan en pas na tien plagen die in opeenvolging over het land Egypte razen, geeft hij in de Pesachnacht na de dood van zijn eerstgeborene, de toelating aan de Israëlieten om te gaan. Deze geschiedenis is ook alom bekend en ligt met Pesach dit jaar op 10/18 april al 3499 jaar achter ons.

     

    De oorzaak van de tien plagen en de vernietiging van het leger van farao in de Rode Zee nadat de Israëlieten door de drooggelegde bedding naar de andere oever getrokken waren, zijn volgens de Amerikaanse onderzoekers Patten, Hatch en Steinhauer (The Long Day of Joshua and Six Other Catastrophes, 1973, Chapter VIII, The Exodus Catastrophe), van kosmische oorsprong. De cyclus van meganatuurcatastrofes die de oude wereld teisterden heeft al een hele tijd mijn aandacht. Recent bracht ik de grote vloed van Deucalion en de kosmische verbanden onder de aandacht, in een artikel van 13.03.2017 op dit blog. Zie link: http://www.bloggen.be/robertdetelder/archief.php?startdatum=1489359600&stopdatum=1489964400

     

    De in Egypte aan het hof van farao opgeleide Mozes werd na de exodus in de wildernis, de auteur van de eerste vijf boeken van de Bijbel, en verschillende psalmen. Ook het Nieuwe Testament bevestigt Mozes als de schrijver van de Bijbelboeken Genesis, Exodus, Leviticus, Numeri en Deuteronomium. Voor de samenstelling van het Bijbelboek Genesis heeft Mozes hoogstwaarschijnlijk gebruik gemaakt van een voorhanden zijnde bibliotheek van kleitabletten die de aartsvaders van vader op zoon doorgegeven hadden (P. J. Wiseman (1888–1948), New discoveries in Babylonia about Genesis, 1936). De boeken volgend op Genesis zijn ooggetuigenverslagen van Mozes, die hij onder inspiratie van de Geest Gods neerschreef.

     

    Mozes was aldus ook op de hoogte van de cyclus van meganatuurcatastrofes die planeet aarde sinds de zondvloed plaagden. Het maakte deel uit van de dorens en distels en in het bijzonder van ‘de dood’, die sinds dat de mens in Genesis zijn eigen weg ging, los van God, de schepping teisterde. De HEERE God van Israël was voor Mozes niet een van de planeet-goden zoals de volken hen vereerden, maar Diegene die in controle over alles stond en het naar Zijn wil leidde. De belofte van de komende Verlosser in Genesis die alles nieuw zou maken gaf hem moed en vertrouwen om stand te houden als ziende de Onzienlijke.

     

    Mozes vertrouwde op de profetieën die aan Abraham, Izaak en Jakob waren uitgesproken. Uit hen zou een volk voortkomen uit wie de Verlosser in ‘de volheid der tijden’ geboren zou worden. Het uitverkoren volk zou volgens de profetie aan Abraham, Izaak en Jakob ontstaan in het vreemde land Egypte, waaruit het na een verdrukking bevrijd zou worden en uitgeleid naar het beloofde land Kanaän. Via dit nieuwe volk Israël zouden alle overige volken gezegend worden en zouden ‘de tijden van de wederoprichting aller dingen’ volgen. De Ekklesia, de Gemeente en de 'tussen-tijd', mocht Mozes nog niet zien. 

     

    Hebreeën 11:23 Door het geloof werd Mozes, toen hij geboren was, drie maanden lang van zijn ouders verborgen, overmits zij zagen, dat het kindeken schoon was; en zij vreesden het gebod des konings niet. 24 Door het geloof heeft Mozes, nu groot geworden zijnde, geweigerd een zoon van Farao's dochter genoemd te worden; 25 Verkiezende liever met het volk van God kwalijk gehandeld te worden, dan voor een tijd de genieting der zonde te hebben; 26 Achtende de versmaadheid van Christus meerderen rijkdom te zijn, dan de schatten in Egypte; want hij zag op de vergelding des loons. 27 Door het geloof heeft hij Egypte verlaten, niet vrezende den toorn des konings; want hij hield zich vast, als ziende den Onzienlijke. 28 Door het geloof heeft hij het pascha uitgericht, en de besprenging des bloeds, opdat de verderver der eerstgeborenen hen niet raken zou. 29 Door het geloof zijn zij de Rode zee doorgegaan, als door het droge; hetwelk de Egyptenaars, ook verzoekende, zijn verdronken. (NBG Vertaling 1951)

     

    Wordt vervolgd….

     

    Met vriendelijke groet,

    Robert De Telder

     

    Recente publicaties van Robert De Telder

     

     

    EXODUS, 2016, zie link: http://www.bravenewbooks.nl/books/102331

     

    De Zonaanbidder, 2016, zie link: http://www.bravenewbooks.nl/books/87999

     

    TIJD en TIJDEN, 2015, Zie link: http://boekscout.nl/shop/ViewProduct.aspx?bookId=5579

     

    De Assyriologie herzien, 2012, zie link: http://www.bravenewbooks.nl/books/76234

     

    De Tweede Wereldoorlog door de ogen van een neutrale Belg, 2007, zie link: http://www.bravenewbooks.nl/books/69343

    03-04-2017 om 08:02 geschreven door Robert De Telder  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 5/5 - (4 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    27-03-2017
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Chronologie van de Apocalyps

    De herziening van de chronologie van de geschiedenis van de oudheid is het hoofdonderwerp van dit blog. De chronologie is namelijk de ruggengraat van alle geschiedschrijving. Vandaag wil ik aandacht geven aan in de Bijbel vooraf geschreven geschiedenis. Geschiedenis die nog in de toekomst ligt maar niettemin ooit nauwkeurig chronologisch in vervulling zal gaan. Ik heb het vooral over het laatste Bijbelboek: Apocalyps, bevestigd door de relevante profetische gedeelten uit het Oude Testament. Het gaat om het beloofde derde herstel van Israël in het oude land der vaderen, nationaal en geestelijk.

     

     

    Het hierboven getoonde schema is niet dogmatisch op te nemen maar is gewoon een poging tot visuele uitbeelding van een tijdsbalk van zeven jaar met de focus op het bijzondere begin van de oordeelstijd, de gebeurtenissen tijdens de helft van de zeven jaar en het einde van de zevenjarige oordeelstijd met de wederkomst van Christus en het begin van het Messiaanse Vrederijk. De veelzijdigheid van het Profetische Woord van de Bijbel is niet zonder meer in beeld vast te leggen.

    De beschreven oordeelstijd in het Bijbelboek Openbaring of Apocalyps, gaat over een periode van ongeveer zeven jaar plaatsvinden. Ik schrijf ongeveer, omdat deze periode in de Bijbel aan maanden van elk dertig dagen wordt uitgedrukt. De eerste helft van de zevenjarige oordeelsperiode bedraagt namelijk 1260 dagen wat een periode van drie en een half jaar betekend aan dertig dagen per maand. De tweede helft gaat over 42 maanden wat eveneens een gelijke periode van drie en een half jaar beslaat. De aanvang van de eerste helft van drie en een half jaar vindt plaats met Jom Kippoer en loopt door tot Pesach in het vierde jaar, waar met de Pesachweek de tweede helft begint om te eindigen met Jom Kippoer in het zevende jaar, waarna de komst van de Gezalfde plaatsvindt.

     

    De zeventigste jaarweek van de profeet Daniël, die ook een alsnog toekomstige tijdsperiode van zeven jaar vooraf geschreven geschiedenis voorstelt, past chronologisch exact in het eindtijd-kader van de Apocalyps.

    Daniël 9:27 …in de helft van de week zal hij (de tegenstander) slachtoffer en spijsoffer doen ophouden; en op een vleugel van gruwelen zal een verwoester komen, en wel tot aan de voleinding toe, en waartoe vast besloten is, dat zal zich uitstorten over wat woest is. (NBG Vertaling 1951)

     

    Voor de goede orde volgt hierna het volledige Bijbelgedeelte dat over de zeventig jaarweken handelt. Negenenzestig jaarweken hiervan zijn al geschiedenis.

    Daniël 9:24 Zeventig weken zijn bestemd over uw volk, en over uw heilige stad, om de overtreding te sluiten, en om de zonden te verzegelen, en om de ongerechtigheid te verzoenen, en om een eeuwige gerechtigheid aan te brengen, en om het gezicht, en den profeet te verzegelen, en om de heiligheid der heiligheden te zalven. 25 Weet dan, en versta: van den uitgang des woords, om te doen wederkeren, en om Jeruzalem te bouwen, tot op Messias, den Vorst, zijn zeven weken, en twee en zestig weken; de straten, en de grachten zullen wederom gebouwd worden, doch in benauwdheid der tijden. 26 En na die twee en zestig weken zal de Messias uitgeroeid worden, maar het zal niet voor Hem zelven zijn; en een volk des vorsten, hetwelk komen zal, zal de stad en het heiligdom verderven, en zijn einde zal zijn met een overstromenden vloed, en tot het einde toe zal er krijg zijn, en vastelijk besloten verwoestingen.

    27 En hij zal velen het verbond versterken een week; en in de helft der week zal hij het slachtoffer en het spijsoffer doen ophouden, en over den gruwelijken vleugel zal een verwoester zijn, ook tot de voleinding toe, die vastelijk besloten zijnde, zal uitgestort worden over den verwoeste. (Statenvertaling)

     

     

    Het jaartal van de aanvang van de zeventig jaarweken en de plaatsing op de tijdsbalk heb ik in mijn boek ‘TIJD en TIJDEN’, 2015, blz. 395-399, behandelt. Negenenzestig jaarweken leiden ons exact tot 2 april 30 AD, toen Jezus Christus in de Pesachweek Jeruzalem binnenreed. Met Goede Vrijdag, 7 april 30 AD werd de Messias op een Romeins kruis ‘uitgeroeid’. Veertig jaar later in 70 AD werd Jeruzalem en de Tempel van Herodes door de Romeinen onder leiding van Titus, vernietigd en de Joden in ballingschap weggevoerd, wat een vervulling van Daniël 9:26 was. Ditzelfde vers leert ook de ondergang van het Romeinse Rijk, als een gevolg van een overstromende vloed. De val van het West-Romeinse Rijk vond inderdaad plaats door een onstuitbare vloed van Germaanse volkeren die in de vierde eeuw na Christus de rivieren Rijn en Donau overschreden, en het einde van het Beestrijk van de profeet Daniël: Rome, betekende. Het Oost-Romeinse Rijk zou vanaf de zevende eeuw na Chr., als gevolg van een Arabisch-Islamitische invasie, volgen.

     

     

    Het Romeinse Rijk van de oudheid zal in de toekomst in de vorm van een statenbond geleid door tien koningen of leiders, opnieuw opkomen. Deze tien leiders geven uiteindelijk hun leiderschap over aan een elfde heerser, die na hen opkomt. De ‘hij’ van Daniël 9:27 stelt dan een nieuwe Titus voor die bij de aanvang van de alsnog toekomstige zeventigste en laatste jaarweek ‘het verbond versterkt’. Het negende hoofdstuk van Daniël, vers 27, leert dat tijdens de eerste helft van de zevenjarige eindtijdperiode er in Jeruzalem opnieuw een slachtoffer- en spijsoffer-dienst is ingesteld, want de Romein van de oordeelstijd zal in de helft van de jaarweek de opnieuw ingestelde ‘slacht- en spijsoffer doen ophouden’.

    Dit sluit aan bij het laatste Bijbelboek Openbaring dat leert dat de HERE God tijdens de eerste helft van de zevenjarige eindtijdperiode twee getuigen in Jeruzalem laat optreden die tegen de herstelde offerdienst op de heilige plaats, de Tempelberg, zullen profeteren. Zij worden door de ‘hij’ van de profeet Daniël 9:27, die in de Apocalyps 11:7 ‘het beest’ wordt genoemd, gedood. Daarna volgt ‘de vertreding’ van de heilige stad Jeruzalem door heidenen voor een periode van tweeënveertig maanden.

    Openbaring 11:1 En mij werd een rietstok gegeven, een meet roede gelijk; en de engel stond en zeide: Sta op, en meet den tempel Gods en het altaar, en degenen, die daarin aanbidden. 2 En laat het voorhof uit, dat van buiten den tempel is, en meet dat niet, want het is den heidenen gegeven; en zij zullen de heilige stad vertreden twee en veertig maanden. 3 En Ik zal Mijn twee getuigen macht geven, en zij zullen profeteren duizend tweehonderd zestig dagen, met zakken bekleed. 4 Dezen zijn de twee olijfbomen, en de twee kandelaren, die voor den God der aarde staan. 5 En zo iemand die wil beschadigen, een vuur zal uit hun mond uitgaan, en zal hun vijanden verslinden; en zo iemand hen wil beschadigen, die moet alzo gedood worden. 6 Dezen hebben macht den hemel te sluiten, opdat geen regen regene in de dagen hunner profetering; en zij hebben macht over de wateren, om die in bloed te verkeren, en de aarde te slaan met allerlei plage, zo menigmaal als zij zullen willen. 7 En als zij hun getuigenis zullen geëindigd hebben, zal het beest, dat uit den afgrond opkomt, hun krijg aandoen, en het zal hen overwinnen, en zal hen doden. 8 En hun dode lichamen zullen liggen op de straat der grote stad, die geestelijk genoemd wordt Sodoma en Egypte, alwaar ook onze Heere gekruist is. … (Statenvertaling)

     

    Net zoals bij de zeventigste jaarweek van Daniël wordt de oordeelsperiode van Openbaring of Apocalyps, ook in twee gelijke delen gedeeld van drie en een half jaar.

    De eerste helft van de zevenjarige oordeelstijd vangt in het Bijbelboek Openbaring aan bij het uitrijden van de eerste ruiter, bij de verbreking van het eerste zegel van de boekrol:

    Openbaring 6:1 En ik zag, toen het Lam een van de zeven zegels opende, en ik hoorde een van de vier wezens zeggen met een stem als van een donderslag: Kom! 2 En ik zag, en zie, een wit paard, en die erop zat, had een boog en hem werd een kroon gegeven, en hij trok uit, overwinnende en om te overwinnen. (NBG Vertaling 1951)

     

     

    Beide zijn dezelfde persoon: de ‘hij’ van het Bijbelboek Daniël die in het jaar 70 AD Jeruzalem en de tempel vernietigde en de Joden in ballingschap wegvoerde, én de ruiter met een boog op het eerste paard die een kroon gegeven wordt en uitrijdt, overwinnende en om te overwinnen.

    De eerste ruiter van de Apocalyps brengt (schijn)vrede over de gehele wereld en zal daarom alleen al, als een pseudo-messias aanzien worden. Hoelang deze vrede zal aanhouden staat niet beschreven, maar we kunnen aannemen dat het voor een hele tijd zal zijn. Het resultaat zal voorspoed voor velen betekenen. Het huidige verscheurde Midden-Oosten zal zich politiek/economisch verenigen in een Unie van vijf staten die aansluiting zullen vinden bij de Unie van het West-Romeinse Rijk en zodoende het Romeinse Rijk van weleer doen herrijzen. Tien leiders in totaal zullen aanvankelijk de dienst uitmaken. De beschreven ruiter op het eerste paard is de elfde horen van Daniël 7:8 waarover meer uitleg nog volgt.

     

    Voor de herstelde slachtoffer- en spijsofferdienst op de heilige plaats te Jeruzalem, de tempelberg, heeft men een tempel of tent, een altaar en (de?) een ark van het verbond nodig.

    Het is mogelijk dat een onverwachte vondst van een replica van de ark van het verbond, de aanzet wordt tot het opnieuw instellen van een offerdienst te Jeruzalem? De originele ark van het verbond werd samen met de Tempel te Jeruzalem in 586 v. Chr. door de Babyloniërs vernietigd (2 Koningen 25:8 en Psalm 74:1-4). Het alsnog toekomstige tevoorschijn komen van een replica van de Ark van het Verbond past in het chronologische ‘eindtijdkader’ dat de profetische gedeelten van de Bijbel leren.

     

    Gedurende de eerste helft van de zevenjarige oordeelstijd van Daniël namelijk zal een anti-Messias gepaard gaande met nooit eerder geziene tekenen, de herstelde offerdienst leiden.

    Openbaring 13:11 En ik zag een ander beest opkomen uit de aarde en het had twee horens als die van het Lam, en het sprak als de draak. 12 En het oefent al de macht van het eerste beest voor diens ogen uit. En het bewerkt, dat de aarde en zij, die daarop wonen, het eerste beest zullen aanbidden, welks dodelijke wond genezen was. 13 En het doet grote tekenen, zodat het zelfs vuur uit de hemel doet nederdalen op de aarde ten aanschouwen van de mensen. 14 En het verleidt hen, die op de aarde wonen, wegens de tekenen, die hem gegeven zijn te doen voor de ogen van het beest. (NBG Vertaling 1951)

     

    Dit alles sluit ook aan bij de rede van Jezus Christus over de laatste dingen:

    Matteüs 24:15 Wanneer gij dan de gruwel der verwoesting, waarvan door de profeet Daniël gesproken is, op de heilige plaats ziet staan – wie het leest, geve er acht op – laten dan wie in Judea zijn, 16 vluchten naar de bergen.

     

    De heilige plaats is de Tempelberg te Jeruzalem waar de tempel van Salomo stond tot 586 v. Chr. Na de Babylonische Ballingschap werd de tempel door de teruggekeerde Joden opnieuw gebouwd (535/515 v. Chr.). Dezelfde Tempel die onder het bewind van Herodes de Grote tot een wereldwonder herbouwd werd (20 v. Chr.-27 AD). De Tempel die uiteindelijk in 70 AD, veertig jaar na de verwerping van Messias Jezus, door het Romeinse leger van Titus vernietigd werd.

    De ‘gruwel der verwoesting’ is naar mijn mening de herstelde slachtoffer- en spijsofferdienst rond een replica van de ark van het verbond.

     

     

    Ik ben ook van mening dat er niet absoluut een nieuwe Joodse tempel op de tempelberg gebouwd moet worden. De toekomstige Tempel die de profeet Ezechiël voor het Messiaanse Vrederijk profeteert (Ezechiël 40-48) wordt overigens noordelijk van Jeruzalem gebouwd en niet op de Tempelberg.

    Indien een replica van de ark in de nabije toekomst tevoorschijn zou komen, dan kan de ark ook in een ‘tent der samenkomst’ op de tempelberg geplaatst worden. Het Bijbelboek Openbaring hoofdstuk 11:2 veronderstelt dit overigens. Dit betekent ook dat er dan een overeenkomst met de Islam mogelijk word. De Koran vermeldt de ark van het verbond in de positieve zin. Hierna de betreffende Soera:

    Soera 2:248 En hun profeet zeide tot hen: het teken van zijn koningschap is, dat tot u zal komen de Ark, waarin is een Godsrust van uw Heer en een nalatenschap, welke nagelaten hebben het geslacht van Musa en het geslacht van Harun, en welke engelen dragen. Daarin is waarlijk een teken voor u, indien gij gelovigen zijt. (De Koran volgens de vertaling van Prof. Dr. J. H. Kramers)

     

    De profeet waarnaar verwezen wordt is de profeet Samuël en het koningschap dat van Saul van het Verenigd Koninkrijk van het oude Israël. Het Arabische Musa is Mozes en Harun staat voor Aäron.

    Wat het teken zal zijn, weet ik niet. Men kan vandaag alleen maar raden naar wat de reacties van de verschillende religies op de mogelijke vondst van de ark zal zijn. Een ding is zeker: de drie monotheïstische religies zouden haar kunnen claimen en vermoedelijk een gezamenlijke rustplaats overeenkomen. En waarom niet op de tempelberg voor de rotskoepel te Jeruzalem?

    De rotskoepel werd in 691 AD door kalief Abd al-Malik gebouwd. Het werd achthoekig gebouwd en heeft schijnbaar geen Qibla of gebedsrichtpunt. Het werd blijkbaar in de eerste plaats als een heiligdom gebouwd en het wordt binnen de moslimwereld als de derde heilige plaats na Mekka en Medina beschouwd. Volgens de moslims werd de koepel gebouwd om de hemelvaart van Mohammed te gedenken. Op de binnenmuren van het moslim heiligdom staan Arabische Koranteksten die vooral tegen christenen gericht zijn. Vooral het Zoon-schap van de God van de Bijbel wordt afgewezen:

    Soera 112 Zeg: Hij Allah is één – Allah, de Eeuwige. - Niet heeft Hij verwekt noch is Hij verwekt. – En niet is één aan Hem gelijkwaardig.

     

    Het evangelie zoals de Bijbel het brengt zal afgevallen worden. De Heer Jezus Christus zal niet meer als de Zoon van God beleden worden maar alleen nog als een profeet, zoals trouwens de Koran ook leert. Hij heeft dan ook niet Zijn leven op het kruis van Golgotha afgelegd en door Zijn bloed verzoening gebracht, maar is zoals iedere andere sterveling gestorven en in een graf bijgezet. Geen opstanding, geen hemelvaart en geen hoop.

    De eerste drie en een half jaar van de oordeelstijd is ook de tijdsperiode dat het nieuwe Babylon (Openbaring 17) alle religieuze macht zal hebben. Deze tijd zal aanvankelijk een periode van vrede en vooral van religieuze eenheid worden. Waarschijnlijk zal het tevoorschijn komen van een replica van de ark van het verbond de éénmaking van alle religies waarmaken.

    De leider en componist van dit alles zal het beschreven genie van Openbaring hoofdstuk 13 zijn: het beest met de horens als van het lam, de pseudo- of anti-messias, die in eigen naam komt en Joden en Arabieren samenbrengt. Een utopie? Ik meen van niet! Stel je voor dat degene die beschreven wordt als ‘het beest uit de aarde’ als nieuwe hogepriester in staat is om het eerste slachtoffer op het altaar gebracht, door vuur vanuit de hemel te laten verteren, en dit vertoond naar de hele wereld toe via alle huidige en nog toekomstige mediakanalen. Voor de meeste mensen van die alsnog toekomstige generatie zal het ervaren worden alsof god zich opnieuw geopenbaard heeft. Zij die altijd naar bewijzen vroegen worden hier op hun wenken bediend. Degene die in zijn eigen naam komt zal hier voor zorgen.

    Johannes 5:41 Eer van mensen behoef Ik (Jezus) niet, 42 maar Ik ken u: gij hebt de liefde Gods niet in uzelf. 43 Ik ben gekomen in de naam mijns Vaders en gij neemt Mij niet aan; indien een ander komt in zijn eigen naam, die zult gij aannemen. 44 Hoe kunt gij tot geloof komen, gij, die eer van elkander behoeft en de eer, die van de enige God komt, niet zoekt? 45 Denkt niet, dat Ik u zal aanklagen bij de Vader; uw aanklager is Mozes, op wie gij uw hoop gevestigd hebt. 46 Want indien gij Mozes geloofdet, zoudt gij ook Mij geloven, want hij heeft van Mij geschreven. 47 Maar indien gij zijn geschriften niet gelooft, hoe zult gij mijn woorden geloven? (NBG Vertaling 1951)

     

    2 Korintiërs 11:4 Want indien degene, die komt (= pseudo-messias), een anderen Jezus predikte (Isa de profeet?), dien wij niet gepredikt hebben, of indien gij een anderen geest ontvingt, dien gij niet hebt ontvangen, of een ander Evangelie, dat gij niet hebt aangenomen, zo verdroegt gij hem met recht. (Statenvertaling) - (woorden tussen haakjes door de auteur toegevoegd)

     

    Het is aldus mogelijk dat een replica van de ark van het verbond aanvankelijk het middel wordt tot verzoening en samenbrengen van de godsdiensten. Een misleiding zonder weerga in de wereldgeschiedenis.

    Dat de herstelde offerdienst op ‘de heilige plaats’ door de HERE God middels zijn twee getuigen wordt afgewezen, lezen we ook bij de profeet Jesaja:

    Jesaja 61:3 Wie een stier slacht, verslaat een mens; wie een schaap offert, breekt een hond de nek; wie spijsoffer brengt, (offert) zwijnenbloed; wie wierook ten gedenkoffer ontsteekt, prijst een afgod……

    ….17 Zij, die zich heiligen en reinigen, om achter de ene man in het midden naar de hoven te gaan, die zwijnenvlees eten, gruwelijke beesten en muizen, zullen tezamen verdwijnen, luidt het woord des HEREN. (NBG Vertaling 1951)

     

    Dat in de toekomst een genie – de eerste ruiter van de Apocalyps – universele vrede brengt staat geprofeteerd.

    Openbaring 6:1 En ik zag, toen het Lam een van de zegelen geopend had, en ik hoorde een uit de vier dieren zeggen, als een stem van een donderslag: Kom en zie! 2 En ik zag, en ziet, een wit paard, en Die daarop zat, had een boog; en Hem is een kroon gegeven, en Hij ging uit overwinnende, en opdat Hij overwonne! 3 En toen Het het tweede zegel geopend had, hoorde ik het tweede dier zeggen: Kom en zie! 4 En een ander paard ging uit, dat rood was; en dien, die daarop zat, werd macht gegeven den vrede te nemen van de aarde; en dat zij elkander zouden doden; en hem werd een groot zwaard gegeven.

     

    De tweede ruiter van de Apocalyps neemt de vrede van de aarde die de eerste ruiter gebracht had weg, wat ook aansluit bij de woorden van Paulus in zijn eerste brief aan Thessalonicenzen 5:1-3.

    5:1 Maar van de tijden en de gelegenheden, broeders! hebt gij niet van node, dat men u schrijve. 2 Want gij weet zelven zeer wel, dat de dag des Heeren alzo zal komen, gelijk een dief in den nacht. 3 Want wanneer zij zullen zeggen: Het is vrede, en zonder gevaar; dan zal een haastig verderf hun overkomen, gelijk de barensnood een bevruchte vrouw; en zij zullen het geenszins ontvlieden;….

     

    De eerste helft van de zevenjarige oordeelstijd kent aldus een misleiding zoals de wereld tot nu toe niet gekend heeft.

    Tegen de nieuwe wereldmacht in een unie van tien staten vanaf de Atlantische Oceaan tot aan de Eufraat, staan aanvankelijk in de rand nog tegenstanders die zich verzetten. Het eerder geciteerde Bijbelgedeelte uit Openbaring 6:1-4, leert dat de wereldvrede die bij het uitrijden van de eerste ruiter een feit werd, bruusk wordt weggenomen bij het uitrijden van de tweede ruiter van de Apocalyps

    Openbaring 6:1 3 En toen Hij het tweede zegel opende, hoorde ik het tweede dier zeggen: Kom! 4 En een tweede, een rossig paard, kwam, en hem, die erop zat, werd gegeven de vrede van de aarde weg te nemen, en dat zij elkander zouden slachten, en hem werd een groot zwaard gegeven.

     

     

    De tweede Ruiter die uitrijdt, op een rossig paard ditmaal, neemt de vrede van de aarde weg en is verantwoordelijk voor een grote slachting onder de wereldbevolking. Ik meen dat de profetie van de profeet Ezechiël hoofdstuk 38 met de beschreven invasie van Gog uit Magog in de tijdsperiode in het Bijbelboek Openbaring beschreven, hier inpast.

    Ezechiël 38:1 Het woord des HEREN kwam tot mij: 2 Mensenkind, richt uw aangezicht tegen Gog in het land Magog, de grootvorst van Mesek en Tubal; profeteer tegen hem, 3 en zeg: zo zegt de Here HERE: zie, ik zàl u, Gog, grootvorst van Mesek en Tubal! 4 Ik zal u komen halen, haken slaan in uw kaken en u doen uittrekken met uw gehele leger: paarden en ruiters, allen volledig uitgerust, een grote schare, met grote en kleine schilden, allen vertrouwd met het zwaard; 5 ook Perzen, Ethiopiërs en Puteeërs, allen met schild en helm; 6 Gomer en al zijn krijgsbenden; Bet-Togarma ver in het noorden met al zijn krijgsbenden – vele volken met u. 7 Maak u gereed en rust u toe, gij met al de scharen die zich bij u gevoegd hebben; wees gij hun tot een leidsman. 8 Na geruime tijd zult gij een bevel ontvangen; in toekomende jaren zult gij optrekken tegen het land dat zich van de krijg hersteld heeft, (een volk) dat uit het gebied van vele volken bijeengebracht is op de bergen Israëls die tot een blijvende wildernis waren geworden, maar het is uit de volken uitgeleid; allen wonen zij in gerustheid. 9 Dan zult gij optrekken als een opkomend onweer; gij zult zijn als een wolk die de aarde bedekt, gij met al uw krijgsbenden, en vele volken met u. 10 Zo zegt de Here HERE: Te dien dage zullen er plannen in uw hart opkomen; gij zult een boze aanslag beramen, – 11 gij zult zeggen: ik zal optrekken tegen een land van dorpen, een overval plegen op vreedzame lieden, die in gerustheid wonen, allen zonder muur, grendels of poorten – 12 om buit te maken en roof te plegen, om uw hand te keren tegen de weer bewoonde puinhopen en tegen een natie die uit het gebied der volken bijeengebracht is, die have en goed heeft verworven, die op de navel der aarde woont. (NBG Vertaling 1951)

     

    De profeet Ezechiël schildert in dit hoofdstuk een beeld van een teruggekeerd Israël dat in het Beloofde Land in gerustheid woont. Zij hebben zich van hun vele verdedigingsoorlogen hersteld en leven dan in vrede met hun Arabische buren. Vers elf leert dat alle (veiligheidsmuren) muren, grendels en poorten die momenteel het land ontsieren, dan verdwenen zullen zijn. De door de profeet Ezechiël beschreven rust, is echter niet de rust van het Beloofde Messiaanse Vrederijk, maar is de valse rust die de pseudo-Messias, de ruiter op het eerste Apocalyptische paard en zijn handlanger, gebracht heeft. De tweede Apocalyptische ruiter op het rossige paard van Openbaring 6:4, is dan Gog uit het land Magog, uit het verre noorden (ten opzichte van Israël), die met een geweldige legermacht plotseling richting Israël oprukt en hierbij ook het gebied van het nieuwe Oost-Romeinse Rijk binnentrekt. Op de bergen Israël ’s zal Gog van Magog en zijn bondgenoten echter door een ingrijpen van de HERE God verslagen worden. Het Schriftwoord spreekt over een zware aardbeving en over het merkwaardige feit dat het zwaard van de een tegen de ander zal zijn (Ez. 38:18-22). Hagelstenen, vuur en zwavel zal over het leger van Gog en zijn bondgenoten neerdalen. Het resultaat van dit alles is uiteindelijk het kennen van de HERE God door een gelovig overblijfsel van Israël (Ez. 39:22), van die dag af en voortaan. Zo dadelijk hierover meer.

    Ook het land Magog en de kustlanden delen in de vernietiging van de menigten van Gog op de bergen Israël ‘s:

    Ezechiël 39: 6 Ik zal vuur werpen in Magog en onder hen die in gerustheid de kustlanden bewonen; en zij zullen weten, dat Ik de HERE ben.

     

    De kustlanden zijn in de Bijbel de landen tegenover Israël aan de andere zijde van de Middellandse Zee. Zij hebben zich dan (zoals eerder vermeld) verenigd in een unie van vijf leider-staten en hebben aldus het West-Romeinse Rijk hersteld. Zij worden ook in Ezechiël 38:13 vermeld als ‘de handelaars en machtigen van Tarsis’ en vragen stellend aan Gog in verband met diens onverwachte agressie:

    Ezechiël 38:13 Scheba, Dedan, de handelaars en al de machtigen van Tarsis zullen tot u zeggen: Komt gij om buit te maken; hebt gij uw schare bijeengeroepen om roof te plegen, om zilver en goud weg te slepen, om have en goed te bemachtigen, om een grote buit te maken?

     

    In de helft van de zevenjarige oordeelstijd worden de twee getuigen van de HERE God te Jeruzalem door ‘het beest’ gedood. De herstelde religieuze eredienst in Jeruzalem waar de twee getuigen tegen predikten wordt echter ook tegelijkertijd door ‘het beest’ verwijderd.

    Het beest van Openbaring hoofdstuk 13 en 17 heeft in de Bijbel meerdere namen. De bekendste is 'antichrist’ een naam die de apostel Johannes hem in zijn brieven geeft.

     

    In een volgende aflevering gaan we verder met het chronologisch invullen der gebeurtenissen van de zevenjarige oordeelstijd. De rede over de laatste dingen zoals door de Heer Jezus Christus uitgesproken en genoteerd door de evangelist Matteüs geven we dan aandacht.

     

    Met vriendelijke groet,

    Robert De Telder


    Hierna mijn literatuurlijst van eschatologische boeken die ik als naslagwerk gebruik:

    C. I. Scofield, D.D.,1909, Die Neue Scofield Bibel mit Erklärungen.

    Dr. E. W. Bullinger (1837/1913), The Companion Bible Condensed

    Alexander Hislop, THE TWO BABYLONS, 1916

    Clarence Larkin, DISPENSATIONAL TRUTH, 1920

    Klein Haneveld, DE TOEKOMST VAN DE VOLKEN DER AARDE, 1920

    Roeland Klein Haneveld, www kleinhaneveld nl/notities/index.html

    Huib Verweij, DE TERUGKEER VAN JEZUS CHRISTUS, 1978, GRENZEN DER VOLEINDING, 1984, IK BEN DIE IK BEN, 1968, DE BOOM DER KENNIS, 1973

    Huib Verweij & Ds. W. Glashouwer Sr., DE KOMST VAN JEZUS CHRISTUS, 1985

    Dr. F. De Graaff, ALS GODEN STERVEN, 1969, ANNO DOMINI 1000 2000

    Arie Kleijne, JEZUS KOMT, 1989

    B. Reinders Sr., ISRAEL EN HET MESSIAANSE VREDERIJK, 1971

    A. Keizer, De komende reformatie van de eindtijd - wat de kerken niet zien, 1996, De komende dertig jaar, 1997, De almachtige is de vader van alle mensen, 2003,

    Dr. Piet Borst, LIJNEN NAAR DE EINDTIJD, 2004

     

    Aanbevolen website:

    http://www.dekoningkomt.nl/

     

    27-03-2017 om 00:00 geschreven door Robert De Telder  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 4/5 - (3 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    23-03-2017
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Het zeventigste jubeljaar: oktober 1987/september 1988

    Met mijn boek ‘KRONOS’ dat anno 2000 door de uitgeverij Aksent met een oplage van tweeduizend exemplaren werd gepubliceerd, bracht ik aan de hand van de sabbat- en jubeljaartelling van William Whiston (1667/1752 AD), een nieuwe berekening van de regeerperioden van de koningen van Juda en Israël. De geleerde William Whiston was een Engelse theoloog, historicus en wiskundige. Hij is vooral bekend door zijn vertaling van de Joodse Oudheden en andere werken van Flavius Josephus van het Grieks naar het Engels.

    De Jubeljaren, waarvan William Whiston vanuit de Bijbel, de apocriefe Makkabeeënboeken en de werken van Flavius Josephus tien jubeljaren historisch op de tijdsbalk kon duidden, werden door hem als een tijdslijnketting naar het verleden toe gebruikt. Met zijn gegevens werkte ik op millimeterpapier een eerste tijdsbalk af en gebruikte de historische sabbat- en jubeljaren als navigatiepunten om als het ware in de tijd terug te reizen. De regeerperioden van de koningen van Israël en Juda vulde ik op de tijdsbalk opnieuw in met dezelfde historische sabbat- en jubeljaren als navigatiepunten. De val van Samaria valt nu aan de hand van de jubeljaren van Whiston in het jaar 717 v. Chr. De dood van Salomo en de scheuring van het Verenigd Koninkrijk van Israël valt nu in het jaar 967 v. Chr. Dit zijn twee voorbeelden. Het optreden van Jezus Christus in de synagoge van Nazareth, zoals beschreven door de evangelist Lucas in hoofdstuk vier, viel gelijk met het begin van het dertigste jubeljaar van het jaar 27/28 AD.

     

    De verleiding is er bij mij om vanaf 27/28 AD naar de huidige tijd toe te rekenen. Wanneer we de wijze van rekenen van Whiston voor de jubeljaren hanteren, arriveren we in oktober 1987/september 1988 voor het zeventigste jubeljaar, sinds de instelling ervan. Wat was er zo bijzonder aan het jaartal 1987? Het jaartal 1987 maakte deel uit van een ketting van opvallende jaartallen eindigend met een zeven, in de geschiedenis van de Joden en de staat Israël. Zo was het bijvoorbeeld anno 1897 dat het eerste zionistische congres te Bazel in Zwitserland plaatsvond waar Theodor Herzl (1860/1904) bij wijze van spreken de eerste steen legde voor een Joodse staat in het oude land der vaderen. In 1917 veroverden de Britten tijdens de eerste wereldoorlog Jeruzalem op de Turken, gevolgd door de zogenaamde ‘Balfour-declaratie’ waarin de Joden werd toegestaan een thuisland in Palestina op te richten. De verovering van Jeruzalem door de Britten in 1917 sloot vierhonderd jaar Turks/Ottomaans bestuur af. In het jaar 1517 hadden de Ottomanen het gebied van het oude Israël en de stad Jeruzalem op de Arabieren veroverd.

    In 1947 op 29 november stemde de VN met een meerderheid van landen in voor de deling van Palestina in een Joodse en een Arabische staat. De Arabische landen stemden tegen. Een jaar later werd in mei 1948 de staat Israël opgericht. In 1967 veroverden de Israëli’s tijdens de derde verdedigingsoorlog: Judea, Samaria, de Golan-hoogte, Gaza en de Sinaïwoestijn op de geallieerde legers van Syrië, Jordanië en Egypte. In 1977 veranderde de leider van Egypte Sadat van kamp, reisde onverwachts naar Israël en bood zijn vrede aan.

     

     

    Mocht Israël (en met hen de Ekklesia) dan tegen het jaar 1987 aan in verband met de ontwikkeling van het herstel van Israël in het oude land der vaderen, met een ander opmerkelijk voorval rekenen? Misschien met de wederkomst van de Messias? Het was in ieder geval een verwachting die in de evangelische christengemeenschap van de jaren zeventig en tachtig van de vorige eeuw, sterk leefde. Men rekende toen weliswaar niet met de jubeljaren van Whiston maar wel met een periode van veertig jaar vanaf de oprichting van de staat Israël in 1948, en arriveerde aldus in het jaar 1988 voor de mogelijke wederkomst van de Heer Jezus. Een periode van veertig jaar werd als de lengte in tijd van een Bijbelse generatie gezien. Men had dan het geslacht van de Israëlieten in gedachte dat tijdens de veertigjarige periode in de wildernis, na de exodus daar gestorven was. De bestsellers van Hal Lindsey zoals de boeken ‘The late Planet Earth’ maar vooral ‘Counting down the Eighties’, versterkten zeer het gevoel dat de Heer wel eens spoedig zou kunnen terugkeren. Maar zoals we allen weten is dit in 1988 niet gebeurd.

    Tijdens de lange periode sinds 1948, een mensenleven haast, is het nationaal herstelde Israël in de media uitgegroeid van een David naar een Goliath. De nieuwe staat Israël kon nochtans in 1987 nog op heel wat sympathie van de Belgen (ook seculiere) rekenen. De verdedigingsoorlogen van 1949 en 1967 van Israël tegen de Arabische buurlanden, lagen nog niet zo ver achter de rug. In juni 1967 had het jonge Israël op zes dagen tijd een machtige Arabische coalitie van drie legers verslagen, met als resultaat de verovering van Oost-Jeruzalem en de Tempelberg. Het sinds 1949 door Jordanië bezette oostelijke deel van Jeruzalem met zijn heilige plaatsen, werd op één dag veroverd en later werd Jeruzalem tot de ondeelbare hoofdstad van de staat Israël uitgeroepen. Het was een strijd van David tegen Goliath geweest. Gods hand was zichtbaar geweest en de boeken van Hal Lindsey werden toen zelfs als evangelisatiemateriaal gebruikt.

     

    Ik meen echter vandaag dat de periode 1948/1988 een scharniermoment betekende met uiteindelijk als resultaat een uitstel van de (weder)komst van de Messias. Het begin van het zeventigste jubeljaar van okt1987/sep1988 zag overigens ook geen bijzondere gebeurtenis. Integendeel, op zwarte maandag 19 oktober 1987 vond een beurscrash plaats die wereldwijd zware economische gevolgen had. Geen enkele belofte aan een Jubeljaar verbonden, ging toen in vervulling. Korte tijd later begon in Israël de eerste Intifada. Een opstand van de Arabische bevolking tegen het Israëlische militaire bestuur in Gaza, Juda en Samaria. Op 8 december begon de opstand in Gaza die zich daarna naar de Westbank uitbreidde. Wat volgden waren stakingen en demonstraties waarbij de Israëlische soldaten met stenen bekogeld werden. Anderhalf miljoen Arabieren kwamen spontaan in opstand zodat men van een algemene volksopstand kon spreken. Ik schrijf spontaan, omdat de opstand aanvankelijk gebeurde zonder dat de PLO leiding, toen in ballingschap in Tunis sedert 1982, er zeggenschap over had. Wel volgden later gemeenschappelijke communiqués waarbij werd opgeroepen tot gecoördineerde stakingen en demonstraties tot het weigeren van Israëlische belastingen en het plegen van burgerlijk verzet. De opstand zou tot ongeveer 1993 duren, of zo een zes jaar waarna de Oslo-akkoorden gesloten werden.

     

    Ik meen dat er al eerder signalen waren die Israël had moeten opmerken. Zo was er in 1973 de Jom Kippoer oorlog. Op hun heiligste dag van het jaar werden zij door de geallieerde legers van Egypte en Syrië overvallen. Een offensief dat zij konden terugslaan maar niettemin als een schokgolf door Israël ervaren werd. Wat was de reden? Waar bleef de beloofde zegen en bescherming van Boven over de Grote Verzoendag? Een aparte dag toch waarop zij van hun vijanden gevrijwaard hadden moeten zijn.

    Ik veronderstel dat de oorzaak bij hun handelen ligt op de wijze van het afsluiten van de onafhankelijkheidsoorlog van 1948/1949. Dit was een eerste verdedigingsoorlog geweest tegen een Arabische poging hen in zee te drijven. De strijd werd uiteindelijk door Israël gewonnen maar resulteerde in meer dan 711.000 Arabische vluchtelingen (inclusief vrouwen, kinderen en grijsaards) die op de vlucht voor het oorlogsgeweld gingen. Tijdens de eerste vredesconferentie te Lausanne in Zwitserland (27 april tot 12 september 1949) weigerde de jonge staat Israël alle vluchtelingen naar hun huizen en bezittingen te laten terugkeren. De internationale vredesconferentie te Lausanne viel (heel opmerkelijk) haast tussen de twee bloed-manen van 1949, in. Dat jaar deed dit astronomisch fenomeen zich voor op 13 april of 14 Nisan met Pesach en op 7 oktober of 14 Tisjri met Sukkot. Het was het eerste jaar van een tetrade van bloed-manen, want in 1950 herhaalde het astronomisch fenomeen zich. We kunnen vandaag alleen maar raden naar het resultaat indien de staat Israël in de geest van de Thora (Exodus 22:21-24), deze onfortuinlijke mensen naar hun huizen had laten terugkeren. De Arabisch-Palestijnse vluchtelingen van 1949 werden door de Arabische buurlanden ook niet opgenomen, maar in vluchtelingenkampen als ontheemde staatlozen ondergebracht. Ik bedenk tegelijkertijd dat er toen ook een andere vluchtelingenstroom op gang kwam. Een exodus van honderdduizenden Joodse mensen uit de Arabische landen vond spontaan plaats, die richting de nieuwe staat Israël trokken. Deze mensen werden allen in Israël gehuisvest, wat in contrast staat tot de onfortuinlijke gevluchte Palestijnen die in hun gastlanden geen asiel kregen maar in kampen werden ondergebracht.

    Vooral de Gazastrip die tijdens de onafhankelijkheidsoorlog door Egypte bezet en geannexeerd was, werd een uitvalsbasis van de Fedayin of Palestijnse commandogroepen, die raids op Israëlisch grondgebied uitvoerden. Deze plaag werd zo erg dat Israël anno 1956, Frankrijk en Engeland in hun militaire actie tegen Egypte, vervoegde. In 1956 meenden Frankrijk en Engeland hun vergane koloniale invloed over Egypte nog te kunnen uitoefenen nadat Nasser, de toenmalige leider van Egypte, het Suezkanaal genationaliseerd had, door middel van een militaire invasie. Israël werd verleid aan deze actie deel te nemen en bezette voor korte tijd een eerste maal Gaza en de Sinaïwoestijn. Voor een korte periode want de nieuwe grootmacht in de wereld sinds het einde van de tweede wereldoorlog: de VS, eiste en verkreeg de terugtrekking van Britten en Fransen uit de kanaal-zone.

    Indien de staat Israël de Arabische ontheemden van 1948/1949 naar hun huizen had laten terugkeren waren er vermoedelijk in 1956 geen vluchtelingenkampen in Gaza geweest en had Israël zich neutraal in het conflict kunnen opstellen. Vermoedelijk. Ik besef dat het herschrijven van de geschiedenis onmogelijk is.

    Persoonlijk geloof ik nochtans dat de kans reëel was dat indien de gevluchte Arabische bevolking van 1948/1949 naar hun bezittingen in de nieuwe staat Israël had kunnen terugkeren, zij zich net als diegene die toen besloten hadden niet te vluchten, uiteindelijk de verkregen burgerrechten zouden verkozen hebben boven een eventuele verzetsstrijd. Ik herhaal dat het een persoonlijke mening is, op het terrein merk ik nochtans vandaag dat de Arabische bevolking van Israël, binnen de grenzen van 1949, zich positief tot Israëlische staatsburgers ontwikkeld heeft.

    Het is anders gelopen. Het probleem was overigens niet alleen de Arabische ontheemden van 1948, maar ook de haat van de Arabische buurlanden-regimes die geen staat Israël in Palestina wilden aanvaarden. De staat Israël wordt sinds 1948 als een doorn in het Arabisch-Islamietische vlees ervaren, een doorn die verwijderd moet worden. De religie is misschien wel de grootste struikelsteen tot het bekomen van een algemene vredesoplossing. De Bijbel en de Koran zijn twee openbaringen die tegenover elkaar staan. De Bijbel leert een derde herstel van Israël in het oude land der vaderen en de Koran sluit een derde herstel van Israël in Palestina uit. Hierna een citaat dienaangaande uit de Koran naar de vertaling van Professor Dr. J. H. Kramers, 1976, de zeventiende soera:

    17:1 Heilig is Hij Die Zijn dienaar bij nacht voerde van de Heilige Moskee naar de Verre Moskee welker omgeving Wij hebben gezegend, opdat Wij hem enkele Onzer tekenen zouden tonen. Voorwaar, Hij is de Alhorende, de Alziende.

    17:2 Wij gaven Mozes het Boek en maakten het tot een richtsnoer voor de kinderen van Israël, zeggende: "Neemt niemand buiten Mij als Voogd."

    17:3 "O, nageslacht dergenen die Wij met Noach (in de Ark) droegen! Hij was inderdaad een dankbare dienaar."

    17:4 En Wij maakten aan de kinderen van Israël in het Boek bekend: "Voorwaar, tweemaal zult gij op de aarde verderf teweeg brengen en voorzeker zult gij uitermate aanmatigend worden."

    17:5 Toen dan ook de tijd voor de eerste van de twee bedreigingen kwam, zonden Wij Onze dienaren, toegerust met grote macht tegen u uit, die de huizen binnendrongen; dit was een belofte die in vervulling ging.

    17:6 Nadien gaven Wij u macht over hen en Wij hielpen u met rijkdommen en kinderen, en maakten u groter in getal.

    17:7 (Zeggende) "Indien gij goed doet, doet gij goed voor uzelf; en indien gij kwaad doet, is het tegen uzelf. En toen de tijd was gekomen voor de tweede (bedreiging), zonden Wij (andere volkeren) om u met schande te treffen zodat zij de Moskee zouden binnendringen zoals zij er de eerste keer binnen gingen om alles wat zij veroverd hadden te verwoesten."

    17:8 "Het kan zijn dat uw Heer u barmhartigheid zal tonen; doch indien gij terugkeert, zullen Wij ook terugkeren en Wij hebben de hel tot een kerker voor de ongelovigen gemaakt."

     

    Soera 17:4 beschrijft Israël negatief als een aanmatigende verderfbrenger en dat zij dit in hun lange geschiedenis slechts tweemaal vergund werd te zijn. Van een derde herstel is er geen sprake. Het volgende vers vijf beschrijft de vernietiging van de tempel van Salomo in 586 v. Chr. door de Babyloniërs. Het jaartal en de historische context halen we uit de wereldgeschiedenis. Vers zeven van de zeventiende soera beschrijft de vernietiging van de tweede Tempel te Jeruzalem door de hand van de Romeinen onder leiding van Titus in 70 AD. Het is vers acht dat een accepteren van een Joodse staat in Palestina door Islamieten in wezen onmogelijk maakt: “doch indien gij terugkeert , zullen Wij ook terugkeren en Wij hebben de hel tot een kerker voor de ongelovigen gemaakt." Een derde blijvend herstel voor Israël in het oude land der vaderen wordt uitgesloten.

     

     

    Het is tegen deze godsdienstige achtergrond dat alle oorlogen van de Arabische buurlanden sinds 1948 begrepen kunnen worden.

    Een volgende verdedigingsoorlog voor Israël was die van juni 1967. Een Arabische coalitie onder leiding van Nasser bereidde zich voor tot de tweede poging sinds 1948 om Israël van de kaart te vegen en de Joden in zee te drijven. Het draaide anders uit en op zes dagen tijd veroverden de Israëli’s alle Bijbelse gebieden ten westen van de Jordaan, de Sinaïwoestijn incluis. Opnieuw echter was er een vlucht van Arabische mensen voor het oorlogsgeweld. Meer dan driehonderdduizend mensen vervoegden de rangen van de Arabische ontheemden van 1949, in de buurlanden waar ook deze in kampen terechtkwamen.

    Naar mijn mening had de Israëlische regering in 1967 de Westbank moeten annexeren en de Arabische inwoners aldaar burgerrechten geven. Ik herhaal dat het herschrijven van de geschiedenis onmogelijk is. De staat Israël besloot het veroverde gebied als mogelijke pasmunt voor een vredesregeling te gebruiken. Die vrede werd hun echter niet gegund, de Arabische regimes korte tijd later vergaderd in Khartoem, kozen voor de strijd en weigerden een staat Israël in het gebied te erkennen. Het is de geschiedenis ingegaan als de drie nee ’s van Khartoem: geen vrede met Israël, geen erkenning van Israël en geen onderhandelingen met Israël.

    De jaren 1967 en 1968 zag weer een tetrade van bloed-manen die gelijk met de Joodse feesten Pesach en Sukkot vielen op: 24 april en 18 oktober 1967 en op 13 april en 6 oktober 1968. In 1968 was de nieuwe staat Israël exact twintig jaar oud en bereikte hier de volwassenheid. Men was trots op wat bereikt was maar keek weg van de veroorzaakte problemen.

     

    In november 1977 reisde de Egyptische leider Sadat van Egypte, die van kamp had gewisseld, plotseling als een donder bij heldere hemel naar Jeruzalem en bood 'zijn' vrede aan. Een vrede die de staat Israël aanvaarde en in feite een stop voor een mogelijke annexatie van Samaria en Judea betekende. De eerder veroverde Sinaïwoestijn werd na de Camp David-akkoorden in fases aan Egypte teruggegeven en zelfs de nieuw gestichte Joodse stad Jamit aan de beek van Egypte in de Sinaï, werd in 1982 met bulldozers platgewalst, alvorens het gebied terug naar Egypte ging. De Westbank, het Bijbelse Samaria en Judea, zou volgens Sadat autonomie moeten krijgen, uitmondend in zelfbestuur. Een vraag van Sadat waar de Israëlische regeringsleiders positief op ingingen. De PLO wees dit echter af.

    Dit geschiedde slechts tien jaar na de oorlog van 1967 waar het voortbestaan van de staat Israël op het spel stond en men de beschermende hand van God had moeten zien. Sinds 1973 met de Jom Kippoeroorlog waren er vier jaar verlopen. De actie van Sadat was unilateraal genomen en werd door de overige Arabische landen niet gevolgd. Egypte werd van dan af als een paria behandeld en geïsoleerd.

     

    De reden dat het zeventigste jubeljaar in 1987 geen bijzondere zegen zag ligt naar mijn mening in de houding van de leiders van Israël ten overstaan van het in bezit nemen van de Bijbelse gebieden en hun handelen naar de inheemse Arabische bevolking toe. Men is namelijk niet naar een verlaten gebied teruggekeerd en de inheemse Arabische bevolking zijn geen Kanaänieten meer zoals ten tijde van Jozua of Filistijnen zoals ten tijde van Saul en David, maar ditmaal nazaten van Ismaël (Genesis 21:17) op wie ook beloften Gods rusten. Sindsdien is het echter van kwaad naar erger gegaan.

     

    Na de val van de Berlijnse muur in 1989 en vervolgens het einde van de koude oorlog, volgde de conferentie van Madrid in 1991. Onder leiding van Sovjet-Rusland en de VS zaten Israël en al zijn buurlanden aan de onderhandelingstafel. De Palestijnen hadden samen met de Jordaanse delegatie een vertegenwoordiging. De PLO van Arafat zat alsnog geïsoleerd in Tunis. Het was de eerste keer in de geschiedenis sinds 1948 dat alle partijen aan één tafel zaten. Dit laatste was dan wel het enige resultaat van de vergadering, naast het feit dat de Palestijnse afvaardiging akkoord ging om over een autonomie van de bezette gebieden met Israël verder te onderhandelen. Een tweede ronde is er niet gekomen. Hetzelfde jaar verdween de Sovjet-Unie om plaats te maken voor een soort Gemenebest van landen met Rusland als leider.

    Wat volgde waren de Oslo-onderhandelingen waar Israël onder begeleiding van de VS, tot een akkoord met de PLO kwam. Het akkoord voorzag in autonome gebieden voor de Arabieren in Gaza, Samaria en Judea en dit volgens etappes. Wat de Israëlische premier Rabin in gang zette heeft hij niet kunnen beëindigen. De man werd in het openbaar in Israël vanwege zijn vredespolitiek vermoord. Zijn opvolgers waren minder bereid tot het opgeven van land zonder een allesomvattend akkoord.

     

    Met 11 september 2001 of het bekende Amerikaanse 09.11 ‘nine eleven’, ontbrandde de ‘War on Terror’ van de VS tegen Al Qayda en deze strijd kreeg alle aandacht. De druk op Israël van de VS om tot een vergelijk met de Palestijnen te komen werd minder. In december 2007 pas volgde opnieuw een poging tot het bekomen van vrede voor het Midden-Oosten. In Annapolis, Maryland, aan de oostkust van de VS vond een megaconferentie plaats met 49 verschillende delegaties, allemaal hoofdrolspelers op het terrein. Belangrijkste landen van buiten het gebied waren de EU, Rusland, China en India. Iran was niet uitgenodigd noch Hamas dat Gaza controleert. Maar ook Annapolis leverde geen algemene vredesregeling op. De volgende VS-administratie was die van Obama die gedurende acht jaar tot 2016 het presidentschap over de VS zou uitoefenen. De ‘War on Terror’ werd voortgezet en tegelijkertijd pogingen ondernomen zodat de staat Israël tot een vredesregeling met de Palestijnse autoriteit zou komen. Het voorstel van Obama was om via een landswap van gebied langs de grens van 1949, tot een vredesoplossing te komen met nieuwe grenzen zodat twee staten, een Joodse en een Arabische tot stand zouden kunnen komen. Een algemene vredesconferentie is er tijdens de Obama-administratie niet gekomen. De hoofdreden was dat geen van beide partijen tot concessies bereid waren. Een onoplosbaar probleem bleef vooral de sinds 1967 eengemaakte hoofdstad van Israël: Jeruzalem. De Palestijnen eisen de oostelijke helft van de stad als hoofdstad op, met de grenzen volgens de demarcatielijn van 1949 toen het Jordaanse leger Jeruzalem binnenrukte en annexeerde. Een eis die voor Israël onbespreekbaar is.

    Een andere reden was de algemene toestand in het Midden-Oosten met een aanslepende burgeroorlog in Syrië en een nieuw regime in Bagdad-Irak dat moeizaam zijn soevereiniteit over haar grondgebied dient te herstellen. Met het aantreden van de nieuw verkozen president Trump in 2017 lijkt het dat voorlopig alle druk op Israël weg is tot opgeven van land in Samaria en Judea in ruil voor een algemene vrede met de Palestijnse autoriteit. Gaza werd in 2005 door de Israëli ’s volledig ontruimd, ook de nederzettingen. In de nasleep van de Israëlische terugtrekking brak er een bloedige burgeroorlog in Gaza uit waarbij Hamas het won van Fatah en daarna een rakettenplaag richting Israël opstartte.

     

    De door velen naar uitgekeken tetrade van bloed-manen in de jaren 2014/2015 waar de Joodse feesten Pesach en Sukkot mee gelijk vielen (Pesach 15 april en Sukkot 8 oktober 2014, Pesach 4 april en Sukkot 28 september 2015) zag geen bijzondere gebeurtenis plaatsvinden. Tenzij dan de onoplosbaarheid van het conflict tussen Arabieren en Joden.

    Dat de bloed-manen van 2014/2015 geen bijzondere gebeurtenis zag plaatsvinden, toont volgens mij aan dat er inderdaad een scharniermoment van uitstel sinds de periode 1947/1967 heeft plaatsgevonden.

     

    Over zulk een scharniermoment van uitstel in de geschiedenis van het oude Israël hebben we een voorbeeld in het Oude Testament. In het tweede jaar na de exodus trokken de Israëlieten onder leiding van Mozes, van de berg Gods op naar het Beloofde Land. Twaalf verspieders werden daarna aan de grens uitgezonden. Dit is een geschiedenis die algemeen bekend is. De twaalf verspieders verkennen gedurende veertig dagen het land, komen terug met druiventrossen die ze amper kunnen dragen, bevestigen dat het een land van melk en honing is, kortom een vruchtbaar land van overvloed. Maar tien van de twaalf verspieders overtuigen het volk dat het land onneembaar is vanwege de sterkte van de inwoners. Met zekerheid zouden zij ten onder gaan moesten ze trachten het land in te nemen. Het zijn alleen Jozua en Kaleb die geloof hebben en het land willen binnentrekken. Het volk echter laat zich overtuigen door de tien ongehoorzame verspieders en weigert binnen te trekken. Het resultaat is dat alle volwassenen van twintig jaar en daarboven gedoemd worden in de woestijn aan de rand van het Beloofde Land te verblijven, tot zij daar allen gestorven zijn (Numeri 14:28-35). De nieuwe generatie zou samen met Jozua en Kaleb, achtendertig jaar later in 1443 v. Chr., het Beloofde Land binnentrekken.

     

    Tegelijkertijd betekende de ongehoorzaamheid van de Israëlieten een uitstel van oordeel over de Amorieten en de andere bewoners van het land Kanaän. De maat van hun zonde was nochtans vol.

    Genesis 15:13 Toen zeide Hij tot Abram: Weet voorzeker, dat uw zaad vreemd zal zijn in een land, dat het hunne niet is, en zij zullen hen dienen, en zij zullen hen verdrukken vierhonderd jaren. 14 Doch Ik zal het volk ook rechten, hetwelk zij zullen dienen; en daarna zullen zij uittrekken met grote have. 15 En gij zult tot uw vaderen gaan met vrede; gij zult in goeden ouderdom begraven worden. 16 En het vierde geslacht zal herwaarts wederkeren; want de ongerechtigheid der Amorieten is tot nog toe niet volkomen. 17 En het geschiedde, dat de zon onderging en het duister werd, en ziet, daar was een rokende oven en vurige fakkel, die tussen die stukken doorging. 18 Ten zelfden dage maakte de HEERE een verbond met Abram, zeggende: Aan uw zaad heb Ik dit land gegeven, van de rivier van Egypte af, tot aan die grote rivier, de rivier Frath: 19 Den Keniet, en den Keniziet, en den Kadmoniet, 20 En den Hethiet, en den Fereziet, en de Refaieten, 21 En den Amoriet, en den Kanaäniet, en den Girgaziet, en den Jebusiet.

     

    De tijd was in 1482 v. Chr. rijp voor hun verwijdering uit het land, maar als een gevolg van Israëls ongeloof kregen zij achtendertig jaar respijt, uitstel van executie. Mozes behoorde tot het vierde geslacht. Hij ging terug tot op Levi, een van de twaalf zonen van Jakob/Israël.

    Misschien kunnen we in het licht van deze geschiedenis de lijn doortrekken naar het moderne Israël en de Arabische buurlanden. Wel wil ik nogmaals opmerken dat de Arabieren vandaag geen Amorieten of Amalekieten zijn, maar ook Semieten die in de lijn van de aartsvader Sem hun oorsprong terugvinden. Op hen rusten uiteindelijk ook beloften van herstel in het komende Messiaanse Vrederijk. Zij zijn wel sinds de dagen van Ismaël tegenstanders van Israël en betwisten het recht op het Beloofde Land. Zie TIJD en TIJDEN, 2015, hoofdstuk: De Assyriërs en Abraham, blz. 47-58.

     

    Wordt vervolgd…

     

    Met vriendelijke groet,

    Robert De Telder

     

    Recente publicaties van Robert De Telder

     

    EXODUS, 2016, zie link: http://www.bravenewbooks.nl/books/102331

     

    De Zonaanbidder, 2016, zie link: http://www.bravenewbooks.nl/books/87999

     

     

    TIJD en TIJDEN, 2015, Zie link: http://boekscout.nl/shop/ViewProduct.aspx?bookId=5579

     

    De Assyriologie herzien, 2012, zie link: http://www.bravenewbooks.nl/books/76234

     

    De Tweede Wereldoorlog door de ogen van een neutrale Belg, 2007, zie link: http://www.bravenewbooks.nl/books/69343

    23-03-2017 om 09:20 geschreven door Robert De Telder  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 5/5 - (2 Stemmen)
    >> Reageer (1)
    20-03-2017
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De Bijbelse farao SISAK

    2 Kronieken 12:1 Het geschiedde nu, als Rehabeam het koninkrijk bevestigd had, en hij sterk geworden was, dat hij de wet des HEEREN verliet, en gans Israël met hem. 2 Daarom geschiedde het, in het vijfde jaar van den koning Rehabeam, dat Sisak, de koning van Egypte, tegen Jeruzalem optoog (want zij hadden overtreden tegen den HEERE), 3 Met duizend en tweehonderd wagenen, en met zestig duizend ruiteren; en des volks was geen getal, dat met hem kwam uit Egypte, Libyers, Suchieten en Moren; 4 En hij nam de vaste steden in, die Juda had, en hij kwam tot Jeruzalem toe. 5 Toen kwam Semaja, de profeet, tot Rehabeam en de oversten van Juda, die te Jeruzalem verzameld waren, uit oorzaak van Sisak, en hij zeide tot hen: Alzo zegt de HEERE: Gij hebt Mij verlaten, daarom heb Ik u ook verlaten in de hand van Sisak. 6 Toen verootmoedigden zich de oversten van Israël en de koning, en zij zeiden: De HEERE is rechtvaardig. 7 Als nu de HEERE zag, dat zij zich verootmoedigden, geschiedde het woord des HEEREN tot Semaja, zeggende: Zij hebben zich verootmoedigd, Ik zal hen niet verderven; maar Ik zal hun in kort ontkoming geven, dat Mijn grimmigheid over Jeruzalem door de hand van Sisak niet zal uitgegoten worden. 8 Doch zij zullen hem tot knechten zijn, opdat zij onderkennen Mijn dienst, en den dienst van de koninkrijken der landen. 9 Zo toog Sisak, de koning van Egypte, op tegen Jeruzalem; en hij nam de schatten van het huis des HEEREN en de schatten van het huis des konings weg; hij nam alles weg; hij nam ook al de gouden schilden weg, die Salomo gemaakt had. 10 En de koning Rehabeam maakte, in plaats van die, koperen schilden; en hij beval die onder de hand van de oversten der trawanten, die de deur van het huis des konings bewaarden. (Statenvertaling)

     

    De naam Sisak is een Bijbels-Hebreeuwse naam die de Kroniekschrijver aan de farao van Egypte gaf, die in het vijfde regeringsjaar van koning Rehabeam, Juda binnenrukte en de Tempel en het paleis van Salomo te Jeruzalem plunderde. Volgens de Joodse Seder Olam-overlevering betekende de naam Sisak: verlangen of begeren. Sisak rukte volgens de overlevering tegen Jeruzalem op omdat hij de ivoren troon van Salomo begeerde. De troon van Salomo nam Sisak ook daadwerkelijk naar Egypte als buit mee. Indien deze Joodse overlevering correct is heeft het geen zin om de identificatie van de Bijbelse naam Sisak of Shishak op basis van linguïstische gronden met Egyptische namen te zoeken. De Hebreeuwse naam Sisak is namelijk een scheldnaam en geen eigennaam. 

    De orthodoxe egyptologen hebben nochtans sinds het ontcijferen van de hiërogliefen de identificatie met de Libiër Sjosjenq I van de tweeëntwintigste dynastie gezocht, op basis van linguïstische gelijkenissen. Ook baseerden zij zich op de bewaarde tempelmuren-reliëfs in Egypte waar een veldtocht van Sjosjenq naar Kanaän beschreven staat. Bij nader onderzoek blijkt echter dat de naam Jeruzalem op de lijst van veroverde steden niet voorkomt, en de beschreven campagne hoofdzakelijk noordelijk van Juda uitgevoerd werd. Het leger van Sisak dat in de Bijbel beschreven wordt telde 1.200 strijdwagens en 60.000 ruiters wat een strijdmacht was die geen enkele Libische farao ooit op de been bracht. Sjosjenq I en Sisak zijn dus wel degelijk twee verschillende personen met een tijdsverschil van ongeveer twee eeuwen op de tijdsbalk.

    Dat de Libische dynastie met Sjosjenq I als onderdeel van de Aton-farao’s in de achtste eeuw v. Chr. thuishoort, heb ik in mijn boek De Zonaanbidder, 2015, blz. 167-172, aangetoond.

     

    Onder revisionisten van de geschiedenis van de oudheid bestaat er geen overeenkomst betreffende de identificatie van de Bijbelse farao Sisak met een naam uit de Egyptische koningslijsten.

    Dr. Immanuël Velikovsky (1895/1979) identificeerde (naar mijn mening overtuigend) Sisak met farao Thothmosis III van de achttiende dynastie.

     

     

    Volgens zijn revisie verhuist de achttiende dynastie van de vijftiende eeuw v. Chr. op de tijdsbalk, naar de tiende eeuw v. Chr. Dit is een identificatie en plaatsing op de tijdsbalk die ik in mijn boek TIJD en TIJDEN, 2015, volgde maar dan gerangschikt binnen het Bijbels-historische kader van de koningen van Juda en Israël op basis van de sabbat- en jubeljaren.

     

     

    Ook de geleerde Dr. Donovan A. Courville (1901/1996), in zijn opus magnum ‘The Exodus Problem and its Ramifications, 1971, die een herziening van de plaatsing van de Egyptische dynastieën op de tijdsbalk uitwerkte, volgde wat de achttiende dynastie betreft, de eerdere identificatie van Velikovsky van Sisak met farao Thothmosis III.

     

    De Evangelische Omroep volgde aanvankelijk de identificatie van Sisak met Thothmosis III in haar prachtig gedocumenteerde uitgave van 1982: het ontstaan van Israël – de geschiedenis van het Oude Testament, blz. 152, en gaf uitgebreid aandacht aan het studiewerk van Dr. I. Velikovsky.

     

    Maar toen kwam de egyptoloog David Rohl met zijn reconstructie van de regeerperioden van de farao’s op de tijdsbalk, en de E.O. ruilde Velikovsky in voor Rohl. In 1995 zond de E.O. de videoreeks op televisie uit: FARAO’S EN DE BIJBEL. Dit was een bewerking van de driedelige TV serie: Pharaohs and Kings: A Biblical Quest, vertoond op Channel 5 in het Verenigd Koninkrijk. De egyptoloog David Rohl lanceerde hier een nieuwe chronologie waarbij Ramses II met de Bijbelse Sisak geïdentificeerd wordt en brak volledig met het werk van Velikovsky. David Rohl noemt zichzelf een agnost, maar beschouwt niettemin de grote lijnen van de Bijbelse geschiedschrijving als historisch correct, (zolang zij niet worden tegengesproken). In zijn bestseller ‘A TEST OF TIME, Chapter Eleven, Navigating by the Stars. The Ugarit Solar Eclipse’, verbindt hij de regeerperiode van farao Amonhotep IV en met name diens twaalfde regeringsjaar met een genoteerde zonsverduistering over Oegarit. Het jaar 1012 v. Chr. werd zodoende zijn ankerjaar en vertrekpunt op de tijdsbalk ter rangschikking van de overige farao ’s van de achttiende dynastie, gevolgd door de negentiende dynastie. Het is farao Ramses II van de negentiende dynastie die volgens David Rohl te identificeren is met de Bijbelse Sisak. Rohl maakt de identificatie van Ramses II met SISAK onder andere ook via een linguïstische overeenkomst met de afkorting van Ramses II’ naam: SYSW.

    Rohl ’s tijdsconstructie maakt echter van zowel Saul als David tijdgenoten van farao Amonhotep IV van de achttiende dynastie, en ondergeschikt aan hem. Op basis van het eerder geciteerde Bijbelgedeelte uit 2 Kronieken 12:8 staat deze constructie haaks op wat de Bijbel over deze epoque leert. Saul, David en Salomo waren onafhankelijke vorsten en geen knechten of vazallen van farao, dat maakt 2 Kronieken 12:8 zondermeer duidelijk. Het is pas na de dood van Salomo tijdens het koningschap van Rehabeam dat zij vazallen van Egypte zouden worden. Dit is een belangrijk detail en bepaalt of een onderzoeker de Bijbel als gezaghebbend bestudeert en gebruikt, of niet. David Rohl negeert het Bijbelgedeelte 2 Kronieken 12:8 schaamteloos omdat het niet in zijn reconstructie past.

    Over de constructie van Rohl schreef ik eerder al op dit blog een reactie. Zie het artikel van 12.09.2016: Hoelang heersten de Hyksos over Egypte? Zie link: http://www.bloggen.be/robertdetelder/archief.php?startdatum=1473631200&stopdatum=1474236000

     

     

    Het bewijsmateriaal dat Velikovsky levert ter identificatie van Sisak met Thothmosis III komt uit primaire bron en is aldus overtuigend. Farao Thothmosis III heeft namelijk zijn meegebrachte buit uit Jeruzalem laten afbeelden op zijn tempelmuren te Karnak in Egypte. De geroofde voorwerpen uit de tempel te Jeruzalem en uit het paleis van Salomo kunnen alle op de reliëfs van de tempelmuur te Karnak teruggevonden worden. De afbeelding bovenaan komt uit het boek ‘Eeuwen in Chaos’ van Dr. I. Velikovsky en geeft voor elk voorwerp een nummer met verklaring. De vaten bijvoorbeeld op de zesde rij zijn de sprengbekkens zoals vermeld in het Bijbelboek 2 Kronieken 4:8. De in het daaropvolgende vers genoemde met koper overtrokken deuren kan men rechts op de tiende rij vinden: het getal-symbool vermeldt 33 exemplaren. Op de derde rij, boven in het midden, zijn een viertal kandelaars met lampen goed te herkennen ( 2 Kronieken 4:20) De meest rechte kandelaar heeft drie lampen links en drie lampen rechts (zie Exodus 25:35 en 37:21), de andere drie hebben aan iedere kant acht lampen. De versieringen met aan dieren en/of planten ontleende motieven komen overeen met diegene die in 1 Koningen hoofdstuk 7 vermeld worden. Verder zijn al deze religieuze voorwerpen op een merkwaardige manier beeld-loos. Zeer opvallend ook is het ontbreken van afgodsbeelden. Ook erotische symbolen die bij heidense godsdiensten van deze tijd gebruikelijk zijn, vindt men niet op de tempelmuur van Thothmosis III te Karnak afgebeeld. En heel opmerkelijk is het correcte getal van het aantal gouden schilden dat farao Sisak alias Thothmosis III uit het Huis van Salomo, het huis van het Woud van de Libanon roofde: driehonderd (zie 2 Kronieken 9:15). Dit getal vindt men ook op de tempelmuur te Karnak in Egypte terug.

    Over Salomo ’s huis: woud van de Libanon, schreef ik eerder op dit blog een artikel op 09.03.2015, zie link: http://www.bloggen.be/robertdetelder/archief.php?startdatum=1425855600&stopdatum=1426460400

     

    Alhoewel het baanbrekende studiewerk van Dr. Immanuël Velikovsky dikwijls doodgezwegen en/of verguisd wordt, blijft zijn bewijslast wat de identificatie van Sisak met Thothmosis III betreft rotsvast overeind. Men kan op onderdelen van Velikovsky ’s werk van mening verschillen of afwijzen maar niet heel zijn werk. Ik gebruik zijn boek ‘Ages in Chaos’ uit 1952 nog regelmatig als naslagwerk. Ik ben zelfs de gelukkige bezitter van een eerste druk-exemplaar dat ik in Antwerpen in een antiquariaat op de kop kon tikken. Het is blijkbaar alleen in zulke gespecialiseerde boekhandels dat men de werken van Velikovsky nog kan vinden, het resultaat van een geestelijke moord op een autodidactische onderzoeker en auteur die in wezen het startschot tot het revisionisme van de geschiedenis van de oudheid heeft gegeven, en wiens startblokken de ‘verguizers’ gebruiken.

     

    In mijn boek ‘TIJD en TIJDEN, 2015, hoofdstuk: Prinses Ano, de Egyptische vrouw van Jerobeam I, blz. 217-219, geef ik aandacht aan een bijzonder onderdeel van Velikovsky ’s studie. In zijn boek ‘Eeuwen in Chaos’ (Ages in Chaos), hoofdstuk vier, verwijst Velikovsky naar de Egyptische prinses Ano van de achttiende dynastie en een vaas met haar naam erop die in het Metropolitan Museum of Art in New York bewaard wordt. Velikovsky vestigt de aandacht op het feit dat de naam identiek is met de naam die de Septuagintvertaling van de Bijbel voor de vrouw van Jerobeam, de eerste koning van het tienstammenrijk en rivaal van Rehabeam, opgeeft. Velikovsky verwijst daarbij in de voetnoten van zijn studie naar het Egyptische kunstvoorwerp met opslagcode: 10.130.1003 van het Metropolitan Museum of Art in New York. Ik surfte na het lezen van het hoofdstuk op het internet naar het Metropolitan Museum of Art, tikte het code nummer in en tot mijn verrassing kwam, via de informatie uit een uitgave van een boek van ten slotte vijfenzestig jaar terug, het kunstvoorwerp op het beeldscherm tevoorschijn, zie link: http://www.metmuseum.org/art/collection/search/543952

    Het fascinerende is dat deze vaas en prinses tot de Egyptische achttiende dynastie behoren en farao Thothmosis III alias Sisak met Salomo en Rehabeam verbindt.

    Hierna het betreffende Bijbelcitaat van het Grieks naar het Engels vertaald:

    Septuagint III Kings 12:24

    And there was a man of mount Ephraim, a servant to Solomon, and his name was Jeroboam: and the name of his mother was Sarira, a harlot: and Solomon made him head of the levies of the house of Joseph: and he built for Solomon Sarira in mount Ephraim; and he had three hundred chariots of horses: he built the citadel with the levies of the house of Ephraim; he fortified the city of David, and aspired to the kingdom, And Solomon sought to kill him; and he was afraid, and escaped to Susakim king of Egypt, and was with him until Solomon died….

     

    … And Jeroboam heard in Egypt that Solomon was dead: and he spoke in the ears of Susakim king of Egypt, saying, Let me go, and I will depart into my land: and Susakim said to him, Ask and request, and I will grant it thee. And Susakim gave to Jeroboam Ano the eldest sister of Thekemina his wife: she was great among the daughters of the king, and she bore to Jerobaom Abia his son: and Jeroboam said to Susakim, Let me indeed go, and I will depart.

     

     

    Onze huidige Bijbelvertalingen (1 Koningen 11:40) zijn gebaseerd op de Masoretische tekst en geven geen verwijzing naar het tweede gedeelte uit de Septuagint zoals hiervoor geciteerd. Volgens mijn mening kan het niet anders dan dat de Septuagint vertalers van de Hebreeuwse Bijbel in de derde eeuw v. Chr. in Egypte, historisch genoteerde bijzonderheden kenden en dit aan de Bijbelvertaling hebben toegevoegd. Zij hadden hoogstwaarschijnlijk toegang tot dezelfde bronnen die Manetho de Egyptische historicus, enkele jaren later ten tijde van koning Ptolemeüs III zou gebruiken voor de samenstelling van zijn Egyptische geschiedenis (zie Flavius Josephus, Tegen de Grieken Boek I, 73). Een werk dat samen met andere kostbare boeken definitief verloren ging bij de laatste brand van de bibliotheek van Alexandrië in 642 AD het jaar dat Arabische moslims Egypte onder de voet liepen.

     

    Wordt vervolgd…

     

    Met vriendelijke groet,

    Robert De Telder

     

    Recente publicaties van Robert De Telder

     

    EXODUS, 2016, zie link: http://www.bravenewbooks.nl/books/102331

     

    De Zonaanbidder, 2016, zie link: http://www.bravenewbooks.nl/books/87999

     

    TIJD en TIJDEN, 2015, Zie link: http://boekscout.nl/shop/ViewProduct.aspx?bookId=5579

     

    De Assyriologie herzien, 2012, zie link: http://www.bravenewbooks.nl/books/76234

     

    De Tweede Wereldoorlog door de ogen van een neutrale Belg, 2007, zie link: http://www.bravenewbooks.nl/books/69343

    20-03-2017 om 00:00 geschreven door Robert De Telder  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 5/5 - (5 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    13-03-2017
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De zondvloed van Deucalion

    De zondvloed van Deucalion behoort tot de zondvloedverhalen uit de Griekse mythologie en wordt ook al eens in verband met de Bijbelse Genesiszondvloed gebracht. Nu vermeldt de Egyptische historicus Manetho echter dat de overstroming van Deucalion plaatsvond tijdens het bewind van de zesde farao uit de achttiende dynastie, en het is op basis van deze informatie dat ik dit artikel wil uitwerken. Mijn bedoeling is de meganatuurcatastrofe die ten tijde van Deucalion de oude wereld trof, door middel van de cyclus van meganatuurcatastrofes (ongeveer) op de tijdsbalk vast te leggen. Van belang is de juiste ankerpunten op de tijdsbalk te vinden, ter navigatie naar het rampjaar ten tijde van de zesde farao van de achttiende dynastie.

     

     

    In vorige afleveringen bracht ik de cyclus van meganatuurcatastrofes van de wetenschappers Patten, Hatch en Steinhauer (The Long Day of Joshua and Six Other Catastrophes, 1973) onder de aandacht. Het is in de cyclus van deze rampen, dat de beschreven zondvloed van Deucalion geplaatst moet worden. In een cyclus van 54 jaar en zes maanden werd planeet aarde in de oudheid vanaf de vierentwintigste eeuw tot aan de achtste eeuw v. Chr. getroffen. Daarna kwam volgens de theorie ons zonnestelsel tot rust.

    Belangrijke al eerder bekomen jaartallen voor historisch-genoteerde meganatuurcatastrofes maken dat we de zondvloed van Deucalion vrij goed kunnen dateren. In mijn boek TIJD en TIJDEN, 2015, hoofdstuk: de opgerichte steen van Samuël te Eben Haëzer, blz. 169-175, dateerde ik de meganatuurcatastrofe ten tijde van de profeet Samuël exact voor de maand oktober van het jaar 1103 v. Chr. Dit is een jaartal dat in de cyclus van 54 jaar en zes maanden voor meganatuurcatastrofes past. Vanaf het ankerjaar 776 v. Chr. gerekend arriveert men namelijk in 1103 v. Chr. voor de vanuit de Bijbelse chronologie gedateerde overwinning op de Filistijnen. Op mijn tijdsbalk blijkt dat het bekomen jaartal 1103 v. Chr., het einde van de veertigjarige verdrukking van de Israëlieten door de Filistijnen betekende. Dit is geen toeval uiteraard en is een aanwijzing vanuit de verkregen chronologie van de Bijbel dat er een cyclus van meganatuurcatastrofes in de oudheid, aan de hand was.

    1 Samuël 7:9 En toen Samuël voor Israël tot de HERE riep, antwoordde de HERE hem. 10 Terwijl Samuël bezig was het brandoffer te brengen, rukten de Filistijnen op ten strijde tegen Israël, maar de HERE deed te dien dage machtig de donder rollen over de Filistijnen en bracht hen in verwarring, zodat zij tegen Israël de nederlaag leden. 11 De mannen van Israël trokken toen uit Mispa, vervolgden de Filistijnen en versloegen hen tot beneden Bet-Kar. 12 En Samuël nam een steen en stelde die op tussen Mispa en Sen; hij gaf hem de naam Eben-Haëzer, en zeide: Tot hiertoe heeft ons de HERE geholpen. 13 Zo werden de Filistijnen vernederd en drongen het gebied van Israël niet meer binnen. (NBG Vertaling 1951)

     

     

    De onderzoekers Donald W. Patten, Ronald R. Hatch and Loren C. Steinhauer stellen dat de steen die de naam Eben-Haëzer kreeg, een meteoriet was: “in all likelihood a Mars-asteroid, once a part of the fragmented planet, Electra.”

    “The ‘stone of power’ was a large impressive meteorite, and it was selected, appropriately enough, for an historical monument.” (The Long Day of Joshua and Six Other Catastrophes, 1973, Chapter VI, Catastrophes of the Davidic Era, The Samuelic Catastrophe)

    Ook de oudheidhistoricus Flavius Josephus beschrijft de geschiedenis van de steen Eben-Haëzer (Joodse Oudheden, Boek VI,ii.2.

     

    Vierenvijftig jaar en zes maanden later in april 1049 v. Chr. werd de oude wereld en vooral Egypte, opnieuw door een catastrofe van kosmische oorsprong getroffen. Zie het artikel op dit blog van 18.10.2016: voorjaar 1049 v. Chr.: de verdrijving van de Hyksos/Amalekieten uit Egypte en de notering van een meganatuurcatastrofe. Zie link: http://www.bloggen.be/robertdetelder/archief.php?startdatum=1476655200&stopdatum=1477260000

     

    In het hierboven geciteerde artikel verwijs ik naar mijn boek TIJD en TIJDEN, 2016, blz. 197-203 en blz. 220-223, waarin ik de regeerperiode van farao Thothmosis III/Misphragmuthosis/Mencheperre, op de tijdsbalk op basis van de Bijbelse chronologie, verankerd heb.

     

    Misphragmuthosis of beter bekend als Mencheperre of Thothmosis III was de zesde farao van de achttiende dynastie van Manetho. Alleen de kopieerder van Manetho: Africanus, vermeldt laconiek bij zijn regeerperiode voor Misphragmuthosis dat in zijn tijd de vloed van Deucalion plaatsvond. De andere kopieerders van Manetho: Eusebius en Josephus, zwijgen over de vloed. Africanus geeft verder geen chronologische indicatie wanneer juist de ramp Egypte trof.

    Uitgaande van een aangetoonde cyclus van meganatuurcatastrofes zijn we in staat (ongeveer) een jaartal aan de vloed van Deucalion ten tijde van Misphragmuthosis te geven.

     

    Gerekend vanaf oktober 1103 v. Chr. en vervolgens vanaf april 1049 v. Chr. met tijdschijven van telkens 54 jaar en zes maanden arriveren we in april 941 v. Chr. tegen het einde aan van de regeerperiode van Thothmosis III/Misphragmuthosis in diens vijfenveertigste regeringsjaar. Dit jaartal staat of valt uiteraard indien er geen afwijkingen in de cyclus van rampen voorkomen.

     

    De nasleep van de meganatuurcatastrofe betekende een verzwakking van de macht van Thothmosis III over de regio, want daarna vinden we geen genoteerde veldtochten meer terug (Sir Alan Gardiner, Egypt of the Pharaohs, 1961, Book II, VIII, The Theban Supremacy, page 197).

    Na de grote vloed van Deucalion volgde in 933 v. Chr. de invasie van het geruïneerde Egypte door de Bijbelse farao Zera de Ethiopiër. Over de Ethiopische invasie en bezetting van Egypte en de ontstane tussenperiode in de achttiende dynastie, schreef ik in TIJD en TIJDEN, 2015, blz. 229-232, een hoofdstuk.

     

     

    Op het bijgevoegde schema merken we dat het jaar 941 v. Chr. tijdens de regeerperiode van Asa van Juda viel, en tijdens de regeerperiode van Baesa van het tienstammenrijk. De Bijbel zwijgt tijdens deze periode over buitensporig natuurgeweld. Ik neem aan dat in het bijzonder de Grieken en de Egyptenaren dat jaar getroffen werden en het gebied van Israël grotendeels verschoond bleef.

     

    De volgende verstoring aan de hemel in de cyclus van meganatuurcatastrofes van kosmische oorsprong, zou Israël wel treffen. Dit fenomeen staat beschreven in het Bijbelboek 1 Koningen hoofdstuk 18 waar de profeet Elia getuige is van hemels (astronomisch) vuur dat zijn slachtoffer op het altaar van twaalf stenen op de berg Karmel, volledig verteerde, stenen en al. Het kosmisch verband met deze beschreven gebeurtenis wordt door de wetenschappers Patten, Hatch en Steinhauer in hun boek: The Long Day of Joshua and Six Other Catastrophes, 1973, Page 153-159, uitvoerig beschreven. Hun datering van de catastrofe gebeurde echter aan de hand van Thiele ’s jaartallen voor Achab van Israël en zit er als een gevolg enkele jaren naast. De plaatsing van de regeerperiode van koning Achab van Israël op de tijdsbalk aan de hand van de sabbat- en jubeljaren, heb ik al eerder op dit blog behandeld. Zie het artikel van 08.12.2015: Kroniek van koning Achab van Israël, zie link: http://www.bloggen.be/robertdetelder/archief.php?startdatum=1449442800&stopdatum=1450047600

     

    Het fenomeen van het vuur des HEEREN (1 Kon.18:38) zit op de tijdsbalk chronologisch verankerd met het jaar 893 v. Chr. Wanneer we vanaf dit ankerjaar 54 jaar en zes maanden terug in de tijd rekenen is het resultaat: 947 v. Chr., of een verschil van zes jaar met het eerdere resultaat: 941 v. Chr., wanneer gerekend vanaf 1103/1049 v. Chr. Er heeft zich aldus een aantoonbare afwijking voorgedaan in de cyclus van meganatuurcatastrofes.

    De in de Griekse mythologie overgeleverde geschiedenis van de zondvloed van Deucalion door Manetho, ten tijde van de zesde farao van de achttiende dynastie: Misphragmuthosis, plaatsen we aldus op de tijdsbalk tussen de jaren 947 v. Chr. en 941 v. Chr. met een speling van zes jaar en een vraagteken erbij.

     

     

    Ik besef dat het aanvaarden van een cyclus van meganatuurcatastrofes van kosmische oorsprong in de oudheid, voor menigeen moeilijk is. Men kan de schouders ophalen voor een theorie die ontwikkeld en gebaseerd is op Mythisch-historische overleveringen en niet op astrofysische waarneming. Het lijkt dan ook fantastisch wanneer men bedenkt dat het zonnestelsel dat in de huidige tijd als een klokwerk loopt, ooit tot slechts 2700 jaar terug de tijd in, in beroering was.

    Het boek ‘Werelden in botsing’ van Dr. I. Velikovsky las ik de eerste maal in 1975. De kosmologische aspecten waren voor mij toen een vrij moeilijke materie, een materie die ik niet onmiddellijk vanuit mijn opleiding en vorming kon toetsen. De motivatie van Velikovsky voor zijn studie en publicaties was echter de Bijbel, een Boek dat hij als seculiere Jood als een historisch Boek benaderde. De Exodus uit Egypte van de Israëlieten was voor hem een historisch feit en de tien plagen gevolgd door het scheuren van de Rode Zee verklaarde hij vanuit de kosmologie. Ik stond aldus open voor de voor mij nieuwe theorieën, die hij bracht.

    Op 21 februari 1991 was ik uitgenodigd in Hilversum in het programma van Feike ter Velde; Mag ik eens met je praten, (https://teleblik.nl/media/5424617), en in het vervolg van dit gebeuren mocht ik daarna enkele malen op de radio komen. Bij zulk een opname voor een radioprogramma in Katwijk aan Zee kreeg ik als afscheid van ds. Willem Glashouwer twee recensieboeken cadeau, boeken die hem vanuit Amerika waren toegestuurd. Eén boek was het al eerder geciteerde boek: ‘The Long Day of Joshua and Six Other Catastrophes’ van Donald W. Patten, Ronald R. Hatch and Loren C. Steinhauer, en het andere boek was ‘The Biblical Flood and the Ice Epoch’ van Donald W. Patten. Het was na het lezen en bestuderen van deze werken dat ik ook de draad met Velikovsky en de kosmologie weer opnam. Vooral dan het chronologische aspect van de cyclus van kosmische rampen kreeg mijn aandacht.

    Ik ben van mening dat de onderzoekers Donald W. Patten, Ronald R. Hatch and Loren C. Steinhauer, chronologisch gezien wat de intervallen tussen de catastrofes betreft, correct zitten. Wat men ook wil geloven of afwijzen wat betreft de kosmische catastrofetheorie, een cyclus van meganatuurcatastrofes kan vanuit de Bijbel, de werken van Flavius Josephus en andere bronnen, chronologisch aangetoond worden, en in dat spoor ga ik verder.

     

    Dat de aarde in de oudheid voor een lange tijd in beroering was en werelden in botsing waren, was een bron van afgoderij bij de volkeren en Israël, die meenden in de planeten in beroering, goden aan het werk te zien. Toen de Israëlieten onder leiding van Mozes in 1483 v. Chr. uit Egypte trokken namen zij hun afgoden al mee. Het bekende gouden kalf dat zij bij de berg Gods maakten was een afbeelding van een Egyptische afgod. Het is Stefanus die in 30 AD voor de Joodse raad staande deze onheilsgeschiedenis beknopt doorgaf:

    Handelingen 7:41 En zij maakten een kalf in die dagen, en brachten offerande tot den afgod, en verheugden zich in de werken hunner handen. 42 En God keerde Zich, en gaf hen over, dat zij het heir des hemels dienden, gelijk geschreven is in het boek der profeten: Hebt gij ook slachtofferen en offeranden Mij opgeofferd, veertig jaren in de woestijn, gij huis Israëls? 43 Ja, gij hebt opgenomen den tabernakel van Moloch, en het gesternte van uw god Remfan, de afbeeldingen, die gij gemaakt hebt, om die te aanbidden; en Ik zal u overvoeren op gene zijde van Babylon.

     

     

    Als men dan niet het geloof van Mozes heeft naar Hebreeën 11:27 ‘die voorwaarts ging als ziende de Onzienlijke’, wanneer werelden in botsing komen, maakt men geestelijk blind en doof zijnde de verkeerde keuzes en mist men zijn doel.

    Stefanus citeerde de profeet Amos hoofdstuk vijf waar de god Remfan vermeldt wordt. Er is verschil in schrijfwijze van de naam Remfan, ook in het Grieks. De Septuagintvertalers noemden hem Raephan. De NBG-vertalers van 1951 vertaalden de naam naar Kewan. Deze naam staat voor de oud-Babylonische god: Kajawanu, die de planeet Saturnus zou voorstellen. De verering van Saturnus en de naam Saturnus kan ook in verband gebracht worden met Nimrod, de anti-messias van Genesis. In het oude Babylon werd de naam als ‘Stur’ geschreven, een naam met een getalswaarde van zeshonderdzesenzestig.

     

    De Bijbel leert een herhaling van meganatuurcatastrofes van kosmische oorsprong bij de tweede komst van Jezus Christus. Wanneer we het laatste Bijbelboek Openbaring als vooraf geschreven geschiedenis willen bestuderen blijkt dat de daarin geprofeteerde rampen ook van kosmische oorsprong zullen zijn. Of zoals ook de Heer Jezus Christus zijn wederkomst aankondigde in zijn rede over de laatste dingen, en door de evangelisten zo genoteerd:

    Lucas 21:25 En er zullen tekenen zijn aan zon en maan en sterren, en op de aarde radeloze angst onder de volken vanwege het bulderen van zee en branding, 26 terwijl de mensen bezwijmen van vrees en angst voor de dingen, die over de wereld komen. Want de machten der hemelen zullen wankelen. 27 En dan zullen zij de Zoon des mensen zien komen op een wolk, met grote macht en heerlijkheid. (NBG 1951)

     

    En weer zal het in de toekomst, net zoals in het verleden in de dagen van de profeet Elia op de Karmel, gaan om de vraag: Wie is God? De Baäls of de HEERE God van Israël.

     

    Wordt vervolgd…

     

    Met vriendelijke groet,

    Robert De Telder

     

    Recente publicaties van Robert De Telder

     

    EXODUS, 2016, zie link: http://www.bravenewbooks.nl/books/102331

     

    De Zonaanbidder, 2016, zie link: http://www.bravenewbooks.nl/books/87999

     

     

    TIJD en TIJDEN, 2015, Zie link: http://boekscout.nl/shop/ViewProduct.aspx?bookId=5579

     

    De Assyriologie herzien, 2012, zie link: http://www.bravenewbooks.nl/books/76234

     

    De Tweede Wereldoorlog door de ogen van een neutrale Belg, 2007, zie link: http://www.bravenewbooks.nl/books/69343

    13-03-2017 om 09:22 geschreven door Robert De Telder  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 5/5 - (4 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    06-03-2017
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De eerste drieduizend jaar sinds Genesis

    De aflevering van 08.12.2016 sloten we op onze reis in de tijd chronologisch af bij de dood van de aartsvader Jakob in Egypte, zie link: http://www.bloggen.be/robertdetelder/archief.php?ID=2949236

    Met deze aflevering vervolgen we met de aartsvader Levi, de overgrootvader van Mozes, die ons chronologisch naar het Exodus-jaar zal leiden.

     

     

    Jozef, de elfde zoon van Jakob die onderkoning van Egypte was, zou een leeftijd van honderdtien jaar bereiken. Het sterfjaar van Jozef was 1628 v. Chr. of anno mundi 2369. De dood en mummificering van Jozef in Egypte heb ik in het bijzonder aandacht gegeven in mijn boek EXODUS, 2015, blz. 21-33.

     

    Op het bijgevoegde schema merkt u in oktober 1661 v. Chr. de vermelding: een kosmisch fenomeen. Dat jaar werd planeet aarde getroffen door een meganatuurcatastrofe zoals in het Bijbelboek Job genoteerd werd. Zie het artikel van 07.04.2016, zie link: http://www.bloggen.be/robertdetelder/archief.php?startdatum=1459720800&stopdatum=1460325600

     

    Bovenaan onze tijdsbalk staan de anno mundi-jaartallen vermeldt, die volgens de westerse kalendermaanden van oktober tot september lopen. De tijdsbalk van millimeterpapier is ingedeeld aan twee centimeter per jaar, van januari tot december volgens de westerse tijdrekening via vier kwartalen.

    In de eerste aflevering van 27.06.2016, Genesis van de eerste beschavingen na de Grote Vloed, gaf ik aandacht aan de studie van Ivan Panin, Bible Chronology, 1923. Zie link: http://www.bloggen.be/robertdetelder/archief.php?startdatum=1466978400&stopdatum=1467583200

    Ivan Panin leverde een Bijbel-chronologische constructie af waarbij hij vanaf de Schepping op basis van uitsluitend Bijbelse chronologie een anno mundi jaartelling opstelde. Zijn enige navigatiepunt op de tijdsbalk echter (en dat is een zwakte) is het begin van Adam in het Bijbelboek Genesis van waaraf hij via de aartsvaders zijn Anno Mundi jaarrekening opbouwde. De link met de westerse tijdrekening maakte hij pas bij het vijftiende regeringsjaar van Keizer Tiberius met het optreden van Johannes de Doper en de doop van Jezus Christus. De kruisdood van Jezus Christus en Zijn Opstanding en Hemelvaart plaatst Panin op de tijdsbalk in Anno Mundi 4032 wat volgens zijn berekening gelijk valt met het jaar 30 AD. Zoals ik in het geciteerde artikel vermelde was ik onder de indruk van het ontzag dat Panin had voor het Woord van God. Zijn enig navigatiepunt op de tijdsbalk echter met als eindpunt het jaar 30 AD rechtvaardigde hij door gebruik van een Bijbelse getallensymboliek via zeven- en elfvouden. Zijn boek sluit dienaangaande af met een hoofdstuk getiteld: The Numeric Phenomena.

     

     

    De Tempel van Salomo was volgens de studie van Panin klaar in het jaar 3024 na Genesis. Ik ben in mijn reconstructie daarentegen uitgegaan van het jaar 3000 voor het afgewerkt zijn van de Tempel in het elfde regeringsjaar van Salomo zijnde okt997/sep996 v. Chr. Vanaf dit jaartal heb ik teruggerekend met de chronologische gegevens die de Bijbel aanreikt, en arriveerde alzo in het jaar okt2341/sep2340 v. Chr. voor het jaartal van de Grote Vloed. Sinds de schepping waren er dan 1656 jaar verlopen. De regeerperiode van Salomo werd bekomen aan de hand van de historische sabbat- en jubeljaren. Het jaartal 2340 v. Chr. met het einde van de Grote Vloed als uitkomst zag ik bevestigd door het werk van Dr. Werner Papke aan: “Die Sterne von Babylon, Die geheime Botschaft des Gilgamesch – nach 4000 Jahren entschlüsselt”, 1989, (ISBN 3 7857 0498 4). Dr. Papke berekende het astronomische jaartal van het Gilgamesj-epos.

    Zoals ik in de aflevering van 27.06.2016 schreef blijft de studie van Panin zeer leerrijk ter algemene studie van de Bijbelse chronologie. Hij toont bijvoorbeeld duidelijk aan dat de periode van de 480 jaar (1 Koningen 6:1) tussen het vierde regeringsjaar van Salomo en het jaar van Exodus, een historische periode was, waarbinnen de overige chronologische gegevens dienen gerangschikt te worden. De chronologie van de Richteren-periode wordt aan de hand van de verlopen schijf van driehonderd jaar ten tijde van de richter Jefta, bepaald en de overige richteren op de tijdsbalk gerangschikt. Ook de geboorte van Abram/Abraham volgend op het 130ste jaar van Terah verdedigt Panin via gedegen Bijbelstudie, glansrijk.

     

     

    De chronologie van het verblijf van de twaalf stammen in Israël bepalen we op basis van de chronologische gegevens die de Bijbel verstrekt over Levi, de derde zoon van Jakob bij Lea, en zijn nageslacht tot op Mozes. In de aflevering van 08.12.2016 hebben we gezien dat de eerste vier zonen van Jakob, waarvan Levi de derde was, in de tweede periode van Jakob ‘s zevenjarige diensttijd aan Laban, geboren werden, zijnde de periode van 1745 v. Chr. tot 1738 v. Chr. Mozes was de zoon van Amram, de zoon van Kehath, de zoon van Levi: vier geslachten. Hierna het betreffende Bijbelgedeelte:

    Exodus 6:15 Dit nu zijn de namen der zonen van Levi, naar hun geboorten: Gerson, en Kehath, en Merari. En de jaren des levens van Levi waren honderd zeven en dertig jaren. 16 De zonen van Gerson: Libni en Simeï, naar hun huisgezinnen. 17 En de zonen van Kehath: Amram, en Jizhar, en Hebron, en Uzziël, en de jaren des levens van Kehath waren honderd drie en dertig jaren. 18 En de zonen van Merari: Machli en Musi; dit zijn de huisgezinnen van Levi, naar hun geboorten. 19 En Amram nam Jochebed, zijn moei, zich tot een huisvrouw, en zij baarde hem Aäron en Mozes; en de jaren des levens van Amram waren honderd zeven en dertig jaren. (Statenvertaling)

     

     

    Laat ons nu de vier namen van Levi tot Mozes op de tijdsbalk plaatsen. Bij sommige namen zoals die van Mozes lukt dit chronologisch exact, bij andere namen zoals bij de zoon van Levi: Kehath, vertrouwen we op de Joodse legendes en werken we met circa ’s. Kehath was al geboren voor de intocht in Egypte in 1699 v. Chr., dat leert het hierna volgende Bijbelgedeelte:

    Genesis 46:1 En Israël verreisde met al wat hij had, en hij kwam te Ber-seba, en hij offerde offeranden aan den God van zijn vader Izak. 2 En God sprak tot Israël in gezichten des nachts, en zeide: Jakob, Jakob! En hij zeide: Zie, hier ben ik! 3 En Hij zeide: Ik ben die God, uws vaders God; vrees niet van af te trekken naar Egypte; want Ik zal u aldaar tot een groot volk zetten. 4 Ik zal met u aftrekken naar Egypte en Ik zal u doen weder optrekken, mede optrekkende; en Jozef zal zijn hand op uw ogen leggen. 5 Toen maakte zich Jakob op van Ber-seba; en de zonen van Israël voerden Jakob, hun vader, en hun kinderen, en hun vrouwen, op de wagenen, die Farao gezonden had, om hem te voeren. 6 En zij namen hun vee, en hun have, die zij in het land Kanaän geworven hadden, en zij kwamen in Egypte, Jakob en al zijn zaad met hem; 7 Zijn zonen, en de zonen zijner zonen met hem; zijn dochteren, en zijner zonen dochteren, en al zijn zaad bracht hij met zich in Egypte. 8 En dit zijn de namen der zonen van Israël, die in Egypte kwamen: Jakob en zijn zonen. De eerstgeborene van Jakob: Ruben. 9 En de zonen van Ruben: Hanoch, en Pallu, en Hezron, en Karmi. 10 En de zonen van Simeon: Jemuël, en Jamin, en Ohad, en Jachin, en Zohar, en Saul, de zoon ener Kanaänietische vrouw. 11 En de zonen van Levi: Gerson, Kehath en Merari.

     

     

    Volgens de Joodse overlevering (Jewish Legends, Louis Ginzberg, 1909, Volume II, Chapter II) werd Kehath geboren in het vijfendertigste jaar van Levi. Gemakkelijkheid halve breng ik deze jaartallen op mijn tijdsbalk aan en bestudeer of het chronologisch zin geeft. Wanneer Kehath inderdaad in het vijfendertigste levensjaar van Levi geboren werd, dan maakt hem dat tien jaar jong in het jaar van de intocht in okt1708/sep1707 v. Chr. De chronologische gegevens van Kehath volgens de Joodse legende, geven aldus tot hier toe geen enkel probleem. Vervolgens leert de legende o.a. dat Jochebed, de dochter van Levi, (en toekomstige moeder van Mozes) geboren werd in Levi ’s drieënzestigste jaar. Op de tijdsbalk zitten we nu in het jaar 1680/1679 v. Chr. Datzelfde jaar werd volgens de overlevering Amram, (de vader van Mozes) aan Kehath geboren. Amram huwde aldus later met zijn tante. Dat huwelijk werd volgens de overlevering voltrokken in het vierennegentigste levensjaar van Levi. Op de tijdsbalk uitgetekend geeft deze chronologische informatie geen enkel probleem. Het huwelijk van Amram en Jochebed zit wanneer we de chronologische gegevens van de legende volgen, verankerd in het jaar okt1649/sep1648 v. Chr. wanneer beide eenendertig jaar oud waren.

     

     

    Wanneer we nu met de Bijbels-chronologische gegevens van Mozes van het Exodus-jaartal zijnde 1483 v. Chr. terugrekenen bekomen we voor Amram en Jochebed een leeftijd van tachtig jaar bij de geboorte van Mirjam, de vijf jaar oudere zuster van Mozes. De Joodse legende heeft met deze ouderdom voor het krijgen van kinderen geen probleem, rijk als de geschiedenis van het oude Israël is aan wonderen. Hierna een citaat aangaande Jochebed:

    “Old as Jochebed was, she regained her youth. Her skin became soft, the wrinkles in her face disappeared, the warm tints of maiden beauty returned, and in a short time she became pregnant”.

    Maar ook in Egypte vinden we in een buiten-Bijbelse bron bij Manetho, de Egyptische oudheid-historicus, een verwijzing naar een zeer hoge ouderdom van negenennegentig jaar met de regeerperiode van farao Pepi II. Een leeftijd die overigens, naar mijn weten, geen enkele Egyptoloog in twijfel trekt. Volgens mijn herziening van de geschiedenis van de oudheid (zie TIJD en TIJDEN, 2015, blz. 107-112) was Pepi II de farao van de verdrukking in Egypte en aldus tijdgenoot van Amram en Jochebed.

     

    Het hierna volgende Bijbelgedeelte leert dat Jozef de eerste aartsvader was, die in Egypte stierf. Vers 24 maakt duidelijk dat bij de dood van Jozef zijn broer en halfbroers nog in leven waren.

    Genesis 50:22 Jozef dan woonde in Egypte, hij en het huis zijns vaders; en Jozef leefde honderd en tien jaren. 23 En Jozef zag van Efraïm kinderen, van het derde gelid; ook werden de zonen van Machir, den zoon van Manasse, op Jozefs knieën geboren. 24 En Jozef zeide tot zijn broederen: Ik sterf; maar God zal u gewisselijk bezoeken, en Hij zal u doen optrekken uit dit land, in het land, hetwelk hij aan Abraham, Izak en Jakob gezworen heeft. 25 En Jozef deed de zonen van Israël zweren, zeggende: God zal u gewisselijk bezoeken, zo zult gij mijn beenderen van hier opvoeren! 26 En Jozef stierf, honderd en tien jaren oud zijnde; en zij balsemden hem, en men leide hem in een kist in Egypte.

     

     

    Levi, de derde zoon van Jakob zou de leeftijd van 137 jaar bereiken en stierf in 1605 v. Chr. Na de dood van Levi heeft de verdrukking in Egypte een aanvang genomen.

    Exodus 1:1 Dit nu zijn de namen der zonen van Israël, die in Egypte gekomen zijn, met Jakob; zij kwamen er in, elk met zijn huis. 2 Ruben, Simeon, Levi, en Juda; 3 Issaschar, Zebulon, en Benjamin; 4 Dan en Nafthali, Gad en Aser. 5 Al de zielen nu, die uit Jakobs heup voortgekomen zijn, waren zeventig zielen; doch Jozef was in Egypte. 6 Toen nu Jozef gestorven was, en al zijn broeders, en al dat geslacht, 7 Zo werden de kinderen Israëls vruchtbaar en wiesen overvloedig, en zij vermeerderden, en werden gans zeer machtig, zodat het land met hen vervuld werd. 8 Daarna stond een nieuwe koning op over Egypte, die Jozef niet gekend had; 9 Die zeide tot zijn volk: Ziet, het volk der kinderen Israëls is veel, ja, machtiger dan wij. 10 Komt aan, laat ons wijselijk tegen hetzelve handelen, opdat het niet vermenigvuldige, en het geschiede, als er enige krijg voorvalt, dat het zich ook niet vervoege tot onze vijanden, en tegen ons strijde, en uit het land optrekke. 11 En zij zetten oversten der schattingen over hetzelve, om het te verdrukken met hun lasten; want men bouwde voor Farao schatsteden, Pitom en Raamses. (Statenvertaling)

     

    Vanaf de dood van Levi in 1605 v. Chr. zijn het 122 jaar tot de Exodus.

    De zoon van Levi: Kehath (de grootvader van Mozes), die als jongeling bij de clan van Jakob-Israël bij de intocht in Egypte behoorde, bereikte de leeftijd van 133 jaar (Exodus 6:17). De zoon die Kehath in Egypte verwekte: Amram, de vader van Mozes, krijgt volgens Exodus 6:19 een leeftijd van 137 jaar. In mijn boek EXODUS, 2016, blz. 37-46, toon ik aan dat volgens de Joodse overlevering, Mozes geboren werd na een zwangerschap van slechts zes maanden en dat het jaar en de maand van zijn geboorte exact gedateerd kan worden in de maand sjabat (januari/februari) van het jaar 1563 v. Chr. Als tachtigjarige stond hij in 1483 v. Chr., het jaar van de Exodus, voor farao, en 120 jaar oud stierf hij aan de grens van het Beloofde Land Kanaän in het jaar 1443 v. Chr.

    Vanaf de exodus met nisan in 1483 v. Chr. zijn het vierhonderddertig jaar terug tot de belofte aan Abram met nisan in 1913 v. Chr.

    Exodus 12:40 De tijd nu der woning, dien de kinderen Israëls in Egypte (LXX: en Kanaän) gewoond hebben, is vierhonderd jaren en dertig jaren. 41 En het geschiedde ten einde van de vierhonderd en dertig jaren, zo is het even op denzelfden dag geschied, dat al de heiren des HEEREN uit Egypteland gegaan zijn.

     

     

    In mijn boek EXODUS, 2016,  heb ik ook aandacht gegeven aan de duur van de verdrukking in Egypte en Kanaän. De verdrukking in Egypte begon een tijd na de dood van Jozef, toen een farao aan de macht kwam die Jozef en zijn weldaden voor Egypte niet gekend had. Deze verdrukking kunnen we op de tijdsbalk verankeren bij de geboorte van Mirjam in 1569 v. Chr., een naam die de betekenis van bitter heeft. Mozes, haar broer, zou vijf jaar later in 1564 v. Chr. geboren worden. De Egyptische verdrukking duurde tot aan de Exodus aldus minstens zesentachtig jaar tot maximum honderdtweeëntwintig jaar, wanneer we vanaf de dood van Levi rekenen.

    In mijn boek ‘Van Noach tot Christus’, 1987, door het Goede Boek gepubliceerd, vermeldde ik in bijvoegsel III de verschillende Bijbelse geslachtsregisters, die duidelijk maken dat de tijdsperiode van 430 jaar die Paulus doorgeeft in Galaten 3:17, te verdelen zijn over zowel het verblijf in Kanaän als in Egypte.

    Het geslachtsregister van Levi tot Mozes zijn vier namen die alleen binnen de 215 jaar van het verblijf in Egypte passen.

    Ook het geslachtsregister van Manasse, broer van Efraïm, en beiden zonen van Jozef die in Egypte geboren werden, past alleen in de periode van 215 jaar. Van Manasse (1 Kronieken 7:14-20) tot Zelafead (Numeri 27:1) ten tijde van de Exodus vermeldt de Bijbel vijf namen: Manasse, Machir, Gilead, Hefer en Zelafead. Hierbij is nog op te merken dat de Bijbel vermeldt dat Jozef (Genesis 50:23), de kinderen van Machir op zijn knieën heeft gehad.

     

     

    Mozes zou tot zijn veertigste levensjaar als de geadopteerde zoon van de dochter van farao in het huis van farao verblijven. Daarna liep het fout, maar dat gaan we in een volgende aflevering chronologisch behandelen.

    Hebreeën 11:23 Door het geloof werd Mozes, toen hij geboren was, drie maanden lang van zijn ouders verborgen, overmits zij zagen, dat het kindeken schoon was; en zij vreesden het gebod des konings niet. 24 Door het geloof heeft Mozes, nu groot geworden zijnde, geweigerd een zoon van Farao's dochter genoemd te worden; 25 Verkiezende liever met het volk van God kwalijk gehandeld te worden, dan voor een tijd de genieting der zonde te hebben; 26 Achtende de versmaadheid van Christus meerderen rijkdom te zijn, dan de schatten in Egypte; want hij zag op de vergelding des loons. 27 Door het geloof heeft hij Egypte verlaten, niet vrezende den toorn des konings; want hij hield zich vast, als ziende den Onzienlijke. 28 Door het geloof heeft hij het pascha uitgericht, en de besprenging des bloeds, opdat de verderver der eerstgeborenen hen niet raken zou. 29 Door het geloof zijn zij de Rode zee doorgegaan, als door het droge; hetwelk de Egyptenaars, ook verzoekende, zijn verdronken. (NBG Vertaling 1951)

     

    Op de bijgevoegde schema’s staan de Egyptische farao’s en hun respectievelijke dynastieën vermeld. In mijn boek TIJD en TIJDEN, 2015, verklaar ik een en ander vanaf blz. 61 tot 111.

     

    Wordt vervolgd…

     

    Met vriendelijke groet,

    Robert De Telder

     

    Recente publicaties van Robert De Telder

     

    EXODUS, 2016, zie link: http://www.bravenewbooks.nl/books/102331

     

    De Zonaanbidder, 2016, zie link: http://www.bravenewbooks.nl/books/87999

     

    TIJD en TIJDEN, 2015, Zie link: http://boekscout.nl/shop/ViewProduct.aspx?bookId=5579

     

    De Assyriologie herzien, 2012, zie link: http://www.bravenewbooks.nl/books/76234

     

    De Tweede Wereldoorlog door de ogen van een neutrale Belg, 2007, zie link: http://www.bravenewbooks.nl/books/69343

    06-03-2017 om 00:00 geschreven door Robert De Telder  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 5/5 - (4 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    27-02-2017
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Over de chronologie van het oude Egypte

    De Egyptenaren begonnen hun nieuwjaar op de eerste dag van hun maand Thoth, of de maand juli volgens de westerse maandkalender. Volgens de moderne egyptologie waren de oud-Egyptenaren onbekend met het schrikkeljaar en hanteerden zij een kalenderjaar van 365 dagen, zonder de nodige correctie door middel van een toevoeging van één dag alle vier jaar. Volgens de theorie zou de Egyptische nieuwsjaardag aldus zo om de vier jaar met één dag opgeschoven zijn. Toen bekend raakte dat ten tijde van de Griekse en Romeinse overheersing er sprake was van verwijzingen naar het gebruik van een zogenaamde Sothis-periode van 1460 jaar in het oude Egypte, bracht men dit in verband met de noodzakelijke correctie als een gevolg van het vermeende niet toepassen van schrikkeljaren.

    Het revisionisme van de geschiedenis van de oudheid heeft deze theorie weerlegd en aangetoond dat het Egypte van de oudheid een hoge beschavingsgraad kende, met uiteraard ook de kennis dat één jaar 365 dagen en een kwart dag vormde.

     

     

    Zo was er de geleerde en revisionist van de geschiedenis van de oudheid Dr. Donovan A. Courville (1901/1996), (B.Th., B.A., M.A., Ph.D.) (The Exodus Problem and its Ramifications, Volume 2, Chapter IV), die in zijn studie aantoonde dat de basis van de grote piramide op het Gizeh-plateau 365,24 el bedraagt, en dit op basis van een veronderstelde Piramide-el die gelijk zou zijn aan de Bijbelse Hebreeuwse el. Courville merkt op dat de afmetingen van de basis van de grote piramide aantonen dat de oude Egyptenaren vertrouwd waren met schrikkeljaren aangezien 365,2422 el gelijk staat aan het aantal dagen dat een zonnecyclus heeft. Courville gebruikte deze informatie ter weerligging van Eduard Meyer ’s theorie die er namelijk vanuit ging dat de Egyptenaren deze kennis niet hadden en er daarom twee kalenders op na hielden.

    Courville vestigde ook de aandacht op de oudheid-historicus Flavius Josephus die meldde dat het Abraham was die de Egyptenaren aritmetica en astronomie bijbracht.

    Flavius Josephus, Joodse Oudheden, Boek I, viii.

    “1. …… He (pharaoh) also made him (Abram) a large present in money, and gave him leave to enter into conversation with the most learned among the Egyptians; from which conversation his virtue and his reputation became more conspicuous than they had been before.

    2. For whereas the Egyptians were formerly addicted to different customs, and despised one another's sacred and accustomed rites, and were very angry one with another on that account, Abram conferred with each of them, and, confuting the reasoning’s they made use of, every one for their own practices, demonstrated that such reasoning’s were vain and void of truth: whereupon he was admired by them in those conferences as a very wise man, and one of great sagacity, when he discoursed on any subject he undertook; and this not only in understanding it, but in persuading other men also to assent to him. He communicated to them arithmetic, and delivered to them the science of astronomy; for before Abram came into Egypt they were unacquainted with those parts of learning; for that science came from the Chaldeans into Egypt, and from thence to the Greeks also”.

     

    Courville ’s vaststelling maakt duidelijk dat de Egyptenaren de juiste lengte van het aantal dagen in een jaar nauwkeurig kenden, en indien nodig de nodige kalenderhervormingen doorvoerden, wanneer zich veranderingen aan de hemel voordeden. Hun architectuur was klasse met tempels en piramiden in astronomische verhoudingen neergezet.

     

    De door de Egyptoloog Eduard Meyer gelanceerde noodlottige Sothis-kalender in 1904, gaat er van uit dat de Egyptenaren nou net niet met schrikkeljaren vertrouwd waren, en er daarom een dubbele kalender op na hielden. Dat er zo iets als Sothis-perioden in het oude Egypte zou gehanteerd zijn, hebben zij van de Romeinen. In 239 AD vermeldde de Romeinse grammaticus Censorinus dat in 139 AD de eerste dag van het Egyptische kalenderjaar daadwerkelijk samenviel met de heliakische verschijning van de ster Sirius of Sothis – wat het einde van een Sothis-cyclus veronderstelde. Censorinus‘ boek was getiteld: ‘DE DIE NATALI’ en geschreven ter eren van de verjaardag van zijn broodheer; QUINTUS CAERELLIUS. In dit boek schreef Censorinus dat in het jaar 139 AD de Hondsster verschenen was op de eerste dag van de maand Thoth, en dat die dag gelijk viel met 19 juli van de Romeinse kalender. Die dag zou dus een nieuw Sothis-tijdperk hebben te zien aanvangen.

    Terugrekenend concludeerde Eduard Meyer dat vergelijkbare situaties zich hadden voorgedaan in 1321 en 2781 v. Chr. Een vermeende verwijzing naar het begin van een nieuwe Sothis-periode dacht hij gevonden te hebben op de achterzijde van het zogenaamde Ebers-papyrus dat te Leipzig bewaard word. Op het papyrus staat een kalendervermelding genoteerd in het negende regeringsjaar van farao Amonhotep I van de achttiende dynastie. Veel blijft echter onduidelijk. Zo staat er bijvoorbeeld niet Amonhotep I maar de naam Zeserkere, waarvan men aanneemt dat het een voornaam van Amonhotep I was. Als een resultaat van het voor waar houden van het begin van een nieuwe Sothis-periode van 1460 jaar in 1317 v. Chr. belandde de achttiende dynastie foutieve-lijk in de veertiende en dertiende eeuw v. Chr. op de tijdsbalk.

    De Egyptoloog Cecil Torr (Memphis and Mycenae, 1896) een tegenstander van Eduard Meyer in de negentiende eeuw, stelt dat de Sothis-cyclus een uitvinding van de Grieken was, van latere tijd. Noch is er enige indicatie, schrijft hij, dat de Egyptenaren de cyclus kenden; geen vermelding wordt er over gevonden in hun inscripties of papyri, buiten enkele occasionele vermeldingen over het opkomen van de Hondsster.

    “This all looks as though the cycle was invented by the later Greeks at Alexandria. Nor is there anything to indicate that it was known to the Egyptians in earlier times; no mention of it being found in their inscriptions or papyri, though occasionally these note the rising of the dog-star.”

    In deze tijd is er het studiewerk van de Egyptoloog en revisionist van de geschiedenis van de oudheid David Rohl, die aantoont dat de vermelding op de achterzijde van het Ebers-papyrus helemaal niet over een Sothis-periode handelt. Zie het artikel op dit blog van 10.01.2014, het Ebers-papyrus, link: http://www.bloggen.be/robertdetelder/archief.php?startdatum=1388962800&stopdatum=1389567600

     

    Een verhelderende algemene studie is die van de hand van wijlen de heer F. J. Kerkhof (1916/1999), BW Bijbel en Archeologie 1 – isbn 9070145049, waarin de Sothis-kalender van Eduard Meyer weerlegd word.

     

    De volgende Sothis-periode die Eduard Meyer meende te kunnen plaatsen was die van 1460 jaar verder de tijd in voorbij het verkregen jaar 1321 v. Chr. Aldus arriveerde hij op de tijdsbalk in 2781 v. Chr. als scharnierjaar dat opnieuw een eerdere Sothis-periode afsloot en een nieuwe liet beginnen. Hier meende hij het opkomen van de Sopdet of Sothis-ster te kunnen verankeren op basis van een vermelding in het papyrus van Illahun. Dit bewaard gebleven papyrus-document dateert de verschijning van Sopdet op de zestiende van de Egyptische maand Pharmuti, in het zevende regeringsjaar van een farao, waar men van aanneemt dat het Senwosret III van de twaalfde dynastie is. De naam zelf van de farao is niet bewaard gebleven, maar wordt uit allerlei verspreide gegevens afgeleid. De al eerder geciteerde Egyptoloog David Rohl (A Test of Time, 1995, appendix D) merkt echter op dat het papyrusfragment een voorspelling bevat en geen vaststelling van een historisch gebeurd feit is. De tekst luidt: “u moet weten dat het opkomen van SOPDET zal gebeuren in de vierde maand Pharmuti, op dag zestien”.

     

     

    Het noodlottige resultaat is dat in het orthodoxe model-fabricatie nu de dertiende, veertiende, vijftiende en zeventiende dynastie op de tijdsbalk binnen een periode van slechts 230 jaar geprest werden. Of zoals een bekende orthodoxe egyptoloog ooit opmerkte:

     “…It must never be forgotten that we are dealing with a civilization thousands of years old and one of which only tiny remnants have survived. What is proudly advertised as Egyptian History is merely a collection of rags and tatters.”      

    1961, De Britse Egyptoloog Alan Gardiner

     

    Wat men geen aandacht geeft of verzwijgt, is dat de Egyptische historicus uit de derde eeuw v. Chr.: Manetho, nergens in zijn bewaarde overlevering enige indicatie geeft dat er Sothis-perioden van 1460 jaar in het oude Egypte bestaan zouden hebben. Wat zeer verwonderlijk is, wanneer we bedenken dat Manetho echt zijn best gedaan heeft middels het aantoonbaar manipuleren en vervalsen van geschiedkundige gegevens, om zijn geschiedenis van Egypte tot de oudste van heel de oude wereld te maken. Moesten de Sothis-perioden bestaan hebben zou hij er zeker gebruik van gemaakt hebben.

    Bzetreurenswaardig is het feit dat Bijbelgetrouwe onderzoekers die uitgaan van de juistheid van de constructie van Eduard Meyer naar gepaste farao ’s dienen te zoeken die in de Bijbels-historische context passen. Wat een onmogelijke opdracht is die alleen maar tot verlegenheid leidt. Eén voorbeeld is de dochter van farao die baby Mozes adopteerde. Theologen en Bijbelvorsers die het Bijbelverhaal in de Egyptische geschiedenis proberen in te lassen en ervan uitgaan dat de indeling van de dynastieën op de tijdsbalk door de Egyptologie begin twintigste eeuw gefabriceerd, wetenschappelijk onderbouwd is, moeten ten tijde van de achttiende Egyptische dynastie op zoek naar een gepaste kandidate. In mijn boek TIJD en TIJDEN, 2015, hoofdstuk: de geschiedenis van de geschiedenis, blz.27-42, ga ik hier uitvoerig in op de revisie van de geschiedenis van het oude Egypte, en lever bronmateriaal van revisionisten die mij voorgegaan zijn.

    Een ander voorbeeld is de identificatie van de Bijbelse farao die de aartsvader Jozef tot onderkoning aanstelde. In mijn boek Exodus, 2016, toon ik aan dat de Bijbelse farao die de aartsvader Jozef tot onderkoning aanstelde niet in de fabricatie van de conventionele egyptologie te vinden is.

     

     

    Bijbelvorsers die zweren bij de algemeen aanvaarde conventionele Egyptologie en haar rangschikking van de dynastieën op de tijdsbalk, dienen de Bijbelse geschiedenis over Jozef ten tijde van de Hyksos-heerschappij te plaatsen. Dit lukt schijnbaar aangezien over de Hyksos-heerschappij weinig geweten is. Dit als een gevolg van de beeldenstorm uitgevoerd door farao Ahmose van de achttiende dynastie, die na het verdrijven van de Hyksos uit Egypte alles wat aan hen herinnerde liet vernietigen. Het is aldus eenvoudig te stellen dat Jozef de onderkoning van een Hyksos-farao was, er staat namelijk geen enkele Egyptische bron tegenover. Oef. Maar zo eenvoudig is het echter niet. Het is het Bijbelboek Genesis dat de norm is en niet de uitgedokterde tijdsconstructie van de moderne Egyptologie.

    Alleen een drastische herschikking van de Egyptische dynastieën op de tijdsbalk aan de hand van de Bijbels-historische gegevens geeft het antwoord. Op het hiervoor getoonde schema toon ik de revisie aan de hand van de Bijbel.

    Vanaf de roeping van Abraham door de HERE God zoals in het eerste Bijbelboek Genesis beschreven, is er interactie over en weer tussen Egypte en Kanaän, geweest. Interacties die door beide volken en groepen genoteerd zijn geworden. De Bijbelse Boodschap wordt via historisch verifieerbare feiten gebracht, en is dus niet louter alleen maar een Boek op basis van godsdienstige regels. Of zoals F.J. Kerkhof schreef: onze verlossing is historisch gedateerd en onze toekomst ligt vast als een komende verwezenlijking in de tijd, als een zich voltrekkende geschiedenis.

    De vermeende Sothis-kalender en de foutieve plaatsing van de Egyptische dynastieën op de tijdsbalk verduisteren de historische interacties, en vandaar de noodzaak om tot een definitieve rechtzetting van de geschiedenis van de oudheid te komen. De sleutel is het revisionisme van de geschiedenis van het oude Egypte.

     

     

    Ik verwijs weer graag naar het werk van Dr. Donovan A. Courville (1901/1996), The Exodus Problem and its Ramifications, 1971, die in zijn opus magnum een algemene revisie van de chronologie van de farao ’s van Egypte uitgewerkt heeft. De Bijbel werd hierbij door Courville als een historische gids gebruikt.

    Het belang van geschiedschrijving lezen we in:

    Psalm 78:1 Een leerdicht van Asaf. Wend het oor, mijn volk, tot mijn leer, neigt uw oor tot de woorden van mijn mond; 2 ik wil mijn mond tot een spreuk opendoen, ik wil aloude verborgenheden verkondigen. 3 Hetgeen wij gehoord hebben en weten, en onze vaderen ons hebben verteld, 4 dat willen wij voor hun kinderen niet verhelen; wij willen vertellen aan het volgende geslacht des HEREN roemrijke daden, zijn kracht en de wonderen die Hij gewrocht heeft. (NBG Vertaling 1951)

     

    Wordt vervolgd…

     

    Met vriendelijke groet,

    Robert De Telder

     

    Recente publicaties van Robert De Telder

     

    EXODUS, 2016, zie link: http://www.bravenewbooks.nl/books/102331

     

    De Zonaanbidder, 2016, zie link: http://www.bravenewbooks.nl/books/87999

     

     

    TIJD en TIJDEN, 2015, Zie link: http://boekscout.nl/shop/ViewProduct.aspx?bookId=5579

     

    De Assyriologie herzien, 2012, zie link: http://www.bravenewbooks.nl/books/76234

     

    De Tweede Wereldoorlog door de ogen van een neutrale Belg, 2007, zie link: http://www.bravenewbooks.nl/books/69343

    27-02-2017 om 11:25 geschreven door Robert De Telder  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 4/5 - (3 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    20-02-2017
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De zonsverduistering over Nineveh tijdens het eponiem van Bur-Saggile

    Sinds het begin van 2017 hebben we op dit blog al vier afleveringen aan de Assyrische koningslijst en haar chronologie gewijd. Met het artikel van 09.01.2017 behandelde ik de koningen Pul en Tiglath Pileser III, gevolgd door hun opvolgers: Salmaneser V, Sargon II en Sanherib. Met het artikel van 16.01.2017 behandelde ik de Bijbels-Assyrische koning Jareb, die niet in de Assyrische koningslijst voorkomt en vragen oproept in verband met de veronderstelde volledigheid van de Assyrische koningslijst. Met het artikel van 23.01.2017 kreeg Salmaneser III en de foutieve datering van de slag bij Karkar aandacht. Met onze aflevering van 06.02.2017 ging bijzondere aandacht naar de vandaag algemeen gehanteerde jaartallen zoals 930 v. Chr. voor de dood van Salomo, en 1446 v. Chr. als jaartal voor de Exodus. Deze jaartallen zijn echter het resultaat van het linken van de Bijbelse chronologie aan die van Assyrië, en geven een afwijking van acht tot zevenendertig jaar met de Bijbels-historische werkelijkheid, op de tijdsbalk. Ik bestempelde het hanteren van het verkregen jaartal 930 v. Chr. voor de splitsing van het Verenigd Koninkrijk van Israël als noodlottig, en gaf enkele spijtige voorbeelden op wanneer men 930 v. Chr. als foutief ankerjaar op de tijdsbalk hanteert.

     

    Eén aangehaald voorbeeld was het gebruik van het hanteren van de gefabriceerde jaartalen van Thiele door de wetenschappers Patten, Hatch, Steinhauer in hun studie: The Long Day of Joshua and Six Other Catastrophes, 1973. Deze wetenschappers tonen nochtans duidelijk aan dat planeet aarde meerdere malen in de oudheid in haar baan om de zon verstoord werd en er tegen de achtste eeuw v. Chr. zelfs een kalenderhervorming nodig was. Zie TIJD en TIJDEN, 2016, hoofdstuk: de noodzakelijke kalenderhervorming van de achtste eeuw voor Christus, blz. 331-338). Er was volgens deze onderzoekers een cyclus van meganatuurcatastrofes aan de hand met intervallen van 54 jaar en zes maanden met iedere keer een planetaire interactie tussen de maand maart, het Romeinse Tubilustrium en de daaropvolgende catastrofe 54 jaar en zes maanden later in oktober, het Romeinse Armilustrium.

    Hun ankerjaar op de tijdsbalk is echter 701 v. Chr., het jaartal dat Thiele uitdokterde voor het veertiende regeringsjaar van Hizkia gecorrigeerd naar de bevindingen van de Assyriologie in verband met de belegering van Jeruzalem door Sanherib, en heeft een afwijking van acht jaar met het historisch-verifieerbare jaartal 709 v. Chr. voor het veertiende regeringsjaar van Hizkia met een genoteerde meganatuurcatastrofe, die resulteerde in de vernietiging van het Assyrische leger nabij Jeruzalem.

     

     

    De kosmische catastrofetheorie heeft al langer mijn aandacht. Hoewel ik de theorie vanuit mijn opleiding niet naar waarheid kan toetsen, past de theorie wel in een resem van meganatuurcatastrofes die in de Bijbel beschreven worden, en ook gedateerd kunnen worden. Wat dan ook het mechanisme was, dat deze meganatuurcatastrofes veroorzaakte? Dat nochtans de verantwoordelijkheid vanuit de kosmos gezocht moet worden, leert de Bijbel. Bij de inname van Kanaän door de Israëlieten onder leiding van Jozua bijvoorbeeld vermeldt de Bijbel een kosmisch fenomeen met catastrofale gevolgen over het slagveld nabij Gibeon (Jozua 10:12-13). Op het bevel van Jozua stond de zon stil te Gibeon. De zon stond stil en de maan bleef staan, totdat het volk zich op zijn vijand gewroken had. En dit werd als geschiedschrijving dusdanig in het oude Israël genoteerd: “Is dit niet geschreven in het Boek des Oprechten? De zon nu bleef staan midden aan de hemel en haastte zich niet onder te gaan omstreeks een volle dag. Een dag als deze is er noch vroeger, noch later ooit geweest, waarop de HERE zó iemands stem verhoorde, want de HERE streed voor Israël”. Dat de zon op het woord van Jozua stil stond verhaalt de Bijbel volgens het kijkbeeld van Jozua en niet volgens het natuurwetenschappelijk wereldbeeld. Het kijkbeeld van Jozua was overigens hetzelfde als ons hedendaags taalgebruik in het derde millennium na Christus, gewoon de taal van de alledaagse waarneming wanneer ook wij vandaag zeggen: dat de zon opkomt en ondergaat en iedereen begrijpt wat bedoelt wordt.

     

    De Bijbel is evenzo duidelijk op de wijze zoals het Assyrische leger van Sanherib voor de poorten van Jeruzalem in 709 v. Chr. door de Engel des HEEREN geslagen werd. Ook deze geschiedenis had Velikovsky ’s aandacht en voor Patten en zijn medewerkers was dit het vertrekpunt voor hun reis in de tijd ter plaatsing van de cyclus van meganatuurcatastrofes op de tijdsbalk. Na het afdruipen van het Assyrische leger in 709 v. Chr. verhaalt de Bijbel (Jesaja 38:1-8) dat de schaduw van de zon tien treden op de zonnewijzer van koning Achaz terugging.

    Jesaja 38:7 En dit zal u het teken zijn van des HEREN kant, dat de HERE ook doen zal wat Hij gesproken heeft: 8 zie, Ik doe de schaduw op de treden waarlangs zij door de zon op de trap van Achaz is afgedaald, weer tien treden teruggaan. En de zon ging tien treden terug op de treden die zij gedaald was. (NBG 1951)

    De historische Bijbelboeken 2 Koningen 20:1-11 en 2 Kronieken 32: 24-26 vermelden eveneens, deze door de profeet Jesaja opgeschreven geschiedenis. ‘De Trap van Achaz’ was een zonnewijzer zoals zij ook in Egypte gebruikt werden. We weten alleen niet hoe hoog de zonnewijzer was maar de onderzoekers Donald W. Patten, Ronald R. Hatch en Loren C. Steinhauer maken hun berekeningen op basis van een hoogte van zestig voet of ongeveer achttien meter met een breedte van acht tot tien voet aan de basis.

     

    Dat de zon inderdaad in 1443 v. Chr. ten tijde van Jozua een volle dag stilstond, en dat de aarde nogmaals in haar rotatie om de zon verstoord werd tijdens de regeerperiode van Hizkia van Juda, heeft de autodidact Dr. I. Velikovsky met zijn bestsellerboek ‘Werelden in botsing, 1950, hfst.1’, het eerst onder de aandacht gebracht. Velikovsky toont op basis van de mythologieën van de oude volken in zijn boek aan dat het fenomeen van het stilstaan van de zon ook bij andere volken werd waargenomen en genoteerd. Eén voorbeeld is Herodotos (Boek 2:142b). De oudheidhistoricus Herodotos schrijft o.a. over waargenomen zonfenomenen in het oude Egypte: In this time they said that the sun had moved four times from his accustomed place of rising, and where he now sets he had thence twice had his rising, and in the place from whence he now rises he had twice had his setting; and in the meantime nothing in Egypt had been changed from its usual state, neither that which comes from the earth nor that which comes to them from the river nor that which concerns diseases or deaths.

     

    De wereld van de oudheid werd blijkbaar vanaf het jaar 2341/2340 v. Chr. met de zondvloed tot en met het jaar 709 v. Chr. door een cyclus van meganatuurcatastrofes van kosmische oorsprong, geplaagd. Aan de meganatuurcatastrofe van kosmische oorsprong van 1443 v. Chr. ging de meganatuurcatastrofe ten tijde van Job vooraf. Zie het artikel op dit blog van 07.04.2016, zie link: http://www.bloggen.be/robertdetelder/archief.php?startdatum=1459720800&stopdatum=1460325600

     

     

    Na het ter kennis nemen van het werk van Velikovsky kwam later in de jaren negentig de al eerder vermelde studie van Donald W. Patten, Ronald R. Hatch and Loren C. Steinhauer, ‘The Long Day of Joshua and Six Other Catastrophes’, onder mijn aandacht. Deze geleerden gaan nog gedetailleerder te werk en leveren een schema met een cyclus van catastrofes van 2484 v. Chr. tot 701 v. Chr. Door de cyclus vanaf het foutieve ankerjaar 701 v. Chr. in te vullen, gaan historisch-chronologische verbanden verloren. Een voorbeeld is het bekende jaartal 776 v. Chr. met de instelling van de Olympische Spelen door de Grieken als dank naar hun goden toe, toen een verwachte ramp werd afgewend. Het is een ankerjaar waar we met zekerheid de cyclus van rampen mee kunnen linken. Heel de wereld hield tegen het jaar 776 v. Chr. de adem in voor de aangekondigde ramp die planeet aarde dan opnieuw zou treffen. Het is het jaar van de aardbeving ten tijde van koning Uzzia/Azaria. Het is ook het jaar van de geprofeteerde ramp die de Hebreeuwse profeet Jona naar Nineveh bracht.

     

     

    Wanneer men vanaf oktober in het jaar 776 v. Chr. 54 jaar en zes maanden op de tijdsbalk naar voor en naar achter rekent arriveert men in 830 en 722 v. Chr. Het verkregen jaartal 722 v. Chr. is hier opmerkelijk omdat dit jaar volgens de Bijbelse chronologie in het voorjaar de dood zag van koning Achaz, de vader van Hizkia, met een historische vermelding van een kosmisch fenomeen. Een Joodse legende verhaalt namelijk dat op de dag dat koning Achaz stierf er slechts gedurende twee uur daglicht was (Louis Ginzberg, Legends of the Jews, Volume IV, Bible Times and Characters. From Joshua to Esther).

    In mijn boek TIJD en TIJDEN, 2015, hoofdstukken: Jozua en de inbezitneming van Kanaän, blz. 121-142, Richteren 5:20 van de hemel streden de sterren, blz. 157-168, De opgerichte steen van Samuël te Eben-Haëzer, blz. 169-178, de profeet Amos en het dateren van de meganatuurcatastrofe waar hij het begin van zijn bediening aan koppelt, blz. 271-278, de noodzakelijke kalenderhervorming van de achtste eeuw v. Chr. blz.331-338, - heb ik de cyclus van genoteerde meganatuurcatastrofes van de geleerden Patten, Hatch, Steinhauer: The Long Day of Joshua and Six Other Catastrophes, 1973, gedateerd en op de tijdsbalk verankerd.

     

    De cyclus van verstoringen van de loop van de aarde omheen de zon was de oorzaak dat in de achtste eeuw v. Chr. een kalenderhervorming nodig werd. Een aantoonbare Bijbelshistorische kalenderwijziging in de achtste eeuw voor Christus blijft uiteraard onaanvaardbaar voor de wetenschap der orthodoxe kosmologie die volgens de evolutietheorie de uniformiteittheorie volgt. 'The present is the key to the past': vanuit deze theorie neemt men aan dat wat men tegenwoordig in de kosmos vaststelt altijd zo geweest is. Alle vermeldingen naar kalenderwijzigingen in de achtste eeuw voor Christus worden door hen, als een slecht lezen van de hemellichamen door de oudheidastronomen verklaard. En de mythologieën die aangehaald worden ter staving van meganatuurcatastrofes van kosmische oorsprong worden sowieso niet serieus genomen.

    De boodschap van de moderne evolutionistische geïnspireerde kosmologie voor de mens is dat het heelal en in het bijzonder ons zonnestelsel veilig is. De theorie dat de planeet aarde in een recent verleden, de laatste slechts 2700 jaar geleden, door een serie kosmische catastrofes getroffen werd, wordt afgewezen. Het laatste boek dat de controversiële onderzoeker Dr. Immanuël Velikovsky (1895/1979) schreef was gewijd aan dit fenomeen dat hij noemde een ‘collectief geheugenverlies’ van de moderne mensheid. Velikovsky omschreef het als het volgt: De herinnering aan catastrofes werd uitgewist, niet door gebrek aan geschreven overleveringen, maar door een kenmerkend proces, dat later gehele naties, tezamen met hun geletterden, in deze overleveringen allegorieën of vergelijkingen deed zien, terwijl in werkelijkheid kosmische natuur-verstoringen daarin heel duidelijk stonden beschreven.

    Het vergt moed om tegen de algemene stroming in te gaan. Het is dan ook lovenswaardig dat de vak-wetenschappers Donald W. Patten, Ronald R. Hatch and Loren C. Steinhauer dit werk ter hand hebben genomen.

    In verband met de titel van ons artikel moet de conclusie zijn dat indien er in werkelijkheid een cyclus van meganatuurcatastrofes van kosmische oorsprong heeft plaatsgevonden waarbij de aarde in haar rotatie om de zon meerdere malen verstoord werd, men ook geen exacte zonsverduisteringen voorbij het jaar 709 v. Chr. in de tijd terug kan berekenen. Het ankerjaar van de Assyriologie met de genoteerde veronderstelde zonsverduistering over Nineveh in 763 v. Chr. komt hiermee op losse schroeven te zitten, en kunnen we een alternatief jaartal bepalen op basis van de catastrofecyclus.

     

     

    Naar mijn weten is er maar één onderzoeker geweest die op het feit van de kosmische catastrofe in het veertiende regeringsjaar van Hizkia wees en het gevolg voor exacte zonsverduisteringberekeningen voorbij dit jaar de tijd in, en dat is de heer Christoph Marx. Zijn opmerking werd gepubliceerd in het Amerikaanse magazine ‘Ancient History and Catastrophism’ in juni 1980 maar kreeg geen bijval en niemand maakte naar mijn weten, daarna gebruik van zijn bevinding. De Assyriologie blijkt nog een heiliger koe dan de Egyptologie te zijn.

     

     

    De genoteerde zonsverduistering over Nineveh ten tijde van de koning Assur Dan III in het eponiem van Bur-Saggile heb ik in mijn boek ‘De Assyriologie herzien, 2012, verankerd met het jaar van de meganatuurcatastrofe ten tijde van de profeet Amos in 800 v. Chr.

    In mijn boek TIJD en TIJDEN, 2016, blz. 271-278 heb ik een hoofdstuk geschreven over de profeet Amos en het dateren van de meganatuurcatastrofe van kosmische oorsprong waar hij het begin van zijn bediening aan koppelt.

    Amos 8:9 Te dien dage zal het geschieden, luidt het woord van de Here HERE, dat Ik op de middag de zon zal doen schuilgaan en bij klaarlichte dag het land in het donker zal zetten. 10 Dan zal Ik uw feesten in rouw verkeren, en al uw liederen in klaagzang. Dan zal Ik rouwgewaad brengen op alle heupen en kaalheid op elk hoofd. En Ik zal het maken als de rouw over een eniggeborene en het einde ervan als een bittere dag.

    De profeet Amos (4: 11) vergelijkt de ongewone zonsverduistering met de ramp die Sodom en Gomorra een millennium eerder getroffen had: “Ik heb onder u een omkering aangericht, gelijk God Sodom en Gomorra omgekeerd heeft, zodat gij gelijk zijt geworden aan een brandhout uit het vuur gerukt”.

    Wanneer ik dus de aardbeving ten tijde van de profeet Amos een meganatuurcatastrofe noemde heb ik niet overdreven. De ramp die het Midden-Oosten en heel de wereld in 800 v. Chr. trof was gelijk aan het geweld toen Sodom en Gomorra in 1889 v. Chr. vernietigd werden.

    Genesis 19:24 Toen liet de HERE zwavel en vuur op Sodom en Gomorra regenen, van de HERE, uit de hemel; 25 en Hij keerde die steden om, benevens de gehele Streek, met al de inwoners der steden en het gewas van de aardbodem. (NBG Vertaling 1951)

    Dat de kosmos in de dagen van de profeet Amos in beroering was, was voor Velikovsky vanuit de Bijbel duidelijk. Hierna een citaat met tussen haken de namen der planeten toegevoegd:

    Amos 5:8 Die het Zevengesternte (KHIMA=Saturnus) en den Orion (KHESIL=Mars) maakt (ordonneert), en de doodsschaduw in den morgenstond verandert, en den dag als den nacht verduistert; Die de wateren der zee roept, en giet ze uit op den aardbodem, HEERE is Zijn Naam. 9 Die Zich verkwikt door verwoesting over een sterke; zodat de verwoesting komt over een vesting. (Statenvertaling)

    Het jaartal 800 v. Chr. is het jaar waar we arriveren wanneer we de regeerperiodes van de Assyrische koningen vanaf Salmaneser III op de tijdsbalk invullen. In het artikel van 23.01.2017 heb ik de regeerperiode van Salmaneser III met het rampjaar 860 v. Chr. verbonden. Al de koningen van Assyrië en hun vermelde regeerperioden van Salmaneser III af tot Assur Dan III hebben aldus in mijn studie op de tijdsbalk hun plaats gevonden. Het is opmerkelijk hoe Salmaneser III en Assur Dan III via twee genoteerde meganatuurcatastrofes met elkaar verbonden zijn, en aldus op de tijdsbalk meer dan een ankerpunt opleveren, in tegenstelling tot de conventionele zonsverduistering van 763 v. Chr. met slechts een ankerpunt.

     

     

    Na de regeerperiode van Assur Dan III in 790 v. Chr. merken we op het bijgevoegde schema de regeerperiode van Assur Nerari V die tot 782 v. Chr. loopt, waarna in Assyrië revolutie uitbreekt en de eerder beschreven ‘damnatio memoriae’ een aanvang neemt. Het hierboven getoonde schema sluit aan bij het getoonde schema in het artikel van 16.01.2017, de Assyrische koning Jareb uit de achtste eeuw v. Chr. Zie link:

    http://www.bloggen.be/robertdetelder/archief.php?ID=2958853

     

    Het was een periode van anarchie in Assyrië waar we de Griekse legende van Sardanapallos kunnen onderbrengen, samen met de Bijbels-Assyrische koning Jareb en het optreden van de profeet Jona te Nineveh in 776 v. Chr. met de afgewende ramp.

     

    Wordt vervolgd…

     

    Met vriendelijke groet,

    Robert De Telder

     

    Recente publicaties van Robert De Telder

     

    EXODUS, 2016, zie link: http://www.bravenewbooks.nl/books/102331

     

    De Zonaanbidder, 2016, zie link: http://www.bravenewbooks.nl/books/87999

     

     

    TIJD en TIJDEN, 2015, Zie link: http://boekscout.nl/shop/ViewProduct.aspx?bookId=5579

     

    De Assyriologie herzien, 2012, zie link: http://www.bravenewbooks.nl/books/76234

     

    De Tweede Wereldoorlog door de ogen van een neutrale Belg, 2007, zie link: http://www.bravenewbooks.nl/books/69343

    20-02-2017 om 00:00 geschreven door Robert De Telder  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 5/5 - (4 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    13-02-2017
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De Libische farao Osorkon I met een Amarna-pruik afgebeeld?

    Te Byblos in Libanon, het Fenicië van de oudheid, werd in de vorige eeuw een borstbeeld van farao Osorkon I van de Egyptische tweeëntwintigste dynastie opgegraven. Het beeld bevindt zich sinds 1925 in het Louvre.

    Een vraagteken voor de orthodoxe Egyptologie is waarom Osorkon I zich met een Amarna-pruik liet afbeelden? Volgens de Egyptologen leefde Osorkon I in de tiende eeuw v. Chr. en gaat de Amarna-periode terug tot de veertiende eeuw v. Chr. Een andere vraag die men stelt is waarom de Fenicische koning Elibaal uit de achtste eeuw v. Chr. in het beeld een inscriptie liet graveren. Tussen beide heersers: de Feniciër Elibaal en farao Osorkon I zitten er op de tijdsbalk, volgens de orthodoxe egyptologie, twee eeuwen.

    De Libische tweeëntwintigste dynastie wordt door de orthodoxie in de tiende eeuw voor Christus op de tijdsbalk geplaatst. Over de chronologie en de plaatsing van de tweeëntwintigste dynastie op de tijdsbalk schreef ik eerder op dit blog een artikel, zie link: http://www.bloggen.be/robertdetelder/archief.php?startdatum=1440972000&stopdatum=1441576800

     

     

    Het is altijd boeiend om het commentaar van de orthodoxe egyptologie betreffende bepaalde vondsten te lezen:

    “Op dit in Byblos gevonden beeldfragment liet een plaatselijke heerser in Fenicisch schrift een heilige tekst voor de stadsgodin, de heerseres van Byblos, aanbrengen. Omstreden is waarom en vooral wanneer dit Egyptische beeld, dat de heerser met de uraeus-slang en een vooral in de Amarnatijd geliefd type pruik toont, in de Libanese kuststad kwam en welk tijdsbestek tussen zijn ontstaan en het opbrengen van de secundaire inscriptie lag. Het is onduidelijk of Osorkon I hier door het aanbrengen van de cartouche met zijn naam op de borst –een zeer ongewone plaats bij een koninklijk beeld- een figuur uit de tijd van Horemheb usurpeerde, of dat hij zich alleen aan een vroegere stijl aan paste

    (Regine Schulz en Matthias Seidel, Egypte het land van de farao’s, blz. 284)

     

     

    De vragen die door de orthodoxie in verband met het beeld gesteld worden, blijven onbeantwoord tenzij men het revisionisme van de geschiedenis van de oudheid wil volgen. In mijn boek: De Zonaanbidder, 2016, blz. 167-172, toon ik aan dat de Libische tweeëntwintigste dynastie in de achtste eeuw v. Chr. op de tijdsbalk thuishoort en niet in de tiende eeuw v. Chr. In mijn studie toon ik vooral aan dat de Amarna-tijd met de Aton-aanbidders: de farao ’s Amonhotep III en Achnaton, in de achtste eeuw v. Chr. op de tijdsbalk op hun juiste historische plaats zitten. De Libische farao ’s waren ondergeschikt aan de achttiende dynastie en waren in hun militaire dienst. Farao Osorkon I heeft nu een regeerperiode van 765 tot 747 v. Chr. en de gehele gereviseerde Libische tweeëntwintigste dynastie zit nu op de tijdsbalk verankerd vanaf het jaar 776 tot 632 v. Chr. en was aldus contemporain (maar ondergeschikt) met de Amarna-farao’s en generaal Horemheb. De Libische dynastie had haar eigen woongebied in de Nijldelta.

     

    Het beeld van Osorkon I met de Amarna-pruik en met de inscriptie van Fenicische koning Elibaal naast zijn cartouche, zit op zijn plaats in de achtste eeuw v. Chr. waar alle historische puzzelstuk-deeltjes samenkomen en het plaatje volledig word.

     

    Met vriendelijke groet

    Robert De Telder

     

    Recente publicaties van Robert De Telder

     

     

    EXODUS, 2016, zie link: http://www.bravenewbooks.nl/books/102331

     

    De Zonaanbidder, 2016, zie link: http://www.bravenewbooks.nl/books/87999

     

    TIJD en TIJDEN, 2015, Zie link: http://boekscout.nl/shop/ViewProduct.aspx?bookId=5579

     

    De Assyriologie herzien, 2012, zie link: http://www.bravenewbooks.nl/books/76234

     

    De Tweede Wereldoorlog door de ogen van een neutrale Belg, 2007, zie link: http://www.bravenewbooks.nl/books/69343

    13-02-2017 om 14:48 geschreven door Robert De Telder  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 4/5 - (3 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    06-02-2017
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De Assyriologie, Thiele en het noodlottige jaartal 930 v. Chr.

    Met onze aflevering van 23.01.2017 op dit blog gaven we aandacht aan de datering van de slag bij Karkar in 853 v. Chr. door de Assyriologie, en het aanpassen van de Bijbelse chronologie aan de verkregen jaartallen van de Assyrische koningslijst. Zie link: http://www.bloggen.be/robertdetelder/archief.php?ID=2960735

    Een oefening die de geleerde Edwin E. Thiele (1895/1986) moest uitvoeren was het linken van koning Achab van het tienstammenrijk aan het verkregen jaartal voor de slag bij Karkar in 853 v. Chr. De regeerperiode van Achab corrigeerde hij naar de jaren 874/853 v. Chr. Zoals eerder vermeld heeft Achab echter een Bijbels-historisch verifieerbare regeerperiode van 909 v. Chr. tot 888 v. Chr. of een verschil van zo maar even vijfendertig jaar tussen de Bijbel en de chronologische interpretatie van de verkregen Assyrische jaartallen.

    Zoals in de aflevering van 23.01.2017 behandeld liet Thiele koning Achab van het tienstammenrijk aan de strijd bij Karkar deelnemen in diens laatste regeringsjaar, hetzelfde jaar dat hij aan zijn einde kwam in de slag bij Ramot Gilead tegen Aram. Wanneer Achab aan de slag bij Karkar heeft deelgenomen (want de Bijbel zwijgt over dit wapenfeit), dan is het toch logisch dat hij dit deed ten tijde van het drie jaren-bestand (1 Koningen 22:1) tussen Israël en Aram (zie TIJD en TIJDEN, 2015, blz. 243-249), en niet in zijn laatste regeringsjaar toen hij Aram aanpakte.

     

    De volgende oefening die Thiele volbracht was de schikking op de tijdsbalk van de koningen van Israël en Juda die voor Achab regeerden. Het resultaat was het jaartal 930 v. Chr. voor de dood van Salomo en de splitsing van het Verenigd Koninkrijk van Israël in twee delen. Het jaartal 930 v. Chr. is sinds de publicatie van “The Mysterious Numbers of the Hebrew Kings” in 1977, algemeen ingeburgerd en wordt als juist bevonden gehanteerd. Het eveneens algemeen gehanteerde Exodusjaartal: 1446 v. Chr. werd bekomen door via het foutief bevonden jaartal 930 v. Chr. naar het verleden toe te rekenen. Het is een jaartal dat door meerdere onderzoekers nochtans als vaststaand feit gehanteerd wordt, en niet in vraag gebracht. Het begin van het verenigd koninkrijk van Israël onder Saul wordt nu berekend als ’t volgt:

    930/970 v. Chr.:         Salomo

    970/1010                     David

    1010/1050                            Saul

    De noodlottige constructie van Thiele heb ik ook in mijn boek EXODUS, 2016, in het hoofdstuk: het jaartal van de Exodus 1483 v. Chr., blz. 59-69, besproken.

     

    Waarom is dit zo belangrijk? Er zijn meerdere redenen waarom het jaartal 930 v. Chr. als noodlottig bestempeld kan worden. Een eerste voorbeeld is dat er sinds de publicatie van Dr. Immanuël Velikovsky ’s werk in de jaren vijftig van de vorige eeuw er wereldwijd aan de herziening van de chronologische geschiedenis van de Oudheid, en vooral dan van Egypte wordt gewerkt. Vele (meestal seculiere) onderzoekers hanteren hierbij de Bijbel als een historisch boek en gebruiken in hun onderzoek hierbij de jaartallen die Edwin R. Thiele heeft uitgewerkt. Dit levert op de tijdsbalk echter foute constructies op, gaande van zeven jaar tot zesendertig jaar.

    De Egyptoloog David Rohl bijvoorbeeld maakt in zijn boek ‘A TEST OF TIME’, van Saul (de eerste koning van het verenigd koninkrijk van Israël) een tijdgenoot van farao Achnaton. Dit als gevolg van zijn hanteren en voor waar houden van de uitgedokterde tijdsconstructie van Thiele van de koningen van Israël en Juda. Zijn ankerpunt voor Achnaton op de tijdsbalk is een zonsverduistering over Oegarit in het jaar 1012 v. Chr. op 9 mei in de namiddag, precies te 18.09 u. (A Test of Time, Chapter Eleven, Navigating by the Stars. The Ugarit Solar Eclipse). Een astronoom berekende voor hem met een computerprogramma, de zonsverduistering over Oegarit. Rohl bouwt zijn thesis op rond de ontdekking van een kleitablet in de ruïnes van Oegarit. Het ontcijferde kleitablet KTU 1.78 bevat de volgende tekst: The day of the new moon of Hiyaru was put to shame as the sun (goddess) set, with Rashap (?) as her gate keeper. En in de Amarnabrief EA151 beschrijft de koning van Tyrus; Abimilki, het catastrofale einde van Oegarit aan farao Achnaton: “En vuur heeft Oegarit, de stad van de koning, verteerd; de helft ervan is verteerd, en de andere helft niet; en het volk van het leger van Hatti is niet daar”. Rohl verankerde vanuit zijn bevindingen het twaalfde regeringsjaar van farao Achnaton met het jaar 1012 v. Chr., en rangschikte de overige regeerperioden van de farao ’s van de achttiende dynastie op basis van dit ankerjaar.

    Rohl ’s tijdsreconstructie maakt, binnen het noodlottige raamwerk van Thiele, van Saul en David tijdgenoten van farao Amonhotep IV van de achttiende dynastie. Deze reconstructie houdt echter alleen steek wanneer de uitgedokterde jaartallen van Thiele voor de koningen van Israël correct zijn, wat niet het geval is. De historisch-verifieerbare jaartallen voor de jaartallen van de koningen van Israël binnen het raamwerk van de sabbat- en jubeljaren zijn:

      967/1007 v. Chr.:      Salomo

    1007/1047                   David

    1047/1087                  Saul

    Ik wil er op wijzen dat ik hier slechts op een onderdeel van het werk van David Rohl opmerkingen heb, en niet op heel zijn studie. Wie met regelmaat mijn blog volgt, weet de maat van de waarde die ik aan het algemene onderzoek van de Egyptoloog David Rohl hecht.

     

    Een tweede betreurenswaardig voorbeeld van het hanteren van de gefabriceerde jaartalen van Thiele in hun onderzoek vinden we bij de wetenschappers Patten, Hatch, Steinhauer in hun studie: The Long Day of Joshua and Six Other Catastrophes, 1973. Deze wetenschappers tonen duidelijk aan dat planeet aarde meerdere malen in de oudheid in haar baan om de zon verstoord werd en er tegen de achtste eeuw v. Chr. zelfs een kalenderhervorming nodig was. Zie TIJD en TIJDEN, 2016, hoofdstuk: de noodzakelijke kalenderhervorming van de achtste eeuw voor Christus, blz. 331-338).

     

     

    Er was volgens deze onderzoekers een cyclus van meganatuurcatastrofes aan de hand met intervallen van 54 jaar en zes maanden met iedere keer een planetaire interactie tussen de maand maart, het Romeinse Tubilustrium en de daaropvolgende catastrofe 54 jaar en zes maanden later in oktober, het Romeinse Armilustrium.

    Hun ankerjaar op de tijdsbalk is echter 701 v. Chr., het jaartal dat Thiele uitdokterde voor het veertiende regeringsjaar van Hizkia gecorrigeerd naar de bevindingen van de Assyriologie in verband met de belegering van Jeruzalem door Sanherib. Hun ankerjaar heeft een afwijking van acht jaar met het historisch-verifieerbare jaartal 709 v. Chr. voor het veertiende regeringsjaar van Hizkia met een genoteerde meganatuurcatastrofe, die resulteerde in de vernietiging van het Assyrische leger nabij Jeruzalem. Het resultaat van deze afwijking is dat zij dikwijls met ‘circa’-jaartallen werken, bij het invullen van de cyclus van rampen naar het verleden toe. Ook missen zij als een gevolg van het werken vanaf het foutieve 701 v. Chr. verbanden met genoteerde meganatuurcatastrofes. Een voorbeeld is het bekende jaartal 776 v. Chr. met de instelling van de Olympische Spelen door de Grieken als dank naar hun goden toe, toen een verwachte ramp werd afgewend. Het is een ankerjaar waar we met zekerheid de cyclus van rampen mee kunnen linken. Heel de wereld hield tegen het jaar 776 v. Chr. de adem in voor de aangekondigde ramp die planeet aarde dan opnieuw zou treffen. Het is het jaar van de aardbeving ten tijde van koning Uzzia/Azaria. Het is ook het jaar van de geprofeteerde ramp die de Hebreeuwse profeet Jona naar Nineveh bracht.

    Wanneer men vanaf het jaartal 776 v. Chr. in oktober 54 jaar en zes maanden op de tijdsbalk naar voor en naar achter rekent arriveert men in de jaren 830 en 722 v. Chr. Het verkregen jaartal 722 v. Chr. is hier opmerkelijk omdat dit jaar volgens de Bijbelse chronologie in het voorjaar de dood zag van koning Achaz, de vader van Hizkia, met een historische vermelding van een kosmisch fenomeen. Een Joodse legende verhaalt namelijk dat op de dag dat koning Achaz stierf er slechts gedurende twee uur daglicht was (Louis Ginzberg, Legends of the Jews, Volume IV, Bible Times and Characters. From Joshua to Esther).

     

    In mijn boek TIJD en TIJDEN, 2015, (hoofdstukken: Jozua en de inbezitneming van Kanaän, blz. 121-142, Richteren 5:20 van de hemel streden de sterren, blz. 157-168, De opgerichte steen van Samuël te Eben-Haëzer, blz. 169-178, de profeet Amos en het dateren van de meganatuurcatastrofe waar hij het begin van zijn bediening aan koppelt, blz. 271-278, de noodzakelijke kalenderhervorming van de achtste eeuw v. Chr. blz.331-338, - heb ik de cyclus van genoteerde meganatuurcatastrofes van de geleerden Patten, Hatch, Steinhauere: The Long Day of Joshua and Six Other Catastrophes, 1973, gedateerd en op de tijdsbalk verankerd.

     

    Een derde pijnlijk voorbeeld van het gebruik van Thiele ’s verkregen jaartallen is de vaststelling dat heel wat Bijbelvorsers zijn jaartallen gebruiken ter berekening van de Genesis-jaartallen en ook het alsnog toekomstige jaartal van de wederkomst van Jezus Christus. Dit laatste is sowieso een onmogelijke taak en leidt alleen maar tot verlegenheid bij zowel de auteurs als bij de mensen die hieraan geloof willen hechten, wanneer het tegendeel bewezen is.

     

    Wordt vervolgd…

     

    Met vriendelijke groet,

    Robert De Telder

     

    Recente publicaties van Robert De Telder

     

     

    EXODUS, 2016, zie link: http://www.bravenewbooks.nl/books/102331

     

    De Zonaanbidder, 2016, zie link: http://www.bravenewbooks.nl/books/87999

     

    TIJD en TIJDEN, 2015, Zie link: http://boekscout.nl/shop/ViewProduct.aspx?bookId=5579

     

    De Assyriologie herzien, 2012, zie link: http://www.bravenewbooks.nl/books/76234

     

    De Tweede Wereldoorlog door de ogen van een neutrale Belg, 2007, zie link: http://www.bravenewbooks.nl/books/69343

    06-02-2017 om 14:06 geschreven door Robert De Telder  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 4/5 - (3 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    30-01-2017
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De Egyptische Apis en de profeet Jeremia

    De Apis was in het oude Egypte een god die als een stier met een zonneschijf tussen de horens werd afgebeeld. Dikwijls kregen Egyptische farao ’s als godkoningen dan ook de bijnaam: Sterke Stier.

    Naast de beeldendienst bestond er in het oude Egypte ook een dienst rond uitverkoren levende stieren. De Apis-stier werd op basis van bepaalde kenmerken geselecteerd. Zo moest het uitverkoren dier een soort tekening van vleugels als merk op het voorhoofd hebben. Ook een soort knoop onder de tong was een vereiste voor de stier om verkozen te worden. Bij de leeftijd van vijfentwintig jaar alvorens zichtbaar oud te worden, werd de Apisstier door verdrinking gedood, daarna gemummificeerd en in een mausoleum bijgezet waar ook zijn voorgangers lagen (of stonden). Deze necropolis bevond zich te Sakkara nabij Memfis. Daarna werd in het hele land uitgekeken naar de geboorte van een nieuw dier met dezelfde kenmerken. De bedoeling van heel dit gebeuren zou deel uitgemaakt hebben van het Egyptische bijgeloof dat alle dingen eeuwig terugkeren (Jane B. Sellers, The Death of the gods in Ancient Egypt, Chapter 25). Deze Egyptische variant van de reïncarnatieleer staat haaks op de Bijbelse leer van het eenmalig onherhaalbaar aardse leven, waar de gevallen mens God kan ontmoeten en het Heil, dat in de Messias geschonken wordt, deelachtig kan worden.

     

     

    In de negentiende eeuw in 1851 ontdekte Auguste Mariette in Sakkara, de necropool van Memfis, de sfinxenlaan van de Ptolemeische farao Nectanebo I die naar de tempel van Nectanebo II liep met verderop het Serapeum, de begraafplaats van de Apis-stieren. Sinds farao Amonhotep III van de achttiende dynastie werden in Sakkara blijkbaar al stieren bijgezet.

    De geboorte van een Apis-stier werd geregistreerd volgens het regeringsjaar van de dan heersende farao, zo ook het sterfjaar van het arme dier. De bewaarde lijsten hiervan zijn heden een middel voor het chronologisch schikken van sommige farao ’s in relatie tot elkaar, op de tijdsbalk.

     

    Maar met de Apis als Egyptische god was er meer aan de hand. De Griekse naam Apis staat in het Egyptisch voor Hepi of Hapi wat ‘verbergen’ betekent.Volgens het studiewerk van Rev. Alexander Hislop (The Two Babylons, 1916, chapter II, Objects of Worship) kan de Apis in verband gebracht worden met Osiris en Nimrod. Hislop toont aan dat Osiris, de belangrijkste Egyptische god, met Nimrod de anti-messias van Genesis, in verband gebracht kan worden. Aan de historische Nimrod gaf ik al eerder aandacht met het artikel van 04.07.2016, Chronologie van tot Nimrod tot Abram/Abraham. Zie link: http://www.bloggen.be/robertdetelder/archief.php?startdatum=1467583200&stopdatum=1468188000

     

    In mijn uitgave EXODUS van het najaar van 2016, blz. 93-106, geef ik aandacht aan de godenwereld van Egypte en hun nederlaag bij het uitleiden van de Israëlieten door de HEERE God van Israël in 1483 v. Chr. In het hoofdstuk: ‘Farao met zijn heir in de Schelfzee gestort’ beschrijf ik hoe een veldslag in het oude Egypte nooit zo maar alleen een oorlog tussen twee volkenlegers was, maar ook een conflict tussen twee goden (Margaret A. Murray, The Splendour that was EGYPT, 1949, Chapter IV Religion, Burial customs). In een veldslag reed farao altijd met de standaard van zijn god op kop van zijn leger, de vijand tegemoet.

    Op dezelfde manier ging het er aan toe in de slag bij Karkemis tussen het leger van Egypte en dat van Babylon. In de Bijbelse oud-Testamentische geschiedschrijving wordt hier over reële geestelijke machten gesproken, waar ook de apostel Paulus in het Nieuwe Testament naar verwijst.

    Paulus aan 1 Korintiërs 8:5 Want al zijn er zogenaamde goden, hetzij in de hemel, hetzij op de aarde – en werkelijk zijn er goden in menigte en heren in menigte – 6 voor ons nochtans is er maar één God, de Vader, uit wie alle dingen zijn en tot wie wij zijn, en één Here, Jezus Christus, door wie alle dingen zijn , en wij door Hem. (NBG Vertaling 1951)

     

    Paulus aan Efeze 3:8 Mij, verreweg de geringste van alle heiligen, is deze genade te beurt gevallen, aan de heidenen de onnaspeurlijke rijkdom van Christus te verkondigen, 9 en in het licht te stellen (wat) de bediening van het geheimenis (inhoudt), dat van eeuwen her verborgen is gebleven in God, de Schepper van alle dingen, 10 opdat thans door middel van de gemeente aan de overheden en de machten in de hemelse gewesten de veelkleurige wijsheid Gods bekend zou worden, 11 naar het eeuwige voornemen, dat Hij in Christus Jezus, onze Here, heeft uitgevoerd, 12 in wie wij de vrijmoedigheid en de toegang met vertrouwen hebben door het geloof in Hem. (NBG Vertaling 1951)

     

    De profeet Daniël vermeldt in hoofdstuk 11:13 en 20, van het gelijknamige Bijbelboek, bovennatuurlijke geestelijke vorsten die in zijn tijd, over Perzië en Griekenland stonden. In Nederland hadden we de theoloog en filosoof Dr. F. De Graaff, (1918/1993), die met zijn publicaties dit fenomeen uitgediept heeft en naar de moderne tijd doorgetrokken. Zie zijn boeken: ALS GODEN STERVEN, 1969 en ANNO DOMINI 1000 2000.

     

    Met de slag bij Karkemis in 605 v. Chr. tussen de legers van Egypte en Babylon spreekt de HEERE God zowel farao Necho als diens god(en) toe.

    Jeremia 46: 1 Het woord des HEEREN, dat tot den profeet Jeremia geschied is tegen de heidenen. 2 Tegen Egypte; tegen het heir van Farao Necho, koning van Egypte, dat aan de rivier Frath, bij Karchemis was, dat Nebukadrezar, de koning van Babel, sloeg, in het vierde jaar van Jojakim, den zoon van Josia, den koning van Juda. 3 Rust het schild en de rondas toe, en nadert tot den strijd! 4 Spant de paarden aan, en klimt op, gij ruiters! en stelt u met helmen; veegt de spiesen, trekt de pantsiers aan! 5 Waarom zie Ik, dat zij versaagd en achterwaarts gedreven zijn? Zelfs hun helden zijn verslagen, en nemen de vlucht, en zien niet om; er is schrik van rondom, spreekt de HEERE. 6 De snelle ontvliede niet, en de held ontkome niet; tegen het noorden, aan den oever der rivier Frath zijn zij gestruikeld en gevallen. 7 Wie is deze, die optrekt als een stroom, wiens wateren zich bewegen als de rivieren? 8 Egypte trekt op als een stroom, en zijn wateren bewegen zich als de rivieren; en hij zegt: Ik zal optrekken, ik zal de aarde bedekken, ik zal de stad, en die daarin wonen, verderven. 9 Trekt op, gij paarden! en raast, gij wagens! en laat de helden uittrekken: de Moren, en de Puteërs, die het schild handelen, en de Lydiërs, die den boog handelen en spannen. 10 Maar deze dag is des HEEREN, des HEEREN der heirscharen, een dag der wrake, dat Hij zich wreke van Zijn wederpartijders, en het zwaard zal vreten, en verzadigd, en dronken worden van hun bloed; want de Heere, HEERE der heirscharen, heeft een slachtoffer in het land van het noorden, aan de rivier Frath. 11 Ga henen op naar Gilead, en haal balsem, gij jonkvrouw, dochter van Egypte! Tevergeefs vermenigvuldigt gij de medicijnen, er is geen heling voor u. 12 De volken hebben uw schande gehoord, en het land is vol van uw gekrijt; want zij hebben zich gestoten, held tegen held, zij zijn beiden te zamen gevallen. 13 Het woord, dat de HEERE tot den profeet Jeremia sprak, van de aankomst van Nebukadrezar, den koning van Babel, om Egypteland te slaan. 14 Verkondigt in Egypte, en doet het horen te Migdol; doet het ook horen te Nof en Tachpanhes; zegt: Stelt er u naar, en maakt u gereed, want het zwaard heeft verteerd, wat rondom u is. 15 Waarom zijn uw sterken (Apis) weggeveegd? (Statenvertaling)

     

    Ik heb tussen ronde haken in vers vijftien de Griekse naam: ‘Apis’, toegevoegd. Het is de Griekse Septuagintvertaling die in de derde eeuw v. Chr. de ‘Apis’ voor ‘sterken’ gebruikte. De Septuagintvertaling is heden integraal op het internet verkrijgbaar. Het is een vertaling uit 1851 AD van het Grieks naar het Engels. Zie link: http://www.ecmarsh.com/lxx/

     

    Volgens de Joodse overlevering verzamelde de Grieks-Egyptische farao Ptolemaeus II (285/246 v.Chr.) tweeënzeventig rabbijnen en plaatste hen in tweeënzeventig afzonderlijke ruimten. Zijn opdracht was dat iedere rabbijn een vertaling van de Torah in het Grieks aan hem moest leveren. Op de achtste van de maand Tevet (december/januari) van het Joodse jaar anno mundi 3515 zijnde 246 v.Chr. volgens de westerse kalender, werden tweeënzeventig versies geleverd. De traditie wil dat alle vertalingen identiek bleken. Deze Griekse vertalingen werden Septuagint (‘van de zeventig’) genoemd en aan de bibliotheek van Alexandrië in Egypte toegevoegd.

    Hierna het betreffende Bijbelgedeelte van de profeet Jeremia volgens de Septuagintvertaling:

    Jeremia 46:13 THE WORDS WHICH THE LORD SPOKE by Jeremias, concerning the coming of the king of Babylon to smite the land of Egypt. 14 Proclaim it at Magdol, and declare it at Memphis: say ye, Stand up, and prepare; for the sword has devoured thy yew-tree. 15 Wherefore has Apis fled from thee? thy choice calf has not remained; for the Lord has utterly weakened him. 16 And thy multitude has fainted and fallen; and each one said to his neighbour, Let us arise, and return into our country to our people, from the Grecian sword. 17 Call ye the name of Pharao Nechao king of Egypt, Saon esbeie moed.

     

    De slag bij Karkemis in 605 voor Christus krijgt op deze manier een metahistorische achtergrond. Het is de God van Israël die het einde inluidt over Egypte’s belangrijkste godheid.

    De Bijbelse farao Necho vinden we terug in de faraolijst van Manetho in diens zesentwintigste dynastie. Ook de oudheidhistoricus Herodotos verwijst in zijn werk (Boek 2:159) naar farao Necho of Neko. Met mijn eerste aflevering voor 2017 op dit blog gaf ik aandacht aan deze farao in verband met Herodotos’ verwijzing naar hem met de bouw van een kanaal van de Nijl naar de Rode Zee. Zie het artikel van 02.01.2017, Het Suezkanaal van de oudheid. Zie link: http://www.bloggen.be/robertdetelder/archief.php?ID=2955420

    Farao Necho was ook degene die vier jaar eerder koning Josia van Juda in de slag bij Megiddo gedood had (2 Kronieken 35:20-24).

     

     

    Dit Schriftgedeelte verhaalt het merkwaardige feit dat de God van Israël door de mond van Necho, koning Josia toespreekt zich niet in het conflict tussen Egypte en Babylon te mengen. De hoofdstad van Assyrië: Nineveh, was drie jaar eerder door de geallieerde legers van Babylon en Medië ingenomen en het Assyrische Rijk was in 609 v. Chr. zo goed als verslagen. Egypte en Babylon wensten in het ontstane machtsvacuüm hun plaats in te nemen. De anders godvruchtig beschreven Josia meende in 609 v. Chr. echter (zonder een Godsspraak ondersteund) eveneens Juda ‘s positie tussen Eufraat en Nijl te her vestigen. Zie TIJD en TIJDEN, 2015, blz. 364-365.

     

    De Egyptische zesentwintigste dynastie van Manetho was de laatste soevereine dynastie over Egypte alvorens het land zijn onafhankelijkheid zou verliezen aan Babylon, gevolgd aan de Meden en Perzen, daarna de Grieken en als laatsten de Romeinen. Zij zijn de vier beestrijken van de profeet Daniël (hoofdstuk 7) waar ook Israël dienstbaar aan zou worden. In mijn boek TIJD en TIJDEN, 2015, hoofdstuk: de zesentwintigste dynastie van Manetho, blz. 375-384, heb ik het einde van deze dynastie beschreven. In mijn boek maak ik duidelijk dat er wel degelijk een Babylonische invasie van Egypte, zoals geprofeteerd door Jeremia (en Ezechiël 30:18-19), is geweest. De invasie geschiedde in het drieëntwintigste regeringsjaar van Nebukadnezar in het jaar 582 v. Chr.

     

    Het begin van het einde voor Egypte begon in 605 v. Chr. waar de legers van Babylon over die van Egypte te Karkemis in het noorden zegevierden, zoals de profeet Jeremia het in detail beschreef:

    Jeremia 46:16 Hij maakte der struikelenden veel; ja, de een viel op den ander; zodat zij zeiden: Staat op en laat ons wederkeren tot ons volk, en tot het land onzer geboorte, vanwege het verdrukkende zwaard. 17 Daar riepen zij: Farao, de koning van Egypte, is maar een gedruis; hij heeft den gezetten tijd laten voorbijgaan. 18 Zo waarachtig als Ik leef, spreekt de Koning, Wiens Naam is HEERE der heirscharen; hij zal voorzeker, als Thabor onder de bergen, en als Karmel bij de zee, aankomen! 19 Maak voor u gereedschap der gevankelijke wegvoering, gij inwoneres, gij dochter van Egypte! want Nof zal ter verwoesting worden, en zal verbrand worden, dat er niemand in wone. 20 Egypte is een zeer schone vaarze; de slachter komt, hij komt van het noorden. 21 Zelfs haar gehuurden in haar midden zijn als gemeste kalveren; maar die hebben zich ook gewend, zij zijn te zamen gevlucht, zij hebben niet gestaan; want de dag huns verderfs is over hen gekomen, de tijd hunner bezoeking. 22 Haar stem zal gaan als van een slang; want zij zullen met krijgsmacht daarhenen trekken, en tot haar met bijlen komen, gelijk houthouwers. 23 Zij hebben haar woud afgehouwen, spreekt de HEERE, hoewel het niet is te onderzoeken; want zij zijn meerder dan de sprinkhanen, zodat men hen niet tellen kan. 24 De dochter van Egypte is beschaamd; zij is gegeven in de hand des volks van het noorden. 25 De HEERE der heirscharen, de God Israëls, zegt:

    Ziet, Ik zal bezoeking doen over de menigte van No (Ammon), en over Farao, en over Egypte, en over haar goden, en over haar koningen, ja, over Farao, en over degenen, die op hem vertrouwen. 26 En Ik zal hen geven in de hand dergenen, die hunlieder ziel zoeken, en in de hand van Nebukadrezar, den koning van Babel, en in de hand zijner knechten. Maar daarna zal zij bewoond worden als in de dagen van ouds, spreekt de HEERE.

    27 Maar gij, Mijn knecht Jakob! vrees niet, en ontzet u niet, o Israël! want zie, Ik zal u verlossen uit verre landen, en uw zaad uit het land hunner gevangenis; en Jakob zal wederkomen, en stil en gerust zijn, en niemand zal hem verschrikken. 28 Gij dan Mijn knecht Jakob! vrees niet, spreekt de HEERE; want Ik ben met u; want Ik zal een voleinding maken met al de heidenen, waarhenen Ik u gedreven zal hebben, doch met u zal Ik geen voleinding maken, maar u kastijden met mate, en u niet gans onschuldig houden. (Statenvertaling)

     

    Vanaf vers 25 in het hierboven vermelde Bijbelcitaat lezen we dat de HEERE God Zijn oordeel over de goden van Egypte aankondigt. Door de hand van Nebukadnezar zou dit voltrokken worden. De zeventigjarige Babylonische ballingschap voor Israël die met de eerste wegvoering in 605 v. Chr. een aanvang nam, zou volgens de verzen 27 en 28 een einde kennen waarna een herstel in het land zou volgen.

     

    Ik kan me voorstellen dat de toevallige agnostische lezer van dit blog zijn of haar schouders ophaalt bij het lezen van de aankondiging van een oordeel over de goden van Egypte door de God van Israël? We leven anno 2017 ten slotte in een vrijwel geheel ontkerstend België en het aannemen van het bestaan van een geestelijke wereld vergt geloof. De ontkerstening is overigens al langer aan de hand. We hebben nu al een tweede en derde generatie van mensen die sinds hun ouders en grootouders de kerk(en) verlieten, er zelfs nooit mee in aanraking zijn geweest.

    Het Heil en/of de Zin van het Leven is nochtans niet in het christendom of een of andere religie te vinden, maar alleen in de persoon van Jezus Christus, de Zoon van God. Waar twee of drie mensen in Zijn Naam samenkomen ter onderzoeking van Zijn Woord, is Hij als Trooster in hun midden, in hun Kring staat er geschreven, en vormen ‘zij’ de Ekklesia. Hun motto zijn de kernpunten van de reformatie: ‘sola fide, sola gratia, sola scriptura’. De rechtvaardiging voor God komt alleen door geloof, alleen door genade als een gave van God en alleen de Schriften of de Bijbel bevat deze waarheid, die zonder tussenpersonen geïnterpreteerd kan worden.

    De boodschap die Paulus te Athene voor de Areopagus verkondigde (Handelingen 17:24-31) was dat de God, die de wereld gemaakt heeft en al wat daarin is, die een Heer is van hemel en aarde, niet woont in tempels met handen gemaakt, en Zich niet door mensenhanden laat dienen, alsof Hij nog iets nodig zou hebben, daar Hij zelf aan allen leven en adem en alles geeft. Hij heeft uit één enkele het gehele menselijke geslacht gemaakt om op de ganse oppervlakte der aarde te wonen en Hij heeft de hun toegemeten tijden en de grenzen van hun woonplaatsen bepaald, opdat zij God zouden zoeken, of zij Hem al tastende vinden mochten, hoewel Hij niet ver is van een ieder van ons. Want in Hem leven wij, bewegen wij ons en zijn wij, gelijk ook enige van uw dichters hebben gezegd: Want wij zijn ook van zijn geslacht. Daar wij dan van Gods geslacht zijn, moeten wij niet menen, dat de godheid gelijk is aan goud of zilver of steen door menselijke kunstvaardigheid gesneden of bedacht. God dan verkondigt, met voorbijzien van de tijden der onwetendheid, heden aan de mensen, dat zij allen overal tot bekering moeten komen; 31 omdat Hij een dag heeft bepaald, waarop Hij de aardbodem rechtvaardig zal oordelen door een man, die Hij aangewezen heeft, waarvan Hij voor allen het bewijs geleverd heeft door Hem uit de doden op te wekken.

    Toen Paulus in zijn betoog over de opstanding van de Christus begon te spreken werd hij door aanwezige Grieken op de Areopagus spottend onderbroken en betekende dit het einde van zijn korte boodschap. Alhoewel de boodschap kort was bezitten we vandaag wel een bondige samenvatting van Paulus over wat echt belangrijk en essentieel is.

     

    Achter de god Apis van het oude Egypte stond wel degelijk een geestelijke anti-macht die door de HEERE God van Israël oordeel aangezegd werd.

    Wanneer we het laatste boek van de Bijbel als vooraf geschreven geschiedenis willen bestuderen: de Apocalyps of Openbaring van Jezus Christus, weten we dat er nog een finale volgt van de strijd van de God van Israël tegen de overheden en de machten in de hemelse gewesten (Efeze 3:10). De tegenstander heeft in de Bijbel vele namen. In Openbaring hoofdstuk 12:9 worden ze allen met hun historische namen genoemd: de grote draak, de oude slang, die genaamd wordt duivel en de satan en zijn engelen. In de toekomst zal er (ditmaal) een geïncarneerde nieuwe Nimrod op het toneel verschijnen die tussen Nijl en Eufraat zijn kernland zal vestigen van waaruit hij de hele wereld zal domineren. De oude goden van weleer zullen dan plotseling opnieuw springlevend blijken te zijn, tot op de dag van Christus wanneer zij allen definitief door Zijn verschijning zullen weggevaagd worden (Openbaring 19, 2 Thessalonicenzen 2:8).

     

    Wordt vervolgd…

     

    Met vriendelijke groet,

    Robert De Telder

     

    Recente publicaties van Robert De Telder

     

     

    EXODUS, 2016, zie link: http://www.bravenewbooks.nl/books/102331

     

    De Zonaanbidder, 2016, zie link: http://www.bravenewbooks.nl/books/87999

     

    TIJD en TIJDEN, 2015, Zie link: http://boekscout.nl/shop/ViewProduct.aspx?bookId=5579

     

    De Assyriologie herzien, 2012, zie link: http://www.bravenewbooks.nl/books/76234

     

    De Tweede Wereldoorlog door de ogen van een neutrale Belg, 2007, zie link: http://www.bravenewbooks.nl/books/69343

    30-01-2017 om 11:02 geschreven door Robert De Telder  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 4/5 - (5 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    23-01-2017
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De Assyriër Salmaneser III chronologisch in lijn gebracht met Achab van Israël

    Met ons artikel van 16.01.2017 op dit blog gaf ik aandacht aan de Bijbels-historische koning van Assyrië: Jareb, die in de achtste eeuw v. Chr. op de tijdsbalk dient ingevuld te worden. In de Assyrische koningslijsten ontbreken aldus namen en de conclusie is dat de eponiemlijsten geen ononderbroken lijst van koningen en gebeurtenissen meer voorstelt.

    De Assyriologie die met de Bijbel en/of andere bronnen zoals Flavius Josephus geen rekening houdt, stelt dat de Eponiemlijsten de chronologie voor de Assyrische koningen van 892 tot 648 v. Chr. levert. De Assyriologie stelt dat de Eponiemlijsten één ononderbroken lijst van Assyrische koningen voorstelt die, zonder co-regentschapen of onderbrekingen, elkaar opgevolgd hebben noch zouden er namen van koningen ontbreken. Een lijst ook waarvan zij veronderstellen dat elk eponiem een jaar voorstelt.

    Het ankerpunt op de tijdsbalk voor de Assyriologie werd het jaartal 763 v. Chr., een jaar waar volgens de moderne kosmologie een zonsverduistering over Nineveh plaatsvond, die vermeld werd in het eponiem van Bur Saggili ten tijde van koning Assur Dan III. Alle overige koningen en gebeurtenissen werden vanaf dit jaar als ankerpunt op de tijdsbalk, gerangschikt.

     

    Nu meen ik echter in de twee vorige afleveringen aangetoond te hebben dat er meerdere namen van koningen van Assyrië rond de periode van de wereldwijde meganatuurcatastrofe van 776 v. Chr. in de koningslijst van Assyrië ontbreken, verwijderd werden. Men kan dus op zijn minst vraagtekens plaatsen bij het rangschikken van koningen en gebeurtenissen door de Assyriologie voorbij het jaar 776 v. Chr. de tijd in.

     

    De veldslag bij Karkar bijvoorbeeld van het leger van Salmaneser III tegen een coalitie van Klein-Aziatische koningen, werd door de Assyriologie in 853 v. Chr. gedateerd door vanaf het eponiem van Bur Saggili met de zonsverduistering over Nineveh in 763 v. Chr. negentig jaar of negentig Eponiem-namen in de tijd terug te rekenen. Zoals eerder al opgemerkt ontbreken er zondermeer namen van koningen in de lijst die om verschillende redenen door de Assyrische kroniekschrijvers van de oudheid, verwijderd werden. In het artikel van 16.01.2017 verhaalden we over de Bijbelse koning Jareb van Assur, een naam die in de Assyrische koningslijst ontbreekt. De niet bij naam genoemde Assyrische koning in de Bijbel die zich op de prediking van Jona tot de God van Israël ter uitredding richtte, wordt ook niet vermeld in de eponiemlijsten, noch de beschrijving van het afwenden van de aangekondigde meganatuurcatastrofe van 776 v. Chr.

     

    De regeerperiode van de Assyrische koning Salmaneser III werd door de Assyriologie op de tijdsbalk van het jaar 857 tot 822 v. Chr. geplaatst. Het is in het eponiem van Daian-Assur dat in het zesde regeringsjaar van Salmaneser, naar de veldslag bij Karkar verwezen wordt. Volgens de Karkar-stele van Salmaneser III nam de Bijbelse koning Achab van het tienstammenrijk met tweeduizend strijdwagens aan de slag deel.

     

     

    Koning Achab van Israël, één van de antagonisten van Salmaneser III tijdens de slag bij Karkar, heeft echter een Bijbels-historisch verifieerbare regeerperiode van 909 v. Chr. tot 888 v. Chr. In mijn boek TIJD en TIJDEN, 2015, heb ik de koningen van Juda en Israël op de tijdsbalk chronologisch geschikt binnen het raamwerk van de historische Bijbelse sabbat- en jubeljaren. De tijdconstructie van de Assyrische koningslijst door de Assyriologie gefabriceerd, staat hier haaks op de chronologie van de Bijbelse koningen van Juda en Israël.

    De geleerde Edwin R. Thiele (1895/1986) dokterde in de twintigste eeuw een nieuwe chronologie van de koningen van Israël en Juda uit, die in lijn met de Assyriologie gebracht was. Zijn werk “The Mysterious Numbers of the Hebrew Kings” wordt tegenwoordig algemeen beschouwd als de definitieve Bijbelse chronologie en vindt men in menig Bijbels atlas en naslagwerk terug. De nieuwe wetenschap Assyriologie had na het publiceren van de Eponiemlijsten en de Assyrische koningslijst in de academische wereld zulk een gezag verkregen dat de Bijbelse chronologie die tot dan toe gehanteerd werd, moest wijken voor de nieuwe gegevens uit oud-Assyrische bron. Thiele verkorte de regeringsduur van bepaalde koningen van Juda en Israël om deze te laten passen in het Assyrische tijdskader. Met het inkorten van sommige regeerperioden van Israëlitische koningen verdedigde hij de zogenaamde ‘dual dating’ en paste het enkele malen toe, ook daar waar de Bijbel niet expliciet duidelijk over is. Bijbelgedeelten zoals 2 Koningen 18:9-13 die niet compatibel met de Assyrische gegevens zijn verklaarde hij als fout en kunstmatig aan de Bijbel toegevoegd.

     

    Een oefening die Thiele moest uitvoeren was het linken van koning Achab van het tienstammenrijk aan het verkregen jaartal voor de slag bij Karkar in 853 v. Chr. De regeerperiode van Achab corrigeerde hij naar de jaren 874/853 v. Chr. Zoals eerder vermeld heeft Achab echter een historisch verifieerbare regeerperiode van 909 v. Chr. tot 888 v. Chr. Een verschil van zo maar even vijfendertig jaar van de Bijbels-historische werkelijkheid tegenover de chronologische interpretatie van de Assyrische annalen.

    Thiele liet Achab aan de strijd bij Karkar deelnemen in zijn laatste regeringsjaar, hetzelfde jaar dat hij aan zijn einde kwam in de slag bij Ramoth Gilead tegen Aram. Dezelfde Arameeërs echter met wie Achab volgens de Karkar-stele in hetzelfde jaar in bondgenootschap tegen de Assyriërs te Karkar streed, wat voor ieder onderzoeker toch ongeloofwaardig zou moeten overkomen.

    Indien Achab aan de slag bij Karkar heeft deelgenomen, want de Bijbel zwijgt over dit wapenfeit, dan is het toch de logica zelve dat hij dit deed ten tijde van het drie jaren-bestand (1 Koningen 22:1) tussen Israël en Aram (zie TIJD en TIJDEN, 2015, blz. 243-249).

    De constructie van Thiele staat ook hier haaks op de Bijbels-chronologische gegevens. Zijn volgende oefening was nochtans het persen van alle regeerperioden van de koningen van Israël vanaf Achab tot Hosea, binnen het Assyrische raamwerk. Dit volbracht hij door een aantal regeerperioden van koningen van Israël en Juda met elkaar te laten overlappen, ook daar waar de Bijbel niet expliciet over is.

     

     

    Er doet zich overigens met de verankering door Thiele van het laatste regeerjaar van koning Achab met de slag bij Karkar in 853 v. Chr. in het zesde regeringsjaar van Salmaneser III nog een anomalie voor. Twaalf jaar later namelijk in het achttiende regeringsjaar van Salmaneser III claimt de Assyriër schatting ontvangen te hebben van Jehu, van het huis van Omri. Thiele liet Jehu schatting aan Salmaneser III brengen in diens eerste regeringsjaar. Maar in dat jaar had Jehu de dynastie van Omri al uitgemoord en het koningschap over het tienstammenrijk overgenomen. Thiele ging er van uit dat de Assyriërs niet wisten wie hen schatting bracht, wat toch onzin is? Hier is het ook logischer het brengen van schatting aan Salmaneser III op de tijdsbalk onder te brengen toen Jehu nog dienaar en generaal van het leger van Israël was. In mijn boek TIJD en TIJDEN, 2015, heb ik generaal Jehu van het huis van Joram, de kleinzoon van Achab, twee jaar eerder op de tijdsbalk passend ingevuld.

     

     

    De constructie die Thiele uitwerkte en heden algemeen voor juist aangenomen wordt, loopt mank aan alle kanten. In mijn boek ‘De Assyriologie herzien’, 2012, blz.32-46, corrigeer ik de regeerperiode van Salmaneser III naar 895/860 v. Chr. op basis van de Bijbelse chronologie en van de oudheidhistoricus Flavius Josephus.

    De juiste verankering van de regeerperiode van de Assyriër Salmaneser III in relatie tot de koningen van Israël Achab en Jehu kan tot stand komen met als ankerpunt het meganatuurrampjaar dat via de oudheidhistoricus Flavius Josephus verkregen wordt. Het jaar 860 v. Chr. is het jaartal dat bekomen wordt wanneer we de chronologische gegevens van Flavius Josephus hanteren in verband met zijn opgave van de koningen van Fenicië en zijn link met Salomo. Josephus (Tegen Apion, Boek I, 17) schrijft dat er een tijdsduur van 143 jaar en acht maanden zat tussen het vierde regeringsjaar van Salomo, een jaar dat gelijk is aan het twaalfde jaar van de Feniciër Hiram en het zevende regeringsjaar van de Feniciër Pygmalion, met de bouw van Carthago. Het vierde regeringsjaar van Salomo zit op de tijdsbalk in het jaar okt1004/sep1003 v. Chr. en dit op basis van het gebruik van William Whiston ’s opgave van sabbat- en jubeljaren. Honderd drieënveertig jaar en acht maanden later dateren we de meganatuurcatastrofe en de stichting van Carthago in 860 v. Chr. Zie ook het artikel op dit blog van 26.09.2016: de stichting van Carthago, zie link: http://www.bloggen.be/robertdetelder/archief.php?startdatum=1474840800&stopdatum=1475445600

    Nu we het jaar 860 v. Chr. als een bijzonder natuurrampjaar geduid hebben kunnen we dit jaar als een navigatiepunt op de tijdsbalk gebruiken. Dit jaar betekende in de revisie van de Assyrische koningslijst een breuklijn, met in dat jaar het einde van de regering van Salmaneser III en de kroning van de opvolger Shamsi Adad V. Wanneer we de Assyrische eponiemgegevens betreffende de regeringstijd van Salmaneser III aan het ankerjaar 860 v. Chr. koppelen verkrijgen we de juiste verankeringsjaren met de Israëlieten: Achab en Jehu.

    Het zesde regeringsjaar van Salmaneser III met de slag bij Karkar wordt nu het jaar apr889/mrt888 v. Chr. wat op de tijdsbalk gelijk loopt met het eenentwintigste regeringsjaar van Achab. De historische werkelijkheid is dat Achab aan de slag bij Karkar tegen de Assyriërs deelnam in coalitie met Aram/Damascus, in de periode van de drie jaar rust tussen beide landen zoals beschreven in:

    1 Koningen 22:1 Nadat men drie jaar stilgezeten had, zonder oorlog tussen Aram en Israël, 2 gebeurde het in het derde jaar….

     

    Een jaar later zou er opnieuw oorlog met Aram zijn. Een slag om het bezit van Ramoth-Gilead dat Achab ditmaal geallieerd met Josafat/Juda uitvocht en waar hij smadelijk aan zijn einde zou komen.

     

    Wordt vervolgd…

     

    Met vriendelijke groet,

    Robert De Telder

     

    Recente publicaties van Robert De Telder

     

     

    EXODUS, 2016, zie link: http://www.bravenewbooks.nl/books/102331

     

    De Zonaanbidder, 2016, zie link: http://www.bravenewbooks.nl/books/87999

     

    TIJD en TIJDEN, 2015, Zie link: http://boekscout.nl/shop/ViewProduct.aspx?bookId=5579

     

    De Assyriologie herzien, 2012, zie link: http://www.bravenewbooks.nl/books/76234

     

    De Tweede Wereldoorlog door de ogen van een neutrale Belg, 2007, zie link: http://www.bravenewbooks.nl/books/69343

    23-01-2017 om 08:41 geschreven door Robert De Telder  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 4/5 - (2 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    16-01-2017
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De Assyrische koning Jareb uit de achtste eeuw v. Chr.

    Met het artikel van 09.01.2017 op dit blog bracht ik een herziening van de chronologie van de Assyrische koningen Pul, Tiglath Pileser III, Salmaneser V, Sargon II en Sanherib in relatie tot de koningen van Israël en Juda. Ik toonde aan dat Pul en Tiglath Pileser III volgens de Statenvertaling naar de Hebreeuwse grondtekst van de Bijbel twee te onderscheiden koningen zijn. Ook toonde ik aan dat verschillende vermelde koningen in het artikel co-regentschappen met elkaar kenden en dat de betreffende Assyrische eponiemlijst aldus geen opeenvolging van Assyrische koningen voorstelt. De Assyriologie die met de Bijbel en/of andere bronnen zoals o.a. Flavius Josephus geen rekening houden, stellen dat de Eponiemlijsten een exacte chronologie voor de Assyrische koningen vanaf het jaar 892 tot het jaar 648 v. Chr. voorstellen. Zij leren één ononderbroken lijst van Assyrische koningen die elkaar opgevolgd zouden hebben zonder co-regentschapen of onderbrekingen. Een lijst ook waaraan volgens hen absoluut geen namen van koningen ontbreken. Een lijst ook waarvan zij veronderstellen dat elk eponiem een jaar voorstelt?

    Het ankerpunt op de tijdsbalk voor de Assyriologie werd het jaartal 763 v. Chr., een jaar waar een zonsverduistering over Nineveh plaatsvond die vermeld werd in het tiende regeringsjaar van Assur Dan III ten tijde van het eponiem van Bur Sagale. Alle overige koningen en gebeurtenissen werden vanaf dit jaar op de tijdsbalk gerangschikt. Hun uitgangspunt was dat er geen namen van koningen konden ontbreken.

     

    De Bijbel levert nochtans voor de achtste eeuw v. Chr. een Hebreeuwse eigennaam op van een Assyrische koning die niet in de Assyrische koningslijst voorkomt: JAREB. Dat we met de profeet Hosea in de achtste eeuw v. Chr. zitten, leert het Bijbelboek aan de hand van de dan regerende koningen over Juda en Israël:

    Hosea 1:1 Het woord des HEEREN, dat geschied is tot Hosea, den zoon van Beëri, in de dagen van Uzzia, Jotham, Achaz, Hizkia, koningen van Juda, en in de dagen van Jerobeam, zoon van Joas, koning van Israël.

     

    We moeten ons wel bedienen van de oude Statenvertalingbijbel die de naam ongeschonden als een eigennaam weergaf:

    Hosea 5:8 Blaast de bazuin te Gibea, de trompet te Rama; roept luide te Beth-aven; achter u, Benjamin! 9 Efraïm zal tot verwoesting worden, ten dage der straf; onder de stammen Israëls heb Ik bekend gemaakt, dat gewis is. 10 De vorsten van Juda zijn geworden, gelijk die de landpalen verrukken; Ik zal Mijn verbolgenheid, als water, over hen uitgieten. 11 Efraïm is verdrukt, hij is verpletterd met recht; want hij heeft zo gewild; hij heeft gewandeld naar het gebod. 12 Daarom zal Ik Efraïm zijn als een mot, en den huize van Juda als een verrotting. 13 Als Efraïm zijn krankheid zag, en Juda zijn gezwel, zo toog Efraïm tot Assur, en hij zond tot den koning Jareb; maar die zal ulieden niet kunnen genezen, en zal het gezwel van ulieden niet helen. (Statenvertaling)

     

    Latere vertalingen van de Bijbel door godgeleerden volgden de gezaghebbende Assyriologie en vertaalden de eigennaam JAREB naar een synoniem toe. Aangezien de naam Jareb niet in de bekende Assyrische koningslijsten voorkomt moest daarom volgens hun denken, de naam Jareb een synoniem van een bekende Assyrische koning zijn. De NBG-vertalers van 1951 vertaalden Jareb naar ‘Strijdlust’ en de NBV-vertalers van anno 2005 vertaalden naar ‘Kemphaan’.

    Hosea 5:13 Toen Efraïm zijn krankheid zag, en Juda zijn gezwel, ging Efraïm naar Assur en zond boden naar koning Strijdlust (JAREB). Deze echter kan u geen genezing schenken, en zal het gezwel van u niet wegnemen. (NBG Vertaling 1951)

     

    Hosea 5:13 Toen Efraïm merkte hoe ziek het was, en Juda zijn zwerende wonden zag, wendde Efraïm zich tot Assyrië om hulp te zoeken bij koning Kemphaan (JAREB). Maar die kan geen genezing brengen, die heeft geen middel tegen hun kwalen. (NBV 2005)

     

    We hebben hier nochtans met een eigennaam van een Bijbelshistorische Assyrische koning te doen die in de achtste eeuw voor Christus op de tijdsbalk ondergebracht moet worden. Ook de Septuagint-vertalers in de derde eeuw v. Chr. die de Bijbel van het Hebreeuws naar het Grieks overzetten, hanteerden de naam van een voor hen toen bekende Assyrische koning, zij het met een kleine afwijking van de Masoretische tekst.

    Hosea 5:13 And Ephraim saw his disease, and Judas his pain; then Ephraim went to the Assyrians, and sent ambassadors to king Jarim: but he could not heal you, and your pain shall in nowise cease from you. (LXX, naar het Engels vertaald)

     

    In mijn boek ‘De Assyriologie herzien’, 2012, heb ik getracht de Bijbelse Assyrische koning Jareb met de bekende Sardanapallos van een Griekse legende te identificeren. Een studie van Dr. Arie Dirkzwager (C&AH Catastrophism and Ancient History - Volume X, part 1 – Sardanapallus and Arbaces) volgt een andere piste en identificeert Jareb, met ‘Arbakes’ van dezelfde Griekse legende. De naam Arbakes zou dan een Griekse verbastering van de Hebreeuwse naam Jareb zijn?

    De conclusie moet in ieder geval zijn dat de Griekse legende betreffende Sardanapallos heel wat feitelijke geschiedschrijving bevat. Zie ook het artikel op dit blog van 27.02.2015: Sardanapallos – Mythe of werkelijkheid?, link: http://www.bloggen.be/robertdetelder/archief.php?startdatum=1424646000&stopdatum=1425250800

     

     

    De Assyriër Jareb staat bij naam als koning van Assur in de Bijbel vermeld, daar kan geen twijfel over bestaan.

    Hosea 10:5 De inwoners van Samaria zullen verschrikt zijn over het kalf van Beth-aven; want zijn volk zal over hetzelve treuren, mitsgaders zijn Chemarim (die zich over hetzelve verheugden), over zijn heerlijkheid, omdat zij van hetzelve is weggevaren. 6 Ja, datzelve zal naar Assur gevoerd worden, tot een geschenk voor den koning Jareb; Efraïm zal schaamte behalen, en Israël zal beschaamd worden vanwege zijn raadslag. (Statenvertaling)

     

    Waar exact hij in de achtste eeuw v. Chr. op de tijdsbalk geplaatst moet worden, is alsnog moeilijk. In mijn boek ‘De Assyriologie herzien, 2012’, appendix 1, Mitanni, heb ik de Bijbelse Jareb ingevuld als de opvolger van Assur Nerari V alias Artatama. Ik besef nu dat ik hier voorbarig geweest ben. De Mitannische Artatama is vermoedelijk de legendarische Sardanapallos, en Jareb komt nu op de tijdsbalk na hem terecht.

    In mijn boek vermeld ik al de Assyrische koningen vanaf Shamsi Adad tot Essarhaddon met opgave van hun vermoedelijke alter ego’s in Mitanni. Mitanni is geen staatverzinsel van de Egyptologie, maar staat gewoonweg voor Assyrië. Hierna het betreffende gecorrigeerde schema met in de linkse kolom de Mitanni-namen en rechts hun hoogstwaarschijnlijke alter ego’s in Assur:

    Kirta                             Shamsi Adad                860/847

    Suttarna I           Adad Nerari                 847/818

    Baratarna            Salmaneser I                818/808

    Parsatatar           Assur Dan III               808/790

    Saustatar            Assur Nerari V             790/782

    Artatama            Sardanapallos               782/776

    Suttarna II          Pul                                776/761

    Artashumara  Jareb                           776/ ???

    Tushratta            Tiglath Pileser III        768/730

    Kurtiwazza          Salmaneser V               730/712

    Sattuara I            Sargon II                      721/686

    Vashasatta          Sanherib                       716/680

    Sattuara II                    Essarhaddon                680/668

     

    Misschien dat Jareb geïdentificeerd kan worden met de Mitannische naam Artashumara, een zoon van Suttarna II alias Pul. Artashumara werd vermoord en er is verder weinig over hem bekend. De oorzaak is de ‘damnatio Memoriae’ door latere Assyrische heersers uitgevoerd.

     

    Het jaar 776 v. Chr. met in de maand oktober de genoteerde meganatuurcatastrofe ook bekend als ‘de aardbeving ten tijde van Uzzia’, betekende een breuklijn in de geschiedenis van de volken. In het tienstammenrijk begon hier na de dood van Jerobeam II een periode van anarchie en in Juda werd koning Uzzia in ‘het jaar van de aardbeving’ met melaatsheid geslagen. Het is ook de tijdsperiode dat de Hebreeuwse profeet Jona naar Nineveh ter aankondiging van het oordeel gezonden werd. In de Bijbel lezen we dat de koning van Assyrië zich toen op de prediking van Jona tot de God van Israël keerde ter uitredding. Ook de naam van deze koning noch deze geschiedenis vinden we in de bewaarde Assyrische annalen terug.

     

     

    Conclusie: de stelling van de vakwetenschap Assyriologie dat de Eponiemlijsten het chronologische kader bevat van een volledige ononderbroken lijst van Assyrische koningen, meen ik weerlegd te hebben. In de Bijbel, in de werken van Flavius Josephus en andere bronnen, zijn er duidelijke aanwijzingen dat bepaalde namen van Assyrische koningen zoals o.a. die van Jareb uit de lijst verwijderd werden, en dat de aangeboden chronologie van de Assyrische koningen vraagtekens oproept.

    Het is nochtans aan deze onbetrouwbare tijdsconstructie dat de geleerde Edwin E. Thiele (1895/1986) de Bijbelse koningen van Juda en Israël gelinkt heeft door middel van het aanpassen van hun regeerperioden ter in lijn brenging met de Assyrische gegevens. Bijbelgedeelten zoals 2 Koningen 18:9-13 die niet compatibel met de fabricatie van de Assyriologie zijn verklaarde hij als kunstmatig aan de Bijbel toegevoegd. Zijn werk “The Mysterious Numbers of the Hebrew Kings” wordt tegenwoordig nochtans algemeen beschouwd als de definitieve Bijbelse chronologie en vindt men in menig naslagwerk terug.

     

    Wordt vervolgd…

     

    Met vriendelijke groet

    Robert De Telder

     

    Recente publicaties van Robert De Telder

     

    EXODUS, 2016, zie link: http://www.bravenewbooks.nl/books/102331

     

    De Zonaanbidder, 2016, zie link: http://www.bravenewbooks.nl/books/87999

     

    TIJD en TIJDEN, 2015, Zie link: http://boekscout.nl/shop/ViewProduct.aspx?bookId=5579

     

     

    De Assyriologie herzien, 2012, zie link: http://www.bravenewbooks.nl/books/76234

     

    De Tweede Wereldoorlog door de ogen van een neutrale Belg, 2007, zie link: http://www.bravenewbooks.nl/books/69343

    16-01-2017 om 07:02 geschreven door Robert De Telder  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 5/5 - (4 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    09-01-2017
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De Assyrische koningen van de achtste eeuw v. Chr. herbezien

    De Assyrische koningen Pul, Tiglath Pileser III, Salmaneser V, Sargon II en Sanherib aan de hand van de Bijbel op de tijdsbalk chronologisch herschikt. (deel 1)

    1 Kronieken 5:25 Maar zij hebben tegen den God hunner vaderen overtreden, en de goden der volken des lands nagehoereerd, welke God voor hun aangezichten had verdelgd. 26 Zo verwekte de God Israels den geest van Pul, den koning van Assyrie, en den geest van Tiglath-Pilneser, den koning van Assyrie, die voerde hen gevankelijk weg, te weten de Rubenieten, en de Gadieten, en den halven stam van Manasse; en hij bracht hen te Halah, en Habor, en Hara, en aan de rivier Gozan, tot op dezen dag. (Statenvertaling)

     

    Wanneer u beste lezer(es), het hierboven vermelde Bijbelcitaat hebt gelezen en het (terecht) als historische waarheid aanneemt, komt u onmiddellijk in conflict met de gevestigde wetenschap: Assyriologie. Het geciteerde Bijbelgedeelte uit de Statenvertaling vermeldt namelijk twee koningen van Assyrië als twee te onderscheiden koningen: Pul én Tiglath Pileser. Voor de gevestigde, orthodoxe Assyriologie, zijn zij echter één en dezelfde persoon? De Bijbelse naam Pul komt namelijk niet in de Assyrische koningslijst voor, maar wel een variant in de Babylonische koningslijst. Een koning met de naam Pulu of Poros zat volgens de Ptolemeüs-canon op de troon van Babylon van 22.02.731 tot 20.02.726 v. Chr. De Bijbelse Pul als naam van een Assyrische koning zou volgens de Assyriologen identiek zijn met de Babylonische naam van Tiglath Pileser III?

    De voortreffelijke Statenvertaling volgde nochtans getrouw de Hebreeuwse tekst van het Oude Testament wanneer de Bijbelse Assyrische koningen Pul en Tiglath Pileser terecht als twee te onderscheiden koningen vermeld werden.

    De orthodoxe Assyriologie heeft sinds de eerste helft van de twintigste eeuw echter zoveel gezag verkregen dat zij zelfs godgeleerden beïnvloedde bij nieuwe Bijbelvertalingen. De NBG 1951- en de NBV 2004-vertalingen kozen tot het volgen van de Assyriologie, en meenden woorden aan de grondtekst te moeten toevoegen om in lijn met de Assyriologie te komen:

    1 Kronieken 5:26 wekte de God van Israël de geest op van Pul, de koning van Assur, namelijk de geest van Tillegatpilneser, de koning van Assur, en deze voerde hen weg: de Rubenieten, de Gadieten en de helft van de stam Manasse. En hij bracht hen naar Chalach, Chabor, Hara en de rivier van Gozan, waar zij zijn tot op de huidige dag. (NBG Vertaling 1951)

     

    1 Kronieken 5:26 Daarom zette de God van Israël koning Pul van Assyrië, ook bekend als Tiglatpileser, ertoe aan om hen als ballingen weg te voeren. Hij bracht hen naar Chalach, Chabor, Hara en de rivier van Gozan, en daar wonen ze tot op de dag van vandaag. (De Nieuwe Bijbelvertaling NBV)

     

     

    Godzijdank hebben we vandaag nog altijd de Statenvertaling ter controle en kunnen we met een gerust hart met de Bijbelse chronologie als maatstaf, een revisie van de Assyriologie doorvoeren,.

    Pul was wel degelijk een koning van Assyrië en waarschijnlijk de vader van Tiglath Pileser III en aldus te onderscheiden van Tiglath Pileser III. Ook de Joodse historicus Flavius Josephus uit de eerste eeuw van de westerse tijdrekening, zag Pul en Tiglath Pileser III als twee afzonderlijke Assyrische koningen:

    Joodse Oudheden, Boek IX, xi.1. …And after this manner it was that this Menahem continued to reign with cruelty and barbarity for ten years. But when Pul, king of Assyria, had made an expedition against him, he did not think meet to fight or engage in battle with the Assyrians, but he persuaded him to accept of a thousand talents of silver, and to go away, and so put an end to the war. This sum the multitude collected for Menahem, by exacting fifty drachme as poll-money for every head; after which he died, and was buried in Samaria, and left his son Pekahiah his successor in the kingdom, who followed the barbarity of his father, and so ruled but two years only, after which he was slain with his friends at a feast, by the treachery of one Pekah, the general of his horse, and the son of Remaliah, who laid snares for him. Now this Pekah held the government twenty years, and proved a wicked man and a transgressor. But the king of Assyria, whose name was Tiglath-Pileser, when he had made an expedition against the Israelites, and had overrun all the land of Gilead, and the region beyond Jordan, and the adjoining country, which is called Galilee, and Kadesh, and Hazor, he made the inhabitants prisoners, and transplanted them into his own kingdom. And so much shall suffice to have related here concerning the king of Assyria.

     

    Zuiver Bijbel-chronologisch gezien zit er ongeveer een periode van dertig jaar tussen de Bijbelse koning van Assyrië Pul, en de Babylonische koning Pulu of Poros. Beiden één verklaren kan chronologisch-historisch gezien, niet.

    De Bijbelse koning van het tienstammenrijk: Menahem, over wie we lazen in het citaat van Flavius Josephus, regeerde van 763 v. Chr. tot het voorjaar van 753 v. Chr. Deze regeringsjaren zijn het resultaat van het verankeren van het veertiende regeringsjaar van koning Hizkia met het vijftiende jubeljaar van 709/708 v. Chr., en door vanaf dit ankerjaar op de tijdsbalk naar de regeerperiode van koning Uzzia te navigeren. De regeerperiode van Menahem is namelijk gelinkt aan die van koning Uzzia van Juda. Zie TIJD en TIJDEN, 2015, hoofdstuk: Kroniek van koning Uzzia, blz. 279-284.

    De regeerperiode van de Bijbelse koning van Assyrië: Pul, zit aldus op de tijdsbalk verankerd ten tijde van de regeerperiode van Menahem van Israël van het jaar 763 tot het jaar 753 v. Chr. De Babylonische Pulu of Poros van de Ptolemeüs canon is zondermeer duidelijk te onderscheiden van de Bijbelse Pul als koning van Assyrië, en blijft als koning van Babylon behouden met de regeerperiode 731/726 v. Chr. Zie ook TIJD en TIJDEN, 2015, appendix 6: De Ptolemeüs-canon.

    Hierna het Bijbelgedeelte dat de Assyriër Pul met Menahem verbindt.

    2 Koningen 15:17 In het negenendertigste jaar van Azarja (Uzzia), de koning van Juda, werd Menahem, de zoon van Gadi, koning over Israël; hij regeerde tien jaar te Samaria. 18 Hij deed wat kwaad is in de ogen des HEREN; hij week al zijn dagen niet af van de zonden die Jerobeam, de zoon van Nebat, Israël had doen bedrijven, 19 Pul, de koning van Assur, trok tegen het land op; Menahem gaf Pul duizend talenten zilver, opdat deze hem zou bijstaan om het koningschap in zijn hand te bevestigen. 20 En Menahem hief dit geld van Israël, van alle vermogende lieden, om het de koning van Assur te geven: vijftig sikkels zilver per hoofd. Toen keerde de koning van Assur terug en bleef daar niet in het land. (NBG Vertaling 1951)

     

     

    De beschreven invasie van Pul in het Israël van Menahem in 2 Kon. 15:17-20 en 1 Kronieken 5:25-26, dateren we in het eerste regeringsjaar van Menahem in 763 v. Chr.

     

    In mijn boek ‘De Assyriologie herzien, 2012, Appendix I: Mitanni, identificeerde ik de Bijbelse Pul als de vader van Tiglath Pileser III en dit op basis van de identificatie van Pul’ s alter ego met de koning van Mitanni: Suttarna II. De regeerperiode van Pul laat ik aanvangen in het jaar van de meganatuurcatastrofe: 776 v. Chr., bij de dood van de legendarische Sardanapallos alias Artatama van Mitanni. Bij de dood van Pul werd deze opgevolgd door zijn zoon Tiglath Pileser III alias Tushratta. Deze koning regeerde daarvoor een hele tijd als co-regent of co-koning met zijn vader, want ook Tiglath Pileser III is met de regeerperiode van Menahem van het tienstammenrijk verbonden. In de bewaarde annalen van Tiglath Pileser III verwijst hij naar Menahem van Samaria. Het is overigens een document dat de orthodoxie niet exact kon dateren:

    Annals of Tiglat Pileser III, ANET 3 283: I received tribute from Kuštašpi of Commagene, Rezon of Damascus, Menahem of Samaria, Hiram of Tyre, Sibitti-bi'li of Byblos, Urikki of Qu'e, Pisiris of Karchemiš, I'nil of Hamath, Panammu of Sam'al, Tarhulara of Gurgum, Sulumal of Melitene, Dadili of Kaska, Uassarme of Tabal, Ušhitti of Tuhana, Tuhamma of Ištunda, Urimme of Hubišna, and Zabibe, the queen of Arabi - gold, silver, tin, iron, elephant-hides, ivory, linen garments with multi-coloured trimmings, blue-dyed wool, purple-dyed wool, ebony-wood, boxwood-wood, whatever was precious enough for a royal treasure; also lambs whose stretched hides were dyed purple, wild birds whose spread-out wings were dyed blue, furthermore horses, mules, large and small cattle, male dromedaries, female dromedaries with their foals.

     

    De gevestigde Assyriologie heeft op basis van haar Eponiemlijsten voor Tiglath Pileser III een regeertijd van het jaar 745 tot het jaar 727 v. Chr., wat echter niet past met de Bijbels-chronologische gegevens over koning Menahem van Israël met de jaren 763 tot 753 v. Chr.

    Bovendien hebben we in de bewaarde annalen van Tiglath Pileser III een vermelding over koning Azaria/Uzzia van Juda:

    “In the course of my campaign, I received the tribute of the kings of the seacoast… Azariah of Judah, like… Azariah, the land of Judah… without number, reaching high to heaven and exceedingly great on earth…

    … which had gone over to Azariah and had strengthened him… like stumps… exceedingly difficult… was barred and was high… were situated… his egress… I had them bring… I surrounded his garrisoned towns and against… I caused them to carry and… his great… like pots I smashed… rider… Azariah… my royal palace… in…tribute like that of the Assyrians I laid upon them… and the city of Kullani… at his invitation…

    …. 19 districts of Hamath, together with the cities of their environs, which lie on the shore of the sea of the setting sun, which had gone over to Azariah, in revolt and contempt of Assyria, I brought within the border of Assyria. My officials I set over them as governors. 30.300 people I carried off from their cities and placed them in the province of the city of Ku-. 1.223 people I settled in the province of the land of Ulluba.”

     

     

    Koning Azaria/Uzzia van Juda wordt door de Assyriër beschreven als de leider van een coalitie van Klein-Aziatische koningen tegen het oprukkende en alsmaar uitbreidende Assyrië.

    Koning Uzzia/Azaria van Juda heeft Bijbels-chronologisch een regeertijd van het jaar 803 tot 750 v. Chr. In het jaar 776 v. Chr. werd Uzzia/Azaria echter met melaatsheid geslagen en in quarantaine geplaatst. Zijn zoon Jotham werd toen als co-regent aangesteld. We moeten aannemen dat de verwijzing naar Azaria van Juda als de leider van een Klein-Aziatische coalitie door Tiglath Pileser III, in de periode van 803 tot 776 v. Chr. op de tijdsbalk te plaatsen is, tijdens zijn gezonde periode. Het is dezelfde periode dat Uzzia/Azaria ook Egypte onder zijn controle had (De Zonaanbidder, 2016, blz. 36-39).

    Het moet duidelijk zijn dat de chronologische constructie van de Assyriologie voor deze tijdsperiode, onverzoenbaar met de Bijbels-chronologische gegevens is. Het kan niet anders zijn dan dat er hiaten in de Eponiemlijsten voorkomen en dat de lijst aldus geen opeenvolging van koningen en gebeurtenissen voorstelt.

    De afkomst van Tiglath Pileser III is in de Assyriologie overigens omstreden. Er bestaat namelijk twijfel over zijn afstamming. De Assyriologie had hem aanvankelijk als de zoon van Assur Nirari neergezet, maar een latere archeologische vondst weerlegde dit. Op een steen-inscriptie stond Tiglath Pileser III vermeldt als de zoon van Adad Nirari? (KAH,I, Nos. 21-23. Ancient records of Assyria and Babylonia by Daniel David Luckenbill, Chicago, 1926). De tegenstrijdigheid betreffende het zoon-schap van Tiglath Pileser III is binnen de Assyriologie tot op heden niet opgelost. Bovendien heeft een latere opvolger op de troon van Assur: Essarhaddon, een zoon van Sanherib, veel van de annalen van Tiglath Pileser III in zijn tijd al vernielt. De muren van het paleis van Tiglath Pileser III te Kalhu waren versierd met een reeks annalen, in drie verschillende revisies op tegels, respectievelijk bestaande uit zeven, twaalf of zestien lijnen. Een latere koning van Assyrië Essarhaddon recycleerde de tegels voor zijn eigen paleis. Het motief van de Assyrische kroniekschrijvers was duidelijk niet het accuraat weergeven van historische gegevens, maar integendeel het verheerlijken van de dan regerende monarch.

    Het is boeiend om het commentaar van de Assyrioloog Luckenbill aangaande de annalen van Tiglath Pileser III te lezen:

    “The annals of Tiglath Pileser were engraved upon the slabs of the rebuilt central palace at Calah. These slabs were later removed by Essarhaddon to be used in his southwest palace of the same city. As a result of the removal and retrimming of the stone, the annals have come down to us in a fragmentary state. Without the aid of the Eponym lists with notes it would have been impossible to arrange the fragments in their chronological order, and, even so, future discoveries are likely to show that the arrangement now generally accepted is wrong

     

    Luckenbill waarschuwt dat de oorspronkelijke annalen van Tiglath Pileser die zijn paleismuren versierden, later door Essarhaddon in zijn paleis gerecycleerd werden. Als een gevolg van de verwijdering en het her-trimmen van het steen, zijn de gereconstrueerde annalen van Tiglath Pileser III tegenwoordig in een fragmentarische toestand. Daarenboven stelt Luckenbill dat alhoewel men een en ander chronologisch heeft kunnen rangschikken op basis van de Eponiemlijsten, men toch kan verwachten dat de chronologische schikking fout kan zijn. Dit statement staat ons toe alle informatie die we aangaande Tiglath Pileser III tot nu toe hebben, opnieuw chronologisch te herschikken en ditmaal met de Bijbel als leidraad.

    Zoals eerder opgemerkt geeft de orthodoxe Assyriologie Tiglath Pileser III een regeringsperiode van 745 tot 727 v. Chr., en dit op basis van hun interpretatie van de Eponiemlijsten. De regeerperiode van Tiglath Pileser III werd door de Assyriologie via hun ankerjaar 763 v. Chr., met een genoteerde zonsverduistering boven Nineveh, op 15 juni van het tiende regeringsjaar van Assur Dan, ten tijde van het eponiem van Bur Sagale, verkregen. Bij het chronologisch hanteren van de Eponiemlijsten gaat de Assyriologie er steevast van uit dat de Assyrische koningslijst volledig is en er geen namen ontbreken? Ik zal aantonen dat er wel degelijk namen ontbreken, verwijderd werden, en dat er perioden van co-regentschappen hebben plaatsgevonden. De Bijbel leert bijvoorbeeld dat ten tijde van Tiglath Pileser III meerdere koningen van Assyrië de troon met elkaar deelden. Hierna één voorbeeld:

    2 Kronieken 28:16 In die tijd zond koning Achaz het verzoek tot de koningen van Assur hem te helpen.   

     

    De daarop volgende Assyrische invasie van het gebied van Israël geschiedde in de dagen van Pekah, koning van Israël.

    2 Koningen 15:29 In de dagen Pekah, den koning van Israël, kwam Tiglath-pilezer, de koning van Assyrië, en nam Ijon in, en Abel-beth-maacha, en Janoah, en Kedes, en Hazor, en Gilead, en Galilea, het ganse land van Nafthali; en hij voerde hen weg naar Assyrië.

     

    Deze invasie dateren we in het eerste jaar van Pekah in 755 v. Chr. zijnde het zevende regeringsjaar van Tiglath Pileser III als alleenheerser over Assyrië.

    De volgende invasie van Israël en Aram is die 737 v. Chr. in het jaar dat Pekah geallieerde met de Arameeër Rezin tegen Achaz van Juda oprukte. Deze invasie kan chronologisch nauwkeurig gedateerd worden. Zie TIJD en TIJDEN, 2015, blz. 289-300.

    2 Koningen 16:9 En de koning van Assur gaf hem gehoor; de koning van Assur trok op tegen Damascus, nam het in en voerde de bevolking in ballingschap weg naar Kir; en Rezin bracht hij ter dood. Daarop ging Achaz Tiglath Pileser, de koning van Assur, tegemoet naar Damascus…

     

    De aanleiding was een schrijven aan de koningen van Assur van een in het nauw gedreven koning Achaz van Juda, die door de geallieerde legers van Samaria en Damascus aangevallen werd.

    Jesaja 7:1 Het geschiedde nu in de dagen van Achaz, de zoon van Jotham, de zoon van Uzzia, de koning van Juda, dat Rezin, de koning van Aram, met Pekah, de zoon van Remalia, de koning van Israël, tegen Jeruzalem ten strijde trok; maar hij kon in de strijd daartegen de overhand niet behalen.     

     

    2 Kronieken 28:16 In die tijd zond koning Achaz het verzoek tot de koningen van Assur hem te helpen.    

     

    In het eerder geciteerde Bijbelgedeelte van 2 Kronieken 28:16 worden de koningen, (in het meervoud), van Assyrië door de in het nauw gedreven Achaz, aangeschreven. Maar het is Tiglath Pileser, als koning van Assur in het enkelvoud, die tegen Damascus oprukt. Het is duidelijk dat Assyrië tijdens deze periode meer dan één koning met leger ter beschikking had en de verschillende koningen jaarlijks meerdere veldtochten uitvoerden. Een observatie om de betreffende eponiemlijsten en hun vermeende chronologie, met argwaan te behandelen.

     

     

    De volgende invasie van Assyrië in Israël dateren we in het jaar 735 v. Chr. Het jaar dat Hosea in Israël een samenzwering smeedde tegen koning Pekah en hem vermoorde.

    2 Koningen 15:30 En Hosea, de zoon van Ela, smeedde een samenzwering tegen Pekach, de zoon van Remaljahu; hij sloeg hem dood en werd koning in zijn plaats in het twintigste jaar van Jotam, de zoon van Uzzia. 31 Het overige van de geschiedenis van Pekach en al wat hij gedaan heeft, zie, dat is beschreven in het boek van de kronieken der koningen van Israël.

     

    In een bewaard gebleven inscriptie van Tiglath Pileser (Nimrud Tablet (in Rost, 78-81, lijnen 1-19) is er een vermelding naar het verwijderen van Pekah door de hand van de Israëlieten zelf, en het installeren van Hosea als vazal van Assur door Tiglath Pileser. Het is een inscriptie van Tiglath Pileser III die we aan de hand van de Bijbel exact kunnen dateren in het jaar 735 v. Chr. Het jaar dat Pekah in het tienstammenrijk vermoord werd en Hosea de macht greep. En het laatste fragment dat we van Tiglath Pileser III’ annalen hebben (Nimrud, Zuid oostelijk paleis, Slab inscriptie (6-16) dateert uit dezelfde periode. Op de lijst komen we ook koning Achaz van Juda tegen.

    Wanneer we al de vermelde Assyrische invasies op de tijdsbalk aanbrengen merken we dat Tiglath Pileser III veel langer geregeerd heeft dan dat de orthodoxie leert. De eerste vermelding over Tiglath Pileser III in de Bijbel als koning over Assyrië gaat terug tot 763 v. Chr., het jaar van de beschreven invasie in 2 Kronieken 5:25-26. In het jaar 763 v. Chr. was hij duidelijk een co-regent met zijn vader Pul. Zijn laatste regeringsjaar was 735 v. Chr., het jaar van zijn veldtocht naar Damascus en het aanstellen van Hosea als Assyrisch vazal over Israël. Een regeerperiode van minstens 33 jaar voor Tiglath Pileser III. Of een verschil van vijftien jaar met de eponiemlijsten.

    Er zitten aldus hiaten in de eponiemlijsten die geen aaneensluitende chronologie meer voorstellen. De reden hiervoor ligt bij de rivaliteit van de Assyrische koningen onderling, maar vooral in een historisch aantoonbare cyclus van meganatuurcatastrofes die planeet aarde in de achtste eeuw v. Chr. met regelmaat trof. Iedere keer zorgde dit voor chaos en anarchie. Tiglath Pileser III was de zoon van de Bijbelse Pul alias Adad Nirari IV die een usurpator was. Pul was volgens mijn revisie van de geschiedenis van de oudheid degene die de legendarische Sardanapallos alias Artatama versloeg en zich de kroon van Nineveh toe-eigende. In de Eponiemlijsten zit er aldus een breuk vanaf het eponiem van Nergal-nasir, [746/745, orthodoxe jaartallen] 783/782, de gouverneur van Nisibis, opstand in Kalhu, tot aan het eponiem van Nabû-bela-usur, [745/744, orthodoxe jaartallen] 761/760, de gouverneur van Arrapha, in Ajaru, de dertiende, Tiglath-pileser beklom de troon. Dit is een historisch verifieerbare breuk in de eponiemlijsten met een tijdsperiode van 22 jaar waarbinnen de legendarische Sardanapallos en de Bijbelse Pul inpast.

    Tiglath Pileser III deelde de troon met Pul en later kwam de zoon en troonopvolger van Tiglath Pileser III: Salmaneser V, daarbij. Een waar triumviraat, aan wie de belaagde koning Achaz zijn brief schreef.

     

    Salmaneser V is de Assyrische koning die volgens de Bijbel Samaria, de hoofdstad van het tienstammenrijk, innam en de bevolking in ballingschap wegvoerde.

    2 Koningen 18:9 Het geschiedde nu in het vierde jaar van den koning Hizkia (hetwelk was het zevende jaar van Hosea, den zoon van Ela, den koning van Israël) dat Salmaneser, de koning van Assyrië, opkwam tegen Samaria, en haar belegerde. 10 En zij namen haar in ten einde van drie jaren, in het zesde jaar van Hizkia; het was het negende jaar van Hosea, den koning van Israël, als Samaria ingenomen werd. 11 En de koning van Assyrië voerde Israël weg naar Assyrië, en deed hen leiden in Halah, en in Habor, bij de rivier Gozan, en in de steden der Meden. 12 Daarom dat zij de stem des HEEREN, huns Gods, niet waren gehoorzaam geweest, maar Zijn verbond overtreden hadden; en al wat Mozes, de knecht des HEEREN, geboden had, dat hadden zij niet gehoord, noch gedaan.

    13 Maar in het veertiende jaar van den koning Hizkia kwam Sanherib, de koning van Assyrië, op tegen alle vaste steden van Juda, en nam ze in. (Statenvertaling)

     

    Dit Bijbelcitaat is onverzoenbaar met en absoluut niet compatibel met de gefabriceerde chronologie van de Assyrische koningen door de vak-wetenschap: Assyriologie. Volgens de Bijbelse chronologie zitten er tussen de val van Samaria door Salmaneser V in 717 v. Chr. en de belegering van Jeruzalem door het leger van Sanherib in 709 v. Chr., slechts acht jaar. De eponiemlijsten hebben hier echter een periode tegenover staan van eenentwintig jaar.

    Daarenboven schrijft de Assyriologie de inname van Samaria en de wegvoering van de tien stammen van Israël in ballingschap aan Sargon II toe, in plaats van aan Salmaneser V. Dit alleen op basis dat Sargon II het zo in zijn annalen heeft nagelaten:

    “7. I besieged and occupied the town of Samaria, and took 27,280 of its inhabitants captive. I took from them 50 chariots, but left them the rest of their belongings. I placed my Lieutenants over them; I renewed the obligation imposed upon them by one of the Kings who preceded me

    (The Annals of Sargon, [Excerpted from "Great Inscription in the Palace of Khorsabad," Julius Oppert, tr., in Records of the Past, vol. 9 (London: Samuel Bagster and Sons, 1877), pp. 3-20])

     

    Dat Sargon II in het licht van het Bijbelboek 2 Koningen 18:9 een leugenaar en een geschiedenisvervalser was, wordt door de Assyriologie niet in vraag gebracht.

    Voor de volledige regeerperiode van Salmaneser V heeft de Assyriologie slechts acht eponiem-jaren ter beschikking om een en ander op de tijdsbalk in te vullen. Een van de weinige schriftelijke verwijzingen (buiten de eponiemlijsten) naar Salmaneser V vanuit de Assyrische bronnen, is een fragment van een cilinder dat heden in het British Museum (K.38345) bewaard wordt. Het is een memoriaal tekstcilinder die te Borsippa in de tempel van Nabu geplaatst werd. De inscriptie zelf is beschadigd en niet volledig. De eindtekst maakt echter duidelijk dat we een schriftelijk document van Salmaneser V in ons bezit hebben. Hierna de tekst, zoals gepubliceerd door Daniel David Luckenbill, Chicago, 1926:

    829. … who did not bow in submission at his feet… the mention of his name… his word (?) …bringing… hastely before him… those not obedient to my (?) command … that … he caused to be surrounded, surrounding the town… the god in whom he trusted… with his help not draw my (?) yoke … who carried off … and was turning (them, it) to himself (his known use) … his word and the mention of his name they did not fear, and did not dread his rule … overflowed his land (?) and laid it low like a deluge … his own … fell upon him and his life was no more … I (?) carried off and brought to Assyria. 830. I am Salmaneser the mighty king, king of the universe, king of Assyria, king of the four regions of the world, viceroy of Babylon, king of Sumer and Akkad, son of …, king of Assyria; most precious scion of Assyria, seed of Royalty, of the eternal days… of Borsippa, whose site (?) had been damaged by the violence of the mighty floods… its damage I repaired and strengthened its structure.… May Nabu look upon the temple with delight.

     

    Over de regeerperiode van Salmaneser V is er aldus buiten de Bijbel en de werken van Flavius Josephus niet veel informatie beschikbaar. Wat de Bijbel betreft wil de orthodoxe Assyriologie wel aannemen dat Salmaneser V aanvankelijk Samaria belegerd heeft, maar maakt daarmee echter een foute identificatie vanuit de eponiemlijst, met Samaria. Men gaat er namelijk van uit dat het vermelde Shamarain in de Eponiemlijst, Samaria zou zijn. Tijdens de eponiemjaren van Mahde, Assur-ishmeani en Salmaneser wordt er gewag gemaakt van een campagne tegen Shamarain. Hoewel deze plaatsnaam afwijkt van het Assyrische Samerina voor Samaria, heeft men toch voor de identificatie van Shamarian voor Samaria gekozen. Tegen deze identificatie spraken al eerder historici met grote naam zoals o.a. Albright (geciteerd door Merrill F. Unger, Israel and the Aramaeans of Damascus, Chapter X, voetnoot 33). Shamarain of beter geschreven Shabarain is te identificeren met Sibraim terwijl Samaria; Samarina blijft. De belegering en inname van Samaria door Salmaneser V besloeg drie jaar, een tijdsperiode die in de Eponiemlijsten ontbreekt.

    De conclusie zou nogmaals moeten zijn dat er hiaten in de Eponiemlijsten voorkomen, maar dit is voor de Assyriologie ondenkbaar.

    De val van Samaria vond volgens de Bijbelse chronologie plaats in 717 v. Chr. (Zie TIJD en TIJDEN, 2015, hoofdstuk: voorjaar 717 v. Chr., de wegvoering van de tien stammen, blz. 312-320. Drie jaar eerder in het voorjaar van 720 v. Chr., begon de belegering van Samaria door het Assyrische leger van Salmaneser V. Na de inname van Samaria, begon Salmaneser V hetzelfde jaar een campagne tegen Syrië en Fenicië, dat leert de Joodse historicus Flavius Josephus. Een historisch gegeven dat haaks staat op wat de orthodoxe Assyriologie leert.

    1. WHEN Shalmaneser, the king of Assyria, had it told him, that [Hoshea] the king of Israel had sent privately to So, the king of Egypt, desiring his assistance against him, he was very angry, and made an expedition against Samaria, in the seventh year of the reign of Hoshea; but when he was not admitted [into the city] by the king, (24) he besieged Samaria three years, and took it by force in the ninth year of the reign of Hoshea, and in the seventh year of Hezekiah, king of Jerusalem, and quite demolished the government of the Israelites, and transplanted all the people into Media and Persia among whom he took king Hoshea alive; and when he had removed these people out of this their land he transplanted other nations out of Cuthah, a place so called, (for there is [still] a river of that name in Persia,) into Samaria, and into the country of the Israelites. … …

    2. And now the king of Assyria invaded all Syria and Phoenicia in a hostile manner. The name of this king is also set down in the archives of Tyre, for he made an expedition against Tyre in the reign of Eluleus; and Menander attests to it, who, when he wrote his Chronology, and translated the archives of Tyre into the Greek language, gives us the following history: “One whose name was Eluleus reigned thirty-six years; this king, upon the revolt of the Citteans, sailed to them, and reduced them again to a submission. Against these did the king of Assyria send an army, and in a hostile manner overrun all Phoenicia, but soon made peace with them all, and returned back; but Sidon, and Ace, and Palsetyrus revolted; and many other cities there were which delivered themselves up to the king of Assyria. Accordingly, when the Tyrians would not submit to him, the king returned, and fell upon them again, while the Phoenicians had furnished him with threescore ships, and eight hundred men to row them; and when the Tyrians had come upon them in twelve ships, and the enemy's ships were dispersed, they took five hundred men prisoners, and the reputation of all the citizens of Tyre was thereby increased; but the king of Assyria returned, and placed guards at their rivers and aqueducts, who should hinder the Tyrians from drawing water. This continued for five years; and still the Tyrians bore the siege, and drank of the water they had out of the wells they dug." And this is what is written in the Tyrian archives concerning Shalmaneser, the king of Assyria.

    - Joodse Oudheden Boek IX, xiv. 1,2 (volgens de vertaling van het Grieks naar het Engels door William Whiston)

     

    Flavius Josephus verhaalt dat Salmaneser V na de val van Samaria, een beleg van Tyrus begon dat vijf jaar zou duren. Samen met de belegering van Samaria gedurende drie jaren zijn dit in totaal acht jaren die in de Eponiemlijsten van de regeerperiode van Salmaneser V, ontbreken.

    De belegering van Samaria door Salmaneser V liep vanaf 720 v. Chr. tot 717 v. Chr., waarna hij in hetzelfde jaar een belegering van Tyrus voor een periode van vijf jaar tot 712 v. Chr., ondernam. Hoogstwaarschijnlijk werden hij en zijn leger die rond de stad Tyrus gelegerd waren, door de Griekse invasie in 712 v. Chr., weggevaagd. Voor de orthodoxie is het einde van Salmaneser V in raadsels gehuld. Voor de invallen van de zeevolken gereviseerd naar de achtste eeuw v. Chr., zie: De zonaanbidder, 2016, appendix 1, blz. 149-158.

    De historische regeerperiode van Salmaneser V besloeg een veel langere periode dan de Eponiemlijsten laten verstaan. Salmaneser V zat op de troon van Assyrië van 735 v. Chr., aanvankelijk als co-regent van Tiglath Pileser III tot 731/730 v. Chr. en daarna als koning tot 712 v. Chr. Vanaf 721 v. Chr. had hij als co-regent: de geschiedvervalser Sargon II.

    De orthodoxe Assyriologie meent Salmaneser V te kunnen identificeren met de Babylonische koning Uloulaios van de Ptolemeüs-canon. Hierna het relevante gedeelte van de canon:

    Nabonassar (Nabonassáros):         27.02.747–22.02.733

    Nabu-nadin-zeri (Nadíos):             23.02.733–21.02.731

    Nabu-mukin-zeri en Pulu              22.02.731–20.02.726

    Ululai (Iloulaíos):                     21.02.726–19.02.721

    Marduk-apla-iddina II                    20.02.721–16.02.709

    Arkeanós (Sargon II)                      17.02.709–14.02.704

    Maar op basis van wat we uit de Bijbel en de werken van Flavius Josephus historisch gereconstrueerd hebben, is er geen reden meer om de moeilijke identificatie met Uloulaios te zoeken. We kunnen gerust Uloulaios als een Babyloniër op de troon van Babylon laten. Hoogstwaarschijnlijk volgde Salmaneser V de politiek van zijn voorganger Tiglath Pileser III die met een schatplichtig Babylon vrede nam. Op het eerder geciteerde cilinder in het British Museum noemt hij zich overigens een ‘vice’roy van Babylon.

     

    Wordt vervolgd met deel 2

     

    Met vriendelijke groet,

    Robert De Telder

    09-01-2017 om 11:01 geschreven door Robert De Telder  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 4/5 - (3 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De Assyrische koningen van de achtste eeuw v. Chr. herbezien, deel 2

    De Assyrische koningen Sargon II en Sanherib aan de hand van de Bijbel op de tijdsbalk chronologisch herschikt.

     

    De eerder vermelde Sargon II als co-regent van Salmaneser V staat eenmaal bij naam in de Bijbel vermeld.

    Jesaja 20:1 In het jaar, toen Tartan naar Asdod kwam, als hem Sargon, de koning van Assyrië gezonden had, toen hij krijg voerde tegen Asdod, en het innam; 2 Ter zelfder tijd sprak de HEERE, door den dienst van Jesaja, den zoon van Amoz, zeggende: Ga heen, en ontbind den zak van uw lendenen, en doe uw schoenen van uw voeten. En hij deed alzo, gaande naakt en barrevoets. 3 Toen zeide de HEERE: Gelijk als Mijn knecht Jesaja naakt en barrevoets wandelt, drie jaren, tot een teken en wonder over Egypte en over Morenland; 4 Alzo zal de koning van Assyrië voortdrijven de gevangenen der Egyptenaren, en de Moren, die weggevoerd zullen worden, jongen en ouden, naakt en barrevoets, en met blote billen, den Egyptenaren tot schaamte. 5 En zij zullen verschrikken en beschaamd zijn van de Moren, op dewelke zij zagen, en van de Egyptenaars, hun roem. 6 En de inwoners van dit eiland zullen te dien dage zeggen: Ziet, alzo is het gegaan dien, op welken wij zagen, werwaarts wij henenvloden om hulp, om gered te worden van het aangezicht des konings van Assyrië; hoe zullen wij dan ontkomen? (Statenvertaling)

     

    In de andere relevante historische Bijbelboeken Koningen en Kronieken wordt Sargon niet bij naam vermeldt, maar vinden we wel enkele malen 'koningen van Assur' in het meervoud, waarbij het chronologisch gezien duidelijk is, dat Sargon een co-regent of co-koning, was. Aan Salmaneser V was Sargon II volgens gegevens die we uit de Bijbel afleiden, aanvankelijk ondergeschikt. Dit is een gegeven dat echter niet uit Sargon ’s annalen, blijkt. Integendeel, Sargon claimt bijvoorbeeld de verovering van Samaria en de wegvoering in ballingschap van het tienstammenrijk voor zichzelf.

    De Bijbel leert in 2 Koningen 18:9-10 dat Salmaneser V verantwoordelijk was voor de inname van Samaria, en ontmaskert Sargon als een geschiedenis-vervalser. De belegering van Samaria nam drie jaar in beslag van 720 tot 717 v. Chr. De wegvoering van de tien stammen volgde in 717 v. Chr. Dit is Bijbelse chronologie die aan de hand van de sabbat- en jubeljaren, op de tijdsbalk vast verankerd zit. Zie TIJD en TIJDEN, 2015, hoofdstuk: voorjaar 717 v. Chr.: de wegvoering van de tien stammen, blz. 312-320.

    Het wapenfeit van de veldmaarschalk of Tartan van Sargon dat de profeet Jesaja doorgaf met de belegering van Asdod, plaatsen we in het jaar 719 v. Chr. De Bijbel leert dat nadat de profeet Jesaja drie jaar lang barrevoets als een zinnebeeld door het land had gelopen, het leger van Sargon tegen Asdod oprukte. De bijzondere bediening van Jesaja begon in het sterfjaar van koning Achaz van Juda in 722 v. Chr., het jaar dat er een meganatuurcatastrofe genoteerd werd. Drie volledige jaren later brengt ons in het voorjaar van 719 v. Chr., voor het oprukken van de Tartan van Sargon en de vermelding in de Bijbel dat Sargon II dan koning van Assur was. Dit sluit aan met de gegevens van de Babylonische koningslijst. Sargon wordt namelijk in zijn elfde regeringsjaar als koning van Babylon vermeld. Het is het eponiem van Mannu-ki-Aššur-le'i, de gouverneur van Tille, dat melding maakt dat Sargon in dat jaar de hand van Bêl nam, wat staat voor het koningschap over Babylon. Aan de hand van de Ptolemeüs-canon plaatsen we dat eponiem in feb709/mrt708 v. Chr. In mijn boek TIJD en TIJDEN, 2015, Appendix 6, blz. 482-494, toon ik aan dat de jaartallen van de Ptolemeüs-canon correct zijn en verankerd in de Bijbelse tijdlijn. Ik hecht veel waarde aan de Babylonische koningslijst omdat de Bijbel namelijk na de val van Samaria en de wegvoering van de tien stammen door de Assyriërs, de vernietiging van de Tempel van Salomo ten tijde van Zedekia de koning van Juda, aan de regeerperiode van de koning van Babylon: Nebukadnezar linkt (2 Koningen 25:8-9). Nebukadnezar werd bij zijn dood in 562 v. Chr. opgevolgd door zijn zoon Evilmerodach wiens eerste jaar gelijk viel met het zevenendertigste jaar van de wegvoering van koning Jojachin in Babylonische ballingschap (2 Koningen 25:27). De koningslijst van Babylon is aldus verankerd met de regeer- en ballings-periode van de koningen van Juda. Bovendien valt de vrijlating van Jojachin van Juda aan het begin van het achttiende jubeljaar van okt562/sep561 v. Chr.

    Ik stel tegelijkertijd ook vast dat er nergens in de Bijbel op zulk een wijze naar een nauwkeurige verankering met een bepaalde regeertijdstip van een Assyrische koning verwezen wordt.

     

     

    Maar nu verder met de regeerperiode van Sargon II en de verankering met de Bijbelse gegevens en de Babylonische koningslijst. Vanaf het elfde eponiemjaar van Sargon II rekenen we op de tijdsbalk terug tot zijn eerste jaar als koning. Let op! De verkregen Bijbelse link met de profeet Jesaja’s bediening en het eerste regeringsjaar van Sargon II past alleen in de tijdsconstructie met Hizkia ’s regeerperiode verbonden met het vijftiende jubeljaar van okt709/sep708 v. Chr. Op de wijze zoals de bekende chronoloog Edwin R. Thiele de regeerperiode van Hizkia verbonden heeft met de Assyriërs Sanherib en Sargon II via het jaartal 701 v. Chr. als het veertiende regeringsjaar van Hizkia, gaat de Bijbels-chronologische verbinding met de bediening van de profeet Jesaja verloren.

    Sargon II deelde de troon van Assyrië vanaf 719 v. Chr. tot 712 v. Chr. met Salmaneser V Het is dan ook logisch dat bijvoorbeeld koning Achaz van Juda in zijn brieven aan Assur, verwees naar de koningen in het meervoud.

    De veldmaarschalk van Sargon II liet in 719 v. Chr. bij zijn offensief naar de kust Samaria links liggen, en trok met zijn leger naar Asdod en Gaza. Te Raphia werd slag geleverd met het Egyptisch leger onder leiding van Sebech. Een veldslag die door de Assyriërs gewonnen werd, wat ook het lot van Samaria bezegelde. Terwijl Salmaneser V gedurende drie jaar Samaria verder belegert en daarop volgens Flavius Josephus een belegering van Tyrus begint, geven de Eponiemlijsten alleen melding van de veldtochten van Sargon II. Heel opmerkelijk heeft het eponiem van šarru-emuranni, dat we in 712/711 v. Chr. dateren, als vermelding: “de koning bleef in het land”. Dit is een eufemisme voor nietsdoen. Opmerkelijk is dat door het linken van de regeerperiode van Sargon II met de jaartallen van de Babylonische koningslijst en de bediening van de profeet Jesaja, Sargon ’s achtste jaar in 712 v. Chr. valt, met de vermelding dat hij in het land bleef. Het jaar 712 v. Chr. is in de revisie van de geschiedenis van de oudheid, het jaar van de Griekse invasie in de Levant en Egypte. De zeevolken lieten bij het oprukken in Klein-Azië, Assyrië links liggen en richten zich op de Levant en op Egypte. Een invasie die de profeet Jesaja in detail beschreven heeft. Voor de invallen van de zeevolken gereviseerd naar de achtste eeuw v. Chr., zie: De zonaanbidder, 2016, appendix 1, blz. 149-158. Zie ook de link naar een relevant artikel: http://www.bloggen.be/robertdetelder/archief.php?ID=2946276

    De invasie van de zeevolken in de Levant werd nog hetzelfde jaar in de kiem gesmoord. Niet door Assyrië, maar door een Egyptisch leger aangevoerd door de prins Ramses III. Als een gevolg van het terugslaan van de zeevolken door Egypte in Klein-Azië, was Assyrië in staat om vanuit zijn hartland, het jaar daarop in 711 v. Chr., een veldtocht tegen Mar’as te ondernemen. Langs de kust van de Levant hadden inmiddels zich Grieken of Ioniërs genesteld, een gebied dat voorheen onder Assyrische controle stond. In Asdod bijvoorbeeld zat een Griekse (Ioniër) heerser op de troon. Ook elders langs de kust hadden zich zeevolken gevestigd. Zie het artikel op dit blog van 27-07-2015: Wenamon en de zeevolken. Zie link:

    http://www.bloggen.be/robertdetelder/archief.php?startdatum=1437948000&stopdatum=1438552800

    Voor de orthodoxie gaat het verband met de vermelding van Griekse heersers in de kuststeden van de Levant verloren. Zij laten de Zeevolken in de twaalfde eeuw voor Christus het gebied binnenrukken en dit op basis van de foutieve plaatsing van de regeerperiode van Ramses III op de tijdsbalk.

     

     

    De eponiemlijsten verwijzen naar Sargon II tot 705/704 v. Chr. waarna tijdens het eponiem van Nashru-Bêl de vermelding volgt: de koning werd gedood; het kamp van de koning van Assyrië [...] In Abu, de twaalfde, Sanherib, de koning [?].

    Leert dit eponiem nu dat Sargon II in 705 v. Chr. sneuvelde? Zekerheid hebben we hier niet? Het is trouwens heel ongewoon dat een Assyrische koning in de strijd zou sneuvelen. Een koning die kon sneuvelen riep teveel vragen op, vragen die vermeden moesten worden. De verschillende beschikbare bronnen spreken elkaar dan ook tegen. Volgens de ene theorie werd Sargon in zijn paleis vermoord en volgens een andere stierf hij een obscure dood op een slagveld in noordwestelijk Iran, tegen een weinig bekende volkstam. Het is overigens ook mogelijk dat Sargon vijfendertig jaar de troon deelde; eerst met Salmaneser V en daarna met zijn zoon Sanherib. Het grootste gedeelte van zijn laatste jaren verbleef hij dan vermoedelijk in zijn nieuwe hoofdstad Sargonsburg of Dur Sharrukin.

    Dat Sanherib in 705 v. Chr. koning over Assyrië werd is ook niet absoluut zeker. Volgens de Bijbelse chronologie leidde Sanherib een veldtocht tegen Jeruzalem in het veertiende regeringsjaar van Hizkia, zijnde 709 v. Chr. Een jaar dat volgens de Eponiemlijst alleen aan Sargon II behoorde. De veldtocht van Sanherib tegen Jeruzalem werd dan ook gevoerd als co-koning met Sargon II.

    In het jaar 709/708 v. Chr. leidde Sargon volgens het eponiem van Mannu-ki-Aššur-le'i, een veldtocht tegen Babylon terwijl zijn zoon Sanherib tegen Jeruzalem optrok.

    Sargon II slaagde er eindelijk in om Merodach Baladan, de koning van Babylon te verslaan en zelf het begeerde koningschap over Babylon op zich te nemen. De overwinning op Merodach Baladan stond ook uitvoerig op de muur van zijn paleis te Khorsabad in spijkerschrift afgebeeld:

    38. MERODACH-BALADAN, son of IAKIN, King of Chaldaea, the fallacious, the persistent in enmity, did not respect the memory of the gods, he trusted in the sea, and in the retreat of the marshes; he eluded the precepts of the great gods, and refused to send his tributes. He had supported as an ally KHUMBANIGAS, King of EIam. He had excited all the nomadic tribes of the desert against me. He prepared himself for battle, and advanced. During twelve years,[ From 721 to 709 BC] against the will of the gods of Babylon, the town of BEL, which judges the gods, he had excited the country of the Sumers and Accads, and had sent ambassadors to them. In honor of the god Assur, the father of the gods, and of the great and august Lord MERODACH, I roused my courage I prepared my ranks for battle. I decreed an expedition against the Chaldeans, an impious and riotous people. MERODACH-BALADAN heard of the approach of my expedition, dreading the terror of his own warriors, he fled before it, and flew in the nighttime like an owl, falling back from Babylon, to the town of Ikbibel. …

    Koning Merodach Baladan van Babylon wordt ook in de Bijbel vermeld:

    2 Koningen 20:12 Te dien tijde zond Berodak-Baladan, de zoon van Baladan, de koning van Babel, gezanten met een brief, en een geschenk aan Hizkia, want hij had gehoord, dat deze ziek geweest was. 13 En Hizkia hoorde naar hen en hij liet hun zijn gehele schathuis zien: het zilver en het goud, de specerijen en de kostbare olie, zijn gehele tuighuis en alles wat zich onder zijn schatten bevond. Er was niets in zijn paleis en in zijn gehele rijk, dat Hizkia hun niet liet zien. (NBG Vertaling 1951)

     

    Chronologisch plaatsen we deze beschreven gebeurtenis op de tijdsbalk, na de belegering van Jeruzalem door de Assyriër Sanherib in het veertiende regeringsjaar van Hizkia in 709 v. Chr. Het is daarna dat Hizkia doodziek werd en er daarop door de HERE God, vijftien jaar aan zijn leven werden toegevoegd. Het bezoek van de gezanten van de koning van Babel: Merodach Baladan, geschiedde aldus in het jaar okt709/sep708 v. Chr. en valt nu binnen de opgegeven regeerperiode volgens de Ptolemeüs-canon. In de fabricatie van Edwin R. Thiele bezoekt het Babylonische gezantschap Hizkia in het jaar 701/700 v. Chr. wat volledig buiten de regeerperiode van Merodach Baladan valt.

    Zoals eerder opgemerkt rukte Sanherib in 709 v. Chr. als co-koning met Sargon II tegen Jeruzalem op.

    2 Koningen 18:13 In het veertiende jaar van koning Hizkia trok Sanherib, de koning van Assur, op tegen alle versterkte steden van Juda en bezette ze.

     

    De Bijbel verwijst tijdens deze periode naar de koningen van Assur in het meervoud:

    2 Kronieken 32:1-4 Na deze gebeurtenissen, waarin Jehizkia 's trouw bleek, rukte Sanherib, de koning van Assur, op. Hij trok Juda binnen …… … en zeide: Waarom zouden de koningen van Assur bij hun komst zoveel water vinden…

     

    In het bovenvermelde citaat staat er 'koningen' in het meervoud geschreven, maar was het Sanherib, de zoon van Sargon, die de belegering van Jeruzalem doorvoerde terwijl zijn vader Sargon dat jaar Babylon innam. De Assyrische koning Sanherib geeft zijn veldtochten in zijn annalen nummers in plaats van een regeringsjaar te vermelden. De verklaring hiervoor ligt in zijn co-regentschap met Sargon II. Zijn veldtocht naar Jeruzalem in het veertiende regeringsjaar van Hizkia staat genoteerd als zijn derde veldtocht.

    De conclusie moet zijn dat de Assyrische berichtgeving over Sargon II en Sanherib onbetrouwbaar is. De eponiemlijsten geven de indruk een historisch overzicht van de belangrijkste gebeurtenissen van jaar tot jaar door te geven, maar de historische realiteit is anders. Al de chronologische gegevens van de annalen van Sargon II van zijn paleis-inscripties te Khorsabad in de eponiemlijsten trachten te invullen, is een moeilijke zo niet onmogelijke opdracht. Voor de Bijbels-chronologische gegevens betreffende Salmaneser V, Sargon II en Sanherib is er in de eponiemlijsten geen ruimte. De twee verzoenen is ook niet mogelijk. Voor mij is het inmiddels duidelijk dat er in de eponiemlijsten hiaten zitten. Dat er co-regentschappen plaatsvonden vinden we in de Eponiemlijten ook niet terug.

     

    Sanherib staat als koning van Assyrië in de Bijbel vermeld in het veertiende regeringsjaar van Hizkia van Juda. Sanherib verwijst op zijn bekende prisma-stele naar de belegering van Jeruzalem, maar dateert deze actie als zijn derde veldtocht, zonder de vermelding van een regeringsjaar, wat wijst op een co-regentschap met zijn vader Sargon II.

    “18 As for Hezekiah the Judahite, 19who did not submit to my yoke: forty-six of his strong, walled cities, as well as 20 the small towns in their area, 21 which were without number, by levelling with battering-rams 22 and by bringing up seige-engines, and by attacking and storming on foot, 23 by mines, tunnels, and breeches, I besieged and took them. 24 200,150 people, great and small, male and female, 25 horses, mules, asses, camels, 26 cattle and sheep without number, I brought away from them 27 and counted as spoil. (Hezekiah) himself, like a caged bird 28 I shut up in Jerusalem, his royal city. 29 I threw up earthworks against him— 30the one coming out of the city-gate, I turned back to his misery. 31 His cities, which I had despoiled, I cut off from his land, and 32 to Mitinti, king of Ashdod, 33 Padi, king of Ekron, and Silli-bêl, 34 king of Gaza, I gave (them). And thus I diminished his land. 35 I added to the former tribute, 36 and I lad upon him the surrender of their land and imposts—gifts for my majesty. 37 As for Hezekiah, 38 the terrifying splendor of my majesty overcame him, and 39 the Arabs and his mercenary troops which he had brought in to strengthen 40 Jerusalem, his royal city, 41 deserted him. In addition to the thirty talents of gold and 42 eight hundred talents of silver, gems, antimony, 43 jewels, large carnelians, ivory-inlaid couches, 44 ivory-inlaid chairs, elephant hides, elephant tusks, 45 ebony, boxwood, all kinds of valuable treasures, 46 as well as his daughters, his harem, his male and female 47 musicians, which he had brought after me 48 to Nineveh, my royal city. To pay tribute 49 and to accept servitude, he dispatched his messengers.”

    (Prisma-stele kolom 2)

     

    Moesten we alleen de gegevens van de Assyriër bezitten, zouden we moeten aannemen dat Sanherib Jeruzalem inderdaad met succes belegerde, en een grote schatting van Hizkia ontving, de Judese koning die hij als een vogel in een kooi opgesloten had. De historische werkelijkheid zag er anders uit. Volgens de Bijbel werd het belegerende Assyrische leger door de Engel des HEREN vernietigend verslagen en moesten zij afdruipen. Later zou Sanherib volgens de Bijbel te Nineveh door twee van zijn zonen vermoord worden.

    2 Koningen 19:32 Daarom zo zegt de HEERE van den koning van Assyrië: Hij zal in deze stad niet komen, noch daar een pijl inschieten; ook zal hij met geen schild daarvoor komen, en zal geen wal daartegen opwerpen. 33 Door den weg, dien hij gekomen is, door dien zal hij wederkeren; maar in deze stad zal hij niet komen, zegt de HEERE. 34 Want Ik zal deze stad beschermen, om die te verlossen, om Mijnentwil, en om Davids, Mijns knechts wil. 35 Het geschiedde dan in dienzelven nacht, dat de Engel des HEEREN uitvoer, en sloeg in het leger van Assyrië honderd vijf en tachtig duizend. En toen zij zich des morgens vroeg opmaakten, ziet, die allen waren dode lichamen. 36 Zo vertrok Sanherib, de koning van Assyrië, en toog henen, en keerde weder; en hij bleef te Nineve. 37 Het geschiedde nu, als hij in het huis van Nisroch, zijn god, zich nederboog, dat Adramelech en Sarezer, zijn zonen, hem met het zwaard versloegen; doch zij ontkwamen in het land van Ararat; en Esar-haddon, zijn zoon, werd koning in zijn plaats. (Statenvertaling)

     

    De plaatsing van Sanherib op de tijdsbalk met zijn eerste regeringsjaar in 705 v. Chr. door de orthodoxe Assyriologie wijs ik af. Het jaartal 709 v. Chr. als veertiende regeringsjaar van Hizkia is op de tijdsbalk verankerd het zevende sabbatjaar van apr709/mrt708, gevolgd door het vijftiende jubeljaar van okt709/sep708 v. Chr. en is een navigatiepunt op de tijdsbalk. Dit gegeven plaatst Sanherib als koning van Assyrië al in het jaar 709 v. Chr. op de tijdsbalk. Aan de veldtocht naar Jeruzalem in 709 v. Chr. gingen overigens nog twee veldtochten vooraf. Op basis van de Bijbels-chronologische gegevens was Sanherib ontegensprekelijk een mede-koning die de troon van Assur met Sargon II deelde.

     

    Er is nochtans een manier om op basis van Sanherib ’s eigen annalen tot de berekening van zijn eerste co-regeerjaar te komen. Er is namelijk een verklaring (Assyrian Kings from Adasi to Assur Dan II - synthesized from Synchronistic Chronicle, Meissmer’s list, and corrected to the Khorsabad List - as quoted by Courville) van Sanherib, die stelt dat er 418 jaar waren tussen zijn regering en die van Tiglath Pileser I. Wanneer men de gangbare chronologie hanteert, klopt deze verklaring van Sanherib niet. De gereviseerde regeerperiode van Tiglath Pileser I heeft de jaren: 1134/1096 v. Chr. (zie De Assyriologie herzien, 2012, blz. 113) Wanneer we echter de rekensom in het gereviseerde plaatje toepassen verkrijgen we de som van 1134 min 418 geeft het jaartal 716 v. Chr. voor het eerste regeringsjaar van Sanherib. De kroniekschrijver van het Bijbelboek 2 Koningen 18:9-13 vermelde dan ook terecht Sanherib als koning van Assyrië in 709 v. Chr., in het veertiende regeringsjaar van Hizkia van Juda. De Bijbel, het Woord van God, is dan ook een betrouwbare chronologische bron. Accuraat hebben de Joden hun heilsgeschiedenis genoteerd en over de eeuwen heen correct gekopieerd.

    Romeinen 3:1 Welk is dan het voordeel van den Jood? Of welk is de nuttigheid der besnijdenis? 2 Vele in alle manier; want dit is wel het eerste, dat hun de Woorden Gods zijn toebetrouwd. (Statenvertaling)

     

    Het jaar 716 v. Chr. is hetzelfde jaar dat Sargon II een veldtocht tegen Mannea leidde en Salmaneser V de stad Tyrus belegerde. Het Assyrische Rijk kende in dat jaar aldus een waar triumviraat. Vermoedelijk leidde Sanherib in dat jaar zijn eerste veldtocht naar Babylon. Daar zat Merodach Baladan op de troon die weigerde voor het Assyrische juk te buigen. Met het relaas van Sanherib ’s derde veldtocht naar Jeruzalem in gedachte en zijn historische nederlaag aldaar, mogen we echter dezelfde twijfels hebben betreffende zijn bombastisch commentaar aangaande Babylon, op de prisma-stele:

    “20 In my first campaign I accomplished the defeat of Merodach-baladan, 21 king of Babylonia, together with the army of Elam, 22 his ally, on the plain of Kish. 23In the midst of that battle he deserted his camp, 24 and he escaped alone, so he saved his own life. 25 The chariots, horses, wagons, mules, 26 which he left behind at the beginning of the battle 27 my hands seized. Into his palace, which is in 28 Babylon, I entered jubilantly. 29 I opened his treasure-house: gold, silver, vessels of god and silver, 30 precious stones of every name, goods and property 31without limit, heavy tribute, his harem, 32 courtiers and officials, singers—male and 33 female—all his artisans, 34 as many as there were, his palace servants 35 I brought out, and I counted as spoil. In the might of Assur 36 my lord, seventy-five of his strong walled cities 37 of Chaldea, and 420 small cities 38 of their area I surrounded, I conquered, I carried off their spoil. 39 The Arabs, Arameans, and Chaldeans 40 who were in Erech, Nippur, Kish, Harsagkalamma, 41 Kutha and Sippar, together with the citizens, 42 the rebels I brought out and counted as booty…..”

     

    De stad Babylon werd pas in 709 v. Chr. door Sargon II onderworpen, en het relaas van Sanherib is als grootspraak te ontmaskeren.

    De tweede beschreven veldtocht van Sanherib op de prismastele leidde hem naar het land van de Kassieten in het oosten van Assur. Deze veldtocht is ergens tussen 715 en 710 v. Chr. te dateren

    “65 In my second campaign, Assur, my lord, encouraged me, and 66 against the land of the Kassites and the land of the Yasubigallai, 67 who from of old had not been submissive to the kings, my ancestors, 68 I marched. In the midst of the high mountains 69 I rode on horseback where the terrain was difficult, 70 and had my chariot drawn up with ropes: 71 where it became too steep, I clambered up on foot like the wild-ox. 72 The cities of Bît-Kilamzah, Hardishpi, 73and Bît-Kubatti, their strong, walled cities 74 I besieged, I captured. People, horses, 75 mules, asses, cattle, and sheep 76 I brought out from their midst and counted as booty. 77 And their small cities, which were beyond numbering, 78 I destroyed, I devastated, and I turned into ruins. The houses of the steppe, (namely) the tents, 79 in which they lived, I set on fire and 80 turned them into flames. I turned round, and 81 made that Bît-Kilamzah into a fortress— 82 I made its walls stronger than they had ever been before—….”

     

    Over de historische waarde van de beschrijving van deze veldtocht, is er geen andere bron beschikbaar dan de Assyrische. We mogen er echter wel van uitgaan dat er inderdaad een veldtocht heeft plaatsgevonden en dat er bijzonder wreed, buitenproportioneel in de naam van de god van Assur is opgetreden.

    De prismastele vermeldt een totaal van acht veldtochten en sluit af met de beschrijving van de uitbouw van de stad Nineveh en Sanherib ’s paleis. Het invoegen van deze veldtochten in de bewaarde eponiemlijsten van Sanherib is moeilijk en niet geheel passend mogelijk.

    Daarenboven is er een breuk, een hiaat in de eponiemlijsten vanaf het eponiem van 699/698 v. Chr.

    [699/698] Tijdens het eponiem van Bêl-šarrani, gouverneur van Kurba'il,

     

    De historische regeerperiode van Sanherib hebben we vastgesteld over de periode van 716 v. Chr. tot 680 v. Chr., of zesendertig jaar. Een belangrijk gedeelte van deze periode was Sanherib echter een co-koning met zijn vader Sargon II. Het einde van Sanherib hebben we beschreven gezien in het Bijbelboek 2 Koningen:

    2 Koningen 19:37 Het geschiedde nu, als hij in het huis van Nisroch, zijn god, zich nederboog, dat Adramelech en Sarezer, zijn zonen, hem met het zwaard versloegen; doch zij ontkwamen in het land van Ararat; en Essar-haddon, zijn zoon, werd koning in zijn plaats.

     

    Het eerste regeringsjaar van Essarhaddon, de zoon en troonopvolger van Sanherib, zit op de tijdsbalk verankerd in het voorjaar van 680 v. Chr., maar dat hebben we al in vorig artikel behandelt. Zie link: http://www.bloggen.be/robertdetelder/archief.php?startdatum=1466373600&stopdatum=1466978400

     

    Conclusie: er is geen enkele reden meer om de Bijbelse Assyrische koning Pul als één en dezelfde persoon als met Tiglath Pileser III te aanvaarden. Pul en Tiglath Pileser III waren duidelijk twee van elkaar te onderscheiden koningen van Assyrië. Er zit op de tijdsbalk een periode van ruim dertig jaar tussen de koning van Babylon: Pulu, en de Assyrische koning Pul.

    De stelling van de vakwetenschap Assyriologie dat de Eponiemlijsten het kader leveren voor een chronologisch rangschikken van de Assyrische koningen op de tijdsbalk, en dat de Assyrische koningslijst volledig zou zijn, meen ik weerlegd te hebben. In de Bijbel en in de werken van Flavius Josephus zijn er duidelijke aanwijzingen dat bepaalde namen van Assyrische koningen uit de lijst verwijderd werden en dat de aangeboden chronologie van de Assyrische koningen vraagtekens oproept.

    Het Bijbelgedeelte 2 Koningen 18:9-13 is de maatstaf ter correctie van de chronologie van de Assyrische koningen Salmaneser tot en met Sanherib. In het zesde jaar van Hizkia in 717 v. Chr. werd Samaria door Salmaneser ingenomen en acht jaar later in 709 v. Chr. in het veertiende regeringsjaar van Hizkia vond de belegering van Jeruzalem door Sanherib plaats. Dit is een Bijbelgedeelte dat de chronologische fabricatie van de Assyrische door middel van de eponiemlijsten als fout aanwijst. Het is nochtans aan deze wankele tijdsconstructie dat de geleerde Edwin E. Thiele de Bijbelse koningen van Juda en Israël gelinkt heeft door middel van het aanpassen van hun regeerperioden om ze in lijn met de Assyrische gegevens te brengen.

     

    Wordt vervolgd…

     

    Met vriendelijke groet,

    Robert De Telder

     

    Recente publicaties van Robert De Telder

     

     

    EXODUS, 2016, zie link: http://www.bravenewbooks.nl/books/102331

     

    De Zonaanbidder, 2016, zie link: http://www.bravenewbooks.nl/books/87999

     

    TIJD en TIJDEN, 2015, Zie link: http://boekscout.nl/shop/ViewProduct.aspx?bookId=5579

     

    De Assyriologie herzien, 2012, zie link: http://www.bravenewbooks.nl/books/76234

     

    De Tweede Wereldoorlog door de ogen van een neutrale Belg, 2007, zie link: http://www.bravenewbooks.nl/books/69343

    09-01-2017 om 10:57 geschreven door Robert De Telder  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 5/5 - (1 Stemmen)
    >> Reageer (0)


    Archief per week
  • 02/11-08/11 2020
  • 22/06-28/06 2020
  • 08/06-14/06 2020
  • 01/06-07/06 2020
  • 18/05-24/05 2020
  • 04/05-10/05 2020
  • 27/04-03/05 2020
  • 13/04-19/04 2020
  • 06/04-12/04 2020
  • 27/01-02/02 2020
  • 20/01-26/01 2020
  • 31/12-06/01 2019
  • 23/12-29/12 2019
  • 16/12-22/12 2019
  • 09/12-15/12 2019
  • 02/12-08/12 2019
  • 25/11-01/12 2019
  • 18/11-24/11 2019
  • 11/11-17/11 2019
  • 04/11-10/11 2019
  • 28/10-03/11 2019
  • 21/10-27/10 2019
  • 14/10-20/10 2019
  • 07/10-13/10 2019
  • 30/09-06/10 2019
  • 23/09-29/09 2019
  • 16/09-22/09 2019
  • 09/09-15/09 2019
  • 02/09-08/09 2019
  • 26/08-01/09 2019
  • 19/08-25/08 2019
  • 12/08-18/08 2019
  • 05/08-11/08 2019
  • 29/07-04/08 2019
  • 22/07-28/07 2019
  • 15/07-21/07 2019
  • 08/07-14/07 2019
  • 01/07-07/07 2019
  • 24/06-30/06 2019
  • 17/06-23/06 2019
  • 10/06-16/06 2019
  • 03/06-09/06 2019
  • 27/05-02/06 2019
  • 20/05-26/05 2019
  • 13/05-19/05 2019
  • 06/05-12/05 2019
  • 29/04-05/05 2019
  • 22/04-28/04 2019
  • 15/04-21/04 2019
  • 08/04-14/04 2019
  • 01/04-07/04 2019
  • 25/03-31/03 2019
  • 18/03-24/03 2019
  • 11/03-17/03 2019
  • 04/03-10/03 2019
  • 25/02-03/03 2019
  • 18/02-24/02 2019
  • 11/02-17/02 2019
  • 04/02-10/02 2019
  • 28/01-03/02 2019
  • 21/01-27/01 2019
  • 14/01-20/01 2019
  • 07/01-13/01 2019
  • 01/01-07/01 2018
  • 24/12-30/12 2018
  • 17/12-23/12 2018
  • 10/12-16/12 2018
  • 03/12-09/12 2018
  • 26/11-02/12 2018
  • 19/11-25/11 2018
  • 12/11-18/11 2018
  • 05/11-11/11 2018
  • 29/10-04/11 2018
  • 22/10-28/10 2018
  • 15/10-21/10 2018
  • 08/10-14/10 2018
  • 01/10-07/10 2018
  • 24/09-30/09 2018
  • 17/09-23/09 2018
  • 10/09-16/09 2018
  • 03/09-09/09 2018
  • 27/08-02/09 2018
  • 20/08-26/08 2018
  • 13/08-19/08 2018
  • 06/08-12/08 2018
  • 30/07-05/08 2018
  • 23/07-29/07 2018
  • 16/07-22/07 2018
  • 09/07-15/07 2018
  • 02/07-08/07 2018
  • 25/06-01/07 2018
  • 11/06-17/06 2018
  • 04/06-10/06 2018
  • 28/05-03/06 2018
  • 21/05-27/05 2018
  • 14/05-20/05 2018
  • 07/05-13/05 2018
  • 30/04-06/05 2018
  • 23/04-29/04 2018
  • 16/04-22/04 2018
  • 09/04-15/04 2018
  • 02/04-08/04 2018
  • 26/03-01/04 2018
  • 19/03-25/03 2018
  • 12/03-18/03 2018
  • 05/03-11/03 2018
  • 26/02-04/03 2018
  • 19/02-25/02 2018
  • 12/02-18/02 2018
  • 05/02-11/02 2018
  • 29/01-04/02 2018
  • 22/01-28/01 2018
  • 15/01-21/01 2018
  • 08/01-14/01 2018
  • 01/01-07/01 2018
  • 25/12-31/12 2017
  • 18/12-24/12 2017
  • 11/12-17/12 2017
  • 04/12-10/12 2017
  • 27/11-03/12 2017
  • 20/11-26/11 2017
  • 13/11-19/11 2017
  • 06/11-12/11 2017
  • 30/10-05/11 2017
  • 23/10-29/10 2017
  • 16/10-22/10 2017
  • 09/10-15/10 2017
  • 02/10-08/10 2017
  • 25/09-01/10 2017
  • 18/09-24/09 2017
  • 11/09-17/09 2017
  • 04/09-10/09 2017
  • 28/08-03/09 2017
  • 21/08-27/08 2017
  • 14/08-20/08 2017
  • 07/08-13/08 2017
  • 31/07-06/08 2017
  • 24/07-30/07 2017
  • 17/07-23/07 2017
  • 10/07-16/07 2017
  • 03/07-09/07 2017
  • 26/06-02/07 2017
  • 19/06-25/06 2017
  • 12/06-18/06 2017
  • 05/06-11/06 2017
  • 29/05-04/06 2017
  • 22/05-28/05 2017
  • 15/05-21/05 2017
  • 08/05-14/05 2017
  • 01/05-07/05 2017
  • 24/04-30/04 2017
  • 17/04-23/04 2017
  • 10/04-16/04 2017
  • 03/04-09/04 2017
  • 27/03-02/04 2017
  • 20/03-26/03 2017
  • 13/03-19/03 2017
  • 06/03-12/03 2017
  • 27/02-05/03 2017
  • 20/02-26/02 2017
  • 13/02-19/02 2017
  • 06/02-12/02 2017
  • 30/01-05/02 2017
  • 23/01-29/01 2017
  • 16/01-22/01 2017
  • 09/01-15/01 2017
  • 02/01-08/01 2017
  • 26/12-01/01 2017
  • 19/12-25/12 2016
  • 12/12-18/12 2016
  • 05/12-11/12 2016
  • 28/11-04/12 2016
  • 21/11-27/11 2016
  • 14/11-20/11 2016
  • 07/11-13/11 2016
  • 31/10-06/11 2016
  • 24/10-30/10 2016
  • 17/10-23/10 2016
  • 10/10-16/10 2016
  • 03/10-09/10 2016
  • 26/09-02/10 2016
  • 19/09-25/09 2016
  • 12/09-18/09 2016
  • 29/08-04/09 2016
  • 22/08-28/08 2016
  • 15/08-21/08 2016
  • 08/08-14/08 2016
  • 01/08-07/08 2016
  • 25/07-31/07 2016
  • 18/07-24/07 2016
  • 11/07-17/07 2016
  • 04/07-10/07 2016
  • 27/06-03/07 2016
  • 20/06-26/06 2016
  • 13/06-19/06 2016
  • 06/06-12/06 2016
  • 30/05-05/06 2016
  • 23/05-29/05 2016
  • 16/05-22/05 2016
  • 09/05-15/05 2016
  • 02/05-08/05 2016
  • 25/04-01/05 2016
  • 18/04-24/04 2016
  • 11/04-17/04 2016
  • 04/04-10/04 2016
  • 28/03-03/04 2016
  • 21/03-27/03 2016
  • 14/03-20/03 2016
  • 07/03-13/03 2016
  • 29/02-06/03 2016
  • 22/02-28/02 2016
  • 15/02-21/02 2016
  • 08/02-14/02 2016
  • 01/02-07/02 2016
  • 25/01-31/01 2016
  • 18/01-24/01 2016
  • 11/01-17/01 2016
  • 04/01-10/01 2016
  • 28/12-03/01 2016
  • 21/12-27/12 2015
  • 14/12-20/12 2015
  • 07/12-13/12 2015
  • 30/11-06/12 2015
  • 23/11-29/11 2015
  • 16/11-22/11 2015
  • 09/11-15/11 2015
  • 02/11-08/11 2015
  • 26/10-01/11 2015
  • 19/10-25/10 2015
  • 12/10-18/10 2015
  • 05/10-11/10 2015
  • 28/09-04/10 2015
  • 21/09-27/09 2015
  • 14/09-20/09 2015
  • 07/09-13/09 2015
  • 31/08-06/09 2015
  • 24/08-30/08 2015
  • 17/08-23/08 2015
  • 10/08-16/08 2015
  • 03/08-09/08 2015
  • 27/07-02/08 2015
  • 20/07-26/07 2015
  • 13/07-19/07 2015
  • 06/07-12/07 2015
  • 29/06-05/07 2015
  • 22/06-28/06 2015
  • 15/06-21/06 2015
  • 08/06-14/06 2015
  • 01/06-07/06 2015
  • 25/05-31/05 2015
  • 18/05-24/05 2015
  • 11/05-17/05 2015
  • 04/05-10/05 2015
  • 27/04-03/05 2015
  • 20/04-26/04 2015
  • 13/04-19/04 2015
  • 06/04-12/04 2015
  • 30/03-05/04 2015
  • 23/03-29/03 2015
  • 09/03-15/03 2015
  • 02/03-08/03 2015
  • 23/02-01/03 2015
  • 16/02-22/02 2015
  • 02/02-08/02 2015
  • 26/01-01/02 2015
  • 12/01-18/01 2015
  • 05/01-11/01 2015
  • 30/12-05/01 2014
  • 22/12-28/12 2014
  • 15/12-21/12 2014
  • 01/12-07/12 2014
  • 24/11-30/11 2014
  • 17/11-23/11 2014
  • 10/11-16/11 2014
  • 03/11-09/11 2014
  • 27/10-02/11 2014
  • 20/10-26/10 2014
  • 06/10-12/10 2014
  • 29/09-05/10 2014
  • 22/09-28/09 2014
  • 28/07-03/08 2014
  • 14/07-20/07 2014
  • 30/06-06/07 2014
  • 23/06-29/06 2014
  • 16/06-22/06 2014
  • 09/06-15/06 2014
  • 02/06-08/06 2014
  • 19/05-25/05 2014
  • 05/05-11/05 2014
  • 21/04-27/04 2014
  • 14/04-20/04 2014
  • 07/04-13/04 2014
  • 24/03-30/03 2014
  • 10/03-16/03 2014
  • 03/03-09/03 2014
  • 24/02-02/03 2014
  • 17/02-23/02 2014
  • 10/02-16/02 2014
  • 03/02-09/02 2014
  • 27/01-02/02 2014
  • 20/01-26/01 2014
  • 06/01-12/01 2014

    E-mail mij

    Druk op onderstaande knop om mij te e-mailen.


    Gastenboek

    Druk op onderstaande knop om een berichtje achter te laten in mijn gastenboek


    Blog als favoriet !

    Blog als favoriet !


    Blog tegen de wet? Klik hier.
    Gratis blog op https://www.bloggen.be - Meer blogs