Ik opende mijn ogen. De zonnestraal scheen door het half
gesloten gordijn heen recht op mijn voorhoofd. Ik gooide mijn deken snel op de
grond en sprong uit bed. De grauwe kleur van mijn bed kon ik vandaag echt niet
verdragen, eigenlijk kan ik het nooit verdragen. Het duurde niet lang of ik
hoorde een vertrouwd geluid. Zo gaat het elke dag opnieuw en opnieuw. Weer
stipt op tijd het geklop op de deur. Een schelle stem van de dikke mevrouw die
om de een of andere reden toch elke keer weer moest roepen.
Na mij te hebben gewassen opende ik nog snel de gordijnen
en keek naar het mooie grasveld dat nog mooi blonk. De watersterretjes kwamen
elke dag weer op datzelfde gras. Ik weet niet of dat nu vallende sterren zijn,
daar ben ik nog niet uit geraakt. De dikke mevrouw zei altijd dat het God is
die telkens opnieuw zijn tranen op de aarde liet vallen. Maar wie is die God
dan wel? Woont hij aan de zee?
Het was tijd voor het ontbijt. Snel ging ik door naar de
eetzaal. Hopelijk was mijn tafel nog volledig vrij, want in gezelschap had ik
zeker geen zin. Toen ik aankwam in de eetzaal zaten ze er weer, allemaal in
grijze of witte kleding. Kleuren waren altijd al verboden geweest volgens de
dikke mevrouw, maar toch mocht ik een mooie rode trui met gele bloemen aandoen.
Nooit wilde iemand mij zeggen wat daar de reden voor was.
Oh nee, help. Er zat iemand aan mijn tafel. Ik ging
voorzichtig aan de andere kant van de tafel zitten en keek naar de bloemen op
mijn trui. Zou hij weggaan? Hij gaat me toch niets vragen? Vragen spookten door
mijn hoofd. Ik wist niet wie of wat er aan de andere kant van de tafel zat. Plots
stond hij op en kwam naar me toe. Ik keek stiekem en zag dat hij wel gekleurde
kledij aan had. Ik keek nog langer en wist niet wat te doen. Verstijfd van
angst wachtte ik op de eerste geluiden die door mijn hoofd zouden gaan
weerklinken. Gelukkig, hij had niets gezegd.
Het werd stilaan half negen in de ochtend. Eindelijk zou
ik de parels mogen opzoeken, de zonnestralen op mijn gezicht voelen, het spel
spelen dat ze dammen genoemd hebben. Toen ik buiten kwam zag ik dat de mevrouw
die zich mama van mij noemt al klaar zitten achter het speelbord. Ik had de
hele nacht nagedacht over de tactiek die ik zou kunnen toepassen.
Tijdens mijn eerste zet hoorde ik plots een geluid door
mijn hoofd schieten. Even schrok ik tot ik door had dat het mevrouw mama was.
Ze vroeg of ik na de operatie terug zou willen komen naar de normale wereld. Ik
begreep haar niet en werd zeer kwaad. Ik brulde dat ik normaal ben en niemand
anders. Zij dacht dat ik de zieke persoon was, maar ik herinner mij haar wereld
nog. Daar zijn alle mensen ziek, niet ik. En dat ging ik bewijzen ook. Ik liep
weg van het schaken, razend was ik.
Na twee uur in de ontspanningsruimte binnen te zitten
waagde ik het erop. Terug de buitenlucht in, hopende dat mevrouw mama al
verdwenen was en dat er ook niemand anders te zien was op het hele grasveld.
Toen ik buitenkwam zag ik te veel mensen dan ik had gewild. Te veel zo gezegde
normale mensen. Ze gooiden hun afval op de grond, ze speelden schaken op het
dambord. Ze begrepen er duidelijk niets van. Een dambord is om te dammen en het
afval doet alle waterparels verdwijnen!
Op dat moment liep alles fout. De woede in mij deed mij
actie ondernemen. En daarom ben ik nu terug hier beland.