Het is misschien een van de mooiste verhalen uit de bijbel, zo eentje dat kinderen altijd onthouden. En ook wij zullen nog wel weten, dat Jonas in die vis terecht kwam omdat hij ging lopen van een opdracht van God: naar de stad Nineve gaan om daar de mensen te bekeren. Dat ziet ge van hier, zei Jonas. Dat zijn allemaal grote zondaars, die verdienen niet beter dan gestraft te worden.
Maar, zegt het verhaal, God onderschept hem onderweg, en via die walvis trekt hij dan toch maar naar de grote, zondige stad. Daarom staat er in de eerste zin: voor de tweede keer...
Nu, Jonas doet nog niet helemaal wat hem gevraagd wordt: hij waarschuwt niet, hij voorspelt hel en verdoemenis. Maar God, ook de God van het Oude Testament, is een barmhartige God. Hij doet wat Jonas voor onmogelijk hield: Hij brengt redding.
Hij is een reddende God die altijd opnieuw kansen geeft, veel meer dan naar menselijke maatstaven mogelijk is.
Zo heeft ook Jezus het 'rijk Gods' begrepen. Die goede boodschap verkondigde hij. Niet alleen met woorden, maar met daden. Hij viste mensen op uit hun miserie, uit hun zondigheid, uit hun onmacht. Hij gaf ze terug hoop, richtte ze op, gaf hen een nieuw leven. Zo leeft hij voort in de verhalen die we over hem vertellen, tot vandaag toe.
Maar wacht eventjes. Is dat allemaal niet naïef? Nineve, dat heet nu Mosoel. Het is helemaal verwoest... Ik hoor Jonas al lachen in zijn baard. Waar blijft die goede boodschap voor de mensen van Mosoel, voor zoveel mensen die onherstelbaar verdriet hebben, die lijden, die, zoals wij allemaal, ooit de dood in de ogen moeten kijken?
Wie de rest van het evangelie kent, tot het einde, schrikt niet van die vraag. Die leerlingen, die in de tekst vandaag zo spontaan en enthousiast Jezus volgen, ze zullen hem in de steek laten, Petrus zal hem verraden. Jezus zelf zal gruwelijk sterven en op het kruis uitroepen: "Mijn God, waarom hebt U mij verlaten?" Het geloof, dat ons in deze kerk samenbrengt, vraagt ons iets te geloven dat menselijker wijze onmogelijk lijkt. Het is geen fluitje van een cent dat in een vingerknip alles oplost. Het wordt pas geloof, als het moet standhouden tegen beter weten in. Maar zo is het: tegen beter weten in.
Het is hoop op een toekomst die niet te bewijzen is, een visioen dat telkens de kop blijft opsteken, als een bloem die die wortel schiet tussen de puinen: hel en verdoemenis, dat kan toch niet het einddoel zijn van ons bestaan?
Jezus heeft zo geleefd en is zo gestorven, dat ook bij die laffe leerlingen die tere bloem van het geloof weer begon te bloeien, het geloof dat een koninkrijk van God onweerstaanbaar op komst is: ooit, ooit worden alle tranen gedroogd, wordt onrecht voorgoed bedwongen. We weten niet hoe, we weten niet wanneer. Maar het zal.
Dat geloof is teer. Daarom is het goed dat we elkaar in dat geloof rechthouden.
Dat we het voorleven voor mekaar, dat we zelf al beginnen met tranen te drogen, met recht te doen, met barmhartig te zijn. Dat tere geloof fluistert dat hij ons niet alleen laat: hij blijft het brood met ons breken, hij blijft zijn leven geven. "Doe dit tot mijn gedachtenis", zegt hij, ook vandaag. Hij blijft ons roepen om te geloven, tegen beter weten in