Wat hier volgt zijn vijf boeken (books, livres,..), maar er zijn er uiteraard meer. Raar toch: heeft u daar iets over gelezen of gehoord? Het zou mij verwonderen. Zie dus deze vijf volgende kaften:
in een klein arbitrair gevecht op het plein een schedel die de bevattelijkheid draagt reist de tijd kleurt de blije weiden op vergeelde prentkaarten van het dagelijks doemdenken het rusteloze zwermen van warmhartige verzen in de mistige avond het onstuimig wandelen langs de wanden het geboomte met een steeds wederkerende contemplatie voor ranke vissers langs windrimpels en het dobberende bewustzijn
het glinsterende oog van de dag scheurt de troostige hengel van de hemel
Het klinkt desalnietemin relevant in het scheppingsverhaal te schuifelen op steen rond beton en de marges van het bestaan te evenaren door in de regen te zinspelen op enig begrip Tijd in wording als een universum An Sich. Gedreven in een minnespelen en dan weer de hoop van tot elke geboorte, deel te zijn van dit geheugen dat afbrokkelt in de tijd, eens ze nu zopas weer het oudste synagoog als een archeologische vondst ontdekt hebben, twee duizend jaren later omdat zowieso vijf duizend jaren eerder te ver is. We weten niet of we nu meer of minder beest zijn dan de mensen van toen. We weten ook niet of er zo iets bestond als een opvoeding om alles op te vullen, gezien het leven gescheiden was van de nodige begrippen als familiale banden en maandverbanden eens de volle maan(d) bereikt. Het woud te oud en deze leegte dus opgevuld, alsof letters sterren zijn, in een onhoudbaar universum dat beweegt en een zin voor Tijd hierin reveleert, als een soort leegworden, en te reiken naar het Niets, te kegelen als pseudo geleerden, in de weer in de regen, eens te weten dat dit bewegen voor kruimels te veel is gaan wegen is op de geleverde wegen des levens. In elk opzicht beoogt dit leven niet een ondergang, maar een samenhang maar met het vooruitzicht te dienen voor niets eigenlijk, dan steeds te storen bij het aanhoren van dode sporen, alsof er geen hoop meer mogelijk zou zijn, maar te lanterfanteren en kris kras door elkaar nog enige rede af te wijzen omdat de chaos de orde verdrijft en wedijvert met een samenspel, dat zowieso het afsluizen van de reële gedachte is gaan beogen. In klaar wakker taal heet het te proeven aan haar poesje om daarna wat te kunnen stoefen, en deze gedrevenheid een noodwendigheid te geven dan. Patrick Pitteman.
Mijn moeder is tot op heden bijna gestorven, straks, wat later of bij geluk binnen een aantal eeuwen zal ze voor goed verdwenen zijn zodat het weer wenen zal zijn, ingekeerd in het verklede verleden, via zijsprongen zich gemoedzaam te herinneren hoe ik gegroeid ben, noem het ontgroeien, van een zuigende baby naar een gewassen volwassen, danser in het donker, met wat zegevieren aan pret met mijn tenen in zee, geleegd in een gedreven zin voor tijd die alles herleidt tot een opslorpende cirkelbeweging. Hoe relevant dit schijnen in het leven inhoudt dat er bij deze ultieme verschijning om dermate dan te verdwijnen een lijden aan vooraf ging, een duldbare omheining rond dit treffen en verheffen in het Licht uit het zicht, om tot de aarde te keren, alsof dat zuigen zich moest ontdoen van enige herhaling en na de lekstok ik gedreven het even leven zocht om het wenen tegen te houden met een wennen aan de eenzame droefheid eens vrouwe natuur ook weer weg. In een doeltreffend gezang over het kammen van dode dansers dan, en het gestrooi van de waanzin nabij toch de verademing te hopen, in dit langzaam maar zeker bebloeden van de planeten rond me heen. Een stenen teen weerhoudt zich, of liever verhoudt zich tot de inertie van het beeldhouwwerk in marmer, tegenover deze arme armen die het dragen konden en eens de ziel aan het reflecteren, ook deze tenen te bewenen in zeeën vol doeltreffend raken in de oneindigheid van het universum in opbouw, en afbouw om weer voor goed op te bouwen. Terwijl ik met mijn mauve mouwen nooit (genoeg) de sterren zou reiken.
Hoe klaar is het onklare water, hoe zacht de tedere hoop, kwijnt zo zacht de stilte op het lichtgedicht, scrhijnt er even een dosis gedreven uiteinden te zijn op de seinen van het oneindige, de kwispelen en te zinspelen na het eten, te kwijnen en mijmerend de ratio toevoegen aan deze ultieme stilte, met een soort natte drang naar hoop, een toevoegen van moegetergde spelonken, maar alleen achterblijven terwijl ze een zij-aan-zij spelletje vooropstelde, in het meer der kleverige drang naar zang en dan weer hopen op samengehoopte poëzie, te dienen in het zien, te kleven aan de tegels van de droevige woorden, thuis te kuieren en eindigen met wat zachte weerklank als er een oneindig verkennen van de poetica in kunstvervoegingen mogelijk bleven. Dit beleven ook zonder beven meer aan maar de zachte pracht in de lakens te benutten door theatrale ommekeer, en dan weer heel even weer hopen op voorspoed en moed, te zegevieren in dit dansen met schaduwen, te kwijnen als alles moet rijmen, tot de wijn zorgt voor wat losbandigheid in een waarachtige duisternis van dit 'huis' vol witte sterren, sereen even voor ogen zien wat elk evenement zal geven in de tedere omwegen van elke emotie op het blad van de tijd. Paytick Pitteman.