Hoe klaar is het onklare water, hoe zacht de tedere hoop, kwijnt zo zacht de stilte op het lichtgedicht, scrhijnt er even een dosis gedreven uiteinden te zijn op de seinen van het oneindige, de kwispelen en te zinspelen na het eten, te kwijnen en mijmerend de ratio toevoegen aan deze ultieme stilte, met een soort natte drang naar hoop, een toevoegen van moegetergde spelonken, maar alleen achterblijven terwijl ze een zij-aan-zij spelletje vooropstelde, in het meer der kleverige drang naar zang en dan weer hopen op samengehoopte poëzie, te dienen in het zien, te kleven aan de tegels van de droevige woorden, thuis te kuieren en eindigen met wat zachte weerklank als er een oneindig verkennen van de poetica in kunstvervoegingen mogelijk bleven. Dit beleven ook zonder beven meer aan maar de zachte pracht in de lakens te benutten door theatrale ommekeer, en dan weer heel even weer hopen op voorspoed en moed, te zegevieren in dit dansen met schaduwen, te kwijnen als alles moet rijmen, tot de wijn zorgt voor wat losbandigheid in een waarachtige duisternis van dit 'huis' vol witte sterren, sereen even voor ogen zien wat elk evenement zal geven in de tedere omwegen van elke emotie op het blad van de tijd. Paytick Pitteman.