Rode patroonhulzen vallen snel. Na een gorgelende schreeuw dwarrelt zijn zelf hem achterna.
Ze streelt het dons op haar wangen.
In een kille kelder krijgt hij, wat men noemt, een begin van adellijkheid.
Ze lardeert zijn fragiele huid met fijne reepjes spek, vult zijn karkas met kalfsgehakt en zwarte truffels, tooit hem opnieuw met zijn veren en toont hem de zilveren schaal met vruchten.
Zoet en zacht leunt de perzik tegen hem aan.
Het hoofd al lang kwijt en toch ( nog even ) spiegelt hij zijn gerecycleerde verenkleed en merkt dat hij in goed gezelschap is.
op een morgen in de mist een bleke zon en maan samen aan de hemel zien staan, willen weten en de ruimte in ons hoofd te klein om tegelijk binnen en buiten te zijn.