Mijn nieuwste boek (Uit het schuim van de zee, 2011) behandelt de hele Griekse mythologie in 136 verhalen (408 pag.) en 18 originele tekeningen. Het is nu reeds aan zijn derde druk toe. Het boek is te bestellen via mail (kvansteenbrugge@gmail.com). Betaling na ontvangst (18,95 euro). Bij bestellingen vóór 1 mei dienen geen verzendkosten betaald te worden.
FLAUW EN PUBERAAL, MAAR GOED BEDOELD: dit soort verhaaltjes vindt u bij de vleet ('n 200-tal) op www.bloggen.be/kris .......... PICTAIKU'S (de allernieuwste kunstvorm) vindt u op www.bloggen.be/pictaiku
26-10-2016
In de voetsporen van Daudet (7)
(laatste van zeven brieven aan een vriend)
Beste Roger,
De vrijdag
hebben we de mas niet verlaten, afgezien van Desdemona en Mantequila die nog
wat inkopen zijn gaan doen. Aan de rand van t zwembad hebben Hendrik en ik
opgedronken wat er nog overbleef aan wijn en bier, tevens overleggend hoe we
Desdemonas humeur tot een beter niveau konden optillen, want sedert het
plasdelict was ze iets minder te genieten. De oplossing kwam van Hendrik: niet
voor niets heeft Hendrik ook nog een diploma van bemiddelaar op zak. Als we
nu eens toegaven dat wij het niet onmogelijk (ofschoon zéér onwaarschijnlijk!)
achtten dat ons allebei schuld trof? Een schot in de roos! Desdemona toonde
zich uitermate vergevingsgezind, op voorwaarde dat wij in t vervolg zittend
zouden plassen: zo zouden in t vervolg geen ongelukken meer kunnen gebeuren en
daarenboven dat had ze eens vernomen van professor Bo was het nog goed voor
onze prostaat ook. Wij beloofden het en de volledige vrijspraak volgde en zo
kreeg de zaak kracht van gewijsde.
Terwijl
Hendrik plannen maakte voor de terugreis in twee dagen (met een overnachting
dus) las ik nog een laatste brief van Daudets molen: les trois messes basses, zijnde de drie stille missen
gelezen missen, zoals wij dat noemen die Dom Balaguère achter elkaar diende
te lezen op Kerstavond, alvorens zich aan het Kerstmaal te begeven. Het verhaal
speelde zich af in de kapel van een kasteel, het kasteel van Trinquelage, dat
zich bevond op de flank van de Mont Ventoux, een paar honderd jaar vóór het
door Daudet werd verteld. Op de dag van heden bestaat het kasteel niet meer;
enkel een ruïne van de kapel zou er nog staan, verdoken in een bosje, Dom
Balaguère en Alphonse Daudet ter ere, naar ik vermoed. De terugweg naar t
vaderland hadden we makkelijk kunnen plannen alover de Ventoux, maar noch
Hendrik, noch de dames stonden daarvoor te trappelen. Met uitzondering van
Hendrik hebben we in onze jeugdjaren immers al meer dan ééns die kale berg
beklommen, incluis een bezoek plus ingetogen hulde aan het monument van Tom
Simpson. De kans dat we de ruïne van de kapel van Trinquelage, te midden van
een bosje, zouden terugvinden leek mij daarenboven niet erg groot. Daarom, mijn
beste Roger, zult ge het ditmaal weer moeten doen met enkele tekeningen van Mittéï,
uit het stripverhaal waarvan ik reeds melding maakte in mijn vorige brief.
Er zou niets aan de hand geweest zijn met de drie stille missen in de kapel van het domein van Trinquelage zo de duivel zelf er zich niet was komen mee bemoeien. De duivel had de gedaante aangenomen van Garrigou, de misdienaar van Dom Balaguère, een knaap nog.
- Maak maar korte metten met uw drie missen, zei duiveltje Garrigou, want wat daar in de keuken op ons ligt te wachten, oooooh!
- Wat is er zo allemaal, vroeg de eerwaarde Dom en hij likkebaarde al.
- Gebraden kalkoenen, barstensvol gevuld met truffels, eenden, reuzengrote forellen, veel te veel om op te noemen en dan die wijnen, het allerbeste van Châteauneuf. De geur alleen al doet mij het water in de mond komen.
Hoezeer de eerwaarde zich ook voornam om de zonde van gulzigheid aan zich te laten voorbijgaan, toch kon hij niet nalaten te denken: hoe eerder we klaar zijn met de drie missen, hoe eerder we aan al die heerlijkheden kunnen beginnen
De eerste mis werd snel afgehandeld. Daar had Garrigou flink aan meegeholpen door het belletje dat iedere passage diende af te sluiten, sneller te laten rinkelen. Naarmate middernacht kwam kwam de Dom steeds meer en meer in de ban van het heerlijk Kerstmaal dat stond te wachten, zo erg dat hij tijdens zijn tweede mis delen van de te lezen tekst wegliet en de woorden maar half uitsprak. Dominus vobiscum werd Do scum; en Garrigou antwoordde met Et tuo in plaats van Et cum spiritu tuo. En het belletje van Garrigou rinkelde bijna zonder ophouden. Niemand had de eredienst kunnen volgen en in een wip was de mis voorbij. Maar niemand die daar rouwig om was. En de derde mis?
De pastoor draaide snel de bladen van zijn misboek om, zonder nog een woord te kunnen uitbrengen vanwege het speeksel dat uit zijn mond liep. Aan niets anders kon hij nog denken dan aan de getruffeerde gebakken kalkoen Tot barstens toe gevuld Ite missa est.
En óf er die avond en die nacht in Trinquelage geschranst werd en gedronken!
Dom Balaguère had een dermate grote overdaad gepleegd dat zijn hart het ter plaatse begaf. Dezelfde dag, de dag van Ons Heeren Geboorte, stond hij aan de hemelpoort.
- Balaguère, sprak Sinte-Pieter kwaad, gij zijt hier niet welkom, want gij hebt mij een mis onthouden. Gij moet terug naar de aarde en gij moet mij driehonderd kerstmissen in de plaats geven.
Toen Alphonse Daudet ons dit verhaal bracht, in geuren en kleuren, waren nog geen driehonderd jaar verstreken. Het hoeft niemand te verwonderen dat menigeen gewag maakt van licht dat hij op kerstnacht zag branden in de ruïne van de kapel op de flank van de Ventoux. Hou daar eens rekening mee, Roger, als ge komende winter of het jaar daarna misschien, samen met Gaby, naar de Provence trekt om met de fiets de Ventoux te beklimmen. En danseuse.
We nemen afscheid van onze gastheren monsieur et madame Eric Quintana. Leuke vriendelijke mensen, mooie comfortabele mas, een aanrader. We gaan nu nog éénmaal overnachten, in Langres, de geboorteplaats van Diderot, de uitvinder van de encyclopedie. Ze zijn hier best fier op hem: hij heeft hier een standbeeld, een college, een straat en verscheidene etablissementen die naar hem genoemd zijn.
Vlak vóór de grote kerk kruisen de grootste twee pelgrimswegen van Europa elkaar: de weg van Engeland naar Rome en de weg van Duitsland naar Santiago de Compostella.
En we zijn een dag later veilig en wel naar huis gekeerd. Dank aan Hendrik
Groetjes,
Kris.
P.S. Dit was mijn laatste verhaal over mijn reis naar de Provence. Heb jij je een voorstelling kunnen maken van Dom Balaguère van Trinquelage, van pater Gaucher van Frigolet, van paus Bonifacius van Avignon? Denk maar eens aan de pastoors van Grijsloke die wij gekend hebben: dienaars van de allerhoogste, jawel, maar meer nog dienaars van het geestverrijkend nat en levensgenieters. De meer dan corpulente Lamarcq, die regelmatig een bezoek bracht aan zijn collega van Kaster en bij zijn terugkeer steevast in de sloot terechtkwam. Thoes, die aan de ziekte van Parkinson leed en daardoor beefde en des te meer naarmate hij meer borrels ophad, en die op een dag zijn eigen begrafenis organiseerde, benieuwd als hij was hoeveel mensen zijn uitvaart zouden bijwonen. En Kourbie die nooit nuchter was en die geregeld in De Bergrust zat als hij al een kwartier achter zijn altaar had moeten staan. Ze werden door hun Cucugnanezen, pardon hun Grijslokenaars, op handen gedragen en het kerkje van Grijsloke zat iedere zondagmorgen ei zo na vol. De gelijkenis is groot, nietwaar?
P.P.S. En nu schiet er mij nóg een vraag te binnen. Weet jij, fervente wielerliefhebber die je toch bent, wie de winnaar van de Tour de France was in 1911? Eén van de beste Franse wielrenners van vóór de eerste wereldoorlog. Hij was afkomstig uit het zuiden des lands, maar k weet niet zeker of het de Provence was en k weet ook niet zeker of hij ooit misdienaar is geweest
De
vrijdagmorgen was Desdemona in alle staten: er had weer iemand naast de wc-pot
geplast. In de letterlijke betekenis, wel te verstaan. Mantequila behoorde,
alleen al om anatomische redenen, niet tot de verdachten. Ík was het evenmin,
anders zou ik er wel voor uitgekomen zijn; daar ben ik immers véél te eerlijk
voor. Bleef over: Hendrik. Die pleitte onschuldig, hij durfde daar zelfs een eed
op doen en aangezien hij jurist is wil dat héél wat zeggen.
Mijn
gedachten gingen uit naar jou, toen ik die vrijdag lag te zonnebaden aan de
rand van Eric Quintanas zwembad (Mas des Oliviers, route dArles à Saint-Rémy),
terwijl ik een verhaal uit de Lettres de mon Moulin aan t herlezen was: De pastoor van Cucugnan. Het
verband zal je snel duidelijk worden
De eerwaarde heer Martin was pastoor van Cucugnan. Hij hield heel veel
van zijn parochianen, al dient gezegd dat ze hem geen algehele voldoening schonken.
Zijn geluk was volledig geweest indien de Cucugnanezen wat beter aan hun
christelijke plichten hadden voldaan. Nog niet de helft van hen woonde op zondag
de heilige mis bij. Niemand ging nog naar de biecht of naar de heilige
communie, ook niet met Pasen. Wat hem in t bijzonder verdroot was het idee dat
zijn dierbaren op die manier in het hiernamaals verstoken zouden blijven van de
hemelse gelukzaligheid. Die gedachte hield hem bezig, dag en nacht. En op een
nacht had de pastoor een droom
Hij stond aan de hemelpoort. Hij werd er verwelkomd door Sinte-Pieter
himself.
- Wel, wel, mijn beste Martin, waarmee kan ik u van dienst zijn?
- Ach, heilige Petrus, ik ben, zoals u wellicht weet, pastoor van
Cucugnan. Kunt u mij misschien zeggen,
als ik met deze vraag niet te vrijpostig ben, hoeveel Cucugnanezen u hier in de
hemel hebt?
Sinte-Pieter toonde zich zeer bereidwillig. Hij nam het dikke boek
waarin alle hemelbewoners stonden ingeschreven. Maar er bleek er niet één te
zijn uit Cucugnan.
- Ga naar het vagevuur, sprak Sinte-Pieter. Dáár zullen ze zijn: ze
zullen er ongetwijfeld nog wat dagelijkse zonden uit te boeten hebben.
Maar ook in het vagevuur bleek er niemand uit Cucugnan te zijn. Pastoor
Martin was de wanhoop nabij. Ze konden toch niet allemaal in de hel zijn!? De
engel die de wacht hield in het vagevuur toonde hem de weg die leidde naar de
hel. Een lange en moeilijk begaanbare weg. Aan t eind was een reusachtige
poort, die wagenwijd openstond en waaruit een walm van geroosterd vlees kwam en
een geschreeuw en gevloek uit duizenden kelen. Een duivel met horens en bokkenpoten
en een staart maande de pastoor aan om naar binnen te treden.
- Ik kom niet naar binnen, zei Martin. Ik ben een dienaar Gods.
- In naam van Beëlzebub, wat komt gij hier dan doen?
- Ik wilde graag weten of hier soms iemand is uit Cucugnan.
De duivel schoot in onbedaarlijke lach.
- Iemand uit Cucugnan? Weet gij dan niet, onnozele ziel, dat héél
Cucugnan hier binnen zit. Doe rustig enkele stappen voorwaarts en dan kunt ge
ze zien.
En wat pastoor Martin daarbinnen zag valt met geen pen te beschrijven.
Met zovelen waren ze, de Cucugnanezen, te midden van rook en vlammen. Hun geschreeuw
sneed door merg en been. Hij kende ze van naam. Charlot, de molenaar, die zijn
klanten bedroog door een deel van de bloem achter te houden. Bloquiaux, de
vrijgezel, die iedere dag drie of vier flessen Châteauneuf soldaat maakte.
Renardeau die zijn arme vrouw alle dagen een pak rammel verkocht. Bénézet die
geld stal uit de offerblok. Marie-Madeleine die haar man bedroog dat het een
lieve lust was. En Fernand,
Michel, Robique, Toquet, Brigitte, Jean-Marie, Ursin, Bonneux Heel Cucugnan
zat in de hel !
De zieleherder baadde
in het zweet toen hij tegen de ochtend wakker werd. Twee dagen later, tijdens
de zondagse preek, kregen de aanwezige parochianen het verhaal te horen.
Pastoor Martin liet geen naam onvermeld van wie hij had zien branden in de hel.
Allen werden door angst bevangen. Maar geen nood. Tijdens de week die volgde op
de donderpreek werden alle parochianen uitgenodigd tot de biecht, volgens
beurtrol. En niet één was er die zich aan die plicht onttrok. En de volgende
zondag gingen allen ter communie en er volgde een processie met bloemen en
gezang en iedereen was opgelucht en vrolijk, het meest van al nog pastoor
Martin. Hij dankte de Heer voor de heilbrengende droom die Hij hem gezonden had
en die hem in staat had gesteld de zielen van zijn dierbare Cucugnanezen te
redden.
Een fantasierijk verhaal natuurlijk. Ik hoor je al denken:
het dorp Cucugnan en de eerwaarde Martin zullen wel nooit bestaan hebben, net
zo min als de plaats Pampérigouste en pater Gaucher uit vroegere verhalen. Wat
zeg je: Cucugnan, nooit bestaan? Ik moet bekennen dat ik er ook zo over dacht.
Bijna tegen beter weten in heb ik het opgezocht op het world wide web en wat
blijkt? Cucugnan bestáát! In een uitloper van de Pyreneeën, de streek van
Perpignan, Narbonne Een piepklein dorp: een dertigtal huizen, geschaard rond
de kerk. De tekening hieronder is een trouwe weergave: ze is van Mitteï in een
stripverhaal uit 2002 (Les Lettres de mon
Moulin, Joker Editions). Wat had Daudet te zoeken in Cucugnan? Niets. Het
verhaal was hem verteld door de Provençaalse schrijver Roumanille en die had
het zelf ook weer gehoord van een goede vriend
En waarom ik, bij het lezen van dit verhaal aan jou dacht, mijn beste Roger? Omdat de gedachte dat jij als ongelovige zult moeten branden in de hel mij kwelt. Als het met je goedvinden is neem ik een dezer dagen contact op met één van de nazaten van pastoor Martin in Cucugnan. Al lijkt het mij goed mogelijk dat er heden ten dage geen pastoor meer is in Cucugnan, geen kerkdiensten meer, geen biecht en geen communie meer, misschien zelfs geen gelovigen meer
Op donderdag
was een bezoek aan Avignon voorzien: grote stad van een paar honderdduizend
inwoners, met een rijke geschiedenis. In deze stad resideerden in de veertiende
eeuw (van 1309 tot 1377) zeven pausen. In die periode was Avignon en niet Rome
het centrum van de katholieke wereld. In één van zijn brieven uit zijn molen, de muilezel van de paus, schrijft
Alphonse Daudet: Qui na pas vu Avignon
du temps des papes, na rien vu. Nooit is er een stad geweest die rijker
was aan vrolijkheid, leven, drukte en feesten. Alle dagen waren er processies
en bedevaarten, er was muziek van fluiten en tamboerijnen en gelui van klokken
en de mensen waren gelukkig en tevreden en dan moesten ze dansen. Ze dansten op
de brug van Avignon, dag en nacht! Sur le
pont dAvignon lon y danse, lon y danse; sur le pont dAvignon lon y danse
tous en rond De
fameuze brug van Avignon werd gebouwd in de 12e eeuw. Ze overbrugde
de Rhône-rivier tot in de 17e eeuw. Toen werd de brug, die gedeeltelijk
van hout was, tijdens een strenge winter geteisterd door grote ijsblokken die
op de Rhône dreven. Sedert enkele eeuwen blijft er nu nog slechts een halve
brug over, waarop men enkel nog kan dansen. In de tijd van de pausen stond de
brug er nog wel in volle glorie. Ene paus Bonifacius, volgens Daudet de meest
geliefde paus die er in Avignon is geweest, trok iedere zondag na de mis over
de brug naar zijn wijngaard te Château-Neuf gezeten op een muilezel. En daar
ontkurkte hij samen met zijn kardinalen een fles van die heerlijke wijn die
sindsdien Châteauneuf du Pape heet. De paus hield van zijn wijngaard, maar niet
minder hield hij van zijn muilezel. En daar maakte de kwajongen Tistet Védène
schandelijk misbruik van
Tistet was een nietsnut van de ergste soort. Zijn vader had
hem het huis uitgewezen en al geruime tijd doolde hij nu op straat. Maar de
stoutmoedige deugniet was ook heel sluw. Hij durfde het aan de paus toe te
spreken toen deze door de straten van Avignon waggelde op zijn muilezel.
- Goede dag, heilige Vader. Wat hebt u daar toch een
prachtige muilezel. Zon mooi dier kent zijn gelijke niet in de hele wereld.
Zelfs de keizer van Duitsland heeft er zo geen.
Tistet had overduidelijk Bonifacius zwakke plek geraakt en
al was het dan niet zijn gewoonte andere knapen dan zonen van edelen of neven
van kardinaals aan zijn keizerlijk hof te benoemen, voor Tistet maakte de paus
een uitzondering. Binnen de kortste keren werd Tistet koorknaap van de paus. En
omdat hij geen kans liet voorbijgaan om de
geliefde muilezel te prijzen kreeg hij nog een bijkomende eervolle opdracht:
hij mocht instaan voor de dagelijkse voeding van het dier. En iedere avond
mocht hij hem een beker speciale geurige wijn te drinken brengen: Châteauneuf,
vermengd met honig, kaneel en kruiden uit de Provence. De ezel was er verzot
op. Maar Tistet was helemáál niet zo verzot op de ezel als hij liet
uitschijnen. s Avonds trok hij met een paar bevriende koorknaapjes naar de
stal , met de beker wijn. Maar in plaats van de muilezel te laten drinken, liet
hij hem alleen maar ruiken aan de lekkere drank, die hij daarna zelf opdronk,
samen met de vriendjes. En bij die ene kwelling bleef het niet: eens de beker
leeggedronken vermaakten de kwelduivels zich door aan zijn staart te trekken en
aan zijn oren. Met één stamp van zijn krachtige hoeven had hij een eind kunnen
maken aan de pesterij, maar hij hield zich in. Op een dag nam Tistet de
muilezel mee via een stenen wenteltrap naar de klokkentoren, op het hoogste punt
van het koninklijk paleis. En daar stond hij dan, de pauselijke muilezel, hoog
in de toren en ten aanschouwe van een groot publiek dat samengestroomd was op
het plein vóór het paleis. Naar beneden komen langs dezelfde gevaarlijke trap
leek onmogelijk Tistet verwittigde de paus, zei dat hijzelf niets met de zaak
te maken had, dat de ezel op eigen initiatief naar de toren was geklommen. Hij
gaf de paus de raad hem op een berrie te leggen en met touwen en een katrol
naar beneden te takelen. En zo geschiedde. Wat een vernedering voor het edele
dier! En toen hij daar zo belachelijk in de lucht bengelde nam de muilezel een
kloek besluit: dit moest gewroken worden, morgen zou hij Tistet de fatale
hoefslag toedienen, die hij al een hele tijd had ingehouden!...
Het leek er wel op dat Tistet zich van enig onheil bewust
was, want s anderendaags voer hij de Rhône af, richting Napels, om zich daar,
met een studiebeurs van de paus, aan het koninklijk paleis te bekwamen in de
diplomatie en de goede manieren: dit was zijn dank van de paus voor de goede
zorgen aan de muilezel en de hulp bij zijn bevrijding uit de toren.
Zeven jaar later vernam Tistet dat de hoofdmosterdmaker van
de paus was overleden. Hoofdmosterdmaker van de paus, dat was een
begerenswaardige positie die Tistet wel zinde. Hij keerde dan ook stante pede
terug naar Avignon, ofschoon zijn stage in Napels nog niet helemaal ten einde
was. De paus was oud geworden en het duurde even vooraleer hij Tistet herkende.
Maar hij herinnerde zich nog levendig hoe goed de jongen was geweest voor zijn
geliefde muilezel. Ja, de muilezel was nog steeds in goede gezondheid en de
paus verklaarde zich bereid de jongeman te benoemen tot eerste mosterdmaker. De
plechtige aanstelling zou gebeuren op een groot podium op het plein vóór het
pauselijk paleis. Alle hoogwaardigheidsbekleders waren aanwezig, alsook de
pauselijke muilezel en duizenden toeschouwers. En opeens gebeurde het, toen
Tistet, gehuld in de ceremoniekledij die paste bij zijn nieuwe hoge functie en
met op het hoofd een hoed met een enorme ibis-veer, even binnen het bereik kwam
van de muilezel: een stamp met de achterhoeven die zo geweldig was dat men de
klap hoorde tot in Pampérigouste. Wat van Tistet overbleef was enkel een
stofwolk, die als een tornado hemelwaarts tolde, met in de top ervan de grote
ibis-veer. Normaliter is een ezelsstamp niet ze vernietigend, maar het gaat
hier wel om een pauselijke zeg maar goddelijke ezel, die daarenboven zijn
stamp zeven jaren lang had ingehouden!...
Ik weet het wel, mijn beste Roger, jij hebt dit verhaal
schuddebollend en met enige verontwaardiging gelezen. Onder de zeven pausen van
Avignon is er nooit een Bonifacius geweest, een dorp of stad met de naam
Pampérigouste heeft alleen bestaan in het brein van Daudet, en zelfs een
pauselijke ezel kan nooit zo vernietigend uithalen als in dit verhaal. Toch ben
ik dit verhaal genegen omdat er n wonderbare parallel loopt met mijn verhaal
over Evano Cuyck (www.bloggen.be/pierpont/archief.php?ID=2908402). Evano is Tistet. Ik ben de
muilezel. Mijn hoefslag is even dodelijk geweest. Ik had hem geen zeven maar
dertig jaar ingehouden
Zo zie je maar, Roger, waartoe opgekropte haatgevoelens
kunnen leiden!
Woensdag is
marktdag in Saint-Rémy. Ideaal om het stadscentrum te bezoeken. Men heeft hier
een hoge pet op van de Nederlandse schilder Vincent Van Gogh. Op het wegdek
ziet men talloze grote klinknagels met de naam Vincent: enkel de voornaam
dus, en niet de voor de Fransman onuitspreekbare familienaam. Er is hier een
straat waar over de hele lengte op min of meer regelmatige afstand van elkaar
reproducties staan van meesterwerken van de schilder. Van Gogh heeft hier
slechts een jaar verbleven in een krankzinnigengesticht nog wel! maar niettemin
is een groot deel van zijn oeuvre hier tot stand gekomen. En ofschoon hij, naar
mijn gevoel althans, als schilder amper iets hoger rijkt dan tot aan de enkels
van de grote Franse impressionisten, toch heeft hij ze allen overklast: Degas,
Manet, Monet, Renoir Dat afgesneden oor
zal daar wel voor iets tussen zitten, al beweren sommigen dat hij enkel het lelletje
had afgesneden.
Er zijn hier
veel kleerwinkels en daarmee zijn Desdemona, Mantequila en Hendrik in hun
nopjes. Deze laatste omdat hij zich geroepen voelt om het koopgedrag van de
dames te stimuleren en zodoende de wereldeconomie draaiende te houden. Zijn
slogan: als ge iets gaarne ziet waarom zoudt ge het dan in godsnaam niet kopen?
Ikzelf loop de stalletjes af waar ze boeken en strips verkopen. Eéntje heb ik
gekocht: La chèvre de monsieur Seguin.
Wie kent niet het verhaal van dat eigenzinnig geitje Blanquette, dat haar baas, meneer Seguin, per se wilde verlaten om naar de bergen te trekken. Meneer Seguin probeerde haar te overhalen om te blijven, omdat hij ervan overtuigd was dat ze daar, hoog in de bergen door de wolf zou verslonden worden. Maar het koppig geitje hield voet bij stek en meneer Seguin liet haar gaan. En hoe het verhaal eindigt? In de Provence wordt nog vaak gepraat over « la cabro de moussu Seguin, que se battéque touto la neui emé lou loup, e piei lou matin lou loup la mangé ». Ik neem aan, mijn beste Roger, dan je kennis van het Provençaals voldoende is om dit te begrijpen en zo zie je maar wat je er mee opschiet als je vrij wilt leven
Het geitje van meneer Seguin is wellicht het meest bekende verhaal van Daudet. Hij schreef het ten behoeve van ene Pierre Gringoire, een lyrisch dichter te Parijs, een beklagenswaardige kerel, ondervoed en in lompen gekleed, die een goed betaalde plaats als vaste rubriekschrijver in een Parijse krant geweigerd had om vrij te kunnen leven. Om een paar redenen ligt dit verhaal mij nauw aan het hart. Er is vooreerst de pentekening die ik zon veertig jaar geleden kocht bij mijn eerste bezoek aan de molen: een geitje dat graast in de buurt van de molen. Al die jaren heeft de tekening boven mijn bed gehangen en ze hangt er nog. Bij je eerstkomend bezoek zal ik het je laten zien.
En dan is er het gelijkaardig verhaal van wat mijzelf overkomen is en dat jij je, als trouwe lezer van mijn blogs (www.bloggen.be/pierpont/archief.php?ID=818482) misschien nog wel herinnert. Het verhaal van Tsjoep en Lala, twee schaapjes, die in niets verschilden van geitjes, tenzij dat zij geen sikje hadden. Ook op karakterieel gebied vertoonden zij géén van die rustgevende eigenschappen die doorgaans aan schapen toegeschreven worden. Herlees het verhaal nog eens: het kan je onmogelijk ontgaan hoe gelijklopend het verhaal van Daudet is met het mijne. De rol van Blanquette wordt gespeeld door Tsjoep en Lala. Meneer Seguin dat ben ikzelf. De grote weide waar Tjoep en Lala zo gaarne wilden stoeien tussen de koeien, dat zijn de bergen die een o zo grote aantrekkingkracht hadden op Blanquette. De wolf tenslotte, dat is de boze boer Touternitou. Een groot verschil nochtans: mijn verhaal kent een happy end! Ach, had meneer Seguin zich nog maar half zoveel inspanning getroost om zijn geitje terug te halen, als ik, om mijn diertjes te redden uit de klauwen van de boer ! En allicht is er nog een ander verschil: het verhaal van het geitje van meneer Seguin is vermoedelijk enkel ontsproten uit het brein van de schrijver, terwijl het verhaal van Tsjoep en Lala écht gebeurd is. De naam van de boze boer Touternitou is evenwel verzonnen, maar geef nu zelf toe: t doet er niet toe
Dit is dus al
mijn derde verhaal. Met een genoegen dat wellicht groter is dan je denkt,
verneem ik dat je vrouwtje mijn verhaaltjes kan smaken. Dat steekt een hart
onder al mijn ingewanden en het geeft moed om verder te gaan. Er is alvast weer
een deel kwel en kommer. Er is ook een deel waarin een pater een hoofdrol
speelt en als ik mij niet vergis ben jij niet zo paaps, om nu eens een
torenhoog eufemisme te gebruiken
Wie ooit
Frans geleerd heeft op school en een Frans boek heeft moeten lezen Veel kans
dat het Tartarin de Tarascon was, het beroemd boek van Alphonse Daudet. Het
verhaal over de onverschrokken held van de Provence, die het plan opvatte om
helemaal alleen op leeuwenjacht te gaan in de woestijn van Noord-Afrika. Of hij
die leeuwenjacht ooit tot een goed einde heeft gebracht doet weinig ter zake:
wat telt is uiteindelijk de intentie, nietwaar. Op leeuwenjacht gaan of de
intentie hebben om op leeuwenjacht te gaan, wat maakt het uit? Zeker in de
Provence waar de zon, die eeuwig leugenachtige zon de grenzen tussen wat is en
wat bijna is, of wat zou kunnen zijn, schromelijk vervaagt. Tarascon ligt niet
verder af van Saint-Rémy dan Fontvieille. Meer dan zestig jaar na onze eerste
kennismaking sta ik er oog in oog met mijn
grote onovertroffen held, Tartarin. Lintrépide Tartarin! Géén woord dat
beter past bij deze man: intrépide. Ik had het woord nooit eerder gehoord en
daarna ben ik het ook nooit meer tegengekomen. Het is een woord dat Tartarin de
Tarascon op het lijf geschreven is. Was hij er niet geweest dan had dat woord
niet eens hoeven bestaan. Intrépide!
Onverschrokken
poseert onze held hier op een pleintje dat Place de Tartarin heet, of althans
zo hoort te heten. Het is duidelijk dat hij reeds een leeuw geschoten heeft en
ontdaan van zijn vel. Triomfantelijk plant Tartarin zijn voet samen met
de kolf van zijn geweer in de nek van de leeuw. Op een niveau lager zit de
schrijver. Alleen hij weet precies hoe de strijd met de leeuw precies verlopen
is. Hij lacht fijntjes. Even voel ik mij als die knaap van zestig jaar
geleden, toen het verhaal van Tartarin verplichte leerstof was en ik vurig
wenste een volwassen man te zijn. Hoeveel vuriger nog wenst deze volwassen
noem het overrijpe man om weer dat jongetje te zijn dat Tartarin de
Tarascon diende te lezen, waarvan hij nu pas de zin meent te begrijpen.
Vaarwel Tartarin. Behoudens een wonder zullen we elkander niet meer ontmoeten
Binnen het grondgebied van Tarascon bevindt zich in een schitterende omgeving de grote en prachtige Premonstratenzerabdij van Saint-Michel-de-Frigolet, in de volksmond abdij van de witte paters. Hier ontstond Het elixir van pater Gaucher.
Denk nu maar niet dat de abdij er altijd zo schitterend heeft bijgelegen. Vele jaren geleden was de abdij namelijk in verval geraakt door groot geldgebrek. De toren was scheefgezakt, muren waren gescheurd, ruiten gebroken, deuren uit hun hengsels, sloten vastgeroest En dan de paters, hoe armoedig die erbij liepen! Met bevuilde en gescheurde pijen, versleten schoeisel t Was toen dat pater Gaucher een onderhoud vroeg met de abt. Pater Gaucher verzorgde de tuin. Hij was één van de geringsten onder de paters, die evenwel veel afwist van planten. Daarenboven had een tante zaliger hem ooit een recept voor een likeur bezorgd. Ze had er wondere dingen over verteld: over de goddelijke smaak en over de genezende kracht ervan. Als pater Gaucher nu eens, volgens dit recept Mensenlief, jullie hebben er geen gedacht van hoe snel het toen allemaal is gegaan. Pater Gaucher kreeg zijn destillatiekamer alwaar hij de heerlijkste likeur bereidde volgens het recept van zijn tante. Binnen de kortste keren was de likeur van pater Gaucher alom bekend in de streek en ver daarbuiten.
De flessen likeur vlogen de deur uit en het geld stroomde binnen. Er konden nu herstelwerken gedaan worden aan de abdij dat het een lieve lust was en de paters liepen er allemaal piekfijn uitgedost bij in hun nieuwe kraakwitte pijen. Dat alles was te danken aan pater Gaucher en daar was de pater zich wel van bewust. Het ontbrak hem evenwel aan al die moderne apparatuur waarover men ten huidigen dage beschikt om de kwaliteit van het product te testen en zodoende zag de pater zich verplicht zijn brouwsel zelf te proeven en het dient gezegd, vaak was hij in gezegende toestand, vooral in de avonduren. Eén keer liep dat de spuigaten uit. Tijdens de avondmis begon pater Gaucher met luide stemme wulpse liederen te zingen: over paters die naar Parijs reisden, een nonnetje dat met een pater vree, drie jonge maagden die naar het bos trokken, en dies meer. Algemene consternatie en de pater moest zich s anderendaags komen verantwoorden bij de abt. Op blote knieën vroeg de pater om vergeving:
- t Is de schuld van de drank, zei de pater. Door het dagelijks proeven van de elixir ben ik aan de drank verslaafd geraakt. Iedere avond word ik door satan overvallen en dan ben ik mezelf niet meester. Ik hou ermee op en ik vraag vergiffenis voor mijn zonde, zoniet wacht mij het eeuwig vuur in het hiernamaals.
- Maar op die manier ruïneert gij ons, pater Gaucher! Zonder uw elixir zullen wij weer in armoe hervallen. Is het dan wel onontbeerlijk dat gijzelf dagelijks van de drank proeft?
- Onontbeerlijk is het, vader abt.
- Toch moet gij doorgaan.
- Stelt gij dan de welvaart van het klooster boven mijn zieleheil, vader abt?
Het compromis dat toen gesloten werd was er één van de bovenste plank. Pater Gaucher zou blijven destilleren en proeven. Aangezien hij vooral s avonds door satan geplaagd werd, ontsloeg de abt hem van het bijwonen van de avondmis en teneinde hem desondanks het eeuwige helse vuur in het hiernamaals te besparen baden alle paters samen tijdens iedere avondmis tot de Heer opdat hij zich zou ontfermen over de pater die de abdij van de ondergang had gered. En pater Gaucher brouwde verder en wie een beetje aandachtig luisterde hoorde hem zingen, dat het zelfs doordrong tot in de avondmis: van de paters die naar Parijs reisden, van een nonnetje dat met een pater vree, drie jonge maagden die naar het bos trokken. Tralaliere, tralala
Zoals ge ziet Roger heb ik een fles elixir gekocht. De fles is tot op dit moment dicht gebleven. Ze blijft voorbehouden tot gij eens op bezoek komt. Ik zal jou eerst een vingerhoedje inschenken zoals de pastoor van Graveson met uiterste zorg inschonk voor Alphonse Daudet, zoals een juwelier die parels telt: enkele milliliter van een groene, goudglanzende, warme, vonkende, verfijnde likeur. In Daudets maag ging de zon op.
Gaarne was ik nog wat verder naar het westen geweest, richting Nîmes, alover de brug van Beaucaire. Enkele kilometer voorbij de brug maakt de weg een brede bocht naar links, ter hoogte van Jonquière St.-Vincent. Toen Alfons Daudet daar op een dag voorbijkwam, zag hij detwee herbergen staan, elk aan een kant van de weg. De ene was vervallen en stil, er was geen klant. In de andere herberg was er volop leven en muziek, er stonden paarden voor de deur, alsook een postkoets, er waren klanten en vertier. Daudet verkoos de verlaten herberg - ikzelf zou niet anders gedaan hebben. Daar zat een eenzame verwaarloosde, zij het niet oude vrouw. Ze keek niet vriendelijk. Waarom kwam de vreemdeling bij haar en niet hiertegenover waar er zoveel meer plezier was, waar de waardin een mooie Arlesienne was en waar ze mooie kamermeisjes hadden? Hier was alleen maar groot verdriet sedert haar twee dochtertjes waren gestorven en haar man vaak uithuizig was. Hoor, zei ze plots, hoort gij daar die zanger? Dat is mijn man! Zingt hij niet mooi? Ja, mijn man gaat daarheen omwille van de Arlesienne en omdat weet ge, mannen houden niet van een vrouw die aldoor huilt.
De twee herbergen zijn aan mijn neus voorbijgegaan: 't was al laat, Desdemona en Mantequilla moesten nog inkopen doen voor het avondeten en Hendrik verlangde al te hevig naar zijn douche. Die herbergen zullen toch al lang niet meer bestaan hebben, maak ik mijzelf wijs, bij wijze van troost. s Avonds lees ik in mijn bed een meer historisch-wetenschappelijk boek over de geschiedenis van de abdij van Frigolet. Er komt geen pater Gaucher in voor? Heeft Daudet ons hier weer eens voorgelogen? Of is het weer de zon van de Provence die haar rol speelt? Wie zal het zeggen?
Viel het nog mee met de clericaliteit vandaag, Roger? Zet u toch maar schrap, er komt meer.
Het spijt
mij, beste vriend, dat ik je met mijn reisverhaal weeral opzadel met allerhande
kwel en kommer en slechts hier en daar een sprankeltje vrolijkheid. Al moet het
mij van het hart dat de verhalen die ik je bij deze wens voor te schotelen wel
degelijk in harmonie zijn met mijn sombere gemoedsgesteldheid van de laatste
dagen. Luister maar weer goed
Van onze
pleisterplaats naar de molen in Fontvieille is t hooguit een kwartiertje
rijden. De molen ligt op een met dennen begroeide heuvel.
Op de benedenverdieping is er een museumpje ingericht met hoofdzakelijk dingen die verwijzen naar verhalen uit de Brieven uit mijn Molen. Een romantisch-nostalgisch gevoel grijpt je zachtjes naar de keel en je stelt je even voor dat jezelf de schrijver bent die vanuit de door zon overgoten molen in deze idyllische omgeving je diepste zieleroerselen aan het papier prijsgeeft. Tot een koele kikker je met de neus op de realiteit drukt: deze molen heeft nooit aan Daudet toebehoord, is nooit door hem bewoond geweest en hij heeft hier nooit ook maar één brief geschreven. Moeten we dan besluiten dat het Voorwoord waarmee het boek begint, één grote leugen is? Het is het koopcontract waarbij de heer Gerard Mitiflo, echtgenoot van Vivette Cornille, een windmolen verkoopt aan Alphonse Daudet, ten overstaan van meester Honoré Grapazi, notaris met standplaats te Pampérigouste. Een leugen? In geen geval. Daudet legt ons uit in zijn boek Tartarin de Tarascon dat de mensen van de Provence niet liegen. Het is de zon van de Provence die de grote leugenaar is, de soleil du Midi, die overdrijft, die vervormt
Onze realist gaat nog verder: Daudet heeft zelfs nooit in Fontvieille gewoond. Hooguit is hij er enkele keren te gast geweest bij zijn neef die op een soort kasteel woonde. Dat kasteel, le Château Montauban, bevindt zich op een boogscheut van het dorpscentrum en is te bezichtigen.
En de genadeslag probeert de realist ons te geven met de bewering dat alle Brieven uit mijn Molen geschreven zijn in Parijs, waar Daudet al die tijd gewoond heeft. En dan worden we nog met andere feiten om de oren geslagen. Ten tijde van Daudet stond het hier vol windmolens en het is niet eens zeker of het wel déze molen is waarop de schrijver zijn oog had laten vallen. En als het al deze was, dan is het zeker niet de oorspronkelijke, want deze werd minstens twee keer door brand vernield en weder opgebouwd. Om moedeloos van te worden
Maar moedeloosheid is aan ons niet besteed. Gesteld dat dit niet de authentieke molen zou zijn, dan is het toch zeker de molen van baas Cornille, in acht genomen dat de medeverkoopster van de molen, zoals blijkt uit de akte, Vivette Cornille is. Laat dat nu exact de naam zijn van de kleindochter van de molenaar Cornille. Luister maar hoe het de molenaar vergaan is in het verhaal Het geheim van baas Cornille.
Eens waren de heuvels in de streek bedekt met windmolens en alom zag men ezeltjes beladen met zakken naar de molens trekken en weer de heuvels afdalen. Een gelukkige en vrolijke tijd voor iedereen en voor de molenaars in het bijzonder. Maar op een dag kwamen grote heren uit Parijs een stoommaalderij vestigen aan de grote weg en de mensen brachten hun koren nu naar die meelfabrieken. De windmolens hadden niets meer te doen en ze werden gesloopt op één na: de molen van baas Cornille. Hij sloot zich op in zijn molen en leefde daar als een kluizenaar, eenzaam met zijn kat en zijn ezeltje, zonder inkomsten, want niemand bracht nog graan naar de molen.
Merkwaardig genoeg draaiden de wieken van zijn molen nog als voorheen en iedere avond zag men de oude molenaar op de wegen, met zijn ezeltje dat volgeladen was met grote zakken meel. Hoe baas Cornille het klaarspeelde was een raadsel voor iedereen, want de deur van de molen bleef voor iedereen gesloten, ook voor zijn kleindochter Vivette, wiens ouders overleden waren en die zich overal verhuurde op de mas voor de oogst of de olijvenpluk. Op een dag echter waren Vivette en haar vriendje erin geslaagd via een ladder de molen binnen te dringen. Wat zij daar zagen waren geen zakken koren of meel, enkel een viertal zakken met zand, steengruis en kalk. Daarmee trok baas Cornille dus s avonds langs de wegen om te doen alsof er nog meel gemalen werd en om de eer van de molen te redden. De kinderen waren ontroerd en evenzeer de vader van Vivettes vriendje toen dit hem ter ore kwam. Deze vertelde het aan al zijn buren en hij maande hen aan voortaan weer hun graan naar Cornilles molen te brengen. De oude baas, die gemerkt had dat zijn geheim ontdekt was, zat te wenen op een zak kalk, vóór de deur van zijn onteerde molen, toen hij ze van alle kanten zag komen, ezeltjes volbeladen met zakken graan, écht graan. Hij stortte nu tranen van geluk. Tot aan zijn dood zijn de mensen koren blijven brengen naar zijn molen. Met baas Cornille viel toen de laatste windmolen in de streek stil. Voor altijd.
De dorpskern van Fontvieille is ongeveer twee kilometer van de molen verwijderd. Daar staat een borstbeeld van Alphonse Daudet.
Langs de weg van de molen naar het dorp zag ik een onbeduidende stille mas, die mij ongetwijfeld niet eens was opgevallen indien ik de nacht tevoren het verhaal van Het meisje uit Arles niet had gelezen. Het verhaal begint als volgt (de vertaling is van Adema van Scheltema) : Als je vanuit mijn molen afdaalt naar het dorp, kom je langs een mas die vlak bij een weg gebouwd is Waarom trof dat huis me? Waarom beklemde die gesloten poort me zo? Ik zou het niet hebben kunnen zeggen en toch kreeg ik de rillingen van dat huis. Er hing een te diepe stilte omheen .
Op een dag vernam de auteur van één van de knechten dat er zich rond deze mas een drama had afgespeeld. Een diep treurig verhaal. Hier woonde een knappe jonge boerenzoon, Jan. Hij was smoorverliefd geworden op een meisje dat hij ontmoet had in Arles. Hij wilde te allen prijze met haar trouwen. Zijn ouders en het meisje zelf stemden in met een huwelijk. Tot bekend raakte dat de Arlésienne in feite een meisje van lichte zeden was en dus geen partij voor Jan. Van die dag af voelde hij minachting voor haar, hij trok zich terug, was zwijgzaam, hij sprak niet meer over het meisje uit Arles, en toch hij hield nog van haar! Zijn ouders zagen zijn verdriet en het verontrustte hen zeer. En Jan zag hoe zijn ouders bekommerd waren. Ten einde hen gerust te stellen deed hij zich geweld aan om op het feest van Sint-Eloïsius een vrolijke indruk te maken. Hij vroeg zelfs menigeen ten dans en dat maakte zijn moeder dolgelukkig omdat ze dacht dat haar zoon genezen was. Niets was minder waar De volgende dag, zeer vroeg in de morgen, begaf de jongen zich naar de zolder ik hou te veel van haar, zei hij hij opende het raam en stortte zich te pletter op de tegels van het hof. Waaruit de schrijver besluit dat de minachting de liefde niet kan vernietigen. En sinds die dag is er droefheid en stilte op deze mas.
k Heb
behoorlijk wat afgereisd in mijn leven, maar t reizen is met de jaren fel
verminderd. In afstand en in frequentie. Niet eens meer één grote reis per
jaar. Vier jaar geleden Portugal. Twee jaar geleden het Spaanse Gallicië. Dit
jaar de Provence. Het heeft met ouderdom te maken: lichaam en geest zijn niet
meer opgewassen tegen het grote avontuur. En zelfs van kortere reisjes zou er
niets meer in huis komen als Hendrik er niet was. Hendrik is de man die ik bij
andere gelegenheden wel eens Karel durf noemen, of Enrique, of Mav(e)au.
Hendrik is niet alleen een van de veelzijdigste mensen die ik ooit heb ontmoet,
hij is een van de dienstvaardigsten en
een levenskunstenaar van hoog niveau. Zijn parool is: Leven en laten leven en
vooral genieten. Hendrik draagt al de lasten van de reis: het uitstippelen van de reisroute, de
logiesbespreking, het in- en uitladen van de koffers, het afrekenen in hotels
en restaurants en bovenal het veilig ter
plaatse brengen van zijn medereizigers in zijn perfect uitgeruste Audi met
aanhangwagen. Die medereizigers zijn, naast mezelf, de niet weg te denken
zusjes Desdemona en Mantequilla. Wat het reisdoel betreft had ik dit jaar een
dikke vinger in de pap: de Provence, het land van mijn geliefde Franse
schrijver Alphonse Daudet.
De
uiteindelijke bestemming was Saint-Rémy-de-Provence. Gasthuis Mas des
Oliviers, een veel-sterren-verblijf waar Hendrik voor gezorgd had. Saint-Rémy
is een chique plaats voor de beau monde. Eén van mijn familieleden heeft er
ooit eens kennis gemaakt met Stéphanie van Monaco. Is het de reden waarom ik
tijdens de reis meermaals gedacht heb aan de enige persoon uit mijn kennissenkring
(zijn echtgenote niet te na gesproken) die ooit tot de beau monde heeft
behoord: mijn allerbeste vriend Jack Vanlichtervelde? Ik kan mij haast niet
voorstellen dat het nu al meer dan vijf jaar geleden is dat Jack ons voor altijd
heeft verlaten.
Toen Alphonse
Daudet anno 1865 hierheen kwam om zich in zijn molen te vestigen moet de
gedachte aan een vriend hem evenzeer hebben gekweld: Bixiou, een oude vriend
weliswaar. Er was een tijd geweest dat Bixiou kon gerekend worden tot de meest
bekende en meest graag geziene Parijzenaars: journalist, schrijver,
karikaturist. Bixiou bracht Parijs aan t lachen. Aan belangstelling vanwege
het vrouwelijk schoon ontbrak het hem niet met één van die schoonheden is hij
getrouwd en aan geld evenmin. Daudet ontmoette Bixiou op een terras in
Parijs, een paar dagen vóór zijn afreis naar de Provence. De vrienden hadden
elkaar in lange tijd niet gezien. Bixiou was een armzalige oude man geworden,
hij ging in lompen gekleed en was blind. Hij bedelde. Daudet tracteerde hem op
een maaltijd en aanhoorde zijn verhaal. Sinds hij blind geworden was en zijn
werk niet meer kon doen was hij vervallen in de anonimiteit en hij leefde in
volslagen armoede. Zijn enige dochter Céline had hij in een armengesticht
moeten doen bij de nonnetjes. Hij kocht
nog regelmatig, als hij genoeg centen bij elkaar gebedeld had, de krant,
waarin jaren geleden zijn columns en zijn cursiefjes waren verschenen, toen hij
nog een gerenommeerd journalist was. Vanwege de geur van de verse drukinkt die
hij zo gaarne opsnoof, want lezen kon hij niet meer en zijn vrouw weigerde hem
voor te lezen. Was Celientje nog maar thuis geweest, zij zou wél voorgelezen
hebben uit de krant Toen Bixiou gegeten had, vertrok hij, zonder te bedanken
en zonder afscheid te nemen. En toen Daudet een half uur later zelf aanstalten
maakte om op te stappen, zag hij op de grond een grote glimmende portefeuille
met versleten randen, de beroemde portefeuille van Bixiou, die hij zijn gifzak
noemde. Er werd gezegd dat er vreselijke dingen in zaten. En wat denkt u dat
erin zat? Een aantal brieven, geschreven op papier met een bloemetje en alle
beginnend met Lieve papa en eindigend met Céline Bixiou, bij de kindjes van Maria. En bovenal een grote
verzegelde envelop waar enkele blonde krulhaartjes uitstaken. Op de envelop stond
geschreven met de bevende hand van een blinde man: De haren van Céline, afgeknipt op 13 mei, toen ze binnentrad bij de nonnen
van Onze-Lieve-Vrouwe van de kunsten.
De portefeuille van Bixiou,
mijn beste Roger, is één van de pakkende verhalen die Alphonse Daudet
geschreven heeft in zijn molen. Het zou kunnen dat hij het al eerder had
geschreven, in de trein die hem van Parijs naar het Provençaalse Beaucaire
bracht. Van Beaucaire naar de molen ging de reis per diligence. En die korte
reis heeft hem meteen stof gegeven voor een ander verhaal uit zijn beroemde Lettres de
mon Moulin: De diligence van
Beaucaire.
In de diligence zaten twee jonge kerels die er genoegen in schepten de spot te drijven met een bescheiden mannetje met een grote pet. Een mannetje van middelbare leeftijd. Een scharensliep zoals bleek. Het hele huwelijksleven van de scharensliep werd door de spotters uit de doeken gedaan, hoezeer hij hun ook smeekte ermee op te houden. Dat huwelijksleven oogde inderdaad niet fraai. Ze waren nog geen jaar getrouwd toen het scharenslieperinnetje er met een heetgebakerde Spanjaard vandoor ging. Na enkele maanden keerde ze met hangende pootjes terug en de vergevingsgezinde scharensliep sloot haar weer in zijn armen. Maar het duurde niet lang of ze ging er nogmaals vandoor, met een legerofficier. En later met een wijnboer, en een verkoper, en een enfin, t doet er niet toe. Waar het op neerkomt is dat onze scharensliep haar telkens weer in huis nam en al haar escapades bedekte met de mantel der liefde. Het mannetje zat in een hoekje van de diligence te kreunen en te prevelen: hou toch op, hou in godsnaam toch op In Tarascon hielden de pesterijen op om de simpele reden dat de twee jongemannen uitstapten. Niet veel later kwam de diligence aan bij de molen in Fontvieille. Toen Daudet uitstapte wierp hij een blik onder de klep van de pet van de scharensliep. Deze richtte het hoofd op, keek Daudet recht in de ogen en zei toen met een stem vol haat en bitterheid: Kijk mij maar goed aan, vreemdeling. Als u vandaag of morgen verneemt dat er een ongeluk gebeurd is in Beaucaire, dan kunt u tenminste zeggen dat u de dader kent.
Aa, ai, mijn beste vriend, wij hebben in ons lange leven voorzeker meerdere gevallen gekend van mannen wier vrouw hen bedroog. Soms met dramatisch gevolg en soms ook niet. Herinner je die jongen die bij jou in de klas zat bij meester Albert ik zie geen noodzaak om hier zijn naam te noemen en die in later jaren zo beschaamd was dat hij niet meer onder de mensen durfde komen omdat iedereen wist dat zijn vrouw hem bedroog. Hij heeft zich van kant gemaakt. Stel daar tegenover het geval van Maître Verstraete. t Was tijdens de tweede wereldoorlog. Terwijl Maître op zijn werk was stonden de soldaten als het ware in de rij voor een nummertje met zijn vrouw. Een buur die dacht dat Maître zich van geen kwaad bewust was vond dat het zijn plicht was de bedrogen echtgenoot voorzichtig op de hoogte te brengen. Maître, die al heel snel voelde waar zijn buurman heen wilde, sprak toen deze historische woorden: Ik weet wat jij mij zeggen wilt en ik wil je een wijze raad geven, dat is van nooit gaten te stoppen waarlangs er geld binnenkomt!
Het allereerste verhaal uit Daudets Lettres heet Installatie: hoe de schrijver zich installeert in de oude molen tot de niet geringe verbazing van de huurder van de eerste verdieping, een oude sombere uil met een denkerskop, bewoner van de molen sedert meer dan twintig jaar. Tot verbazing ook van de konijnen, de schapen en de talloze gevederde vrienden uit de buurt. Wij gaan er pas morgen heen
Le Mas des Oliviers bevindt zich op eerder geringe afstand - een tiental kilometer- van de molen. Mas betekent boerderij. De uitbaters zijn de heer en mevrouw Eric en Marie Quintana. Er zijn een vijftal kamers. Wij krijgen er twee heel mooie toegewezen op de eerste verdieping, elk met badkamer en toilet. Op de benedenverdieping is onze keuken en onze salon met piano, TV-hoek en bibliotheek. Er is een overdekt terras om u tegen te zeggen en een immense tuin met vijgebomen en duizend olijfbomen. En vanzelfsprekend een pracht van een zwembad met bar en ligzetels. Een beetje teveel luxe eigenlijk, want aan zwemmen komen we toch niet toe, om de simpele reden dat we geen zwempak bijhebben en om de nog simpeler reden dat een paar van ons niet eens zwemmen kunnen. Ook aan douchen kom ik persoonlijk niet toe. Dat heeft te maken met mijn watervrees en ook met mijn vrees voor allerlei ziekten die het gevolg kunnen zijn van overdreven lichaamshygiëne, waarvoor professor P. Vancauwenberghe destijds gewaarschuwd heeft. Daar heeft een oersterke bonk als Hendrik natuurlijk geen last van: die kan wel twee à drie douchkes per dag verteren. Als welkomstgeschenk krijgen we een pot zelfgemaakte vijgenconfituur: Figues de Marie, Eté 2015. Zelden zon lekkere confituur geproefd.
Er waren
tussen de 600 en de 700 lopers aan de finish van de 36e Dwars door
Grijsloke, wat niet slecht is, gezien de extreem hoge temperatuur. Als we daarbij
de opgevers en het aantal niet-gestarte-ingeschrevenen optellen, komen we
vermoedelijk uit bij een 800-tal inschrijvingen. We
hebben onze ambitie al sedert jaren een flink stuk lager gesteld dan
dertig jaar geleden, toen het aantal inschrijvingen de tweeduizend benaderde,
en al is er weer een licht stijgende tendens van het aantal deelnemers vast te
stellen, toch had ik er bij deze laatste uitgave nog wat meer verwacht, gezien
de puike organisatie en de inspanningen die voorzitter Wim Vanrijckegem en zijn
ploeg zich getroost hebben en ook
vanwege mijn eigen bijdrage: een persoonlijke mail naar alle leden van een
vijftigtal sport- en andere verenigingen, in totaal zon 2500 mails, zij het
dan nog dat een 500-tal ervan onbestelbaar zijn gebleken.
Van mijn drie
grootste idolen, hebben er jammer genoeg twee hun kat gestuurd naar s lands
allermooiste stratenloop. Ten eerste is
daar mijn Engelse vriend R.J. King. Hij belde mij een paar dagen vóór de koers
dat hij om gezondheidsredenen niet kon komen, maar dat hij, eenmaal hersteld
weer flink zou trainen voor de koers van t komend jaar. King is
zevenenzeventig. Ten tweede: B.H. Maveau, een jonkie die pas over drie weken de
pensioengerechtigde leeftijd bereikt. Van hem kreeg ik dit lakoniek
SMS-bericht: tegenvallende ultieme test op de walletjes van Retranchement. Daaruit moest ik dan
concluderen dat hij er niet bij zou zijn. Hij was er dan ook niet .
Mijn derde
idool was er gelukkig wél: Francis Van Steenbrugge, mijn naamgenoot, die qua
palmares in Grijsloke waarschijnlijk op de allereerste plaats komt te staan.
Als we er daarbij rekening mee houden dat het bijlange zijn laatste optreden
niet zal geweest zijn Hij won. En ik kon het niet nalaten met hem te poseren
voor de fotograaf. Voor een goed begrip: we zijn geen naaste familie.
Deze morgen wakker geworden in Kortrijk - waar we in afwachting dat ons huis verkocht is, nog steeds wonen - met iets wat op een kater geleek. En omdat we ons brood in Grijsloke vergeten hadden ben ik dan maar op een onzalig vroeg uur naar de bakker getrokken, bakker Libbrecht in de Sint-Denijsestraat, zonder enige overdrijving de beste bakker van de lage landen aan de zee. We stapten met zijn tweeën de winkel binnen: een dame van iets meer dan gemiddelde leeftijd en ikzelf. Ik vermoed dat ik de dame met een neuslengte vóór was, hetgeen mij echter niet belette u kent mijn galanterie tegenover dames haar de eer te gunnen.
Ze bestelde een groot bruin brood, gesneden. In t Kortrijks klonk dat ongeveer als è hrwoa bruun brwoa, èsneeë. Daarna bestelde ze nog zes kleine bruine broden, goed gebakken. Omdat er maar drie goed doorbakkene in de rekken lagen diende de winkeljuffrouw er nog drie te halen achteraan in de bakkerij. Pas toen er reeds één van de zes kleine door de broodsnijmachine was gehaald realiseerde de dame van iets meer dan gemiddelde leeftijd zich dat de kleintjes niet hoefden gesneden te worden. Geen nood. Het gesneden kleintje werd in een zak gestopt: het zou wel dienst doen voor een volgende kliënt. Er diende nu wel nog een nieuw goed doorbakken bruintje gehaald in de bakkerij. Het goed doorbakken gesneden klein bruintje was precies wat ik nodig had en ten einde tijd te winnen want achter mij liep de winkel al aardig vol zei ik, met de één euro vijfenveertig in de uitgestoken hand:
- Geef dat gesneden bruintje maar aan mij.
- Pardon, zei de winkeljuffrouw, t is eerst nog aan mevrouw.
Toen mevrouws zeven verpakte broden netjes op een hoopje lagen bestelde ze nog twaalf pistolets, zes boterkoeken, evenveel croissants en twee suikerbroden, die twee daar in de hoek want de andere leken een beetje ingevallen. Ze bleek haar betaalkaart in de auto te hebben laten liggen. Geen nood, de auto stond amper vijftig meter verderop.
- Of ik misschien het reeds gesneden en verpakte broodje nu kon krijgen? vroeg ik poeslief, nog steeds met de 1,45 in de hand, terwijl de dame van meer dan gemiddelde leeftijd haar betaalkaart was gaan halen.
De winkelpoes antwoordde even lief dat ik een beetje geduld moest hebben, dat ze mijn 1,45 pas kon intikken als ze de betaling van de vorige klant had afgehandeld.
Daarna is het, wat mij betreft, allemaal vlot verlopen. De bakkerswinkel stond nu wel vol hongerige mensen, begerig naar het dagelijks brood. Ik denk dat ik bij een komende gelegenheid niemand meer laat vóórgaan, het moge dan nog een dame zijn van meer dan gemiddelde leeftijd
Toen ik thuiskwam was de krant er al. Het Nieuwsblad, want met Het Laatste Nieuws ben ik tijdelijk in onmin gevallen. Ik ben een zeer selectieve lezer geworden. Over de terreurtoestanden en het vluchtelingenprobleem lees ik nog nauwelijks iets. t Is toch allemaal naar de teelballen (om geen viezer woord te gebruiken): ze hadden maar meer naar Malthus moeten luisteren. Een wijs man voorspelde mij gisteren dat het ergste nog moet komen, dat er na de toestroom uit het Oosten nog een veel grotere zal volgen uit de kweekvijver Afrika. Maar afgezien dáárvan: er staat nog heel wat ander nieuws in zon krant.
Daniël Termont zou een paar snoepreisjes gemaakt hebben op kosten van Optima. Et alors? Vrij vertaald: en wat dan nog? Ten eerste schijnen het niet eens echte snoepreisjes geweest te zijn. Ten tweede heeft brave Daniël er telkens bij de organisator van de reis op aangedrongen dat men hem de kosten van de reis zou aanrekenen en ten derde Ik ga nu even enkele tientallen jaren terug in de geschiedenis. Farmaceutische firmas boden all-in snoepreizen aan, soms voor meerdere weken, aan artsen die hún medicijnen overvloedig voorschreven of van wie ze tenminste hoopten dat ze het in de toekomst zouden doen uit erkentelijkheid vanwege de reis. De snoepreizen gingen vaak naar exotische oorden (Brazilië, Hawaïi, Zuid-Afrika, wintersportoorden ). Ikzelf heb mij verscheidene malen aan dat soort snoepreizen bezondigd. Maar was dat wel zondigen? Zou het niet veeleer zonde of tenminste onbeleefd geweest zijn een geschenk te weigeren wat onbaatzuchtig werd aangeboden? Onbaatzuchtig? Géén van de gulle firmas heeft mij ooit op een of andere manier gedwongen hun product voor te schrijven: het bleef bij aanbevelingen. En ik durf gerust zweren, op het hoofd van al mijn voorouders en nakomelingen, en eventueel de nog ongeborenen, dat snoepreizen nooit mijn voorschrijfgedrag beïnvloed hebben. Of t zou in negatieve zin moeten geweest zijn. Dat heb ik misschien wel van mijn moeder. Die zei: als ze zoveel moeite moeten doen om hun product verkocht te krijgen, dan moet het wel een heel slecht product zijn. Ze kocht bijvoorbeeld nooit chocolade Jacques omdat er iedere dag een reclame van stond in haar krant. En ook tegenover Hemapurine, een medicijn voor de lever, stond ze zeer argwanend, omdat er iedere week een reclame van in het parochieblad stond.
Op pagina 13 geeft gewezen wielerkampioen Johan Musseeuw nabeschouwingen over het bijna voorbije wielerseizoen. Niet te verwonderen dat er hier nog wat inside information bij komt kijken. Zo verklaart Johan: Winnen is het moeilijkste wat er is in de koers. Tja, een mens staat daar niet bij stil, maar als men er even wat dieper op ingaat: winnen is inderdaad moeilijker dan tweede worden, of derde of vierde of vijfde worden O, wat kan ik genieten van die uitspraken, die men alleen mag verwachten uit de mond van ervaringsdeskundigen. Zo herinner ik mij een uitspraak van een andere gewezen wielerkampioen en toenmalig TV-verslaggever, Fred Debruyne. Twee renners waren ontsnapt en zouden het onder elkaar uitvechten in de sprint: laten we ze A en B noemen. Normaliter, zei Fred, zou B moeten winnen want hij is de snelste, maar in dit geval tip ik op A, en ik zal u zeggen waarom ik heb namelijk vernomen - de TV-kijkers schoven naar het puntje van hun stoel: inside information! - dat B deze nacht diarree heeft gehad, en ik kan u vertellen uit ervaring, want ik heb het zelf meegemaakt, dat wanneer een renner diarree heeft - nog verder op het puntje van de stoel, nog meer inside information - dat eerder in zijn nadeel is dan in zijn voordeel! Met informatie-zó-to-the-point heb ik Karl Vannieuwkerke nog maar zelden weten uitpakken. Karl is dan ook geen topwielrenner geweest.
Van Karl Vannieuwkerke gesproken. Een zeer bekwame en zeer lieve man die zijn stiel door en door kent. Op TV komt hij soms iets te zachtaardig over. Je zou haast zeggen dat hij te weinig van zich durft afbijten. In zijn column van genoemde krant (pag. 8) laat hij zich toch van een enigszins andere kant zien. Hij zet zich daarin af tegen een scheidsrechter die tijdens een jeugdwedstrijd een kind dat een fout had begaan toesnauwde met een stem zoals ze tijdens de Tweede Wereldoorlog moet geklonken hebben in Duitse bunkers. Toch knap dat Karl zich daarvan een idee kan vormen. En wie toevallig die scheidsrechter heeft horen snauwen weet nu meteen ook hoe het daar in die bunkers is aan toegegaan. Volledigheidshalve moet ik er nog aan toevoegen dat Karl misnoegd was omdat zijn dochter van de nazi-scheidsrechter verbod had gekregen om mee te spelen vanwege het feit dat ze haar pasje vergeten was
Maar Het Nieuwsblad zou Het Nieuwsblad niet zijn als ze niet reeds met een reactie van bewuste scheidsrechter, een 62-jarige man uit Gavere, voor de dag was gekomen. De man verklaart (op pag. 7): Ik sta recht in mijn schoenen. En de hele minivoetbalwereld zal beseffen dat ik mijn werk voor 300 procent gedaan heb. Bravo. Maar die driehonderd procent ligt op mijn maag, maakt mij kregelig. Ik hoop dat iedereen beseft dat meer dan honderd procent niet bestaat. En ik wil best tolereren dat iemand daar bij wijze van spreken nog een aantal procenten wil bijdoen, maar laten we nu eens een vast bedrag afspreken: tweehonderd, driehonderd, vijfhonderd, duizend? Voor mijn part hoeft het zelfs geen rond getal te zijn: driehonderdzesenzestig bijvoorbeeld. Voor die scheidsrechter uit Gavere moet het toch ook niet leuk zijn als hij morgen in de krant leest over een collega-scheidsrechter die voor 400 procent zijn werk heeft gedaan Ach, ik ben niet tegen een beetje onzin in de taal. Neem nu de uitdrukking in zeven sloten tegelijk lopen. Akkoord. Maar stel dat een leukerd het heeft over acht of negen of zelfs driehonderd sloten tegelijk dan is het eind toch zoek? Laten we een mooi akkoord sluiten en laten we ons daar voor 366 procent voor inzetten, maar nóóit méér!
Een verhaal dat, aangenomen dat het écht gebeurd is, zich moet
afgespeeld hebben in de jaren 60 of in t begin van de jaren 70
Het was stil
op twaalf zuid van het academisch ziekenhuis toen dokter Spincemaille, hoofd
van de chirurgische afdeling, uit de lift stapte. De dokter voelde een hevige
hoofdpijn zoals dat de laatste weken, vooral op maandagmorgen, wel meer was
voorgekomen. Maar de pijn was vandaag heviger dan ooit tevoren. Bij t wakker
worden had hij de pijn al meteen gevoeld: een drukkende pijn in t achterhoofd,
die zijn hersenpan naar alle kanten onder spanning zette en zijn trommelvliezen
en ogen deed uitpuilen althans zo voelde het. Net of hij een zware dreun op het hoofd had gekregen.
Niet alleen was de pijn vandaag heviger dan anders, ze straalde op een vreemde
manier uit in de rechter halsstreek, langs de halsslagader in de richting van
het borstbeen.
Dokter
Spincemaille deed zoals steeds zijn best om niets te laten merken tegenover het
verplegend personeel. Een dokter moest eigenlijk zelf nooit ziek zijn: dat was slecht voor zijn prestige en voor het
vertrouwen van de patiënten. Met dát voor ogen stapte hij de kamer van juffrouw
Rammant binnen. De juffrouw was al meer dan twintig jaar hoofdverpleegster op
de afdeling chirurgie en vooral voor háár deed de dokter zijn best om zijn
pijnaanvallen te verbergen.
- Nog iets
voorgevallen op de afdeling vannacht? Vroeg Spincemaille.
- Na dát met
Dupont is er niets meer geweest, dokter.
- Dupont?
Hij
herinnerde zich geen Dupont. De naam zei hem hoegenaamd niets. Hij herinnerde
zich niet ooit iemand met die naam onder zijn kliënteel gehad te hebben. Hij
die er nochtans om bekend stond goed namen te kunnen onthouden, beter dan wie
ook van zijn collegas in het hele ziekenhuis. Kon het zijn dat zijn hoofdpijn
hem zodanig parten speelde dat één naam hem te enen male ontsnapt was? Ene
Dupont? En er was wat geweest met die Dupont, vannacht. Juffrouw Rammant
vergiste zich anders nooit. Kon het die verdomde hoofdpijn zijn? Spincemalle
herpakte zich snel:
- Jaja,
Dupont natuurlijk, mompelde hij.
Kon het
mogelijk zijn dat de altijd ernstige juffrouw Rammant hem uitgerekend nú een
poets wilde bakken? Kon het mogelijk zijn dat er deze nacht iets was
voorgevallen waar hij bij was geweest en waarvan hij desondanks geen weet meer
had? Laat staan dat er een mijnheer Dupont op zijn afdeling lag zonder dat híj dat
wist? Hij zuchtte zwaar, zei verder niets en begaf zich naar zijn eigen bureau.
Claudine, het jongste zustertje, stond vertrekkensklaar aangekleed bij de lift.
Ze had kennelijk haar nachtdienst achter de rug. Spincemaille groette haar.
- Ook een
goede dag, dokter. Hé, wat jammer toch van mijnheer Dupont.
Het bonsde in
zijn hoofd toen hij de deur van zijn kamer achter zich dichtgooide. Een
allerpijnlijkst gebons dat schrijnend uitstraalde aan de rechterkant in zijn
hals, tot achter zijn borstbeen. Hij trok zijn fichenbak open en zocht de naam
Dupont op. Er was geen Dupont. Natuurlijk was er geen Dupont! Hij zou het toch
zelf wel geweten hebben zeker? Anderzijds leek het hem evengoed onmogelijk dat
zijn verplegend personeel hem ze grof in de maling zou nemen, met een
ingebeelde Dupont. Ze wilden hem toch niet voor gek doen doorgaan? Als Dupont
vannacht opgenomen was moest er minstens een spoedopnamedossier bestaan Hij
nam de telefoon op en draaide het nummer 212, secretariaat spoedopname. Of daar
een dossier lag van een zekere Dupont? Géén Dupont!...
Er werd op de
deur geklopt. Er striemde als een elektrische schok van in zijn achterhoofd tot
achter zijn borstbeen. Waarom werd er ook zo hard geklopt? Of léék het alleen
maar dat er zo hard geklopt werd? Was hij misschien overgevoelig geworden aan
geluid vanwege zijn hoofdpijn?
- Jaaa, zei
Spincemaille.
Juffrouw
Rammant stak haar hoofd naar binnen.
- Lopen we
even de bedden langs, dokter?
Hij toonde
zich vertoornd. Een tour de salle zinde hem nu allerminst.
- Spreek niet
zo luid, wil je, zei hij bitsig. Waar is Dupont? En waar is het dossier van
Dupont?
Hij zou het
spel meespelen als ze hem in de maling namen
- Er zal
enkel maar een spoedopnamefiche zijn, dokter. En Dupont zal nu wel in het
lijkenhuisje liggen
Ze had dat
laatste enigszins spottend gezegd. Zo althans voelde Spincemaille het.
- De fiche is
niet op de spoedopname.
- Bloquiaux
zal ze waarschijnlijk meegenomen hebben. Hij komt vandaag wat later.
Bloquiaux was
de chirurgisch assistent in opleiding.
- Kom over
een uur terug, zei Spincemaille nu wat milder. Dan gaan we toeren.
Het
lijkenhuisje was helemaal aan de andere kant van het ziekenhuiscomplex. Het
kostte Spincemalle heel wat moeite om het te bereiken. Bij iedere stap leek het
wel of iemand een lans in zijn achterhoofd plantte. Zuster Monique was op post,
zoals steeds: een vriendelijke, wat bejaarde maar nog knappe geestelijke, die
haar doden nooit alleen liet en zich haar taak van lijkenzuster nauwgezet ter
harte nam.
- Waar is
Dupont? vroeg Spincemaille, nog steeds beducht voor een of andere valstrik.
- Die van
vannacht? Ja, Dupont is zijn naam. Jean-Jacques Dupont. Hierlangs dokter.
Spincemalle
trok het laken van over het lijk. Hij taxeerde het als een man van middelbare
leeftijd, atletisch gebouwd, gebronzeerde huid. Hij herinnerde zich deze man
niet. Een lange operatiewonde liep in de hals van achter het rechter oor tot
waar het rechter sleutelbeen articuleert met het borstbeen. Hij inspecteerde de
wondhechtingen: ze waren van hemzelf, van Spincemaille! Niemand in het hele
ziekenhuis legde zijn hechtingen als Spincemaille
Hij gruwde
bij de aanblik van deze dode. De confrontatie met de dood maakte hem telkens
weer misselijk. Spincemaille had de meest ingrijpende operaties verricht, open
hartoperaties inbegrepen, hij had buiken opengesneden van onder tot boven, was
met de meest afschuwelijke verminkingen geconfronteerd geweest Het deed hem
allemaal niets, tenminste zolang de patiënt in leven was. De dood echter kon
hij niet verdragen, en zeker niet in dit kille lijkenhuis
- Ik ga naar
huis, een uurtje rusten zei Spincemaille tot zichzelf. Vanmiddag loop ik wel
even de bedden langs nadat ik eerst met Bloquiaux gepraat heb.
Hij voelde
zich niet alleen misselijk, maar ook moe, vreselijk moe. De pijn was
verminderd. Het klopte nog wat in zijn achterhoofd en in de hals voelde hij enkel
nog een zwaarte. Zijn huis bevond zich op amper een boogscheut van het ziekenhuis.
Hij ging steeds te voet of per fiets naar het werk. Vandaag was hij te voet
gekomen
- Marc, wat
zie je er slecht uit, zei zijn vrouw. Dupont is gestorven, neem ik aan?
Spincemaille
antwoordde niet, knikte alleen maar en spoedde zich naar zijn werkkamer. Hij
vleide zijn zwaar hoofd neer op de eikenhouten schrijftafel en dommelde even
in
Het was half
drie toen dokter Spincemaille de kamer van zijn assistent binnenstapte. Het
slaapje had hem verkwikt. De hoofdpijn was nu helemaal verdwenen. Bloquiaux was
bezig met het in orde brengen van een dossier.
- Dupont?
vroeg Spincemaille.
- Ja, ik had
per ongeluk de spoedopnamefiche meegnomen naar huis.
- Geeft
niets
Spincemaille
had zijn bril afgezet en streek voorzichtig met duim en wijsvinger langs
weerszijden van zijn neus.
- Vertel me
over Dupont. Je zult het niet geloven maar ik herinner mij niets meer over het
hele geval.
- U herinnert
zich niets meer? zei Bloquiaux met een ongelovige glimlach, niet wetend of
Spincemaille in ernst sprak of een grap maakte.
- In alle
ernst, Willy, ik herinner mij niets meer. Die hele Dupont was mij onbekend toen
ik vanmorgen het ziekenhuis binnenkwam.
- Ze hebben
Dupont vannacht binnengebracht om kwart over twee, begon Bloquiaux zijn
verhaal, aarzelend en nog wat op zijn hoede. Dupont klaagde over hevige pijn in
het achterhoofd die uitstraalde in de rechter halsstreek in de richting van het
borstbeen. Hij had die pijn al meermaals gevoeld maar nooit zó hevig. We
vroegen hem wat hij gisteravond verricht had, wat hij gegeten of gedronken had,
of hij medicijnen had ingenomen. Op géén van de vragen kon hij een antwoord
geven. Die hoofdpijn, gelokaliseerd in het achterhoofd, met die specifieke
uitstraling en een plots optredend geheugenverlies dat een periode van één tot
verscheidene uren bestrijkt, is dat zei u toch typisch, u noemde het zelfs
patognomonisch, voor een zeldzaam syndroom u noemde de naam van het
syndroom maar die ben ik vergeten dat gekenmerkt is door een zich snel
uitbreidende trombose van zowel de halsader als de gemeenschappelijke
halsslagader. Het geheugenverlies is daarbij een veeg teken en noopt tot een
onmiddellijke ingreep zonder dewelke de patiënt ten dode is opgeschreven. Als
we niet zeer snel opereren heeft de patiënt beslist geen week meer te leven,
zei u nog. U zei ook dat de man al bij al nog van geluk mocht spreken dat hij
bij u was terechtgekomen omdat u verder niemand in staat achtte om een
dergelijke operatie tot een goed einde te brengen. U was buitengewoon tevreden
over het verloop van de operatie tot helemaal op t einde het hart van Dupont
het begaf. Hartstilstand, zei u, tengevolge van een uitgebreide embolie ter
hoogte van de hersenstam, een complicatie die bij een dergelijke operatie niet
te voorzien is
Spincemaille
knikte. Ik denk dat ik maar eens een week vakantie neem, zei hij. Hij voelde de
pijn weer opkomen
De bronzen
medaille geef ik aan Axelle Dauwens. Een hordenloopster, naar ik vermoed. Maar
dat doet er in feite niet toe. Axelle is met voorsprong de mooiste vrouwelijke
atlete die ons land naar deze Spelen heeft afgevaardigd. Ze is niet alleen even
knap als Daphne Schippers, maar ze heeft daarenboven een soort melancholie in haar blik die mij
zachte, zij het intense rillingen van genot bezorgen. Al moet ik daar
eerlijkheidshalve bij vermelden dat de Nederlandse ook wel eens gelijkaardige rillingen bij mij
oproept. Axelle heeft weliswaar minder potten gebroken en minder hoge ogen
gegooid op deze Olympische Spelen dan Daphne om eerlijk te zijn: ze heeft
helemaal geen potten gebroken en ogen gegooid toch krijgt ze dus van mij de
bronzen medaille. Te haren gunste vermeld ik gaarne dat Axelle geen neiging
vertoont om een verklaring te zoeken voor haar zwakke prestatie. Ze hééft er gewoon
geen verklaring voor: de anderen waren, op dát ogenblik althans, gewoon beter,
of, om het nog wat genuanceerder uit te drukken, ze waren haar vóór aan de aankomst.
Een pluspunt is ook dat Axelle in het dorp Lapscheure woont. Dat ligt in de
buurt van Brugge en het zou wel eens een deelgemeente kunnen zijn van Damme, de
stad van Tijl Uilenspiegel. De naam Lapscheure zal te eeuwigen dage verbonden
blijven aan een pastoor: de pastoor van Lapscheure. Wat die man precies
verricht heeft in zijn leven waardoor hij zo beroemd geworden is, weet ik niet
precies. t Moet alleszins een daad van extreme naastenliefde geweest zijn: al
zijn bezittingen aan de armen geven, tot zijn huis toe, en dan zelf gaan wonen
in de toren van de kerk Bejaarde Lapscheurenaren zullen u dat alles nog gaarne
vertellen, in geuren en kleuren. Het moet een paar honderd jaar geleden zijn,
maar de kerk staat er nog: ik heb ze onlangs nog persoonlijk bezocht. Laat iedere Lapscheurenaar vanaf heden niet
langer enkel en alleen dwepen met de pastoor van Lapscheure maar tevens met een
wondermooie rosharige meid met de melancholische blik in de ogen, die Axelle
Dauwens heet, die geen verklaring heeft voor haar falen op de Olympische Spelen
en die van mij de bronzen Olympische medaille anno 2016 krijgt.
De zilveren
medaille gaat naar Louise Carton. Wéér een echte Vlaamse en nog wel een uit de
Westhoek, naar ik vermoed. Een opgeschoten telg uit het polderland waarvan je
zou denken dat ze over een paar rugge(n!)wervels méér beschikt dan de modale
sterveling. Uit goede bron weet ik echter dat het maar gezichtsbedrog is. Naar
analogie met de giraffe moet Louise het dus net als wij allen rooien met 12
rugge(n!)wervels. Ook Louise heeft ondanks haar grote gestalte geen hoge ogen
gegooid. Dat komt door haar handicap. En wat is die handicap? Gebrek aan
ervaring, zegge gebrek aan internationaal contact, d.w.z. contact op het
hoogste niveau. Ze zegt het zelf, haar sponsors zeggen het, de journalisten
zeggen het en ik ik kan daar volledig inkomen. Stel dat ze mij, of zelfs ù,
met ons armzielig internationaal contact op hoog niveau, plots tussen de
allerervarenste langeafstandslopers ter wereld gooien wat zouden ik, of zelfs
ù, ervan terechtbrengen? Maar nu tussen ons, Louiseke mijn hartediefje, kom op
zaterdag 27 augustus a.s. deelnemen aan de allermooiste stratenloop van Vlaanderen
Dwars door Grijsloke (*). Je zal er met kop en schouders boven de anderen
uitsteken, letterlijk en figuurlijk. En vooral, kom na de wedstrijd een pint
drinken met de 70-plussers van Grijsloke en ik verzeker je dat we je op handen
zullen dragen, dat je onze Queen zult zijn en dat we menig schaterlach op je
doorgaans zo ernstig gezicht zullen toveren. Je zilveren medaille (**) ligt al
klaar, net als je eeuwige roem!
En dan het
goud! Weggelegd voor het liefste snoetje van Vlaanderen: Jolien DHoore. Onze eerste vrouwelijke Olympische wielermedaille
sinds mensenheugenis, zeg maar sinds het begin der tijden. Nooit eerder
voorgekomen tijdens de moderne Olympische Spelen en evenmin tijdens de antieke
Spelen want toen stond het wielrennen nog niet op het programma en daarenboven
mochten de vrouwen toen niet aan de Spelen deelnemen. Maar wat lees ik daar in het Nieuwsblad over Jolientje? Dat dit
allerliefste en alleraardigste lachebekje een killersinstinct krijgt, m.a.w.
verandert in een moordend monster, van zodra zij een rugnummer opgespeld
krijgt! Zou jij met mij het bed willen
delen Jolien? Maar laat in godsnaam je rugnummer op het nachttafeltje liggen
Waarom ik
voorbijgegaan ben aan de twee die nu al verzekerd zijn van de titel van gouden
sportman en gouden sportvrouw van het jaar, Greg Van Avermaet en Nafi Thiam? Ze
zijn ongetwijfeld respectievelijk s lands beste wielrenner en atletiekbeoefenaarster.
De weg naar de roem ligt voor hen breed open en méér heb ik hun niet te bieden.
Greg kan zeker in de rij der groten binnentreden (misschien niet in de rij der
allergrootsten zoals Merckx, Vansteenbergen, Vanlooy ) en dat hij verklaarde
dat de omstandigheden gunstig waren, getuigt van nederigheid en dat siert hem,
al heb ik hem nergens de val van Nibali horen aanhalen als één van die
gunstige omstandigheden
Dat ik voorbijga
aan de ploegsporten komt doordat ze nauwelijks mijn interesse kunnen wekken.
Wie heeft gewonnen? Bezektas Istambul? Het antwoord bevredigt mij véél minder
dan Jantje Pieters bijvoorbeeld. Andere sporten zoals judo en zeilen vind ik
niet doorzichtig genoeg. De mooie zilveren medaille van Pieter Timmers
verdient zeker een vermelding, maar daar wens ik niet verder op in te gaan:
stelt u zich maar eens voor dat ikzelf Gustaaf Depierpont ben uit het vorig
verhaal
(*) Een
oproep aan alle na-oorlogse winnaars van een medaille op de Olympische Spelen.
Bij deelname aan de 36e Dwars door Grijsloke op zaterdag 27 augustus
a.s. zal eeuwige roem hun deel zijn: hun foto zal levenslang prijken in de
kantine van de club. Daarenboven verbind ik mij ertoe zelf hun inschrijvingsgeld
te betalen en hun persoonlijk het boek
Grijsloke 2000 te overhandigen. In dat
boek wordt o.a. uitgebreid het verhaal gedaan van de antieke Spelen, zoals ze,
twintig jaar geleden, door stoere leden
van Loopclub Grijsloke werden nagespeeld op Griekse bodem, op de heilige grond
van Olympia.
(**) Even
iets rechtzetten, lieve lezer. Of de medaille DDG anno 2016 er werkelijk één
van zilver zal zijn is mij in feite totaal onbekend. Het wordt alleszins een
originele medaille maar hoe ze er precies zal uitzien en uit welke legering ze
gemaakt is, blijft voorlopig een goed bewaard geheim. Ook voor mij dus. Misschien
kunt u voor uzelf een tipje van de sluier oplichten via www.grijsloke.be.
En dan nog dit Waarom schreeuwde de TV-reporter moord en brand toen Van
Avermaet als eerste over de meet ging, in de zin van ongelooflijk, fantastisch,
onvoorstelbaar? Had diezelfde reporter daags tevoren niet verklaard dat Greg
Van Avermaet één van de grootste zegekandidaten was?
En dan moet mij nog iets van het hart Waarom hebben Olympische medaillewinnaars
de neiging om in hun medaille te bijten als ze op het podium staan? Greg Van
Avermaet beklaagde er zich over dat zijn medaille één dag na het behalen ervan
al een beetje beschadigd was. Niet te verwonderen hij had erin gebeten!
Niemand die
Staf Depierpont beter kent dan ikzelf. Geen haar op mijn hoofd dat er zou aan
gedacht hebben het nu volgend verhaal, dat hij mij enkele weken geleden
toevertrouwde, wereldkundig te maken, zo hij mij daar niet uitdrukkelijk had om
verzocht. Aan het woord Staf Depierpont:
Ik was vijfenveertig en vrijgezel toen ik Angel leerde kennen op een maandelijkse
bijeenkomst van psychologen, in Z, de stad waar ik woonde. Zij was acht jaar
jonger en ze woonde in een kleinere stad op nog geen twintig kilometer van Z.
Angel fascineerde mij, alles aan haar bekoorde mij: haar slanke lichaamsvormen,
haar innemendheid, de klank van haar stem, haar engelengezicht, de manier
waarop ze zich bewoog, haar handen, ja zelfs de subtiele walletjes onder haar
ogen. Je zou het verliefdheid op t eerste gezicht kunnen noemen, maar het
was méér, het was een obsessie. Tijdens de dagen die volgden kon ik Angel geen
vijf minuten uit mijn gedachten bannen en ik verlangde nog slechts naar één
ding: haar terugzien op de eerstvolgende vergadering.
Ze was er weer. We kusten elkaar op de wang van wie het initiatief
kwam weet ik niet alsof we reeds lang goede vrienden waren. Er was een
voordracht over aandachtsstoornissen. Daarna gingen we samen aan een tafeltje
zitten praten. Ze was getrouwd. Dat wist ik al van onze eerste ontmoeting, maar
nu vertelde ze mij ook met wie. Haar man heette Cuyck, Evano Cuyck. Hij was achtenveertig
en zij was zijn tweede echtgenote. Ik schrok toen ze die naam uitsprak en ze
moet het gezien hebben. Ik had een Evano Cuyck gekend. We waren samen op
kostschool geweest in P. De naam Cuyck is zeldzaam en ik ben later nooit meer
iemand tegengekomen die met zijn voornaam Evano heet. Daarenboven was hij twee
jaar ouder dan ik en bijgevolg kon het niet anders of de Evano die ik gekend
had en Angels echtgenoot waren één en dezelfde.
- Het lijkt wel of je schrikt bij t horen van zijn naam? zei ze.
- Ik heb iemand met exact dezelfde naam gekend, in de kostschool in P.
- Dat klopt. Hij is daar op kostschool geweest.
- Hij was twee jaar ouder.
- Heb je geen goede herinneringen aan hem?
- We waren allesbehalve goede vrienden. Hij pestte mij.
- Vertel mij over die tijd. Evano spreekt daar eigenlijk nooit over.
- Ik doe het liever niet. Het maakt mij triestig en kwaad.
- Vanwege Evano?
- Ja, vanwege Evano. Tegenover jou wens ik geen kwaad over hem te
zeggen.
- We staan op scheiden, zei ze. In feite zijn we nu al gescheiden, van
tafel en bed. Letterlijk. We praten nog nauwelijks tegen elkaar.
- Hebben jullie kinderen?
- Géén. Ook zijn eerste huwelijk was kinderloos. t Moet aan hem gelegen
hebben Vertel mij nu maar over zijn pesterijen. Pestte hij alleen jou of
pestte hij ook nog anderen?
- Hij had het vooral op mij gemunt. Jaloezie, denk ik. Ik was altijd de
eerste van de klas, Evano was een zeer matige student. Ik herinner mij dat ik
tijdens het middagmaal per ongeluk soep morste op zijn jas. Hij nam de hete pot
soep en goot die leeg op mijn hoofd. Opschudding in de refter. Alle
surveillanten waren bang van Evano en alleen ík kreeg straf, omdat ik was
begonnen. En Evano sloeg mij daar nog een bloedneus bovenop omdat ik hem
verklikt had. En zo zijn er tientallen voorvallen geweest
- Jij hebt hem ongetwijfeld gehaat?
- Ik haat hem nog steeds. Drie van mijn mooiste jeugdjaren heeft hij
vergald.
Ze keek mij aan met een staalharde blik:
- Ik haat hem evenzeer, zei ze, terwijl ze in mijn arm kneep. Ga hem
opzoeken, komende week, dan ben ik er niet. Het adres is: Kerkstraat 36 in M.
En neem een fles Amontillado mee, zijn lievelingsdrank.
Ze gaf mij haar visitekaartje: Evano en Angel CUYCK-MARLEVEDE met adres
en telefoonnummer.
- Ik voel daar, eerlijk gezegd, niet veel voor.
- Doe het tóch, zei ze. Doe het voor mij. Je hoeft niet bang te zijn.
Hij is erg verzwakt. Hij lijdt aan de ziekte van Thorwaldsen-Graufield, een
spierziekte die vooral de onderste ledematen aantast. Al meer dan twee jaar zit
hij in een rolstoel. Maar de ziekte lijkt de laatste tijd te stagneren en de professor
die hem behandelt denkt dat hij nog gemakkelijk tien tot twintig jaar te leven
heeft.
- Toch zie ik er héél erg tegen op. Ik wil je niets beloven. Waar ben
jij komende week?
- In Berlijn. Ik vertrek overmorgen. Er is een congres over opvoedingsmoeilijkheden
bij jonge kinderen.
Ze aarzelde even, legde haar hand op mijn hand en zei, zonder mij aan te
kijken:
- Ik wou dat je met mij meekon.
Ik zag het als een liefdesverklaring. Nooit hebben woorden mij meer
opgewonden
Drie dagen later belde ik Evano op. Ik zei dat ik onlangs kennis had
gemaakt met Angel en dat zij erop aangedrongen had dat ik hem tijdens haar
afwezigheid een bezoek zou brengen. Hij bleek niet op de hoogte te zijn. Angel
had niets gezegd en hij meende zich mij slechts heel vaag te herinneren.
Hetgeen niet wegnam dat ik hartelijk welkom was, eender welke dag. Ik stelde
vrijdag voor, de dag vóór de terugkeer van Angel.
Dezelfde dag kocht ik een fles Amontillado in het beste wijnhuis dat Z
rijk is De ontvangst op vrijdag in M, Kerkstraat 36, was hartelijk. Evano
opende de deur, gezeten in zijn rolstoel. Ik zou hem niet meer herkend hebben
na al die jaren: die satanische glimlach was van zijn gezicht verdwenen. Hij
bewoog zich heel gezwind doorheen het huis. Een vrij luxueus huis met
ouderwetse meubels. Ik kreeg een gemakkelijke zetel aangeboden en of ik wat
wenste te drinken? Een Blonde Leffe, als je dat in huis hebt, zei ik, dat praat
makkelijker. Ik werd op mijn wenken bediend en ik haalde mijn fles Amontillado
uit mijn aktetas:
- Angel vertelde mij dat het uw lievelingsdrank is.
- Angel is een schat van een vrouw, zei hij, terwijl hij aanstalten
maakte om de fles te ontkurken. Ze kent mij door en door.
- Merkwaardig toch hoe smaken verschillen, zei ik. Ik lust bijvoorbeeld
helemáál geen sherry.
- Inderdaad, hoogst uitzonderlijk. Was jij vroeger ook al geen
buitenbeentje?
- Misschien in die zin dat ik toen nog geen alcohol dronk en niet
rookte.
- Hoe is je naam ook weer?
- Depierpont.
- Neem me niet kwalijk, maar die naam meen ik mij niet te herinneren. En
hoe is je voornaam?
- Staf. Toen was het Gustaaf, maar dat vond jij geen geschikte naam voor
mij. Jij noemde mij Adriaan. Op het sinterklaasfeestje in de kostschool zong
jij het liedje van Adriaan met zijn kleuterspaan, over een naïef onnozel
knaapje, en je keek daarbij voortdurend in mijn richting. Iedereen lachte mij
uit, ook de studiemeesters. Had ik toen een wapen gehad, ik had ze allemaal
neergeknald. Sindsdien noemde iedereen mij Adriaan en ik was voorgoed de risee
van de school.
- Ja, Adriaan! Daarvan is mij nog wel iets bijgebleven. Was jij niet
ieder jaar de eerste van de klas?
- Jazeker, ook dat jaar waarin ik de hele Paasvakantie straf heb moeten
schrijven door jouw schuld.
- Ook dáár weet ik niets meer van. Maar laten we eerst wat drinken.
Hij schonk zichzelf een glas Amontillado in en tikte ermee tegen mijn
glas Blonde Leffe.
- En vertel nu maar hoe ik er toen in geslaagd ben uw Paasvakantie te
verknallen. En mag ik hopen dat je het mij vergeven hebt, na al die jaren?
- Vergeven wel, maar zoiets vergeten kan een mens niet.
Of hij zich nog iets herinnerde van de chocoladeverkoop? Ja, dat wist
hij nog. Hij bracht de repen mee en verdeelde ze onder een twaalftal internen
ik was er één van. We dienden de repen te verkopen aan de externen à vijf
frank per stuk. Elke verkochte reep bracht drie frank op. Dat geld moest dienen
om eens flink te fuiven op t einde van t jaar. Ondanks de woekerwinst ging de
chocolade vlot van de hand. Tot de directie van de school onraad rook en Evano
aan de tand voelde. Evano was zich van geen kwaad bewust maar stelde een
huiszoeking voor op mijn kamer. Men vond er inderdaad repen chocolade en er
werd mij een onmenselijke straf opgelegd: de Oratio pro Milone, een boek van
ettelijke paginas, in de conjunctief schrijven. Ik kreeg van de schooldirecteur
een donderspeech van een uur, nul op twintig op mijn rapport voor gedrag en de
verzekering dat ik het enkel aan mijn uitstekende schoolresultaten te danken
had dat de toegang tot de school mij niet definitief ontzegd werd.
- Heb ik dat werkelijk allemaal op mijn geweten?vroeg Evano. En
voel je nu geen rancune meer?
- Niet in het minst.
Hij had zich misschien even op zijn ongemak gevoeld, maar hij leek nu
weer gerustgesteld. Hij dronk zijn glas helemaal leeg en schonk zichzelf een
tweede maal in. Ik nam nog een flinke slok van mijn Blonde Leffe en vertelde
toen verder:
- Dat jaar was ik ondanks alles toch weer de eerste van de klas. Ik had
de hele Paasvakantie gestudeerd voor mijn eindexamen, van de morgen tot de
avond. s Nachts had ik mijn strafwerk gemaakt. Dat het stráfwerk was waar ik
s nachts mee bezig was heb ik vader niet verteld. Dat ik misschien de enige
was die niet achter de chocoladeverkoop stond en dat ik het enkel gedaan had onder
dwang van ene Evano Cuyck zou hij nooit geloofd hebben. Toen ik na de
Paasvakantie mijn strafwerk ging afgeven aan de directeur bleek dat het uitgelekt
was dat ik niet de enige schuldige was. Niet één van die anderen kreeg straf,
niet één kreeg op zijn rapport een punt minder voor gedrag en mijn strafwerk waar
ik zovele nachten op gezwoegd had werd achteloos in de papiermand geworpen.
Geen excuses van de directeur: ik mocht hem nog steeds dankbaar zijn dat hij
mij toen niet van school gestuurd had. En nogmaals: had ik op dat moment over
een wapen beschikt
Ik had mijn best gedaan om geen emotie te tonen. Was het mij niet
helemaal gelukt? Evano bleek er nog niet gerust in:
- Weet je t heel zeker dat je nu geen wrok meer koestert?
Ik lachte zijn ongerustheid weg terwijl hij zijn derde glas Amontillado
inschonk:
- Natuurlijk niet. Ik zou wel een zeer haatdragend mens moeten zijn. Na
ál die jaren. Hoe lang is het nu geleden? Dertig jaar!...
Mijn woorden stelden Evano klaarblijkelijk wat meer op zijn gemak. Er verscheen
een glimlach op zijn gezicht. Ik herkende in die glimlach dat sadistisch trekje
van weleer. Een vermoeide glimlach. Vanwege de Amontillado. Of hij zich nog
herinnerde dat wij twee jaar lang aan dezelfde tafel gezeten hebben in de
eetzaal? Neen, daarvan herinnerde hij zich niets meer. Hoogtijd om zijn geheugen
ook op dat punt even op te frissen
- We zaten aan grote tafels, een
twaalftal, acht man per tafel. De oudsten en de stoutmoedigsten zoals jij! zaten
vooraan, aan de kant waar het eten werd opgediend. De onmondigen zoals ik!
zaten achteraan. Het eten werd op de tafels gezet en de leerlingen moesten het
zelf verdelen. Ge ziet van hier hoe er verdeeld werd! De stukken vlees waren van
ongelijke grootte. Altijd viel het kleinste stukje mij ten deel. Het gebeurde
dat ze mij zelfs dat klein stukje niet gunden. Eén keer ben ik zo vermetel
geweest daarover mijn beklag te doen bij de studiemeesters. Het haalde niets
uit. Integendeel. Het resultaat was dat ik daarna dagen lang vrijwel niets meer
te eten kreeg. Mijn straf omdat ik geklikt had. Daar heb jíj toen voor gezorgd
s Avonds was er vaak smeerkaas voor op de boterham. Zo goed als niemand
vond dat lekker. Ik evenmin. Toch was ik blij als er 's avonds smeerkaas was,
want dan kreeg ik meestal de portie van de anderen ter compensatie van het
biefstuk dat ze mij 's middags hadden afgepakt en zo kon ik dan mijn hongerige
maag nog enigszins vullen. Soms werd ik overladen met smeerkaas: de risee van
de school. Ook de studiemeesters leken het allemaal wel grappig te vinden. Tot
er besloten werd tot een "smeerkaas-boycot". Er werd overeengekomen
dat iedereen zijn kaasje na het avondmaal zou meenemen naar buiten en het
tijdens het daaropvolgend recreatie-halfuurtje tegen één van de schoolmuren zou
plakken. Lafaards zoals ik, van wie vaststond dat ze dat tóch niet durfden,
mochten hun kaas ook aan een ander geven, die dan de klus voor hen zou klaren.
Op een afgesproken teken werden de smeerkazen tegen de muren gekwakt, onder
luid gejoel van al de kostschoolgangers. Ik joelde mee. Was ik te laf om zelf
tot actie over te gaan, ik zou tenminste blijk geven van enige sympathie met de
oproermakers. Het huilen stond mij nochtans veel nader dan het lachen. Daar
bengelde mijn kaas tegen de muren van het internaat. Ik had er hem zó
willen aflikken. Mijn maag deed pijn van
de honger. Maar ik lachte, ik durfde niet anders. Jij maakte één van de
studiemeesters er op attent dat ik stond te lachen. De studiemeester pakte me
bij de kraag en bracht me bij de econoom van het internaat. Waarom ik? Omdat ik
zowat de enige was van wie de studiemeesters niets te vrezen hadden. En toch.
Wie zegt dat ik hem geen mes tussen de ribben had geduwd als ik daar op dat
ogenblik over beschikt had? Een moegetergd dier maakt soms rare sprongen Ik was "op heterdaad
betrapt". Ik zwoer met zóveel klem dat ik niets gedaan had, dat mij
uiteindelijk alleen maar het openlijk sympathiseren met de actie ten laste werd
gelegd. En dat was al even subversief als de rest. Ik was de enige die moest
boeten voor de smeerkaas-affaire: voor straf één week-end in de kostschool
binnenblijven! Mijn ouders werden op de hoogte gebracht van mijn wangedrag.
Vader slikte alles wat de kostschoolautoriteiten hem meedeelden. Hij vond het
opperbest dat ze mij hardhandig aanpakten. Op zíjn medewerking mochten ze
rekenen en ze konden gerust zijn, híj zou er nog wel een straf bovenop doen.
Meer dan ooit raakte vader ervan overtuigd dat ik op die kostschool op mijn
plaats zat en dat ze mijn misdadige neigingen daar wel in de kiem zouden
smoren.Als ik toen over een revolver had beschikt en het hele zootje, mijn vader
inbegrepen, had neergeknald, dan had niemand daar enig begrip voor kunnen
opbrengen. Alleen de Almachtige God had immers weet van de verzachtende
omstandigheden. Voor hetzelfde geld had ik de grootste massamoordenaar uit de
geschiedenis kunnen zijn. Ik was veertien jaar.
Evano had dit verhaal gewillig aanhoord. Enkele keren had hij het hoofd
geschud en daarbij gemompeld dat hij zich niets meer kon herinneren. Hij tilde
zijn rechter arm op. Ik zag dat hij daar moeite mee had. Hij wilde de fles
Amontillado grijpen en zijn glas ten vierde male vullen. Ik toonde mij
bereidwillig en schonk in voor hem. Zijn hand beefde toen hij het glas aan de
lippen bracht. Nog vóór hij een slokje kon nemen begon hij te trillen over zijn
hele lichaam, zijn arm viel slap, het glas viel aan scherven en de kostbare
drank maakte een enorme vlek op het tapijt. Evano zakte een beetje onderuit in
zijn rolstoel.
- Is er wat, Evano?
- Ik heb plots geen kracht meer. Ik kan mijn armen niet meer bewegen. t
Is alsof ik verlamd ben over mijn hele lichaam. Van binnen sta ik in brand. Het
doet overal pijn. Mijn hoofd barst.
- Als je het mij vraagt: het is de Amontillado
- Onzin ik ben veel grotere hoeveelheden Amontillado gewend
De woorden kwamen er nu plots hortend en stotend uit. Vanwege de pijn of
doordat zijn spraakvermogen was aangetast?
Ik probeerde te glimlachen, maar ik weet zeker dat het lachje dat ik
produceerde er een was dat in hoge mate het sadistisch lachje van Evano moet
benaderd hebben, zoals ik mij dat herinnerde uit de kostschooltijd.
- Maar deze fles Amontillado, is er één uit de duizend . Een euphemisme,
mijn beste, want zo is er geen tweede. Geen mens die aan deze Amontillado kan
wennen, geen mens ook die er verslaafd aan kan geraken, geen mens die het zal
kunnen navertellen als hij het eenmaal gedronken heeft.
Evano zat nu helemaal doorgezakt en bewegingloos in zijn rolstoel. Zijn
ogen puilden uit, waren bloeddoorlopen. Afgrijzen en pijn stonden op zijn
gezicht te lezen. Medelijden was het laatste wat ik voor deze man voelde:
- Weet je nog, Evano, hoe knap ik was in scheikunde? Tijdens mijn
doctoraatsjaren ben ik een tijdje assistent geweest bij professor Decoewachter,
op de afdeling farmacodynamica. In mijn vrije tijd en met de kennis die ik daar
heb opgedaan ben ik er in geslaagd een product samen te stellen dat naar mijn
bescheiden mening tot de dodelijkste giften mag gerekend worden:
trichloortrifenyltetrachloorpentaan, een kleurloze, reukloze en ook smaakloze
vloeistof, kortweg T3P. Het gif heeft een buitengewoon sterke affiniteit voor
het zenuwstelsel. Een half uur tot een uur na het innemen manifesteren zich de
eerste tekenen: zenuwpijnen over het hele lichaam, dewelke steeds erger worden
en gepaard gaan met verlamming van alle dwarsgestreepte spieren. Het laatst
worden de ademhalingsspieren aangetast. Dat leidt tot een langzame
verstikkingsdood.
Hij schuimbekte van de pijn:
- Breng mij naar het ziekenhuis red mijn leven eens heb ik ook joúw
leven gered je was bijna verdronken dat weet je toch nog?... ik kan véél voor je
doen ik smeek je
Het gaf mij een oppermachtig gevoel: Evano die in doodsangst tot mij
smeekte! Evano die zich plots een en ander uit die kostschooltijd scheen te
herinneren.
- Merkwaardig dat je dát nu wél onthouden hebt, Evano! Ik weet het maar
al te goed. Je had mij zélf in het water geduwd, aan de kant waar het zwembad
het diepst is. Je wist dat ik niet zwemmen kon. Toen ik met mijn hoofd weer
boven water kwam heb je mij weer kopje onder geduwd. Pas toen ik niet meer bovenkwam
heb jij schrik gekregen en heb je mij er uitgehaald. Ik was toen al bewusteloos.
Ik ben er bovenop gekomen. En jij bent lustig doorgegaan met je pestgedrag. Ik was
meer dan ooit de risee, de idioot die bij elke ondervraging tien op tien haalt
voor wiskunde, maar in het diepe springt zonder te kunnen zwemmen. Jou kan ik
helaas niet redden, ook al zou ik het willen.
Evano zat helemaal ineengekrompen met gebalde vuisten. Zijn pijn moet ondraaglijk
geweest zijn. Hij wilde nog iets zeggen, maar het lukte niet meer. Tot mijn
verbazing voelde ik nog steeds geen zweem van medelijden met de ellendeling. Ik
nam de fles Amontillado - ze was nog méér dan halfvol - en goot ze uit in de
afwasbak. Evano was niet meer in staat armen of benen te bewegen. Zijn
ademhalingsspieren waren ook al verzwakt, want hij begon naar adem te snakken.
Maar ik denk dat hij nog helder van geest was en dat de pijn nog onverminderd
doorzinderde.
- Ik laat je nu alleen, Evano, zei ik. Over een uur ben je dood. Het
wordt nog een harde doodstrijd. Al de pijn die ik drie jaar lang heb moeten
verduren, moet jij nu doorstaan. Dat heet gerechtigheid. Zoals jij tot op
heden niet gestraft bent voor wat je mij hebt aangedaan, zo zal ook ik
ongestraft blijven. Niemand zal het voor je opnemen en al zeker je vrouw niet.
En, à propos, zoals jezelf al zei, Angel is een schat. Ze zal zich maar al te
zeer over je dood verheugen. Je overlijden zal niet verdacht zijn, er zal geen
lijkschouwing zijn. Voor iemand met jouw aandoening ligt een hartstilstand,
vooral na een hele fles Amontillado, in de lijn der verwachtingen.
s Anderendaags belde Angel mij op. Bij haar thuiskomst had ze haar
echtgenoot dood aangetroffen, met naast hem de lege fles Amontillado. Ze vroeg
mij haar te helpen bij het regelen van de begrafenis. Zes maanden later zijn we
getrouwd. We hebben zielsveel van elkaar gehouden. Twintig jaar en zeventien
dagen heeft ons geluk geduurd. Op een onbewaakte overweg, ergens op het
platteland is ze met haar auto gegrepen door een trein. Zelfmoord, werd gefluisterd,
maar dat weiger ik te geloven
Epiloog. Op 4
juni was het exact dertig jaar geleden dat Evano Cuyck zijn gerechtvaardigde
straf heeft ondergaan. Men zou het moord met voorbedachten rade kunnen
noemen. Noem het gerechtigheid. Of wraak. Wat hetzelfde is natuurlijk. Of
straf? Op Staf Depierpont alvast niet meer van toepassing, want verjaard,
sedert 4 juni. Nu hij dat onbevreesd wereldkundig kan maken, is zijn wraak
noem het gerechtigheid compleet. Nu zal hij in vrede kunnen leven. Laten we
dat tenminste hopen
Stel U gaat
op reis met de auto naar de Adriatische kust. Uw reisweg gaat via het meer van
Genève. Ter hoogte van het stadje Vevey dient u een sanitaire stop te maken
vanwege een plots opkomende mictiedrang (zoek dat maar even op in de Dikke).
Geen openbaar toilet in de buurt, natuurlijk. U doet het dan maar in een berm
tegen de omheining van een uitgestrekt landgoed. Geen levende ziel in de
omtrek. De kans dat u bij die gelegenheid kennismaakt met Europas grootste
filmacteur aller tijden is nihil, want die acteur is overleden in 1982
Het is ons
(mijn vriend Robert en mijzelf) overkomen in de zomer van 1978. Het
mictieproces (hebt u het woord ondertussen opgezocht?) was nog niet helemaal
afgelopen toen we aan de andere kant van de omheining en op enige afstand een
grote witte hond zagen opdagen en even later een man, kennelijk de eigenaar van
het domein. De meest logische reflex was er zo snel mogelijk van onder te
muizen en Robert begreep maar niet waarom ik geen aanstalten maakte om de
plaats van het delict te verlaten: ik herkende die man!
- Die man is
Curd Jürgens, zei ik.
Curd Jürgens
was de grootste Europese filmacteur aller tijden, en dat is hij heden ten dage
nog steeds, ten minste als we mogen afgaan op het aantal hoofdrollen in
beroemde films. Oostenrijker van geboorte, wereldburger, meer dan honderd grote
films op zijn actief.
- Onzin, zei
Robert. Wat in godsnaam zou Curd Jürgens hier lopen doen? Hij lijkt er niet
eens op.
- Gij kent
niets van film. Vraag het maar eens aan Christiane.
Christiane en
Amandine hadden ondertussen de veilige beschutting van de auto verlaten,
benieuwd als zij waren naar de reden van ons talmen na de plaspauze.
- Hij lijkt
erop, zei Christiane, maar t ís hem niet.
De man en
zijn hond waren nu op korte afstand genaderd.
- Goede
middag, zei de man.
Wij groetten
terug, alle vier in koor. Nu vraag ik het hem meteen op de man af, dacht ik.
- Bent u Curd
Jürgens?
- Dat ben ik.
Zijn jullie toeristen?
- Wij zijn op
weg naar Rimini. Wij zijn Vlamingen.
- Ja, dat
dacht ik al. Ik hoorde jullie praten. Daarom dat ik jullie meteen in jullie
taal begroette.
- U spreekt
de taal perfect. U moet wel véél talen kennen.
- Ja, dat
zijn er heel wat. Alle talen van West-Europa, met inbegrip van de Skandinavische.
En ook Russisch.
We slaakten
alle vier een kreet van ongeloof en bewondering, weer in koor.
- Een
prachtig groot domein hebt u hier. U wóónt hier?
- Hier, maar
ook elders, op verscheidene plaatsen in Europa en ook in Amerika. Weet u dat
Charlie Chaplin hier eveneens een buitengoed heeft, een paar kilometer
verderop? Hij verblijft er vaak.
Op een teken
van mij diepte Amandine haar fototoestel op uit haar handtas. Of we een foto
van hem mochten nemen? Ja, zeker was hij bereid een foto van ons te nemen.
Verkeerd begrepen: of WIJ een foto van HEM mochten nemen? Ah zó, geen enkel
bezwaar natuurlijk. En dat heeft geresulteerd in onderstaande foto:
"Ginds is het buitengoed van Chaplin"
Op de foto ziet u van links naar rechts: mezelf, de hond Raspoetin, Curd Jürgens, Robert Forêt. De reden waarom ik nu pas met dit verhaal kom opdraven? Het heeft te maken met het feit dat mijn plan om de stad Kortrijk, waar ik vijfenveertig jaar geleden ongelukkiglijk verzeild ben geraakt, om te ruilen voor mijn geboortedorp, weldra lijkt verwezenlijkt te zullen worden. Verhuizen dus. Van onder andere een hele boel rommel. En tussen al die rommel werd de - verloren gewaande - foto opgediept. Zonder de foto had ik dit verhaal nooit geschreven. Ik had een kopie van de foto beloofd aan Robert en nu zal ik mijn belofte kunnen inlossen, achtendertig jaar na datum. Robert is al een eind in de tachtig en nog in leven, net als ik overigens (of wat had u gedacht?). Dat kan niet gezegd van de anderen op de foto. Curd Jürgens zelf stierf reeds in 1982, amper zesenzestig jaar oud. Raspoetin was reeds gestorven enkele weken of hooguit enkele maanden na de bewuste foto. In het toentertijd zeer populaire weekblad ZIE magazine stond op de voorpagina een foto van Curd Jürgens, die overmand was door verdriet vanwege het overlijden van zijn beste vriend Raspoetin. Binnenin stonden fotos van de grote acteur met de hond, over drie volle paginas. Zo er ook maar de minste twijfel geweest was of we wel degelijk de echte Curd Jürgens hadden ontmoet, bij deze was alle twijfel verdwenen.
Een week na onze reis kwamen Robert en ik samen om na te kaarten. De grote vakantie liep op zijn allerlaatste benen en we kwamen op het idee om een loopkoers te organiseren voor de kinderen uit de streek. Het waren er zeven. Met Robert en ikzelf waren dat negen deelnemers. Uit die loopkoers is drie jaar later Vlaanderens mooiste stratenloop Dwars door Grijsloke ontstaan. De eerste tien jaar is Robert voorzitter van het organiserend comité geweest. Het laatste jaar van zijn voorzitterschap waren er tweeduizend deelnemers!
Van dat loopkoersje (uit 1978) met de negen deelnemers bestaat een foto: alle negen na de wedstrijd op het podium. Als ook dié foto opduikt zal ik u die niet onthouden, net zo min als de fotoreportage uit Zie magazine over Curd Jürgens en Raspoetin, als ook dié opduikt
Het voetballand
België is in shock. Het is uitgeschakeld in de strijd om de titel van Europees
kampioen. Rouwstemming. Dat is allemaal de schuld van de trainer Marc Wilmots. En
komt mij daar Jan Mulder, de gewezen stervoetballer, niet beweren dat Wilmots
geen schuld heeft aan de nederlaag tegen Wales, maar dat het de schuld is van
de spelers! De schuld van spelers? Hoe komt Mulder erbij om zoiets te
verklaren, een man die zichzelf expert-voetbalkenner durft te noemen? Alsof een
biljart- of snookerspeler aan t eind van een verloren partij zou beweren dat
het niet zijn schuld is, maar de schuld van de ballen. Mulderke, Mulderke toch
het is toch zonneklaar, die spelers zitten daar voor niets tussen, alleen
Wilmots treft schuld, Wilmots en niemand anders! Dixi.
Boekhandel De
Slegte in de Volderstraat, naast de aula van de universiteit Geen plek in Gent
waar ik vaker toevalligerwijze een oude kennis uit de studententijd ben
tegengekomen. Die studententijd, dat is het einde van de jaren vijftig en de
eerste helft van de jaren zestig: als dát geen eeuwigheid geleden is! Er stond
een man te zoeken bij de afdeling woordenboeken, een afdeling die de laatste
jaren nog weinig klanten aantrekt. Het gezicht van die man kwam mij niet
helemaal onbekend voor. Een zeventiger, van míjn leeftijd ongeveer. Ik heb niet
de gewoonte een wildvreemde aan te spreken, maar deze man was iemand die ik
moest gekend hebben in hetgeen men wel eens een vorig leven noemt.
-
Woordenboeken kennen nog weinig aftrek, zei ik.
- Ja, das
waar, antwoordde hij, zonder mij aan te kijken. Dat komt door t internet. Ge
tikt een woord in en in een oogwenk krijgt ge de vertaling in welke taal dan
ook. Wat ik zoek is een handig zakwoordenboekje Zweeds-Nederlands en vice
versa.
Hij keek mij
pas aan nadat ik gezegd had: ken ik u ergens van?
- Mijn naam
ik Yvan Marchoe, zei hij. Maar gij komt mij óók niet helemaal onbekend voor. Ik
wéét het! Kris Vansteenbrugge. We waren goede vrienden. t Is méér dan vijftig
jaar geleden!
Yvan Marchoe!
Afgestudeerd als licentiaat in de wetenschappen in 1964. Daarna hebben we
elkander uit het oog verloren. In weerwil van een verschillende studierichting
- ik studeerde medicijnen, hij chemie - trokken we vaak met elkaar op. We waren geen
van beiden blokbeesten, geen modelstudenten, en we hebben ongetwijfeld méér
uren doorgebracht in studentenclubs, in cafés en dancings dan op de banken van
de auditoria. En toch waren we ieder jaar geslaagd, zij het zonder glans, met
de hakken over de sloot. Yvan ging er prat op dat hij een bierkenner was. Een
fijnproever die het edele Deense gerstenat dat Tuborg heette honderd keer
liever dronk dan het bier van Meiresonne. Niettemin vergeet ik nooit hoe we in
de Casbah een pint gingen drinken: het was mijn beurt om te betalen en Tuborg
kostte een paar franken meer dan Meiresonne. Omdat Yvan eerst snel een plasje
ging doen, bestelde ik twee Meiresonnes met het verzoek er één in een
Tuborg-glas te doen. Yvan dronk zijn Meiresonne uit het Tuborg-glas en liet
niet na zijn bier te prijzen en er zijn verwondering over uit te drukken hoe ik
in godsnaam die kattezeik van een Meiresonne in mijn lijf kreeg
- Hebt ge
véél of weinig tijd? vroeg ik. In het eerste geval nodig ik u uit om samen een
pint te drinken en wat bij te praten.
- Tijd zat,
zei Yvan. Maar bier mag ik niet meer drinken vanwege een lever die het een beetje
laat afweten. Een koffie, dát moet kunnen.
Ik stelde de
Mokabon voor, de koffieshop in de Donkersteeg. Omdat de koffie er prima is en
omdat het interieur er nog gezellig ouderwets is, net zoals in de jaren zestig,
toen wij véél liever bier dronken en er desondanks met ons eerste lief een keer
koffie zijn gaan drinken. We liepen tot aan het eind van de Volderstraat en
sloegen de Mageleinstraat in, dan de eerste links, de Bennesteeg, en dan weer
de eerste rechts: de Heilige Geeststraat! Dáár was mijn eerste studentenkot en op de hoek van de
Heilige Geeststraat en de Bennesteeg was de Wapy, een hoere(n)kot, en daar
tegenover was nóg een hoere(n)kot, de Lantaarn. Op een winterse nacht werden de
uitbaatsters van de beide huizen van plezier vermoord en nooit werden de
daders gevonden. Yvan had mijn verhaal over die dubbele moord in de Bennesteeg
al meerdere keren moeten aanhoren en toch luisterde hij weer geboeid: hij is
nog steeds de tactvolle knaap van weleer Aan t einde van de Heilige
Geeststraat gekomen hoefden we nog slechts het Braunplein en het Gouden
Leeuwplein over te steken om de Donkersteeg te bereiken. De Mokabon bleek
helemaal vernieuwd te zijn. Gedaan met de donkere hoekjes, de ouderwetse
meubels en dito gezelligheid. Een jaar geleden was het nog anders geweest. Toen
zat dit koffiehuis nog vol mensen, voor t merendeel bejaarde Gentenaren,
mannen en vrouwen, die er de sfeer van vóór de oorlog kwamen opsnuiven. Nu zat
hier zo goed als niemand. We gingen zitten aan een tafeltje waar een krant lag,
met een foto van de coach van onze nationale voetbalploeg, die de hele voorpagina
in beslag nam. De coach kijkt sip want zijn ploeg heeft verloren en de alles
overheersende vraag die de natie zich omtrent zijn persoon stelt is: heeft de
coach schuld aan de nederlaag? had hij zijn ploeg niet anders moeten opstellen?
heeft hij de juiste tactiek gevolgd? Voor het bloedbad dat de vorige dag in
Amerika werd aangericht door een dolle schutter was begrijpelijkerwijze geen
plaats meer op die voorpagina.
- Blij dat de
Belgen verloren hebben, zei Yvan. Ik had gehoopt dat het eeuwig gezeik over dat
voetballen daardoor een beetje zou luwen. Maar kijk, t is allemaal voetbal wat
de klok slaat.
- Ze beweren
dat het allemaal de schuld is van de trainer.
- Was dat
schot van Loekakoe, dertig centimeter naar links, in het doel terecht gekomen,
dan hadden de Belgen de wedstrijd misschien gewonnen en had de krant over
evenveel paginas de loftrompet gestoken over de trainer.
We telden de
paginas die uitsluitend over voetbal gingen: vijfendertig!
Anderhalf uur
en twee koppen koffie later hebben we de Mokabon verlaten, allebei met vochtige
ogen vanwege de nostalgische verhalen die we hadden opgedist, uit lang
vervlogen tijden, toen we als jonge gezonde kerels deze stad bevolkten en op
het punt stonden de wereld te veroveren.
De betoging in Brussel is voorpaginanieuws. De
betogers zijn leden van de twee grote vakbonden: de roden en de groenen. Er
wordt betoogd voor onder andere een betere verdeling van de inkomstenbelastingen:
niet alleen de inkomsten uit arbeid maar ook die uit kapitaal moeten belast
worden. Een logische eis toch! En als er dan toch een paar de dans mogen
ontspringen, dan bij voorkeur de voorzitters van de twee vakbonden, als dank
voor hun grenzeloze inspanningen ten bate van de werkende mens. Er staat ook
een gruwelijke foto van een zwaar gewonde en bewusteloze hoofdcommissaris
Vandersmissen. Aangevallen door een rode militant. De rode vakbondsvoorzitter
vindt het een laffe daad die zeker zwaar moet bestraft worden: hij vraagt noch
min noch meer dat de dader van deze moordpoging uit de vakbond wordt gezet. Als dat geen drastische sanctie is!...
Zevenduizend studenten slikken elke dag
blokdoping. Dat staat op pagina drie. Het gaat uitsluitend over het product
methylfenidaat ofte Rilatine. Morgen zal het exact twee maand geleden zijn dat
ik een artikel gewijd heb aan mijn persoonlijke dopingperikelen in mijn
studententijd. Ik heb daarin aangetoond dat ik hiermee, in tegenstelling tot
wat de reporter en de gemiddelde observator geneigd zijn daarover te denken, wel degelijk nadeel berokkend heb aan
de medestudenten, en dat ik dan ook bereid ben mijn onrechtmatig verkregen
diploma in te leveren van zodra mij dat zou gevraagd worden (zie www.bloggen.be/pierpont/archief.php?ID=2866768).
Op pagina zes staat dat een vrouw haar zoontje
van twee jaar doodgeschoten heeft met het wapen van haar man en daarna met
datzelfde wapen de hand aan zichzelf heeft geslagen. Tja die vuurwapens
Op pagina negen staat een merkwaardige foto,
genomen vanuit een helikopter tijdens een rit van de Giro dItalia. Daar staat
op de weg geschilderd: ERDOGAN IS EEN GEITENNEUKER. Het schijnt dat Erdogan
daar helemaal niet mee opgezet, ja zelfs zeer boos is en ermee dreigt een proces
in te spannen tegen diegenen die hem beschuldigen van geitenneukerij. Als ik
van Erdogan was, ik maakte mij daar helemaal niet druk over en dat om meerdere
redenen. Ten eerste: dat van die geitenneukerij, dat gelooft toch geen mens en
wie een dergelijke beschuldiging uit, maakt zich onsterfelijk belachelijk. En
ten tweede: als het nu nog waar was, als Erdogan werkelijk een geitenneuker
was, wie doet hij daar dan kwaad mee? Het zou toch totaal irrelevant zijn.
Anders ware het natuurlijk indien op de weg geschilderd stond: Erdogan is een
tiran of Erdogan schendt de mensenrechten of meer van die dingen waaraan een
machtige president zich wel eens zou durven bezondigen. En ten slotte: alleen
de waarheid kwetst en als Erdogan zich zo boos maakt gaat de man in de straat
misschien toch gaan geloven dat hij een je-weet-wel is.
Eveneens op pagina negen staat te lezen dat
niet minder dan drieëntwintigduizend agenten tijdens de komende Tour de France
zullen opgetrommeld worden om de veiligheid te verzekeren. De schrik voor
wraakacties vanwege de slechte behandeling die een dader van de terroristische
aanslagen van de laatste maanden, moet ondergaan in een Franse gevangenis. Hij
staat er namelijk onder voortdurende camerabewaking en dat is illegaal. Dat hij
de lippen stijf op elkaar houdt als de rechters hem een vraag stellen is
overigens zijn goed recht: zwijgrecht, NIET illegaal dus.
En op pagina 23 beweert de 86-jarige Roger
Moens dat hij een beetje hartepijn heeft voor de Borlée-broers, omdat hun zus
Olivia haar zilveren medaille van de Olympische Spelen van 2008 waarschijnlijk
weldra zal mogen inruilen voor een gouden medaille, en dat zijzelf, die
nochtans op een veel hoger niveau stonden dan de zus, nooit Olympisch eremetaal
hebben behaald. Ach, ik denk dat Roger, die één van onze allergrootste atleten
is geweest ja, groter dan de Borlées zelf een beetje jaloers is op Olivia:
Roger heeft nooit méér dan zilver behaald op de Spelen... Jonathan en Kevin
Borlée zullen hun zusje die gouden medaille in de estafetteloop 4 x 100 meter
heus wel gunnen, wel wetende dat hun eigen ereplaatsen hoger aangeslagen worden
dan pakweg een gouden medaille in het kleiduifschieten of in één of andere
ploegsport
Pagina zevenentwintig is één van die talloze
paginas gezwam over voetbal waarmee ze ons blijven bestoken. Wat als Zlatan
boe roept? is de titel van een artikel van Stephan Keygnaert. Zlatan moet
een speler van niet-Westeuropese afkomst zijn, en niet één van de minste, maar
wat er precies gebeurt als hij boe roept is mij na het lezen van het verhaal
nog steeds niet duidelijk.
Voetbal. Ik heb ervan gehouden, jááren geleden,
toen het mij minder agressief opgedrongen werd in de media en toen F.C.
Zuienkerke nog voor minstens tachtig procent uit échte Zuienkerkenaren bestond.
Ik weet het wel, er zijn alternatieven: De Morgen, De Standaard, De Tijd. Maar
die kranten zijn duurder en vooral geschikt voor mensen die uit hoofde van hun
beroep de abonnementsprijs in onkosten kunnen brengen. Daarenboven zou ik dan
verstoken blijven van een aantal prachtige reportages, zoals wij er een vinden
op de laatste pagina: Guy Van Sande (wie is dat?) is getrouwd met zijn
Nathalie. Het artikel (mooie fotos incluis) neemt vrijwel de hele pagina in
beslag en is interessant door onder meer het leeftijdsverschil (vijfentwintig
jaar!) tussen de beide tortelduifjes. De plegers van het artikel zijn Filip
Spoelders en Annelies Roebben. En als ik het na ongeveer vijftig jaar trouw
lezerschap van Het Laatste Nieuws nu toch eens over een andere boeg gooi (mijn
abonnement loopt overmorgen ten einde): in godsnaam, Het Nieuwsblad dan maar
Jeanneke, de buurvrouw, kwam via het tuinhek mijn erf opgewandeld. Ze is
precies één dag jonger dan ik. Dat schept een band. Ze had geweend.
- Is er iets Jeanneke? zei ik. Een overbodige vraag. Het was
overduidelijk dat er iets op haar lever lag.
- Is me daar iets overkomen, snikte ze ze begon waarachtig weer te
wenen. Gisteren, op de begrafenis van nonkel Victor, loop ik Imelda tegen het
lijf. Ge weet wel, Imelda van Lochristi, die getrouwd is met de oudste zoon van
tante Maria. We hadden elkaar niet meer gezien sedert de begrafenis vanAmedee, en dat is al van in tweeduizend en
tien. Mens, wat is Imelda oud en lelijk geworden en dat voor iemand van vooraan
in de zestig. En t eerste wat ze tegen mij zei, ge raadt het nooit
Haar stem stokte even. Ze moest eerst dringend haar neus snuiten,
vooraleer ze de gruwelijke mededeling kon overbrengen.
- ze zei dat ze mij haast niet herkend had. Dat ik fel verouderd ben,
dat mijn gezicht vol rimpels zit! Vindt gij dat ook?
Ik verzekerde haar dat het nogal meeviel en dat was een beetje
huichelen, want Jeannekes gezicht heeft erg veel mee van een accordeonnetje, of
laten we het op een plooirokje houden
- En dat uitgerekend zíj mij dat in mijn gezicht zegt! Ze heeft verdorie
meer rimpels dan ik en ze is pas vooraan in de zestig!
- Ach, zei ik, een rimpeltje hebben we allemaal, op onze leeftijd, maar
dat hoeft niet lelijk te zijn.
- Nu ge dát zegt haar gezicht kreeg iets vrolijks gij hebt er óók!
Ja, ik heb er óók. En óf ik dat weet!
- Ik doe er nochtans álles aan, ging ze verder en ze haalde uit de zak
van haar schort een doosje Nivea anti-rimpel crème te voorschijn. Ik gebruik
dat al jaren, iedere dag, s avonds vóór het slapen gaan. Ik weet het wel, het
is niet de duurste crème. Er zijn er véél duurdere. Deze kost elf euro en
negenendertig cent, in de Carrefour. Misschien moet ik toch maar eens een
duurder merk uitproberen. Kent gij misschien een beter merk?
Dat ze dat aan míj vroeg, zal u, beste lezer, misschien minder verbazen
als u weet dat ik in een vorig leven keel-neus-oorarts geweest ben en dat mijn
domein dus wel degelijk in de buurt van die rimpels gelegen was. Ik antwoordde
noch ja noch neen op haar vraag, maar ik vroeg haar of ze mij het doosje wilde
geven en ik zei dat ik de zaak eens zou bestuderen. Ze verliet mijn erf, véél
blijer dan ze gekomen was
Op de zijkant van het doosje las ik de samenstelling van de Nivea
anti-rimpel oogcontourcrème, een quasi onmogelijke taak voor iemand die aan
die crème toe is en niet myoop is ik bedoel maar: zo klein zijn de
lettertjes
Indrukwekkend, nietwaar. U begrijpt er natuurlijk geen snars van, beste
lezer, maar u staat wél eventjes paf. Als dát niet helpt!
En dan, de capriolen van het toeval Geen vierentwintig uur later ik was boodschappen aan het doen in den
Aldi valt mijn oog op een doosje Revital anti-rimpel oogcontourcrème van
het merk Biocura, inhoud 15 milliliter, precies evenveel als de Nivea-crème. Er
staat ook nog op de verpakking voor de rijpere huid en dat vind ik
persoonlijk geen goed idee: het zou wel eens afschrikwekkend kunnen zijn voor
dametjes die zichzelf nog niet rijp achten. Overigens een samenstelling om
van te duizelen, wel twee keer zoveel ingrediënten als bij de Nivea-crème:
Als dát geen vertrouwen wekt! Twee keer zoveel ingrediënten als bij de
Nivea crème! Alleen dat butylmethoxydibenzoylmethane al! En toch, de prijs:
twee euro negenennegentig Een dezer dagen breng ik de Biocura crème naar
Jeanneke. Ze krijgt het cadeau en ik hoop maar dat ze niet te weten komt hoe
weinig ik ervoor betaald heb. Anders kiepert ze het stante pede in de
vuilnisemmer. Gelukkig komt ze bij mijn weten nooit in den Aldi .
* Voetnoot voor diegene onder mijn lezers die zich niet kan voorstellen
dat een cosmeticum dat vijf, tien of twintig maal goedkoper is dan een ander,
toch even werkzaam kan zijn: klik hier even op www.bloggen.be/pierpont/archief.php?ID=2775359, maak de nodige deducties en trek
de nodige conclusies en de rest laat ik over aan uw gezond verstand.
Thomas en ik
hadden ons voorgenomen een bezoek te brengen aan het gezelligste café van elk
van de zestien deelgemeenten van de Zeeuwse fusiegemeente Sluis. Maar zoals het
er nu uitziet zullen we een tandje moeten bijsteken. We hadden er tot vóór het
voorbije weekend slechts drie op de teller. Ons laatste bruincafébezoek
dateerde al van oktober 2013: café Bon Ami in Schoondijke. Sinds de dag dat Thomas
zich wat meer in hogere kringen beweegt, heeft hij het, denk ik, niet meer zo
erg begrepen op volkse cafés. Maar, goeie ziel zoals hij uiteindelijk toch is,
heeft hij mij dit weekend vergezeld naar Hoogplaat en IJzendijke, twee dorpen
in het Noordoosten van Sluis, op zoek naar twee nieuwe trofeeën. Met mijn excuses
voor IJzendijke, dat vanwege oude verworven rechten stad mag genoemd worden,
en wier inwoners dientengevolge waarschijnlijk niet de naam willen hebben in
een dorp te wonen. Overigens zijn er van de zestien deelgemeenten van Sluis
nóg vier die zich stad mogen noemen, nl. Oostburg, Aardenburg, Sluis (stricto
sensu) en Sint-Anna-ter-Muiden. Deze laatste stad moge dan amper een
vijftigtal inwoners rijk zijn De andere elf deelgemeenten zijn dus gewoon
dorpen. Het zijn, in alfabetische volgorde: Breskens, Cadzand, Eede, Groede,
Hoofdplaat, Nieuwvliet, Retranchement, Schoondijke, Sint-Kruis, Waterlandkerkje
en Zuidzande. In vroegere tijden zijn het alle zelfstandige gemeenten geweest,
met een burgemeester, en zo Men heeft hier ook buurtschappen, een stuk of
negentig. Dat zijn wijken, waarvan sommige maar twee boerenhoven groot zijn,
maar soms ook even groot zijn als een volwaardig dorp. Iedere buurtschap
behoort in feite tot één van de hogergenoemde zestien dorpen of steden. Het
hele zooitje wordt bestuurd door de burgemeester en wethouders (wat wij
schepenen noemen) van fusiegemeente Sluis, die zetelen in Oostburg. Indien ik tenminste
goed ben ingelicht.
We starten
met onze kroegentocht vanuit Nieuwvliet, door iedere rechtgeaarde Zeeuw gekend
onder de naam Sinte-Pier. Dan via Groede (De Groe in het Zeeuws) en Breskens
(Bresjes) naar Hoofdplaat. Eerst moeten we door drie buurtschappen,
achtereenvolgens Nummer Eén, Slijkplaat en Hoogeweg. Nummer Eén en Hoogeweg
stellen niet veel voor, maar in Slijkplaat staat een in onbruik geraakte
katholieke kerk met ernaast een kerkhof. De namen op de graven klinken erg
Vlaams (Geernaert, Steijaert, Vercruysse, Blaakman, Senesael ) en dat is niet
te verwonderen, want toen dit gebied aan de Westerschelde, vele jaren geleden,
droog gelegd werd waren het voornamelijk mensen uit ons - katholieke - Meetjesland
die de plaat kwamen bevolken.
De Hoofdplaat is duidelijk meer dan een buurtschap: een achthonderdtal inwoners en een café! Het café draagt de naam t Krikje en men drinkt daar voor een prikje staat er geannonceerd. Op t eerste gezicht lijkt het café gesloten en als we toch een poging doen om er binnen te gaan zijn we verwonderd dat het lukt. Rond een grote tafel zitten wel vijftien mannen van middelbare leeftijd allen Hoofdplaters, denk ik gezellig te praten. Achter de toog staat niemand om voor ons een pint te tappen. Er hangt wel een klokje met een klepel en daaraan een touwtje. En net als ik op het punt sta om aandacht te vragen door aan het touwtje te trekken, verschijnt er plots wél iemand: een blozende goedlachse bazin. We vragen waartoe het klokje dient. Dat wordt enkel gebruikt zegt ze door wie een tournée générale wenst te geven. Oef, daar zijn we dus mooi aan ontsnapt! We drinken ons bier en we knopen een gesprek aan met een koppel uit Amsterdam dat even na ons is binnengekomen. Onderwerp van het gesprek: de schoonheid en de rust van dit stukje Nederland, dat voor hen zo ver weg is en voor ons zo nabij. Wij Vlamingen moesten dit stukje Zeeland toch maar weer annexeren, zeggen we lachend. Ze protesteren niet en het dunkt me dat ze ons die gebiedsuitbreiding wel zouden gunnen. Tijdens het gesprek met de Amsterdammers zijn we overgeschakeld naar het Hollands: voor Thomas en mij een koud kunstje. Als we het café verlaten, niet zonder de Hoofdplaters nog eens hartelijk gegroet te hebben in het Vlaams, voelen wij ons echte polyglotten.
Eveneens in het Oostelijk gedeelte van Sluis, bezuiden Hoofdplaat ligt IJzendijke, met meer inwoners en meer stedelijke allure. Op het plein in het dorpscentrum of moet het stadscentrum zijn? zit aan een tafeltje, achter een groot schaakbord, prins Maurits van Oranje. Een dikke vierhonderd jaar geleden werd IJzendijke door de prins veroverd. Prins Maurits staat bekend als een groot strateeg, op het slagveld én achter het schaakbord. Hij nodigt mij uit. De partij eindigt op remise, een resultaat waarmee ik in vrede kan leven.
Het meest voor de hand liggende café op het dorpsplein is t Cachot. Ze hebben er op zijn minst honderd, misschien wel tweehonderd biersoorten. En elk bier wordt er geserveerd in zijn geëigend glas. Ik een Kasteelbier. Thomas een blonde Leffe: hij is dol op alles wat blond is. Van blond gesproken: achter de toog staat een knappe blondine, jonger maar minder communicatief dan de waardin uit t Krikje. Achteraan in t café, in een donker hoekje, verborgen achter een muurtje, staat een geraamte. Griezelig. We durven geen uitleg vragen aan de blonde dame over het geraamte en als we s avonds die uitleg gevonden hebben op t internet zijn we maar wát blij dat we t niet gedaan hebben
De tweede dag van ons Zeeuws weekend neemt Thomas voor zijn rekening. Hij neemt ons mee Mylène, Genoveva en ik naar Retranchement (Truzement in t Zeeuws), één van de kleinste dorpen van Sluis en gelegen helemaal aan de westkant, tegen de Belgische grens. Thomas zal met ons de wandelroute van de walletjes doen in Truzement. Eventjes komt bij mij de gedachte aan de Amsterdamse walletjes op, maar hier gaat het vanzelfsprekend om echte wallen die lang geleden werden opgetrokken om het dorp te beschermen tegen het wassende Noordzeewater. Thomas legt het haarfijn uit. Hij is een geboren gids. Het feit dat hij enkele jaren geleden gezakt is voor zijn gidsenexamen doet daar niets van af: t was op een haar na en de jury was afgeknapt op het feit dat hij op de vraag hoe Maria van Boergondië aan haar einde is gekomen het antwoord moest schuldig blijven Maar vandaag krijgt hij van mij grote onderscheiding voor de manier waarop hij deze vier-en-een-halve kilometer lange wandeling op de Truzementse wallen aanpakt. Een schitterende mélange van heerlijk rustig natuurschoon met bijwijlen een snuifje historiek. Hierna geven we de benen rust en gaan we onze dorst lessen en de inwendige mens versterken in De Parlevinker, één van de succesvolste etablissementen van Zeeuws-Vlaanderen. Uitbaatster is Ria. Haar café-restaurant is op toeristische dagen bijna steeds volzet. Zo ook nu. Op één tafeltje na, en daar maken we gretig gebruik van. Dat een parlevinker een soort leurder is, dat weten we, maar Ria geeft er een meer specifieke definitie van: een kleinhandelaar op t water. Wij onder elkaar Genoveva, Mylène, Thomas en ik durven het wel eens hebben over het café van de Dikke Lippe, als we de De Parlevinker bedoelen. Die Dikke Lippe is Ria en toch ze hééft niet eens dikke lippen! Ze zijn wel fel geaccentueerd met een lippenstift van het felste rood dat men zich kan indenken, en vooral: buiten de lijntjes gekleurd, op zijn minst één centimeter, boven en onder. We durven hierover geen uitleg vragen natuurlijk, al kunnen we ons daar wel een idee over vormen. Ze moet zich jaren geleden, in een baldadige bui, eens in t café vertoond hebben met te royaal beschilderde lippen. Sinds die dag moet de klandizie van de Parlevinker enorm toegenomen zijn en daar moet Ria haar conclusie uit getrokken hebben: nimmer is ze daarna nog in haar bistro verschenen zonder die barokke overdadig beschilderde rode lippen, haar handelsmerk, en t heeft haar geen windeieren gelegd. Klaarblijkelijk
Tegenover de parlevinker staat een schoolgebouw, nu niet meer in gebruik, vrij indrukwekkend en veel te groot voor een dorp van drie à vierhonderd inwoners. Langs een aanpalende rij huisjes drentelt een klein meisje van een jaar of zeven. Ik sla een praatje met het kind - een vrij riskante onderneming in dit post-Dutroux tijdperk. Ze heet Amy. Waar ze naar school gaat? Naar het naburige Cadzand. In het hoeveelste leerjaar ze zit? Die vraag begrijpt ze niet zo best. Ze zit in de onderbouw en ze legt mij uit dat de lagere school ingedeeld is in drie compartimenten: twee jaar onderbouw, twee jaar middenbouw en twee jaar bovenbouw. Toch niet helemaal meer zoals in de tijd van Theo Thijssen dus. Maar evengoed zes leerjaren zoals bij ons in Vlaanderen. Ik kan mij steeds minder van de indruk ontdoen dat wij dit verloren stukje Vlaanderen weer moeten annexeren
Vandaag is
het weer eens vrijdag de dertiende. De media hebben er de mond van vol. Alsof
dit een uiterst zeldzaam verschijnsel zou zijn. Dat de dertiende van de maand
op een vrijdag valt komt nochtans
éénmaal voor om de 213 dagen (om precies te zijn: éénmaal om de
213,495625 dagen). Vrijdag de dertiende is een dag waar velen bevreesd voor
zijn. Voor die vrees bestaat een naam: paraskevidekatriafobie. Als we de
kranten erop naslaan lijkt het wel een nieuwe naam te zijn voor een eeuwenoude
fobie. Dat klopt van geen kanten. Het woord is zo oud als de straat, misschien
nog ouder. Tien jaar geleden (op 28 april 2006 om precies te zijn) heb ik een
uitgebreide studie gepubliceerd op mijn blog (www.bloggen.be/kris)
over deze aandoening. U kan daarvoor terecht op www.bloggen.be/kris/archief.php?ID=114 (en naar beneden scrollen tot 28.4.2006). Mocht dat niet lukken, dan raad ik u aan
mijn boek te kopen (Eerste BLOGBOEK: schrijvelarij)
via www.shopmybook.com.
U vindt er het fenomeen in geuren en kleuren beschreven op pagina 45 onder de
titel Paraskevidekatriafobie.
De laatste
tijd word ik minder en minder vaak opgebeld. Vroeger is dat wel anders geweest.
Vaak verwenste ik de telefoon, die mij geen rust liet, maar nu ik bejaard ben,
gepensioneerd en inactief en van geen tel meer voor de maatschappij, rinkelt de
telefoon nog maar zelden. En áls het nog eens gebeurt verheug ik mij daar zelfs
over. Behalve gisteren, de elfde mei om 15 uur 33. Ik was een boomtak aan t afzagen in mijn tuin,
een karwei die mijn krachten ietwat te boven ging, toen die drommelse GSM zich
liet horen. De zware kettingzaag neergelegd, de werkhandschoenen uitgetrokken
en
- Hallo, met
Vansteenbrugge.
- Bent u de
heer Chrystiaen Vansteenbrugge?
Een
Hollander! Bekakt, arrogant en zijn keel te pletter schurend op die ch in mijn
voornaam, die er nu eenmaal hoort te staan op alle officiële documenten die op
mijn persoon betrekking hebben. Ook de y en de ae horen erbij, want zó
heeft de ambtenaar van de burgerlijke stand het ingevuld op mijn geboorteakte,
toen ik mij nog niet kon verweren door te zeggen dat ik als Kris door het
leven wenste te gaan.
- Jawel, zei
ik.
- Bent u bij
Luminus voor wat betreft uw energielevering?
Ik moest even
nadenken. Luminus,
Eandis, Telenet, Internet, Farys, Belgacom, Electrabel, Proximus... ik haal het
allemaal een beetje door elkaar. Ik ben per slot van rekening vijfenzeventig
- U bedoelt de leverancier van gas en elektriciteit? Ja, dat
zal wel. Luminus. Ja, dat weet ik wel zeker.
- Precies (Hollanders
gebruiken dit woord erg vaak en ze kennen er vermoedelijk een andere betekenis
aan toe dan wij Vlamingen) Mag ik u een vraag stellen?
- Laat horen.
- Wat zou ú doen als u s avonds laat thuiskomt en er is
geen warm water?
Van zon vraag hoor je dan paf te staan. Géén warm water
als je s avonds laat thuiskomt! Kan men zich iets ergers indenken dan géén
warm water als je s avonds laat thuiskomt?
- Dan behelp ik mij met koud water, gesteld dat ik überhaupt
behoefte heb aan water
- Koud water, mijnheer Vansteenbrugge? Neemt u een bad met
koud water?
- Tja, ik wacht dan wel met dat bad tot s anderendaags.
Om eerlijk te zijn, ik neem uiterst zelden een bad en al
helemáál nooit een stortbad (douche voor de Nederlanders) omdat ik watervrees
heb. Maar dat zei ik niet: wat zouden de mensen wel niet van u denken, zegt
mijn vrouw.
- Maar u verlangt s avonds toch zeker wel naar een heerlijk
warm bad, vooraleer u naar bed gaat?
- U hebt gelijk, loog ik. Maar als de drang naar een heerlijk
warm bad dermate groot wordt, kan ik altijd nog bij mijn zoon terecht. Die
woont twee huizen verder, in dezelfde straat.
- Maar die heeft óók geen warm water. De gastoevoer in de
straat is afgesloten
- Ik geef het op, zei ik. Zeg mij wat het goede antwoord is.
- Wij zijn van Luminus en wij bieden een service aan tegen 7
euro in de maand, BTW niet inbegrepen. Als u voor die dienst intekent, komen
wij uw probleem onmiddellijk en gratis oplossen, op elk uur van de dag en de
nacht, ook in de weekends.
- Zeven euro per maand voor gegarandeerd warm water, dus?
- O, maar het gaat veel verder. Stel dat u s avonds
thuiskomt en u stelt vast dat er van uw huis één of meer dakpannen afgewaaid
zijn. Een vakman die u na 16 uur of in t weekend uit de nood helpt zult u
nergens vinden. En weet, mijnheer Vansteenbrugge, dat sommigen voor het
verwerken van de oproep en voor het opmaken van een dossier tot vierhonderd
euro durven vragen?
- Bij mij is er nog nooit een dakpan afgewaaid.
- Maar het kán gebeuren, nietwaar?
- En gesteld dat een omgewaaide boom op mijn dak is gevallen
en een enorme ravage heeft aangericht: herstelt u dat dan ook gratis?
- Zoiets valt toch maar zelden voor in Vlaanderen
- Ja, maar het kán gebeuren, nietwaar?
De man kuchte en zei:
- Denkt u dat u van deze dienst gebruik wilt maken?
- Eerst wil ik weten welke schade nu precies (daar hebt get) gedekt wordt. Stuur mij
dat maar eens op, via de post.
- U kan het vinden op de website van Luminus, mijnheer
Vansteenbrugge, onder comfortdiensten. Eens zo makkelijk.
- Oké, das goed.
- Dus mag ik noteren dat u van die dienst gebruik wilt maken?
Voor ú gaat het dan al in vanaf één juni. Vanaf één juni kunt u dan helemaal op
uw gemak zijn.
- Nééé, zei ik. Ik wil eerst die website raadplegen en daarna
bel ik u terug misschien, als het mij aanstaat.
- Dag mijnheer Vansteenbrugge.
Ik heb deze morgen Luminus opgebeld, in de overtuiging dat de
warmwaterprofeet een oplichter of een grappenmaker was. En in de vaste
overtuiging dat ze bij Luminus afstand zouden nemen van die kerel met zijn
agressieve verkooptechniek. Wat blijkt: die comfort-service bestaat écht!
De man was dus geen oplichter, doch een eerlijke verkoper: hij had mij
tenminste niet opgegeven als nieuwe gebruiker van de comfort-dienst van
Luminus. En als ik in de toekomst op een avond zal thuiskomen en er blijkt geen
warm water uit de kraan te komen, dan zal ik het maar op mijn eentje moeten
rooien
Vandaag is het precies 20 jaar en 34 dagen geleden dat het
eerste pictaiku-boek verscheen. De ouderwetse haiku was toen pas over zijn
hoogtepunt heen. De pictaiku kende een enorm succes: een schot in de roos, een
gat in de markt! De term die helemaal nieuw was werd binnen de kortste keren
opgenomen in de Dikke Van Dale en in de jaren die volgden rolden in tientallen
landen de pictaiku-boeken in groten getale van de pers en als zoete broodjes
gingen ze over de toonbank. Alhoewel het boek in feite bedoeld was voor de beau
monde (*de term is van mevr. P. Vanlichtervelde, syn. de upper class),
vanwege zijn prijs (26,64 euro voor amper 92 paginas en dat in crisistijd),
bleek er toch meer dan gewone interesse te bestaan bij de ondercategorie (*de
term is van Willy Naessens, syn. de gewone man, het klootjesvolk). Een ware
hype! De bedenker van de pictaiku had zoiets wellicht nooit durven dromen, bij
het schrijven van zijn voorwoord: Wat is
een pictaiku? Dat het iets te maken heeft met haiku had u allicht reeds
begrepen. In 2011 werd de plagiaiku gelanceerd. Ook dat had iets met haiku te
maken. En alhoewel het als grap bedoeld was kende de plagiaiku een zeker succes,
zij het in mindere mate dan de nouvelle cuisine die oorspronkelijk eveneens
als grap bedoeld was. Deze laatste kende een enorm succes bij zelfverklaarde
fijnproevers met een kleine honger en een grote beurs. Daar hoorde ook de
slogan bij het oog wil ook wat. Naar analogie met de nouvelle cuisine richt
de pictaiku zijn pijlen op de literaire fijnproever met een kleine leeshonger
en wiens oog ook eens wat wil. Bent u er zo één?
Op de omslag van dat eerste boek prijkte een uiltje, dat net
zoals het uiltje uit de Fabeltjeskrant één oog dichtknijpt. Het uiltje bestaat
nog steeds: het is op dit ogenblik in het bezit van een steenrijke
kunstverzamelaar in Cadzand (deelgemeente van het Zeeuwse Sluis). Het uiltje
werd net als het boek dermate populair dat het woord pictaiku-uil weldra
eveneens zijn intrede deed in de Dikke Van Dale. Op een foto van twintig jaar
geleden staat de auteur van het allereerste pictaikuboek met in zijn hand het
beroemde pictaiku-uiltje.
Mijn nieuwste boek (Uit het schuim van de zee, 2011) behandelt de hele Griekse mythologie in 136 verhalen (408 pag.) en 18 originele tekeningen. Het is nu reeds aan zijn derde druk toe. Het boek is te bestellen via mail (kvansteenbrugge@gmail.com). Betaling na ontvangst (18,95 euro). Bij bestellingen vóór 1 mei dienen geen verzendkosten betaald te worden.