Mijn nieuwste boek (Uit het schuim van de zee, 2011) behandelt de hele Griekse mythologie in 136 verhalen (408 pag.) en 18 originele tekeningen. Het is nu reeds aan zijn derde druk toe. Het boek is te bestellen via mail (kvansteenbrugge@gmail.com). Betaling na ontvangst (18,95 euro). Bij bestellingen vóór 1 mei dienen geen verzendkosten betaald te worden.
FLAUW EN PUBERAAL, MAAR GOED BEDOELD: dit soort verhaaltjes vindt u bij de vleet ('n 200-tal) op www.bloggen.be/kris .......... PICTAIKU'S (de allernieuwste kunstvorm) vindt u op www.bloggen.be/pictaiku
05-09-2014
Gallicië (deel 2).
Na een
verblijf van een week in Sanxenxo rollen we daar onze matten in feite onze
valiezen op, en we trekken zeventig kilometer noordwaarts, alwaar we enkele
dagen gaan logeren. Het plaatsje heet Lavacolla, op wandelafstand van Santiago.
De derde dag van ons verblijf aldaar hebben we voorbehouden voor de heiligste
aller voettochten: de camino, een bedevaart naar Santiago de Compostella. Onze
camino laten we een aanvang nemen op zon twaalftal kilometer van het einddoel,
zijnde de kathedraal van Santiago. Een superkorte en superwaardeloze camino
dus. Tenminste als we onze caminotito vergelijken met hetgeen een echte
beeweg hoort te zijn: van de eigen woonplaats tot aan die van de aanbeden heilige,
van wie alle heil wordt verwacht. Aangename golvende landwegen en caminogangers
vóór en achter. De rugzak en de pelgrimsstaf zijn hun voornaamste attributen. Niet
allen houden er hetzelfde tempo op na en af en toe wordt er wel eens een
rustpauze genomen. Regelmatig halen we een mede-pelgrim in of worden we zelf
ingehaald. We zijn nog geen kilometer ver of we hebben al in de gaten hoe we
elkaar dienen te begroeten: buen camino! Het betekent goede tocht. Letterlijk
de tocht naar Santiago, maar ook: een goede levenstocht, een goede toekomst.
Een enkele keer wordt ons pad ook letterlijk gekruist. Een overduidelijke bedevaartgangster van moeilijk te schatten leeftijd laten we het houden op iets tussen de vijftig en de tachtig, de middelbare leeftijd" dus komt in onze richting gestapt. Als ze behoorlijk genaderd is roepen we haar buen camino toe en we proberen haar diets te maken dat zij in tegengestelde richting aan t wandelen is. Ze vraagt of wij misschien Frans spreken. Wat een verademing: Frans is onze tweede taal, eindelijk hoeven we een keer geen gebarentaal te gebruiken om te communiceren. Ze is een Française, uit de Ardèche, en ze is helemaal van thuis naar hier gekomen, te voet. Zeventienhonderd kilometer! En, neen, ze heeft zich niet van richting vergist, want ze is nu op de terugweg. Weer zeventienhonderd kilometer te voet! Ze heeft er helemaal geen bezwaar tegen dat Enrique een foto neemt van haar en mij. Ook met Enrique wil ze wel op de foto, maar Enrique wil dat liever niet: hij vindt zichzelf niet fotogeniek, overigens helemaal ten onrechte. Hartelijk dank voor het gesprek. Buen camino, bon voyage!
Op een laag muurtje zit een ietwat zwaarlijvige dame uit te rusten. Ze lijkt erg vermoeid. Ze spreekt Engels en daar komt dus ook nog een behoorlijk gesprek van. Ze woont in Amerika, in Missouri, en ze heeft haar camino aangevangen in Roncesvalles. Achthonderd kilometer heeft ze in de benen. Ze is behoorlijk buiten adem, aan t einde van haar latijn. Santiago zal ze nog wel bereiken, maar de terugweg naar Missouri zal uitsluitend met het openbaar vervoer geschieden. Waarom ze dit eigenlijk doet? A personal reason, zegt ze, wat zoveel wil zeggen als dat gaat jullie niet aan. En gelijk heeft ze, natuurlijk. Wij vervolgen onze tocht, zij blijft nog even zitten. Buen camino, good trip.
Monte do Gozo, de heuvel van de vreugde is 370 meter hoog. Van hieruit is de kathedraal, het doel van de tocht, te zien: vandaar de vreugde die zich hier van iedere pelgrim meester maakt. Nog amper drie kilometer! Bovenop de heuvel staat een indrukwekkend stenen monument, waarop in reliëf een beeld van Johannes Paulus II, de paus die vijfentwintig jaar geleden deze heuvel beklom. En er is ook nog een beeld van Franciscus; niet onze huidige paus, maar wel Franciscus van Assisi, die hier eveneens geweest is achthonderd jaar geleden. Op deze heuvel wemelt het van de pelgrims. Door een toeval kom ik in gesprek met een knappe slanke blondine van vooraan in de twintig. Ze zou mijn kleindochter kunnen zijn en wellicht zou ze zelfs Enriques kleindochter kunnen zijn. Ze is Berlijnse. Ik vraag haar niet of ze de weg van Berlijn tot hier helemaal te voet heeft afgelegd. Ik kan het mij moeilijk voorstellen. Ik heb de indruk dat ze wel bereid zou zijn samen met ons die laatste drie kilometer af te leggen, maar evenzeer heb ik de indruk dat Enrique dat idee niet bijzonder genegen is. Misschien zouden Mantequila en Desdemona, met wie wij afgesproken hebben op de trappen vóór de kathedraal, het ook geen leuk idee vinden. Dat feest gaat dus niet door. Buen camino dan maar, gute Fahrt. Aan de voet van de Monte do Gozo zie ik een tafel staan met daarop een stempel en een stempelkussen met rode inkt. Waarschijnlijk is dit de controletafel van de camino waar de pelgrims hun laatste stempel dienen te halen. Er zit niemand achter de tafel. Ik geef mij dan maar zelf een stempel. Op mijn buik
Monte do Gozo
Niet ver van onze eindbestemming, bij het binnenkomen van de stad, worden we aangeklampt door Pedro del Camino, een flink uit de kluiten gewassen paterachtige man met een sneeuwwitte sinterklaasbaard. Hij heeft een grafisch kunstwerk geschapen dat ergens in Roncesvalles berust. Liever dan het kunstwerk te verkopen, heeft hij er fotocopieën van gemaakt, op stevig papier, en die biedt hij nu te koop aan, tegen één euro per stuk. Op die manier kunnen talloze mensen van het kunstwerk genieten. t Is vanzelfsprekend allemaal voor het goede doel en mét medeweten en goedkeuring van de bisschop. Enrique, die altijd weekhartig wordt als hij met goede doelen geconfronteerd wordt, koopt er twee: één voor hemzelf en één voor mij.
En weldra komen we aan in het hart van Santiago, het eindpunt van onze bedevaart, de kathedraal (1*) van de heilige Jacobus (san Tiago). Op de trappen aan de noordelijke gevel van de kathedraal, die uitgeeft op de Praza da Immaculada, zitten Desdemona en Mantequila reeds te wachten. Ze zijn een en al oog voor de meer dan levensgrote standbeelden van blote mannen die rondom het plein staan opgesteld op de balkons van de gebouwen. Geen beelden van mooie jongelingen met kleine piemeltjes zoals in het oude Griekenland, maar rauwe machofiguren van minstens middelbare leeftijd, met flinke buiken en daaronder redelijk groot geschapen. In geen enkele van de Santiago-brochures waarover ik beschik is sprake van deze realistische sculpturen op de Praza da Immaculada. Persoonlijk vind ik deze beelden niet thuishoren op het Plein van de Onbevlekte, en Enrique is het daar voor één keer helemaal mee eens. Vrouwen die dit zien gaan al gauw vergelijkingen maken, zegt hij. Of ze moesten vrouwen verbieden dit plein te betreden, zeg ik, zoals het in de oudheid voor getrouwde vrouwen verboden was de Olympische Spelen bij te wonen, omdat de atleten er naakt hun sport bedreven. Vanwege het vergelijken dus, zegt Enrique. Op dit punt zitten we helemaal op dezelfde golflengte. Eens de vrouwen uit hun trance zijn gewekt en de verwelkoming heeft plaatsgevonden, kan het geleid bezoek aan de stad beginnen. Enrique, als gids-in-spe neemt de leidende taak op zich. Hij heeft er zich grondig op voorbereid
Santiago de Compostella is één van de drie heiligste plaatsen ter wereld. De andere twee zijn Rome en Jeruzalem. Een bedevaartplaats is een plaats waar een bijzondere bovennatuurlijke gebeurtenis heeft plaatsgegrepen of waar een heilige vereerd wordt. Of beide. De heilige die hier vereerd wordt is de apostel Jacobus. Na de kruisdood van Jezus voer hij naar de westkust van Spanje. Hij meerde daar aan en trok landinwaarts. Hij bracht heel Gallicië tot het christendom. Zeven jaar had hij daar voor nodig. Toen keerde hij terug naar het Heilig Land. Maar in t jaar 42 werd hij gedood door de christenvervolgers. Een aantal van zijn leerlingen slaagden erin aan de vervolgers te ontsnappen. Ze namen het lijk van hun meester mee en ze ontvluchtten via de zee. Met hun boot kwamen ze uiteindelijk terecht op diezelfde kust van Gallicië waar Jacobus zelf aan land was gegaan. Niet ver van de kust begroeven zij de stoffelijke overblijfselen van de heilige apostel. Meer dan zeven eeuwen later niemand wist toen nog waar Jacobus begraven lag deed zich hier iets gelijkaardigs voor, als toen met de koningen die, door een ster geleid, uit het Oosten kwamen op zoek naar het Heilig Kindeke: een ster wees een herder de plaats aan waar Jacobus begraven lag. Men bouwde hier een reusachtige kathedraal. De beenderen van de apostel worden hier bewaard. Zoals elke heilige die zich respecteert heeft Jacobus minstens één wonder verricht. Hij redde een drenkeling uit een kolkende rivier. Toen de drenkeling uit het water kwam was zijn lichaam helemaal bedekt met schelpen. En zo is de schelp het symbool geworden van de Heilige Jacobus en van Santiago de Compostella.
Op één van de prazas rondom de kathedraal, zien we een zestal mannen gezeten op het terras van een café. Ze zijn piekfijn uitgedost: zwarte toga met V-vormige helrode bef. Eén van hen draagt daarenboven nog een zware mantel met diverse emblemen. Vier of vijf van hen hebben een gitaar bij. Ze zijn leden van de Tuna de Derecho (1*) van de universiteit van Santiago de Compostella. Een tuna is een muzikale vereniging van studenten en oud-studenten van een bepaalde faculteit, in dit geval de faculteit van de rechten ofte de derecho. De traditie van de tunas is eeuwen oud: ze stamt uit de tijd dat arme studenten langs de deuren gingen om geld in te zamelen teneinde hun studies te kunnen betalen. Deze muzikanten zijn allen abogados, lawers. Gelieve ons niet te verwarren met liars, grappen ze, al zijn we dat soms wel, uit noodzaak Deze kerels hebben gewis een flinke dosis gevoel voor humor. Als we hun vertellen dat we flamencos zijn spelen ze uitgelaten op hun gitaar de bekende hit van Tom Waes: dos cervezas! Eén vraagt of we tevreden zijn met Di Rupo. He is a Walloon, zeggen we, and a socialist. En hij dan weer met een blik van verstandhouding: I do understand. Of Santiago een belangrijke universiteit heeft? Zeker. Eén van de oudste drie van Spanje en zelfs van heel Europa: die andere twee bevinden zich in Granada en in Salamanca. Hier zijn nu zowat veertigduizend studenten. Een paar tientallen jaren geleden waren het er bijna dubbel zoveel, want toen was hier de enige universiteit van Gallicië. Nu is er ook een universiteit in La Coruña en in Vigo. In heel Spanje blijken er meer dan zeventig universiteiten te zijn. In feite niet anders dan in de andere West-Europese landen: wat wordt de wereld toch geleerd! Als Enrique en ik vertellen dat wijzelf oud-studenten zijn van de universiteit van Gent, toont de man met de mantel dat het embleem van Gent niet ontbreekt tussen de vele andere, en hij hangt mij de mantel om en nodigt mij uit even met hem te poseren voor de foto. Samen drinken we daarna nog een bier waarvan de naam mij ontsnapt, maar waarvan de abogados beweren dat het het beste van de wereld is. Niet mogelijk, zeggen we, want het beste bier van de wereld wordt in Vlaanderen gebrouwen: trappist van Westvleteren. Zou misschien wel kunnen, geven ze uiteindelijk toe, maar het hunne komt dan alleszins op de tweede plaats. En nadat dit compromis gesloten is, wordt ook dit studentikoos intermezzo afgesloten. Met een lied met gitaarbegeleiding van de Tuna de Derecho.
Met Miguel van de Tuna de Derecho
Santiago is een indrukwekkende en ook boeiende stad. Kathedralen bij de vleet, naast elkaar en op elkaar, universitaire en andere statige weliswaar ouderwetse gebouwen, gekke bedevaarders, levende en andere standbeelden, straatmuzikanten, souvenirwinkels, chique kleding- en handtassenwinkels voor Desdemona en Mantequila, musea, eet- en ijskraampjes allerlei, drankgelegenheden, tapasbars Voor een prikje kan iedereen hier een authentiek en onvervalst pelgrimsdiploma kopen. Als ik een jaar of twintig jonger was, kwam ik hier zeker terug. Als échte caminoganger!
De terugtocht naar het dierbaar Vlaanderland geschiedt in drie etappes. Eén van die etappes brengt ons in de buurt van Guernica. In deze omstandigheid zou het zonde zijn om Guernica links te laten liggen. Wat daar in 1937 gebeurd is, was vóór mijn tijd, en geschiedenis is nooit mijn sterkste vak geweest. Politiek evenmin. Maar t moet vreselijk geweest zijn. Nu een moderne stad, de hoofdstad van de provincie Biskaje in Baskenland. Nu een kleine twintigduizend inwoners. Toen zon vijfduizend, tenminste vóór het bombardement dat het hele stadje met de grond gelijkmaakte, want erna waren er nog maar héél weinigen over Opdrachtgever was de Spaanse dictator Franco. Uitvoerders: de Duitsers en de Italianen, of één van beiden zo precies weet ik het niet. Die verschrikkelijke terreur werd in beeld gebracht door Spanjes beroemdste schilder zij het in mijn ogen niet de beste Pablo Picasso, wiens volledige naam luidt Pablo Diego José de Paula Juan Nepomuceno Maria de los Remedios Cipriano de la Santisima Trinidad Ruiz y Picasso. Zijn beroemd expressionistisch schilderij Guernica hangt in Madrid, maar er zijn replica en voorstudies aanwezig in het museum dat zich bevindt in het centrum van deze stad, die zo dapper uit haar as is opgerezen. Ik heb mij laten vertellen dat Picasso op een vraag van een Duitser maar t kan ook een Italiaan geweest zijn of dit werk van zijn hand was, zou geantwoord hebben: Neen, dat hebben júllie gedaan. De fotos, videobeelden en materiële overblijfselen die in het museum zijn uitgestald wekken naar mijn gevoel meer emoties op dan het schilderij. Ik hoor mijn museumbezoek af te leggen binnen de drie kwartier, de tijd die Enrique en de twee vrouwen nodig hebben om ergens in de buurt een koffie te gaan drinken op een zonnig terras. Bij het buitenkomen heb ik meer vragen dan voorheen. Waarom was die moordpartij nodig? Waren de Basken toen al separatisten en wilde Franco hun een lesje leren? En de uitvoerders: de ene fascist die de andere een handje toesteekt? En hoe zit dat nu precies met separatisme en nationalisme? Wordt dat niet gelinkt aan nazisme en fascisme? Opdrachtgever, uitvoerder en slachtoffer: allemaal fascisten? Ik zal er wel niets van begrijpen, beste lezer, en ik had er beter aan gedaan wat beter op te letten in de geschiedenislessen. Vroeger, zestig jaar geleden
Picasso (museum Guernica)
Amen. De rest is een race naar de heimat. Met dank aan Enrique, die de reis heeft uitgedokterd, een gids uit de duizend, tevens onze steun en toeverlaat in alle moeilijke omstandigheden. Dank ook aan de dames, Mantequila en Desdemona, voor de vrouwelijke noot. En tenslotte: dank aan de heilige Tiago, die mij geïnspireerd heeft bij het schrijven van dit verhaal.
(1*) Een foto van de kathedraal met de voltallige Tuna de Derecho vindt u op www.bloggen.be/kris.
Naar de Westkust van Gallicië met de auto. We doen er drie dagen over: Enrique, Desdemona, Mantequila en ikzelf. Na een autorit van zon kleine tweeduizend kilometer, met een tweedaagse tussenstop in de Baskische badplaats Orio, slaan we onze tenten op bij manier van spreken, want we logeren in een vakantiewoning in Sanxenxo, een drukke badplaats zoals er daar meerdere zijn in de buurt van Pontevedra, een stad met iets minder dan honderdduizend inwoners: Cambados, La Toya, O Grove Sanxenxo wordt in het Gallicisch uitgesproken zoals iedere normale Vlaming dat zou doen: Sanksenkso, maar in het Castiliaans, zijnde het ABS (Algemeen Beschaafd Spaans) klinkt het ongeveer als Sangenjo. Er zijn daar mooie stranden. Het eerste strand dat we ontdekten, vanop een heuvel, was een naaktstrand. Desdemona en Mantequila vestigden mijn aandacht op een corpulente man, van rond de vijfenzestig naar mijn schatting. Hij stond naast een klein groen tentje en tussen zijn benen hing iets ter grootte van een grote suikerbiet. Een zakbreuk of een hydrocele, zei ik. Een wát? Nou ja, laten we het maar op een zakbreuk houden. Wie loopt nu met zo iets bloot? En waarom niet, zei ik, als je nu eenmaal naturist bent. Wij zouden het in geen geval doen, protesteerden de dames, ook al wáren we naturisten. Neen, jullie niet, natuurlijk! We hebben dan maar een ander strand opgezocht. Geen van ons vieren voelt er immers voor om helemaal in zijn blootje te lopen, en zich met kleren aan tussen de nudisten begeven is al minstens even gênant.
Pontevedra. De naam betekent oude brug, maar het is vooral een oude stad. Ze werd namelijk gesticht, vele eeuwen vóór Christus, door de Griekse held Teukros. Deze was een halfbroer van die andere Griekse held Ajax. Hun vader was Telamon (broer van Achilles vader Peleus) die koning was van het eiland Salamis. Tijdens de oorlog van Troje had Teukros zich ontpopt tot de beste boogschutter van het Griekse leger. Tegen het einde van de oorlog pleegde Ajax zelfmoord, ongelukkig als hij was omdat de wapenrusting van de gesneuvelde Achilles niet hém maar Odysseus was ten deel gevallen. Toen Teukros na de oorlog zijn geboortegrond Salamis bereikte, werd hij door zijn vader verbannen, omdat hij de wanhoopsdaad van zijn broeder niet had verhinderd. Teukros zwierf daarna enige tijd over de zeeën en spoelde uiteindelijk aan op de westkust van Gallicië, alwaar hij de stad Pontevedra stichtte. Minder romantische zielen evenwel hechten geen belang aan dit Teukros-verhaal en situeren de stichting van de stad anderhalf millennium later, in de Romeinse tijd. Wat er ook van zij, de Griekse held wordt hier zeker in ere gehouden. Boven op een groot gebouw op een plein waarvan de naam mij ontsnapt staat een monumentaal beeld van Teukros, de boog hanterend. Er is hier ook een Teukros-plein en hier en daar hangen affiches met publiciteit voor allerhande activiteiten, festiviteiten, sociëteiten, die in hun naam alle iets dragen van de stichtende held.
Er staan nog andere beelden in het stadscentrum. Ik toon bijzondere interesse voor het bronzen beeld van een mannetje met een brilletje en met de rechterhand leunend op een stok, op de Praza Méndez Núñez. Bijzonder intrigerend vind ik het feit dat het mannetje maar één arm heeft. De linker mouw is leeg en zit in zijn jaszak. Dit beeld doet vragen oprijzen. Wie is dat mannetje? Nergens een plaatje te vinden met zijn naam op. Hoe is hij die arm kwijtgeraakt? In de Spaanse burgeroorlog misschien?
Het belangrijkste bouwwerk in Pontevedra is de Basilica de Santa Maria la Maior. De machtige vissersgilde liet deze basiliek bouwen in het visserskwartier in de 16e eeuw. Indrukwekkend is de westelijke gevel, gebeeldhouwd door Cornelis den Hollander: afbeelding van de dood en de hemelvaart van de heilige maagd Maria, van de Drievuldigheid en van de kruisiging, met helemaal bovenaan een kroonstuk met vissers die hun netten binnenhalen.
Op een pleintje in de nabijheid van de kerk is er een taverna op t ogenblik van mijn bezoek zonder klanten die de naam draagt van de beeldhouwer: Cornelius de Holanda. Met één l, want met dubbele l zouden de Spanjaarden, althans die van buiten Gallicië, het woord uitspreken als Hojanda. Ll is in t Spaans onze j en Jezus zouden de Spanjaarden dus dienen te schrijven als Llezus. Hetgeen potsierlijk is natuurlijk. Wie schrijft nu Llos als hij Jos bedoelt, of Llaak als hij Jaak bedoelt? Toegegeven, de Spanjaarden zijn in deze niet de enigen, ook de Fransen doen het wel eens, zij het niet op zon uitgebreide schaal: wel in bille, maar niet in ville bijvoorbeeld. In Spanje hebben ze dus maar wijselijk de schrijfwijze Jezus (of is het Jesú?) behouden, maar omdat een j in Spanje uitgesproken wordt als iets tussen een Nederlandse g en dito ch, zeggen ze Gezoes of Chezoes (Hezoes voor de West-Vlamingen). Dit biedt evenwel slechts een verklaring voor het ontdubbelen van de dubbele l, maar geenszins voor al die andere ontdubbelingen: apartamento,atención, compresión,en dies meer. Gemakzucht? Of gewoon gezond Spaans boerenverstand?
Op de weg naar Cambados ligt het Monasterio de Armenteira. Kloosters vind ik iets aantrekkelijks hebben en dit klooster doet daar allerminst afbreuk aan. En hier krijg ik ook weer dat gevoel dat mij bekruipt als ik mijn nichtje bezoek in haar slotklooster in Weelde: ik wil monnik worden. Maar misschien zou ik dat niet volhouden tot het einde mijner dagen. Op een plein in de nabijheid van het klooster is een taverna. Er stopt een autootje waar vier nette bejaarde dametjes uitstappen. Ze nemen plaats op het terras. Even later stopt er weer een autootje, waaruit nu vier heertjes, allen met korte beentjes en een dik buikje, uitstappen. Ze gaan naar de vrouwtjes toe ieder neemt er eentje voor zijn rekening en begroeten ze meer dan hartelijk. Een tafereeltje waar een mens emotioneel van wordt
In Cambados kan je voor vier euro een rondrit mét gids! maken, in een kleurig treintje, naar de interessantste monumenten, in hoofdzaak kerken, en pleintjes van het stadje: Visita los monumentos más destacados en un recorrido de 7,5 Km y 40 minutos de duración. Het meest ben ik geboeid door het bronzen beeld van Ramon Cabanillas (1876-1959), hier geboren en gestorven. Hij was een groot dichter.
Ze moeten hier wel heel fier zijn op deze man. Op het graspleintje vóór de plaatselijke bibliotheek staat een monumentaal boek in hard steen met verzen van de dichter. Ik kan het niet laten om even te poseren op de bank naast de poeta gallego.
Cabanillas schreef zijn gedichten in het Gallicisch. Hetgeen niet hetzelfde is als wat wij Spaans noemen en wat in Spanje Castiliaans heet. U moet weten dat de Spanjaarden veeltalig zijn, althans de inwoners van het noordelijk deel van het land. Viertalig, om precies te zijn: Castiliaans, Gallicisch, Catalaans en Baskisch. Anderzijds dient gezegd dat zo goed als niemand (ook de mensen van de horeca niet) daar enige notie heeft van welke andere Europese taal ook
Op een ouderwets kerkhof raak ik geboeid en ontroerd door een grafmonument voor een knappe jongedame, op 21-jarige leeftijd, in de fleur van het leven, omgekomen bij een verkeersongeval, op 16 april 1995. Tot ziens, weldra in het hiernamaals vertelt de tekst op het boek. Wie door de goden bemind worden, sterven jong beweerden de oude Grieken. Ik heb die woorden al meerdere keren beaamd.
La Toya is een eiland dat met een brug verbonden is met het vasteland. Binnen een groot park staat er een prachtig 5-sterren hotel. We mogen het even bezoeken. Een beetje aan de dure kant. Onze vrouwen kunnen daar alleen maar van dromen. Buiten het park staan enkele bejaarde vrouwen met kraampjes halssnoeren en armbandjes en dergelijke te verkopen. Iets naar de gading van Desdemona en Mantequilla. Hun kooplust wordt te allen tijde aangewakkerd door Enrique. Hij zweert bij het principe dat de crisis alleen kan opgelost worden door de economie te stimuleren en kopen is daar goed voor. Tien euro voor een halssnoer met kraaltjes. De vrouwen zijn duidelijk geïnteresseerd en ik probeer af te dingen: acht euro? De dame achter het kraam steekt haar duim onder mijn neus. Voor minder dan tien euro gaat het niet, want zij is invalide en ze moet toch haar brood verdienen: kijk die duim maar eens! Er is een stuk van de nagel afgescheurd, maar verder ziet die duim er behoorlijk gezond uit. Als we er twee kopen, of het dan niet kan voor vijftien euro? Ze steekt weer die duim onder mijn neus. Of ik het de eerste keer niet begrepen had? Wie wil nu een oude gehandicapte vrouw afzetten? Of we niet beter eens aan die andere kraampjes kunnen kijken? Enrique vindt van niet: van uitstel komt afstel vindt hij en daar is dan weer de economie niet mee gebaat. Tien euro vindt hij overigens een heel behoorlijke prijs. Dat zál dus wel, al kan ik het niet laten bij deze op te merken dat we een dag later op de markt in Sanxenxo precies dezelfde juweeltjes konden kopen voor drie euro
Opvallend op La Toya is een kerk die helemaal bedekt is met schelpen. Iedere vierkante centimeter. Duizenden schelpen. Sint-Jakobsschelpen. En dat heeft ongetwijfeld te maken met de heilige apostel Jacobus die in Gallicië furore heeft gemaakt. De historie van de Sint-Jakobsschelp houd ik evenwel voor een later verhaal (deel 2).
Deze dag had
ik voorbehouden om een verhaal te schrijven over de langste en tegelijkertijd
één van mijn mooiste vakantiereizen. En nu kan ik het niet. Een
onbeschrijflijke moeheid houdt mij in de greep. Een verlammende lusteloosheid.
Mijn allerbeste studiemakker van meer dan een halve eeuw geleden is tijdens
mijn reis naar Spanje overleden. Gisterenavond ik was pas terug toen ik het
vernam stond mijn wereld even stil en nog bonst het in mijn kop. Raymond! En
dat het zo onverwacht moest gebeuren. We waren méér dan vrienden:
zielsverwanten. We vulden onze studententijd op dezelfde manier in: van het
studentikoze leven hebben we beiden flink ons deel genomen en we hielden er dezelfde
manier van studeren op na. We liepen de auditoria allerminst plat, wat niet
belette dat we telkenjare de eindmeet haalden, door op t laatste een tandje
bij te steken, door menig nachtje door te draaien. En óf we steun hadden aan
elkaar! En óf we toen gelukkig waren! En er was een wereld die voor ons open
lag, een wereld die we zouden veroveren. Hoe weinig bevroedden wij dat wij die
wereld reeds veroverd hádden! Onze wegen liepen uit elkaar, we hebben beiden
een gezin gesticht en voor een nakomelingschap gezorgd twee kinderen en
evenveel kleinkinderen en we hebben onze broodwinnende taak vervuld. Met de
pensioenleeftijd, die ons weer nader tot elkaar bracht (1), kwam het besef van
de broosheid en de vergankelijkheid van het leven, alsook het heimwee naar de
tijd dat wij de koning te rijk waren, dat wij heersten over een wereld die ons
ontglipt is. Waarom toch kan die tijd niet nog eenmaal terugkeren, al was het
maar voor één enkele dag? Ik bid vandaag nog tot de Here God dat hij het ons
opnieuw laat beleven. Voor even. In een vizioen
(1) cf. www.bloggen.be/kris/archief.php?ID=164 en www.bloggen.be/pierpont/archief.php?ID=1090211
Raymond Creus is overleden op 23 juli 2014. Die dag was ik op reis vertrokken naar Gallicië en pas bij mijn terugkeer op 8 augustus vernam ik het droevig nieuws. Zeven jaar geleden raadde Raymond mij aan een hartspecialist te raadplegen vanwege mijn hartritmestoornissen. Eén van mijn vrienden was cardioloog, was zelfs een tijdje mijn trainingspartner geweest: Jean-Marie Bergen. Bij hem ging ik dus te rade. Op 8 augustus zat in mijn brievenbus, naast het overlijdensbericht van Raymond Creus, ook dat van mijn goede, competente, beminnelijke vriend, hartdokter Jean-Marie (overleden op 30/7 en begraven op 6/8). Hoe grillig kan het noodlot toeslaan!
Aan de redactie van Bouveloo, het tijdschrift van de Heemkundige Kring van Wortegem-Petegem.
De foto van het feestcomité van de (ter ziele
gegane) kermis in de Langestraat, die in één van de vorige edities is
verschenen, werd mij ter hand gesteld door Gilbert De Ruyter, 82 jaar, geboren
en getogen in de Langestraat (Elsegem) en nu woonachtig te Anzegem.
Onderstaande foto is eveneens afkomstig van
Gilbert. Net als de vorige dateert hij uit de beginjaren 60 (meer bepaald
1962). In die periode werd er ter gelegenheid van de jaarlijkse kermis, naast
de wielerwedstrijd voor nieuwelingen op zondag en de Keizerkoers op dinsdag,
ook nog gevoetbald. In 1962 was er een wedstrijd tussen
een ploeg van de Langestraat en de bestuursleden van de voetbalclub S.V.
Anzegem. De wedstrijd werd gespeeld op een weiland tegenover het café De
Nieuwe Vlasbloem. In de achtergrond het Kasteelke van de Beekstraat. Op de
weide naast het kasteelke werd in de jaren 50 en 60 telkenjare een groot openluchtfeest
gehouden: Het feest van Levensvreugde. Bekende zangers kwamen het feest
opluisteren en meer dan één inwoner van Elsegem en omliggende dorpen heeft er zijn
huwelijkspartner leren kennen.
Bekijk het grasveld en u merkt dat het geen
sinecure moet geweest zijn om dáárop te spelen. De mannen van de Langestraat
verloren die wedstrijd met 5-0
Foto van de twee ploegen:
De 7 sportievelingen achteraan (rechtstaand) en de eerste 4 (v.l.n.r.) van de middenste rij zijn spelers van het bestuur van S.V. Anzegem. De overige 11 zijn de spelers van de ploeg van de Langestraat. Het zijn van links naar rechts: Aloïs NOREILDE, Jules CALLENS, Gaston DE RUYTER (met zoontje Eddy), Albert SOBRIE, Albert DE BROUWERE, Gaston DE POORTERE, Albert DE DEKEN, Roger DE PRAETERE, Roger KIEKENS, Marcel MESSIAEN, Maurits VERCRUYSSE.
Links in burgerpak: staand Gilbert DE MEESTER (de meester-kleermaker van de Langestraat), gehurkt Romain CRETEUR (coach? scheidsrechter? supporter nr.1?).
Roger KIEKENS en Romain CRETEUR zijn de enigen die nog in leven zijn.
Vlamingen zijn Bourgondiërs, gezellig in de omgang, maar niet al te snugger. Dat is tenminste wat de gemiddelde Nederlander zich voorstelt van de gemiddelde Vlaming. En daar heb ik dus mijn bedenkingen bij. Vooral de laatste dagen, nu de Nederlandse regering dreigt te vallen over het probleem Zwarte Piet - ik heb het vernomen via mijn doorgaans tamelijk goed ingelichte bron. Meer dan anderhalve eeuw vieren die Hollanders het feest van Sinterklaas en Zwarte Piet, met een gedrevenheid en uitbundigheid, waaraan wij Vlamingen een punt kunnen zuigen. En ik kan het weten, want ik heb vier jaar lang onder de Hollanders gewoond. En acht maanden geleden zijn ze er plots achter gekomen dat het hele Sinterklaasgedoe puur racisme is, een misdaad tegen de menselijkheid (of moet het nu wéér "mensheid" zijn?). Het Sinterklaasfeest kan daarom maar beter afgeschaft worden, zeggen de enen. Maar "de enen" impliceert ook altijd "de anderen". En die anderen willen het grote kinderfeest behouden, desnoods zónder Zwarte Piet. En dáárover dreigt de regering dus te vallen.
So what, zult u misschien geneigd zijn te zeggen, laat die Noorderburen hun eigen potje stoven. Maar misschien ook bent u, beste lezer, bereid de zaken anders te bekijken, als ik u vertel dat een maand of acht geleden die nicodemofobie dreigde over te slaan naar ons eigen land. U moet ook weten dat ikzelf vrij goed bevriend ben met de heilige Sint. Toen eind vorig jaar de hetze tegen Zwarte Piet ofte Nicodemus begon, heb ik het er met Nicolaas over gehad. Dat resulteerde in een mail door de Grote Kindervriend aan mij gericht op 3 november l.l. en waarin Hij vrijuit praat over de situatie van Zwarte Piet. Met Zijn goedvinden heb ik de mail gepubliceerd op mijn blog (zie www.bloggen.be/pierpont/archief.php?ID=2363005) en voorgelegd aan het parlement, zowel in Nederland als in Vlaanderen. Resultaat: de ónzen hebben de boodschap begrepen en in Vlaanderen mag Zwarte Piet blijven bestaan. De kaaskoppen daarentegen volharden in hun boosheid: Zwarte Piet moet weg, ze hebben hem lang genoeg getolereerd. Ze doen maar wat ze niet laten kunnen, hoor ik u denken, en... bemoei u daar verder niet meer mee. Maar zo zit ik niet in elkaar, beste lezer. De reden waarom ik mij daar wél verder mee wens te bemoeien is drieërlei. Teneerste, ik ben begaan met het lot onzer Noorderburen. Ten tweede: de Sint redt het niet zonder Piet. Ten derde: een witte Piet zou potsierlijk zijn. Mijn ultiem voorstel - daarna geef ik het écht op - is: een groene Piet! Een Piet zo groen als een komkommer. Aangezien het aantal groenhuidige mensen op de wereld zo goed als nihil is zal een groene Piet nog bezwaarlijk met racisme in verband kunnen gebracht worden, nietwaar. En groen is toch de kleur van de ijveraars voor het milieu, waarover de laatste tijd steeds meer en meer te doen is. Kinderen milieubewust maken via een groene en voor-het-milieu-ijverende Piet: zou daar geen edele taak weggelegd zijn voor de knecht van de goede Sint? Ik weet het wel, 't zal even wennen zijn en in de beginne zal het wat vreemd in de mond liggen en al even vreemd in de oren klinken. Niettemin: in mijn dromen zie ik een grote toekomst weggelegd voor Sinterklaas en Groene Piet. Bij onze Noorderburen.
Afgelopen weekend was paus Franciscus weer eens in goede
doen, schrijft Het Laatste Nieuws in de krant van heden. Zo zou hij verklaard hebben in een
interview met de Italiaanse krant Il messaggero dat de vrouw het mooiste is
wat God geschapen heeft. Wie bovenstaande foto bekijkt kan moeilijk anders dan
het met de paus helemaal eens zijn. Meent u, beste lezer, die mooie meid op de
foto te herkennen? Amanda Rosa Perez (1), geboren op 2.8.1977, voormalig Colombiaans topmodel, in 2005 in 't klooster getreden als Amanda Rosa de Jesús y Maria. Net als Olalla Oliveros (2), heeft de Heer haar tot zich geroepen, en evenmin als Olalla heeft zij aan diens oproep kunnen weerstaan. En weer hebben
wij hier een illustratie van hetgeen de Oude Grieken reeds orakelden: diegene
van wie de goden het meest houden roepen ze snel tot zich. Met andere woorden: mooie
mensen sterven jong. Of treden in een klooster in. Een slotklooster.
In hetzelfde interview beweert Franciscus dat de communisten
er dezelfde principes op nahouden als de christenen. Waar is de tijd dat de
uiteindelijke bestemming van alle communisten de hel was en de eeuwige
verdoemenis? Dat was in de tijd dat de hel nog bestond
Uit "Het Laatste Nieuws" d.d. 24 juni 2014. Uit doorgaans matig goed ingelichte bron zou Olalla Oliveros in een klooster in de Antwerpse Kempen verblijven. Haar kloosternaam is nu Olalla del Si de Maria.
Hoeveel
brieven hebt gij nu geschreven in verband met de verkiezingen van de afgelopen
maand? Een stuk of acht, denk ik. Niet altijd even duidelijk voor een leek als
ondergetekende, hetgeen niet wil zeggen dat ik er niets van opgestoken heb. Gij
beweert geen verstand te hebben van politiek en de problemen enkel maar van de
filosofische kant benaderd te hebben. En waar men geen verstand van heeft dient
men zich ook niet mee te bemoeien, zo zult gij wellicht geoordeeld hebben, en
daarom hebt gij deze keer, net als alle vorige keren, niet aan uw stemplicht
voldaan. Maar misschien is dat verzaken aan de burgerplicht ook wel ingegeven
door een afkeer voor de politiek. Welnu, die incivieke daad kan ik alleen maar
toejuichen en ik neem mij bij deze voor het bij de eerstvolgende verkiezingen
eveneens te laten afweten gesteld dat ik dan nog in leven ben, natuurlijk want
ook ík heb geen verstand van politiek, ook ík ben gedegouteerd van de politiek,
ik geef het op, t zal mijn tijd wel duren
Ik weet
nochtans hoezeer gij uitkijkt naar een geschreven reactie op al uw brieven, een
politiek verhaal van mijnentwege. Van een serieus verhaal dat zult gij wel
begrijpen kan natuurlijk geen sprake zijn, want als er iemand geen verstand
heeft van politiek dan ben ík het wel. Zelfs een serieuze filosofische benadering
moogt gij niet van mij verwachten. Ik hou er natuurlijk wel ideeën op na, maar
dan ideeën die te gek zijn om los te lopen. Het is dan ook alleen maar om u te
plezieren dat ik, zij het met veel schroom, enkele van mijn simplistische
beschouwingen over de Belgische politiek aan het papier toevertrouw. Ze zijn
te gek om los te lopen
Ik deel de
problematiek van de Belgische politiek voor mijzelf in als volgt Er is ten
eerste een sociaal-economisch luik, hetwelk ik niet los wil zien van de problematiek
op mondiaal vlak en waarbij immigratie en veiligheid een onderdeel zijn,
terwijl onderwijs en cultuur daar evenzeer in passen. En ten tweede is daar het
communautaire probleem, waarbij Vlaanderen en Wallonië de hoofdrolspelers zijn.
Het eerste
luik. Mijn politiek bewustzijn begon al te groeien in de eerste jaren na de
oorlog, toen ik nog op de lagere school zat. Vader werkte als bouwvakker voor
een baas. Hij werkte zich krom van de ochtend tot de avond, in weer en wind.
Hij liep er sjofel bij in zijn werkkledij en iedere avond rolde hij twintig sigaretjes
om s anderendaags geen werkverlet te hebben. Vaders baas liep er altijd keurig
gekleed bij en netjes geschoren. Die man droeg een wit hemd met das, hij rookte
sigaren, reed met een grote Amerikaanse luxewagen, ging regelmatig met vakantie
dat deden wij nooit , was alom gerespecteerd en woonde in een weelderige villa. Van den
bouw had hij mijns inziens niet veel kaas gegeten: als er problemen waren met
bepaalde constructies of met het interpreteren van het plan van de
architect moest vader dat steeds voor
hem oplossen. Voor het runnen van zijn bedrijf had hij een bediende. Echt
werken deed vaders baas volgens mij niet. Vader verdiende een karig loon. Zijn
baas moet zeker honderd keer méér verdiend hebben. En omdat de baas een goede
boekhouder had die er voor zorgde dat hij officieel zo goed als géén inkomen
had, kreeg zijn zoon een studiebeurs die groter was dan de mijne. Wat die zoon
precies gestudeerd heeft weet ik niet en ik betwijfel het zeer of hij
uiteindelijk een diploma heeft behaald. Wel weet ik dat hij zijn vaders zaak
heeft overgenomen en dat hij nu aan het hoofd staat van een héél groot
bouwimperium. Als kind kwam ik in opstand als ik zag hoe hard vader moest
werken om rond te komen en om zijn (enige!) zoon te laten studeren. Ik vond dat
er gelijkheid moest zijn voor alle mensen en ik begon mij een beetje voor
politiek te interesseren. Geen enkele politieke partij droeg die gelijkheid zo
hoog in het vaandel als de communistische. Tijdens mijn eerste jaar aan de
universiteit sloot ik mij dan ook aan bij de communistische
studentenvereniging. Eén jaar slechts ben ik lid geweest. En in de jaren die
volgden ben ik steeds verder weggegroeid van het communisme. De inconsequente
levenswandel van enkele ultralinkse studentenleiders die ik had gekend en de
wereldwijde ineenstorting van het communisme hebben daartoe bijgedragen. In een
van uw laatste brieven hebt ge mij uitgelegd waarom het communisme
onvermijdelijk uitmondt in dictatuur, dat alle rijkdom voortkomt uit arbeid en
dat alle arbeid geleverd wordt door de armen. Ik durf niet beweren dat ik uw
uitleg volkomen begrijp, maar uw argumentatie klinkt dermate overtuigend dat ik
er vrede mee heb. En ik heb het gevoel dat gij u bij een en ander hebt
neergelegd. Zal ik dat dan ook maar doen?
We moeten dat
eerste luik niet afsluiten zonder het over het immigratieprobleem te hebben.
Naar mijn gevoel is het onze plicht om asiel te verlenen aan allen die uit hun
land gevlucht zijn uit levensbehoud, omdat ze in het eigen land met de dood
bedreigd zijn om politieke redenen, of om familiale redenen (bloedwraak ). En
moeten we dan niet even barmhartig zijn voor die mensen die zogezegd om
economische redenen naar onze contreien komen? Ook zij worden immers met de
dood bedreigd, zij het dan via een weliswaar langzamere maar vaak nog
schrijnender lijdensweg: die van de hongerdood, in een land waar het leven onleefbaar
is vanwege klimaat en bodemgesteldheid. Ook die mensen zouden moeten kunnen
geholpen worden en moeten kunnen delen in onze welstand. Maar zou dat dan geen
onrechtvaardigheid zijn tegenover die mensen die evenzeer zitten te verhongeren
in onherbergzame gebieden, maar hun land niet verlaten omdat ze te zwak of te
arm zijn of bang om tijdens hun overtocht te verschroeien in de woestijn, te verdrinken
op zee of te verstikken in de laadbak van een vrachtwagen? Ziehier dan mijn
voorstel Laten wij al die mensen die hun land willen verlaten gaan halen en
laten wij hen gelijkmatig verdelen over onze rijke westerse gebieden. Gelijkmatig,
zeg ik: mij is alvast bekend dat er in Frankrijk streken zijn waar men nog
nooit een allochtoon heeft gezien, terwijl op andere plaatsen de autochtone
bevolking sterk in de minderheid is. Vanzelfsprekend moeten die mensen een
bestaansminimum krijgen. Een probleem kan dat nauwelijks zijn. De rijken en
vooral de super-rijken in onze maatschappij moeten simpelweg hun ecologische
voetafdruk terugdraaien liefst op een drastische manier. Dat zal weliswaar
een shockeffect veroorzaken maar op den duur zullen zij er niet ongelukkiger om
worden, wel integendeel. Maakt geven immers niet gelukkiger dan krijgen? En wat
het geboortecijfer onder de allochtonen betreft: het zal ongetwijfeld dalen tot
normale westerse proporties nu de ouderen voor hun levensonderhoud niet langer
zullen aangewezen zijn op hun nageslacht. Door de massale emigratie zal in de
arme landen de bevolking meteen tot draagbare proporties herleid zijn. Alleen
moet er zorg voor gedragen worden dat het voortplantingstempo getemperd wordt,
zoniet wordt het dweilen met de kraan open. Die geboortebeperking zal er
ongetwijfeld vanzelf komen van zodra niet langer het kroost, maar een pensioen
de oude dag zal waarborgen. En voor dat pensioen kloppen we dan weer aan bij de
rijken en de super-rijken die deze aardbol bevolken, waardoor deze laatsten nóg
gelukkiger zullen worden.
En nu het
tweede luik: het communautair probleem. Enkele jaren geleden had ik het in dat verband
al over de toekomst van het Belgisch koningshuis (cf. weblog d.d. 19.9.2007 www.bloggen.be/kris/archief.php?ID=225). Niet één
regeringsleider in ons land heeft de oplossing die ik toen uitgedokterd heb, au
sérieux genomen. En wat het separatisme betreft? Ja, dát vind ik wel wat. Want,
zeg nu zelf, mijn beste Jan: wat hebben Walen en Vlamingen écht gemeen, behalve
het koningshuis en de diables rouges? De separatisten willen het land
kapotmaken zeggen de belgicisten. Maar als we Vlaanderen nu eens bij Nederland
voegden en Wallonië bij Frankrijk, dan was er toch niets kapotgemaakt. Wel
integendeel, dunkt me. Misschien waren er dan wel oude breuken hersteld. En ze
zeggen ook dat de Vlamingen blij mogen zijn met de Walen, want dat ze anders
tijdens de laatste Olympische zomerspelen niet drie doch slechts één medaille
zouden behaald hebben. Waar dan weer tegenover staat, dat indien Vlaanderen met
Nederland als één natie had deelgenomen, er eenentwintig medailles waren
behaald. Al stel ik mij hierbij de vraag of Nederland erg happig zou zijn om
ons te annexeren. Voor die ene luttele medaille
U wordt vriendelijk uitgenodigd voor de plechtige prijsuitreiking van de
cursiefjeswedstrijd 2013. Deze uitreiking zal doorgaan op donderdag 8 mei om
20 uur in het Oostenrijks Salon van het stadhuis te Gent.
Had ik
deelgenomen aan een cursiefjeswedstrijd? Dat was mij helemaal ontgaan. De
verklaring voor dat geheugenverlies moet zonder enige twijfel gezocht worden in
de lange tijd die verlopen is sedert mijn geboortedag. Het duurde even voor ik
mij begon te realiseren dat ik een verhaaltje had ingezonden, maanden geleden,
voor de jaarlijkse cursiefjeswedstrijd van de stad Gent. Drie prijzen waren aan
de wedstrijd verbonden: de eerste zijnde de Michel Casteelsprijs ter waarde van
300 euro, de tweede zijnde de Polleke Pluymprijs ter waarde van 200 euro, en
dan nog een derde naamloze prijs een zogenaamde aanmoedigings- of
troostprijs van 100 euro.
Ik vroeg mij
af of ik de prijs nu al gewonnen had. Of was de uitnodiging gestuurd naar alle
deelnemers? U moet weten, beste lezer, dat ik nooit eerder aan zon wedstrijd
heb deelgenomen. Bij twijfel kan een mens maar beter op alles voorbereid zijn.
Ik heb laureaten van literaire en andere wedstrijden een prijs in ontvangst
zien nemen op TV en meestal wordt er dan een dankwoordje verwacht van de
laureaat. Blijkt dan dat deze niet verwacht had dat de prijs hem zou te beurt
vallen, dat hij de jury zeer dankbaar is en dat hij zeer blij is met de prijs.
Eerlijk gezegd, zonder valse bescheidenheid dus, ik verwachtte de prijs wél. En
waarom zou ik de jury dankbaar moeten zijn? Als zij in eer en geweten
geoordeeld hadden en mijn inzending dus de beste was, dan had ik die prijs dus
toch enkel aan mijzelf te danken. Blijft dus over: dat ik blij zou zijn met de
prijs. Superblij. Een eerste deelname en meteen al raak! Als dát geen perspectieven
opent! Voor, laten wij zeggen, een Visser-Neerlandiaprijs of een gouden uil of,
wie weet, de Nobelprijs En er was nog
een andere twijfel: waarover ging mijn verhaal? Over Gent, das zeker, want dat
moest volgens het wedstrijdreglement. Tot op heden heb ik nergens een kopie van
mijn ingezonden verhaal teruggevonden, en meer kan ik er niet over zeggen dan
dat het er een zal geweest zijn in mijn klassieke stijl: cynisch realisme. Een
stijl waarvan de jury dat weet ik nu niet kapot moet geweest zijn.
In het
Oostenrijks salon zaten een dertigtal personen, vermoedelijk deelnemers die
allen hoopten op één van de drie prijzen. Achteraan stonden zes personen rond
een tafel: de jury. Eén onder hen kende ik Freek Neirynck en het hadden er
twee kunnen zijn, indien professor Jean-Paul Van Bendegem zijn kat niet had
gestuurd. Vóór mij zat een jonge dame, waarvan ik dacht: dit wordt de winnares van
de hoofdprijs. De proclamatie van de drie prijswinnaars kon niet op tijd
beginnen omdat de schepen die het hoorde te doen niet op tijd was. Toen die er
na een twintigtal minuten nóg niet was, werd zijn taak door een ander
waargenomen. Zoals verwacht werd eerst de troostprijs afgeroepen. Voor Thomas
Smolders uit Gent, met het verhaal Broodnodig: leuk verhaal, mooie verteltrant. Het werd voorgelezen door
één van de juryleden. Thomas was er niet, kon dus zijn prijs niet in ontvangst
komen nemen. Spijtig. De tweede prijs was voor Ilse Koolbrandt uit Gent. Zou
dat Ilse Colbrandt uit Lierde zijn, die in 2009 de troostprijs in de wacht
heeft gesleept en ondertussen naar Gent is verhuisd en haar familienaam wat
heeft aangepast? Die tweede prijs draagt de naam van Polleke Pluym, pseudoniem
van Prosper Desmet. Hij was dagbladschrijver, poëet, schrijver van romans,
novellen, toneelstukken en cursiefjes (Pluimkes). Hij was zesentachtig en nog
lang niet uitverteld toen hij in 2005 met de fiets omkwam in een
verkeersongeval. Ik vind het eigenlijk wel spijtig dat de naam van Robert
Desmet tijdens de prijsuitreiking niet gevallen is, evenmin als die van Polleke
Pluym. Voor deze tweede prijs was er overigens wéér geen echte prijsuitreiking,
want ook Ilse Koolbrandt had haar kat gestuurd. Haar verhaal had als titel De
boomstam draagt Gentse herfstbladeren op zijn rug. Ook dit verhaal werd door
een jurylid voorgelezen. Lag het aan de voorlezer of aan de micro of aan beide?
Ik heb er niet één zin van begrepen. Ten slotte de hoofdprijs, de Michel
Casteelsprijs. Tot mijn schande moet ik bekennen dat de naam van Michel
Casteels, in 1997 overleden, mij te enen male onbekend was, en evenzeer dat hij
Thomas Pips was, de tekstschrijver bij de tekeningen van Buth, en dat hij ook
cursiefschrijver Piet Korrel was, van
wiens korreltjes ik heb genoten in de Vooruit en later in de Morgen. Het
winnend verhaal: De dans der gevoelens. Een schitterend stuk proza, dat naar
mijn gevoel niet hoeft onder te doen voor het beste van wat Stijn Streuvels en
Albert Debeurme, mijn meest geliefde auteurs, ooit hebben gepresteerd.
Romantisch realisme, op een briljante manier voorgelezen door jurylid Freek
Neirynck. De winnares was de jongedame die vóór mij had plaats genomen en van
wie ik verwacht had dat zij de eerste prijs in de wacht zou slepen. Hoe had ik
het kunnen weten? Intuïtie? Zou ik dan toch over enig talent beschikken? Ik was
blij met de keuze van de jury. Alsof ik
zelf die prijs had gewonnen. Ik vond het spijtig dat de laureate bij het in
ontvangst nemen van haar prijs geen dankwoordje uitsprak. Tijdens de receptie
die volgde heb ik haar gefeliciteerd en we hebben een tijdje van gedachten gewisseld
over literatuur, onder andere. Ze was niet te beroerd om met mij te poseren
voor de foto. Ze heet Kim De Geest en ze woont in Evergem. Het is overigens
niet de eerste keer dat ze deze wedstrijd wint Een rasschrijfster met een
grote toekomst, waartegenover mijn cynisch realisme maar een pover figuur
slaat.
Al de
overigen waren dus verliezers. Ik las ontgoocheling op veler gezichten. Zelf
heb ik met ontgoochelingen leren omgaan: onder andere toen mijn gulpbisschop
(www.bloggen.be/pierpont/archief.php?ID=980624) en mijn Dafobib" (www.bloggen.be/pierpont/archief.php?ID=2025012; www.bloggen.be/pierpont/archief.php?ID=2024822) zo schandelijk miskend werden. Maar vreemd
genoeg was ik deze keer niet ontgoocheld. Ik voelde mij zelfs een winnaar. Zijn
winnaars immers niet verliezers die nooit opgeven om Jean-Marie Dedecker even
te citeren? En opgeven doe ik niet. Komend jaar doe ik weer mee. Misschien heb
ik tegen die tijd mijn stijl wat gewijzigd. En ik heb alvast één van mijn
toneelstukken opgestuurd naar Brugge, voor de literaire prijs van West-Vlaanderen,
die dit jaar voorbehouden is aan dramatische kunst. En die prijs bedraagt
vijfduizend euro! Laten ze daar in Gent nu maar eens een punt aan zuigen. Brugge
heeft nooit in mijn bovenste lade gelegen, maar daar kan dus weldra verandering
in komen Wat doet hoop toch leven!
Welke de lijn
is in het verhaal dat ik nu kom te schrijven en of er eigenlijk wel een
behoorlijke lijn zal inzitten, durf ik nu nog niet te voorspellen. Ik wil mijn
verhaal laten beginnen bij Désiré van Monckhoven Vermoedelijk hebt u, beste
lezer, nooit die naam gehoord en indien dat toch het geval mocht zijn, dan bent
u wellicht iemand die wel eens met de tram reist in Gent, tussen het
Sint-Pietersstation en de Korenmarkt. De eerste halte, komende van het station,
is de van Monckhovenstraat. De halte bevindt zich op het kruispunt van de
gelijknamige straat met de Kortrijksesteenweg en ze is genoemd naar - u raadt het al - Désiré van Monckhoven. In de van Monckhovenstraat zelf bevindt zich overigens een stadsschool
voor kleuter- en lager onderwijs, dewelke eveneens naar Désiré is genoemd. Een
opperbeste school: daar kunt u zich van overtuigen door het simpelweg eens op
te zoeken op t internet. En aangezien uw interesse nu volop gewekt is en u
ongetwijfeld brandt van verlangen om iets meer te weten te komen over Désiré
van Monckhoven
Désiré
Charles Emanuel van Monckhoven werd
geboren in 1834 in een zeer arme wijk. Een familie die behoorde tot het
laagste van het laagste zoals een van mijn kennissen, die ik voor de
gelegenheid Genoveva noem, smalend zou zeggen men kiest zijn kennissen niet steeds
zelf, nietwaar en die in de ogen van die kennis in lengte van jaren die
stempel zal blijven dragen. Désiré ontwikkelde zich evenwel tot een van de
grootste Gentse geleerden en heeft aldus zowat het hoogste van het hoogste bereikt.
Hij behaalde een doctorstitel in de wetenschappen aan de Gentse universiteit. Hij was een
bekwaam chemicus, fysicus en astronoom. Hij bouwde een nieuw soort
sterrenkijker, die op t ogenblik berust in de volkssterrenwacht Armand Pien
van de universiteit. Maar het was vooral op het gebied van de fotografie dat
Désirée zijn kennis aanwendde. Zijn Traité général de Photographie: een
standaardwerk waarmee hij wereldberoemd werd in de branche. Het werk werd
vertaald in het Engels. Echter niet in het Nederlands, want toentertijd heerste
de opvatting dat de Nederlandse taal geheel ongeschikt was voor uiteenzettingen
of lessen in de wetenschappen. Van Monckhoven had dat boek gepubliceerd toen
hij amper tweeëntwintig was. Al was dat
allesbehalve zijn eerste boek. Op zijn zestiende had hij er reeds een
geschreven over scheikunde en op zijn achttiende een over natuurkunde. Uiteindelijk
ging hij zich vrijwel uitsluitend toeleggen op de fotografie. Hij richtte een fabriek
op waar een nieuw soort fotografisch papier werd vervaardigd, dat hijzelf had
uitgevonden. Hij werd er schatrijk mee. Spijtig genoeg zijn het enkel zijn
vrouw en kinderen die ten volle van zijn welstand hebben kunnen genieten: op
achtenveertigjarige leeftijd reeds verwisselde Désiré van Monckhoven het
tijdelijke met het eeuwige, getroffen door een hartstilstand. Ongetwijfeld had
Désiré nog grote plannen op t ogenblik dat hij door de dood werd weggemaaid.
Misschien had hij toen niet eens het toppunt van zijn kunnen bereikt. En
terwijl ik deze woorden neertik op mijn klavier bedenk ik hoe ik zelf niet
eens, of misschien nog maar net, mijn eigen toppunt had bereikt toen ik jaren
geleden in mijn beroep gekortwiekt werd vanwege het bereiken van de pensioengerechtigde
leeftijd. Hoe het nu met de van Monckhovens gesteld is? Er zijn er geen meer,
althans in Vlaanderen en volgens de gegevens van het rijksregister van 1998.
Dus toch weer afgedaald tot het laagste van het laagste? Of nog lager, want
uitgestorven, net zoals de Cruyptindaerdes, over wier teloorgang u kunt lezen op
mijn blog www.bloggen.be/kris/archief.php?ID=56. Genoveva
heeft immers altijd gelijk.
Maar wat ben
ik nu toch weer aardig het verkeerde pad ingeslagen! Bij de halte aan de van Monckhovenstraat
stapte een man op de tram. En ofschoon er nog tal van zitplaatsen onbezet
waren, maakte hij aanstalten om naast mij te komen zitten, op de plek waar ik
mijn krant had neergelegd. Ik legde de krant op mijn schoot en met een dankbare
glimlach ging de man naast mij zitten. t Was drie uur in de middag en hij
baadde in een geur van alkohol. Ik kén ze, de chronische alkoholiekers, ik kan
ze er zó uitpikken: ze zijn nooit nuchter en ze zijn nooit stomdronken. Aardige
mensen meestal. Deze was er zo één. Ik vond hem sympathiek. Rond de vijftig, kleine
gestalte, rossig krullend haar, een bril met stevige montuur, praatziek en het
evenbeeld van één van mijn leermeesters van ruim een halve eeuw geleden:
professor Laurent Vandendriessche (1), die mij toentertijd, via een
onwaarschijnlijke speling van het lot het leven heeft gered. Bij de volgende
halte werd onze tram overspoeld door een enorme bende scholieren.
- We hebben
teveel studenten in Gent, zei de praatzieke alkoholieker. Er zijn in Gent meer
dan honderdduizend studenten, als ik mag geloven wat de rector van de
universiteit mij verteld heeft.
- Rector Van
Cauwenberghe?
- Ja, rector
Van Cauwenberghe.
- Kent gij
rector Van Cauwenberghe?
- Jazeker.
- Ik ken hem
ook. We zijn collegas. Nu is hij eigenlijk geen rector meer. De nieuwe rector
is nu Anne De Paepe.
- Een vrouw? Ha, da
wist ik nie.
- À propos,
t is al enkele maanden geleden dat ik hem gezien heb: hoe gaat het nog met
Paul?
- Paul?
- Ja, Paul
Van Cauwenberghe.
- Ach,
eigenlijk ken ik hem niet zo goed. Maar mijn vader, die kent hem goed. Maar wie
ik wel goed ken is de burgemeester, Termont. Kent gij burgemeester Termont?
- Nee, die
ken ik niet. Van náám natuurlijk wel. En van de televisie.
Dat antwoord
leek hem voldoening te schenken.
- Ik denk,
zei ik, dat er teveel mensen zijn, dat de wereld overbevolkt raakt.
Ik weet niet
of mijn Malthusiaanse uitspraak goed tot hem doorgedrongen was. Hij zei alleen
maar:
- Eén zaak is
zeker: er zijn veel te veel studenten in Gent.
Of hij,
gezien zijn relatie met de rector en gezien de grote gelijkenis, misschien
een nazaat was van ene professor Vandendriessche? Maar nee hoor, nooit van
gehoord.
Wat gaat de
tijd toch snel als men in aangenaam gesprek is. Ik stapte uit in de buurt van
het Emile Braunplein. Die verdomde schaapstal staat er nog steeds. Positief is
dat Klokke Roeland terug is. Ze hangt nu in een speciaal ontworpen
klokkentoren, op een betonnen sokkel, dewelke zich bevindt tussen de schaapstal
en de Sint-Niklaaskerk die eindelijk van zijn stellingen is bevrijd. Vermoedelijk
kan men de klok nu weer laten luiden, hetgeen vroeger, gedurende de vele jaren
dat ze op het plein stond onmogelijk moet zijn geweest. Bij de ingang van de
Standaard Boekhandel hangt een affiche met reclame voor interessante boeken
aan zeer voordelige prijzen, in de kelder. De toegang tot de kelder blijkt jammer genoeg afgesloten. In de Mageleinstraat
staat een zebra.
En komt daar nu niet een geniaal idee bij mij op. Die zebra in de Mageleinstraat! Zou dat geen schitterend onderwerp zijn voor een lied, te vertolken door Stromae, komend jaar tijdens het Eurosongfestival? Uit doorgaans min of meer redelijk goed ingelichte bron heb ik namelijk vernomen dat Stromae nu al bijna zeker zou zijn van deelname aan hogergenoemd festival. Alleen het lied is er nog niet. Wás er nog niet want met de tekst die zopas aan mijn brein ontsproten is, in combinatie met de aangepaste muziek en vertolking door de onovertroffen Stromae, kan het niet anders of onze Waalse vrienden schieten in 2015 de hoofdvogel af. Ik schenk u, trouwe lezer, nu reeds de volledige tekst:
Il y a un zèbre, un zèbre, un zèbre
dans la rue Madeleine ;
il y a un zèbre, un zèbre, un zèbre, un zèbre, un zèbre, un zèbre,
il y a un zèbre, un zèbre, un zèbre, un zèbre, un zèbre, un zèbre,
il y a un zèbre, un zèbre, un zèbre, un zèbre, un zèbre, un zèbre,
il y a un zèbre dans la rue Madeleine.
En dan volgen er nog drie strofen, maar die hoef ik niet neer te schrijven want ze zijn precies eender. En wat zo bijzonder leuk is: dan sta ík daar naast Stromae op het podium te pronken als de liedschrijver. Meegenomen natuurlijk, nu ik mijn ambities als toneelschrijver voorgoed heb opgeborgen.
Het huis op de hoek van de Bennesteeg en de Heilige Geeststraat staat nu helemaal leeg. Menig boetiekhoud(st)er heeft er zijn geluk beproefd, maar geen van allen heeft het er lang uitgehouden. Rust er een vloek op het pand, na wat daar vijfenvijftig jaar geleden is gebeurd (2)? Tijdens mijn prille studentenjaren was daar de Wapy, een bar, die iets onuitwisbaars in mijn ziel heeft nagelaten. Op de trappen van het NTG zit veel jeugdig volk te zonnen en te praten en te lachen. Ooit heb ik ervan gedroomd dat in dit theater één van mijn toneelstukken zou opgevoerd worden, maar helaas, mijn werk is nog niet eens tot in het kleinste parochiezaaltje doorgedrongen... Aan de Groentenmarkt, naast de mosterdwinkel Tierentyn, zijn er twee winkels waar ze cuberdons verkopen. In de ene winkel liggen de cuberdons in een reusachtige hoop, zo voor t grijpen bij het open raam. Is het de bedoeling dat de voorbijgangers er eentje gratis mogen proeven? Ik durf het er alvast niet op wagen.
Omdat wandelen gezond is en ik tijd zat heb, zet ik te voet mijn weg verder naar mijn uiteindelijke bestemming aan de Huidevetterskaai. Via de Langemunt, het Grootkanonplein en de Vrijdagmarkt. Aan een huisgevel, in een straat in de buurt van het Edward Anseeleplein, hangt een grote arduinen plaat ter nagedachtenis van een non die in dit huis is gestorven, in de maand maart van ik-weet-niet-meer-welk jaar, maar t moet eeuwen geleden zijn. En dan te bedenken dat het gedenkplaatje aan het huis in de Paddenhoek, waar de grote Jacob Van Artevelde werd vermoord, zeker tien keer kleiner is. Maar Jacob heeft dan wel zijn standbeeld op de Vrijdagmarkt en dat maakt natuurlijk veel goed.
Om kwart voor zeven ben ik al ter bestemming: Eetkaffee Multatuli aan de Huidevetterskaai, voor een afscheidsdiner van het lustrumDB (DB staat voor dagelijks bestuur) van het SK Gent (SK staat voor Seniorenkonvent). Het SK bestaat tachtig jaar. Vijftig jaar geleden was ikzelf lustrumpreses ofte senior seniorum van datzelfde SK. Ik kon hier dus niet ontbreken. Om kwart voor zeven zijn er begrijpelijkerwijs nog geen gegadigden voor het diner. Buiten op het terras zijn alle stoeltjes bezet, behalve één. Aan een tafeltje waar een bejaarde dame zit. Ze is blij dat ze gezelschap krijgt. Ze heeft net een bord spaghetti verorberd en ze zit nog wat te genieten in de zon met een glas bier. Ze woont op een halve boogscheut hiervandaan. In deze buurt werd Armand Pien geboren, zegt ze. Hij was een trouwe bezoeker van het Kaffee. Zijn naam prijkt overigens op een plaatje naast de ingang. Ze voelt zich de laatste tijd niet meer veilig in de buurt. Er wordt regelmatig bij haar ingebroken. Alleen bij háár, nooit bij de buren. Het zijn mensen die azen op haar huis. Ze doen het niet om te stelen, maar om haar te pesten, om haar bang te maken in haar eigen huis, in de hoop dat ze het zal verkopen. Maar dat zal ze niet! Waar moet ik anders heen? zegt ze. Haar GSM rinkelt. Ze kunnen een mens toch nooit met rust laten, moppert ze. Hallo? Ja, ze zit hier op het terras van de Multatuli, te praten met een heer dat ben ik en ze is deze middag Jozef gaan bezoeken en Jozef was heel blij met haar bezoek en naar t schijnt moet Jozef nu tóch niet geopereerd worden. Terwijl ze nog doorpraat komen de eerste SK-genodigden er aan. Ik zie tot mijn niet geringe voldoening dat Freddy Strumane en Jacky Ooghe van de partij zijn. We begroeten elkaar hartelijk. Ik ga met hen mee naar binnen. De dame onderbreekt even haar telefoongesprek om mij een bedanking voor het gezelschap toe te roepen. Insgelijks, zeg ik.
Een verzorgde en voedzame vijfgangenmaaltijd voor in totaal zon dertig man.. Jacky Ooghe, Freddy Strumane en ikzelf zijn de enige ouderen. Stokouderen uit de jaren 60. Voor t overige is er niemand uit de vorige eeuw. De senior seniorum (Niels) is er en ook de reeds verkozen toekomstige senior seniorum (Ewout) en de seniores seniorum van de voorbije twee jaar (Jelle en Nathalie). En dan zijn er nog Lien van de Kila, Melissa, het meisje dat vorig jaar cantor cantorum was en wier naam mij evenzeer ontsnapt als van al die anderen. Ik geef een zedig kusje op de wangen van al die klasrijke porretjes en het valt mij op hoe zacht hun velletjes aanvoelen. Er zijn veel groenten bij het voorgerecht en bij t hoofdgerecht krijgen we nog eens een bord vol met groenten. Dat hoeft voor mij niet, zegt Freddy. Ik zeg hem dat groenten gezond zijn. Jawel, zegt Freddy, maar ik ben geen koe! Jacky en Freddy zijn beiden lid geweest van de Zandloper, de studentenclub van Oostende, en ze hebben hun middelbaar onderwijs genoten in het Koninklijk Atheneum aldaar. Het toeval wil dat ik, ofschoon lid van de Oostvlaamse studentenclub Laetitia, eveneens in datzelfde atheneum schoolgelopen heb. We hebben heel wat herinneringen kunnen ophalen. En er is ook heel wat te doen over het feit dat Oostende in het SK nu vertegenwoordigd wordt door de club Dionysus en niet langer door de roemruchte Zandloper van weleer. Ik heb veel te weinig dossierkennis ter zake om mij in die discussie te mengen. Wat niet wegneemt dat ik dat probleem in een van mijn volgende cursiefjes wel eens onder de loep wil nemen.
Rond kwart vóór elf verlaat ik als eerste het gezelschap. Dank voor de aangename avond en tot weerzien! Mijn laatste trein is om kwart voor twaalf. Eerst moet ik naar de Sleepstraat. Daar moet ik de tram nemen naar het station. In de Sleepstraat staat veel volk. Uitsluitend mannen. Ze staan in kleine en grotere groepjes op de stoep, te keuvelen en te genieten van de redelijk zachte lenteavond. Er liggen twee tramlijnen en ik ga staan bij één van de haltes. Niet wetend of ik de tram moet nemen aan deze kant van de straat, dan wel aan de overkant, richt ik mij tot een groepje mannen. Deze kant of de overkant? Er is er blijkbaar maar één die mijn vraag goed begrepen heeft. Gedienstig brengt hij mijn vraag over naar de anderen in een vreemde taal waar ik geen iota van begrijp. Deze kant is beter, zegt hij, want die gaat rechtstreeks naar het Sint-Pietersstation, met deze hoef je niet over te stappen, maar hij maakt wel een grote omweg. Maar dan is er een uit de groep die nogal heftige gebaren maakt en met klem protesteert in die vreemde taal, terwijl een paar anderen met gebaren en hevig ja-knikkend zijn woorden kracht bijzetten. Hij beweert, zegt mijn gesprekspartner, dat ge rapper ter bestemming zult zijn als ge de tram aan de overkant neemt, maar dan zult ge wel moeten overstappen op de Korenmarkt. Kijk, zegt hij, daar komt er net een, maar als ik u was zou ik toch maar de rechtstreekse nemen. Ik heb dan maar gewacht op die rechtstreekse en dat bleek een foute keuze te zijn. Twintig minuten op zijn minst heeft het geduurd voor die er aankwam en al die tijd stonden de drie of vier mannen die er een andere mening op nahielden mij nors aan te kijken. Of verbeeldde ik mij dat maar? En ja hoor, de tram maakte een hele omweg, moet zowat de hele Gentse periferie doorkruist hebben vooraleer ter bestemming te komen. Maar t was toch nog net op tijd. Eind goed, al goed dus.
(1) cf. mijn boek O jerum jerum jerum (2006, pag. 63 e.v.); prof. dr. Laurent Vandendriessche was hoogleraar in de biochemie aan de universiteiten van Gent en Antwerpen; in Antwerpen was hij rector; hij overleed 6 maanden geleden op 94-jarige leeftijd.
Dat ik nu pas
reageer op uw mail van 24 maart heeft te maken met mijn muisarm. De mail
heeft mij alleszins aangenaam verrast, en niet in t minst doordat ge voor t
eerst sedert jaren Omsk van Togenbirger ten tonele voert. De professor blijkt
dus nog in leven te zijn en, naar ik mag verhopen, in goede gezondheid. Of ik
daar aan twijfelde? Een beetje. Enkele jaren geleden heb ik hem, zoals ge
ongetwijfeld weet, een bezoek gebracht. Hij was toen niet in een allerbeste
conditie en ook zijn humeur was navenant. De dag van mijn bezoek ging hij
gebukt onder tandpijn en onder de pijnstillende medicatie. Tandpijn is
weliswaar meestal een onschuldige aandoening en van voorbijgaande aard, maar ik
dacht dat er méér aan de hand was. De geleerde zag er moe uit en oud, ofschoon
naar alle waarschijnlijkheid jonger dan ikzelf. Zijn moeder woonde toen bij hem
in of hij bij haar? en zij was het die mij hartelijk verwelkomde. Een
alleraardigste bejaarde vrouw. Zou zij nog in leven zijn? Dat wil ik gaarne van u
vernemen. Ze zal nu wel haast honderd jaar zijn. Ze zag er niet ouder uit dan
de professor zelf. Vermoedelijk ziet ze er nu, op haar honderdste, nog steeds
goed uit. Al zou ik zoiets nooit durven zeggen tegen iemand van die leeftijd,
want die mensen beseffen wel dat als ze ge-ziet-er-goed-uit te horen krijgen,
er in feite bedoeld wordt ge ziet er nóg goed uit of ge ziet er nog goed uit
voor uw leeftijd. Stijn Streuvels, die decennia lang onze grootste Vlaamse
schrijver was, maar op heden zelfs niet meer tot aan de enkels reikt van Herman
Brusselmans of Dimitri Verhulst, heeft ooit geschreven: als ze zeggen dat ger
goed uitziet, t is teken dat ge oud wordt en te kwiste gaat. Het woordje nog
is in dit verband overigens helemaal uit den boze. Toen ik, zon achtentwintig
jaar geleden, de eer had de beroemde professor P.C. Paardekooper in mijn woning
te mogen ontvangen en hem vroeg is het wáár dat u nog een boek aan t
schrijven bent? reageerde hij verbaasd met een wedervraag: waarom het woordje
nog? P.C. Paardekooper was toen vijfenzestig en vorig jaar is hij overleden
op drieënnegentigjarige leeftijd. Stijn Streuvels is achtennegentig geworden.
Als ik Paardekooper in het hiernamaals tegenkom zal ik mij verontschuldigen
voor dat woordje nog en ik zal hem vertellen dat ikzelf op mijn
vijfenzestigste mijn eerste boek heb geschreven en dat ik mij op mijn vierenzeventigste,
aan de vooravond van mijn twaalfde boek, op het hoogtepunt van mijn literaire
carrière heb gevoeld.
Maar we
dwalen af van het onderwerp: Omsk van Togenbirger. Professor Omsk van
Togenbirger de Waelekens, om precies te zijn. Bij het lezen van uw mail krijg
ik de indruk dat hij nog steeds even scherp van geest is en dat hij zijn ideeën
nog steeds op de beproefde wijze overbrengt op zijn toehoorder. De wijze van
vraag en antwoord, de wijze van Socrates. En is deze laatste niet de grootste
filosoof aller tijden? De gedachte dat een filosoof als professor van Togenbirger
ooit het stadium van dementie zou bereiken, doet mij huiveren. Waarom die
gedachte nu bij mij opkomt kan ik niet verklaren. Stijn Streuvels was beslist
niet dement op t einde van zijn leven en van P.C. Paardekooper weet ik het
niet. Maar mijn gedachten dwalen af naar een van de allergrootste na-oorlogse
politici van ons land. Op hoge leeftijd werd deze politicus opgenomen in een
universitair ziekenhuis. Op een dag werd hij in een rolstoel gezet in een van
de gangen die leidden naar de afdeling radiologie, te wachten op zijn beurt. Om
hem te beschermen tegen de tocht in de koude gang had een jonge verpleegster,
niet wetende wie de beroemde patiënt was, een dikke wollen handdoek over zijn
hoofd en hals en schouders gelegd. De handdoek was daarna allengs naar beneden
gezakt, tot over zijn aangezicht. Op een jammerlijke manier werd de geestelijk
en lichamelijk sterk verzwakte man over t hoofd gezien. Tot iemand tegen het
sluitingsuur de handdoek oplichtte om te zien wat dáár onder zat: de man die
het land geleid had, gedurende vele jaren! De grote man zal zich
mogelijkerwijs van geen kwaad bewust geweest zijn. En dat is maar goed ook.
Vaak zijn de goden barmhartig: wie ze echt beminnen laten ze ofwel vroeg
sterven ofwel afdalen tot een toestand van dementie vooraleer hen tot zich te
nemen. Quem deus perdere vult, prius dementat!
Maar ten
tweede male dwalen we af. Laten we het dus nu maar gauw hebben over de kern van
de zaak: de visie van O. van Togenbirger op de toestand in Oekraïne. Ik kan de
professor goed volgen, waar hij betoogt dat Amerika er belang bij heeft de
nationalisten overal in Europa, en dus ook in Oekraïne, te steunen. En hoe dat
moet leiden tot de ondergang van de euro en de heropleving van de Amerikaanse
dollar. Neen, zo ver had ik niet gedacht
Ik doe alvast
een gebedje tot Onze-Lieve-Heer dat hij professor Omsk van Togenbirger de
Waelekens behoede voor het Alzheimer-spook. En ik zal mijn lezers, die
geïnteresseerd zijn in het betoog van de professor, gaarne verwijzen naar uw
blog: www.bloggen.be/tisallemaiet/archief.php?ID=2482815.
Paus
Franciscus vraagt vergiffenis voor het kindermisbruik door priesters, zo delen
de media ons mee, dezer dagen. Een mooie geste van de paus. Zeer genereus. De
slachtoffers zullen daar goed mee geholpen zijn. De paus heeft letterlijk verklaard,
zo staat er in één van de Vlaamse kwaliteitskranten: Ik wil persoonlijk om vergeving vragen voor het kwaad van het seksueel
misbruik van kinderen dat door sommige priesters werd aangericht. Nu ja, bijna letterlijk, want onze sympathieke
Bergoglio zal het wel in t Italiaans gezegd hebben.
Een ander
item in de media dezer dagen is de vermeende belastingfraude van Karel De
Gucht. Valse geruchten, zo blijkt. Zodat we nu wel degelijk mogen concluderen
dat Karels bezittingen, in casu zijn optrekje in Toscane, zijn spaarcentjes en
dergelijke, wel degelijk op een eerlijke manier en door hard werken verdiend
zijn. Er dient overigens opgemerkt dat zijn echtgenote eveneens mee gaat uit werken,
als ik het tenminste niet verkeerd voor heb.
Een ander
verhaal is dat van de steenrijke 77-jarige Italiaanse ex-premier Berlusconi.
Van hem kunnen we bezwaarlijk zeggen dat hij al die rijkdom met noeste arbeid
heeft vergaard. Belastingfraude! Daar is hij tenminste voor veroordeeld: vier
jaar gevangenisstraf. Men heeft de straf evenwel omgezet in een werkstraf: vier uur per week moet hij nu gaan werken in een verzorgingstehuis, een héél jaar lang. Dat zal hem leren!
Op zijn oude dag nog moeten werken. Of zijn toekomstige jonge vrouwelijke collegas
in het verzorgingstehuis veilig zullen zijn voor de oude rijke geilaard valt nog maar te bezien.
En dan is er nog
een verhaal over multimiljardair Poetin. Of die ook belastingfraude heeft
gepleegd is mij niet bekend, maar t zou mij niet verbazen. In Sotchi laat
Vladimir een buitenverblijf optrekken van één miljard euro
Paus Franciscus,
politici en belastingfraude, dat heeft mij aan het denken gezet. En ik ben tot
een kordaat besluit gekomen. Ik wil persoonlijk om vergeving vragen voor het
kwaad van de belastingfraude dat door sommige politici werd aangericht. Of ik
de mening toegedaan ben dat alleen door politici aan belastingfraude wordt
gedaan? Bijlange niet! Maar ik beperk mijn vraag om vergeving tot de politici. Mijn
generositeit is namelijk niet onbeperkt
In Het
Laatste Nieuws, de krant waarmee ik sinds jaar en dag een haat-liefde
verhouding heb, lees ik deze morgen ik ben ondanks alles een trouwe HLN-abonnee
onder de titel ORIGINEEL PROTEST OP KRIM. GEEN SEKS MEER VOOR RUSSISCHE MANNEN:
Enkele anti-Russische, OekraÏense vrouwen hebben een wel erg originele
manier gevonden om te protesteren tegen de aanhechting van het schiereiland
Krim bij Rusland: een seksboycot. Ze moedigen Oekraïense vrouwen aan geen
seks te hebben met Russische mannen onder het motto Geef het niet aan een Rus.
Niks doet meer pijn aan het moraal van een soldaat dan een embargo op hun
penis verklaart initiatiefneemster Katerina Venzhik.
De auteur van
het artikel is een zekere KS. En mag ik een beetje kritiek spuien?
Ten eerste is
het mij niet duidelijk wat Katerina Venzhik bedoelt met het moraal van de
soldaat. Het moreel of de moraal? Ik ben de mening toegedaan dat ze het
eerste bedoelt en in dat geval weze het haar, Oekraïense zijnde, dubbel en dik
vergeven. Het tweede zou ook kunnen, al lijkt het mij hoogst onwaarschijnlijk. Tenzij
ze moraal gebruikt in de zin van moreel. In dat geval zou ze zich enkel van
lidwoord vergist hebben, maar ook dát mag haar niet zwaar aangerekend worden. De
dikke Van Dale laat daarenboven het gebruik van moraal in de betekenis van moreel
toe, maar dan alleen in sportmilieus. En misschien deelt Katerina Venzhik de
seks wel in bij de sport en het enige wat in dat geval nog aan te merken blijft
is het correcte gebruik van het lidwoord. Maar daar valt natuurlijk wel aan te
werken, nietwaar Katerina?
Mijn tweede
punt van kritiek weegt evenwel zwaarder door.
Het betreft de bewering als zou seksboycot een wel erg originele manier zijn. Een misvatting
die ik helemaal op rekening moet schrijven van KS. Meer dan duizend jaar vóór
Christus immers werd deze protestmethode reeds toegepast door de vrouwen van
het eiland Lemnos. Dat was echter helemaal niet naar de zin van Aphrodite, de
godin van de liefde. Zij strafte de vrouwen van Lemnos met een afschuwelijke
lijfgeur, waardoor de seksuele appetijt van de Lemische mannen voor hun vrouwen
dermate bekoelde dat ze hun jachtterrein verlegden naar de vrouwen van de
omliggende eilanden en de Amazones van Thracië. Hoe het allemaal zeer slecht afgelopen
is, met onder andere afschuwelijke moordpartijen kunt u lezen in mijn boek Uit het schuim van de zee (zie www.bloggen.be/kris). Een ander
geval van oproep tot seksuele boycot heb ik eveneens gehaald uit Het Laatste
Nieuws (februari 2011). De oproep ging uit van dokter Marleen Temmerman,
professor gynecologie aan de Gentse universiteit en daarenboven verkozen tot de
knapste zegge bekwaamste gynecologe van het hele universum. Dat verhaal
kunt u lezen op mijn blog www.bloggen.be/pierpont/archief.php?ID=2394016.
Ik heb toen dit verhaal, ten onrechte, gelinkt aan de hertogin van Alva, een
beauty met zo maar eventjes zesenveertig adellijke titels een wereldrecord. Het
betrof, als ik mij niet vergis, een oproep tot Afrikaanse vrouwen, om het wapen
van de seksboycot toe te passen ter verkrijging van gelijke rechten voor man en
vrouw. Of het geholpen heeft en of het überhaupt is toegepast, is mij onbekend.
En evenzeer moet ik het antwoord schuldig blijven op de vraag of Aphrodite zich
ook hier met de zaak heeft bemoeid
t Was half
negen toen de telefoon mij wakker rinkelde, maar ik was nog lang niet
uitgeslapen, en dus zei ik enkel maar hallo.
- Bent u de
heer Kris Vansteenbrugge?
Merkwaardig
toch dat een mens zo suf kan zijn dat hij op zon simpele vraag niet
ogenblikkelijk het antwoord klaar heeft. Het duurde drie à vier seconden
vooraleer ik gedecideerd antwoordde:
- Ja, daar
spreekt u mee.
- Wij zijn
van de Visser-Neerlandia prijs. Het is ons een genoegen u mede te delen dat u
genomineerd bent voor de prijs.
De
Visser-Neerlandia prijs! Een van de allerbelangrijkste prijzen op het gebied
van de Nederlandstalige literatuur. Was ik wel goed wakker? Was daar aan de
andere kant van de lijn niet mijn zwager die, met een Hollands accent in zijn
stem, mij voor de gek aan t houden was?
- Onzin, zei
ik. Waar heb ik dat aan te danken?
- Uw literair
oeuvre, antwoordde de stem, die toch niet die van mijn zwager bleek te zijn.
Hij zou zich nooit zo lang serieus hebben kunnen houden
Ik heb mij
sedert het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd vooral met schrijven
onledig gehouden. Maar literatuur kan dat niet genoemd worden. Ik noem het
schrijvelarij en zeverarij, cursiefjes die ik publiceer op t internet en
die ik achteraf bundel in wat ik blogboeken noem. Mijn memoires, ja, dat vond
ik er nog mee door kunnen, maar om daar nu een prijs voor te krijgen, en dan
nog de Visser-Neerlandia prijs! En dan zijn er nog de boeken met verhalen uit
de Griekse mythologie, maar das toch eigenlijk niet echt origineel werk. En
mijn toneelstukken dan, die bij mijn weten nog nooit door een serieus
toneelgezelschap zijn opgevoerd.
- Neen, zei
de stem, uw memoires zijn ons onbekend.
- Dan bent u
ongetwijfeld aan het verkeerde adres.
- U bent toch
de schrijver van talrijke pictaikus op een blog, een nieuwe literaire
kunstvorm, waarvan u claimt de uitvinder te zijn? (1*)
- Ja, dat ben
ik. Maar dat kan toch geen enkel mens interesseren. Het is immers niet serieus
bedoeld. Hebt u mijn blog goed gelezen? Het is bedoeld als een grap. In de
inleiding heb ik het vergeleken met de nouvelle cuisine en de hedendaagse
kunst, die óók als grap bedoeld waren. Gewoon om eens uit te testen hoever een
mens kan gaan in het voor-de-aap-houden van Jan Publiek. Kunst hoeft u er echt
niet in te zoeken.
- Maar het ís
kunst, mijn beste. Kunst van het hoogste gehalte. Gisteren is er een stukje
over verschenen in een gerenommeerd cultureel tijdschrift, de Waterlandkerkse
Courant. Het slaat aan. Daar kunt u niet onderuit. Met uw pictaikus hebt u
alle s schrijvers vezels aan het trillen gebracht. Wat inspireert u?
- Niets.
Helemaal niets. Ik neem een foto van iets banaals en ik zet er een al even
banaal zinnetje bij.
- U denkt er
dus nauwelijks bij na.
- Zo is het.
- U werkt dus
puur vanuit een buikgevoel.
- Precies,
ja.
- Pure
inspiratie dus. U moet weten dat ik mateloos genoten heb van uw laatste pictaiku:
die over de gevaarlijke hond.
- Maar er wás
geen hond. Er was alleen het plaatje gevaarlijke hond om inbrekers af te
schrikken.
- Fictie dus.
Geniaal. En dan dat huisnummer: 215 B! Geniaal!
- Ik zie er
de genialiteit niet van in.
- Misschien
ziet u het inderdaad niet. En dat bewijst dat uw genialiteit van boven komt.
Neem nu Zeus en het bierglas. Hiermee overschrijdt u de grenzen van ruimte en
tijd.
- Ik begrijp
het niet helemaal.
- Honderd
jaar geleden: het bierglas. Duizenden jaren geleden: Zeus. En aan het eind van
de tafel: de oorsprong der tijden. En dáár voorbij?
- Ik begrijp
het nog steeds niet helemaal.
- Dat hoeft
eigenlijk ook niet. Als wij kunstcritici het maar begrijpen. Aan u, als
begenadigd kunstenaar, om het kunstwerk te creëren. Aan ons om het te beoordelen.
- Maar ik heb
dit helemaal niet als kunst bedoeld. Ik zei toch dat het een grap is.
- Dat u dat
zelf niet inziet! Het gecastreerde hondje Boris, het smachtend hondje op het
penant, Jaakske met zijn fluitje tussen de stukken Sunlight zeep, het
gehandicapt jongetje dat een kind-moedertje ten huwelijk vraagt, de vlinder op
de das, het rood- en het witborstje, de hand van de schrijver: ze hebben mij
ontroerd, soms tot tranens toe. En dan die pictaiku over de schildpad en de
uil, en die met de brandende kaars en de bril, en die over de doodskop en de pendule:
er waren er waarbij ik rillingen voelde over mijn rugge(n!)graat . En bij die
met de slippers kan je ruiken dat ze al jaren gedragen zijn. En die met de banaan,
de twee appelen, de citroen en de rotte peer: pure erotiek, maar oneindig
mooi, kunst met een héél grote K.
- t Was niet
mijn bedoeling, zei ik.
- Nee,
natuurlijk niet. Die pictaikus, das het werk van de Heilige Geest. U bent
slechts het medium, dat straks de Visser-Neerlandia prijs in de wacht zal slepen.
Ik wou het
gesprek beëindigen, maar ik zag dat de hoorn al op de haak lag. Benieuwd of ik
nu die Visser-Neerlandia prijs krijg.
Gisteren hebben ze Jan Hoet ten grave gedragen. Hij was conservator, curator en stichter van het stedelijk museum voor actuele kunst (het S.M.A.K.) in Gent. Hij was geliefd en genoot aanzien, niet alleen in Gent maar overal in Vlaanderen en tot ver buiten de landsgrenzen, ja tot in Japan. Hij was regent in de plastische kunsten en licentiaat in de kunstgeschiedenis. Als kunstenaar kwam hij niet echt van de grond, maar als kunstkenner en -beoordelaar scheerde hij hoge toppen. Men hoeft niet noodzakelijk een topsporter geweest te zijn om een sportprestatie op haar waarde te beoordelen
Ik was niet op de uitvaart. Tot mijn spijt, want ik heb voor kunstpaus Jan Hoet steeds een heel bijzondere sympathie gevoeld. En dat komt niet alleen door de fysieke gelijkenis die er volgens sommigen was tussen ons beiden. Mijn bewondering voor Jan Hoet was alleszins te wijten aan het feit dat hij in hoge mate bezat wat mij te enen male ontbreekt: het gevoel voor beeldende kunst, wat een mens in staat stelt te oordelen of een kunstwerk al dan niet mooi is, of zelfs maar om te oordelen of het überhaupt kunst is. Neem de mosselpot van Marcel Broodthaers: neen, geen schilderij, maar gewoon, een rode pot, meer dan boordevol gevuld met mosselen en dáár bovenop het deksel.
Zonder Jan Hoet had ik nooit geweten dat dit kunst is van het allerhoogste niveau. Hetzelfde geldt voor de kakmachine van Wim Delvoye. Een machine waar drollen uitkomen. In feite is het niet zozeer de machine maar wel de drollen die kunst zijn en wel van het allerhoogste niveau. Zonder Jan Hoet had ik dat nooit geweten, en misschien nog wel enkele anderen met mij. En dan de bekleding van de zuilen van de universitaire aula met plakken ham, door de onvolprezen Jan Fabre. Ook daar zag ik het kunstzinnige niet van in. Tot Jan Hoet mij op andere gedachten bracht.
De meester had een ongelooflijke neus voor kunst. Hij zag kunst waar vele anderen het niét zagen. Een goddelijke gave. Hij had een ongeëvenaarde neus voor jong talent en hij moedigde jonge onvermoede kunstenaars-in-de-dop aan, waar hij kon. Het verhaal doet de ronde dat hij eens een bezoek bracht aan een school. Tijdens de tekenles. Alle kinderen waren klaar met hun tekening. Alle, behalve Pietje, een onhandig jongetje dat er nooit in slaagde om binnen de lijntjes te kleuren. Jan Hoet koos Pietjes half-afgewerkte tekening als de beste en hij zag in Pietje een kunstenaar in spe. Méér zelfs: hij nam Pietjes tekening mee naar zijn kunsttentoonstelling. Ook Pietje werd opgevoerd tijdens de tentoonstelling. Geïnterviewd door de kunstpers herhaalde het kind voortdurend, met tranen in de ogen: t is niet af, t is niet af
Zoals ik al zei: ik was niet op de uitvaart van Jan Hoet. Maar ik heb een pictaiku voor hem uit mijn mouw geschud (zie www.bloggen.be/pictaiku). En daar zal mijn alter ego zeer waarschijnlijk beter mee gediend zijn. Ik weet niet of hij bekend was met deze allernieuwste kunstvorm. Hij zou het alleszins geapprecieerd hebben. Want: helemaal in de lijn van Jan Hoet en hedendaagser kan haast niet.
Willy
Weldoener werd vandaag precies vijfenzeventig jaar geleden geboren als zoon van
een gewone werkman, een arme molenaar. In die tijd was iedereen verplicht om
tot zijn veertiende levensjaar naar school te gaan. Veertien jaar vond Willy al
meer dan genoeg en hij ging zijn vader helpen in het molenaarsbedrijf. Enkele
jaren later werd hij varkenskweker. Hij trouwde. Zijn vrouw vond dat varkens te
veel stonken en teneinde de huiselijke vrede te bewaren schakelde Willy
Weldoener over op kippen. Met zevenentwintigduizend stuks behoorde hij in die
periode tot de absolute top in België. Maar zevenentwintigduizend kippen, dat
stinkt Willy startte dan maar met de
bouw van kippenhokken en stallen. En van t een kwam t ander en binnen de
kortste keren werd Willy de grootste industriebouwer van de Benelux: de
absolute top op het gebied van industriële gebouwen, zwembaden, prefabbeton en
transport. Zeven jaar geleden nam hij er ook nog de voedingssector bij: hij
kocht twee groothandels in vleeswaren op en levert nu aan vijftienhonderd
slagerijen meer dan vierduizend producten.
Willy
Naessens want zo is zijn echte naam is nu één van de rijkste mensen van het
land. Hij rijdt met dure autos en is in het bezit van o.a. landhuizen met
prachtige tuinen vol mooie standbeelden, stoeterijen met talrijke raspaarden,
een kasteel in Frankrijk En denk maar
niet dat Willy zijn rijkdom gestolen heeft. Sedert meer dan zestig jaar werkt
Willy veertien uur per dag, ook in de week-ends. En hij denkt nog lang niet aan
inbinden. Werken is zijn lust en zijn leven. Willy staat aan het hoofd van
tweeëntwintig bedrijven maar is desondanks een bescheiden man, die niet gaarne
te koop loopt met zijn rijkdom en nooit zijn nederige afkomst verloochend
heeft. En wat meer is: een niet onaanzienlijk deel van zijn inkomen schenkt
Willy aan het goede doel, onder het motto als ik het goed heb mogen anderen
het ook goed hebben. Het hoeft geen verwondering te baren dat zijn bijnaam Willy
Weldoener is en dat Willy een gelukkig man is: is het geluk niet van hem af te
lezen op de foto die vorige week van hem verscheen in de krant? Is Willy
Weldoener geen voorbeeld voor ons allen om na te volgen? We zouden allen rijk en
welvarend zijn en gelukkig.
In schril contrast met deze foto van Willy Weldoener is die van prins Laurent, uit dezelfde krant (HLN 3 februari). Was de prins maar uit hetzelfde hout gesneden als Willy, dan zou hij nu niet hoeven rond te komen met een armzalige dotatie van 307.000 euro in het jaar, dewelke hem niet eens toelaat om zijn echtgenote nog mee uit te nemen.
Je vraagt je af: zullen we dit verlies ooit kunnen
verwerken?
Het antwoord luidt: we zullen het kúnnen, want de tijd
heelt alle wonden, maar t zal héél moeilijk zijn
Want jij was iemand uit de duizend: spiritueel en
wijs, gulhartig en de toevlucht van alle leden van onze club. Kortom: jij was
onmisbaar, Luc.
Dokter Luc Termote, schielijk overleden op 31 januari, in de fleur nog van het leven. De rouwplechtigheid in de kerk van Zulte, op heden, werd bijgewoond door een nooit geziene massa mensen, die eer kwamen betuigen aan deze uitermate bekwame arts en vriend. De leden van Loopclub Grijsloke blijven verweesd achter, zonder hun clubdokter. Samen hadden wij diepzinnige en aangename gesprekken. Enkele jaren geleden heb ik daarover geschreven op deze blog (www.bloggen.be/pierpont/archief.php?ID=444993). Zijn heengaan laat een héél bittere nasmaak na.
Firmin, mijn
buurman, leest De Morgen. Zelf houd ik het nog steeds bij Het Laatste
Nieuws. En wellicht dáárom kijkt Firmin een beetje laatdunkend op mij neer.
Maar t zal wel inbeelding zijn van mijnentwege, want Firmin is een opperbeste
kerel, een crème van een vent zoals ze zeggen, behulpzaam en geestig, kortom
de ideale buurman. Firmin is daarenboven een belezen man met een heldere geest.
Hij zweert bij De Morgen en die krant zou hij hooguit willen ruilen voor een
andere kwaliteitskrant: De Standaard, De Tijd, Le Soir. Het Laatste Nieuws
vindt Firmin allerminst een kwaliteitskrant. De enige rubriek in HLN waarmee
hij zich nog enigszins kan verzoenen is de sudoku. Niet de sudoku voor
beginners en zelfs niet de sudoku voor gevorderden want dat noemt Firmin
kinderspel. De sudoku voor experts kan Firmin wel smaken, maar ook daar is
hij in een mum van tijd mee klaar. Ach, had ík maar zon sudoku-knobbel als
Firmin! Verder dan het beginnersstadium heb ik het tot op heden niet gebracht
En toch gaan
er in de wereld een heleboel dingen om, waar Firmin geen weet van heeft. Omdat
hij Het Laatste Nieuws niet leest. Beschouwen we enkele gewichtige
nieuwsberichten die dit weekend in HLN verschenen zijn en meer dan
waarschijnlijk niét in de kwaliteitskrant van Firmin. En dan is wat volgt nog
maar een greep:
Prins Laurent
verkondigt urbi et orbi hoe zielsveel hij houdt van zijn prinses Claire.
Akkoord, hij zal wel niet de enige zijn die zielsveel houdt van zijn vrouw,
maar zoiets te horen uit de mond van onze geliefde prins is toch wel héél bijzonder.
HLN wijdt daar een volle bladzijde aan, mét foto. Het zou mij niet eens
verwonderen mocht De Morgen deze opzienbarende verklaring van de prins geheel
onvermeld gelaten hebben.
En Jan Wittevrouw,
die als charmezanger Johnny White door het leven is gegaan en vorige week
overleden is op 67-jarige leeftijd. Zijn pad is niet over rozen gegaan. HLN
wijdt daar een twee paginas lang artikel aan: de titel luidt Johnny White,
gepluimd, vernederd, beschoten en bestolen. Dat Johnny overleden is heeft
Firmin via zijn kwaliteitskrant wellicht niet eens vernomen en t zou mij zelfs
niet verbazen dat Johhny White hem te enen male onbekend is.
En dat de
Belgische voetballer Romelu Lukaku zijn dreadlocks kwijt is, das toch óók
groot nieuws. Zelf wist ik het ook niet, maar Romelu speelt voor een Engelse
club, een club die nu hoge ogen gooit met Belgisch talent. Firmin zal dat
evenmin weten en vermoedelijk weet hij niet eens wat dreadlocks zijn. Zonder
het artikel (mét foto) in de weekendeditie van HLN had ik het nu óók nog niet
geweten.
Of Thorgan
Hazard de komende maanden voor Zulte blijft voetballen, dan wel overgeheveld
wordt naar Anderlecht? De sportpaginas van HLN staan er de laatste dagen bol
van. Net zó in de weekendeditie. t Is een erg belangrijk item want er zijn,
als ik mij niet vergis, ettelijke tientallen miljoenen euros mee gemoeid. Op
een goeie dag zal een beslissing vallen in deze gewichtige zaak en ik ben bang
dat die aan Firmins neus zal voorbijgaan. Met zijn kwaliteitskrant
Verder is er
een schokkende uitspraak van de vijfenzeventigjarige Willy Naessens, één van s
lands succesvolste en rijkste zakenmensen: dat de Walen een werkzamer volk zijn
dan de Vlamingen! Willy is, zelf Vlaming zijnde, de uitzondering die de regel
bevestigt, want hij werkt zich nog steeds uit de naad, iedere dag van s
morgens 5 uur tot s avonds 21 uur. Of hij dan nog tijd heeft om van het leven
te genieten? Ik denk het wel. Ik ken Willy al persoonlijk sinds de kinderjaren:
werken is voor hem puur genot. Maar dat van die werkzame Walen, of De Morgen
dat weet, ik betwijfel het.
De Morgen
heeft daarenboven niet het geluk dat ze over een supergetalenteerde
kroniekschrijver beschikken als HLN, in de persoon van Herman Brusselmans. Zo leert onze op drie na succesrijkste
Vlaamse schrijver (na Huysentruyt, Meus en Dumont) ons in zijn wekelijkse
kroniek iets over de bedrieglijke praktijken van de tv-makers in het programma
Wauters versus Waes. Ik citeer letterlijk: dat de producers ons serieus onderschatten als ze denken dat wij
geloven dat Wauters en Waes de 650 kilometer van Bordeaux naar Parijs
daadwerkelijk fietsend hebben afgelegd. Welneen. Bij dergelijke programmas
gaat het aldus: Wauters en Waes rijden in het zicht van de camera een paar
honderd meter, dan worden ze met fiets en al tweehonderd kilometer verder
gebracht in een comfortabele minibus, dan rijden ze weer honderd meter, etc.
Dus ik gok erop dat de beide slampampers van de 650 kilometer ongeveer drie
kilometer gepedaleerd hebben en de rest van de afstand als koningen op hun
lamme kloten in hun taxi hebben gelegen. Mij moeten tv-makers niet met een
kluitje in het riet sturen, ik weet al dertig jaar dat het sjoemelaars van de bovenste
plank zijn. Verder krijgen we er van de man, die zich in ditzelfde artikel
de beste Vlaamse schrijver sinds Stijn Streuvels noemt, nog een op zijn minst
belangwekkende anekdote bovenop: vorige week heeft hij namelijk achter een
struik gescheten, zonder zijn kont af te vegen! Niets van dat alles natuurlijk
in De Morgen.
En dan heb ik
het nog niet eens gehad over Conchita, de vrouw met de baard, die voor
Oostenrijk zal deelnemen aan het komend songfestival en aan wie HLN in de krant
van maandag 20 januari op pagina 45 een artikel wijdt. Plus een wondermooie
foto. Ik zie het Firmins kwaliteitskrant nog niet nadoen.
Toegegeven, die krant van Firmin heeft ook haar sterke kanten en vooral andere interessepunten, zoals de economie en de Europese politiek bijvoorbeeld. Maar wat kunnen mij die Europese politiekers schelen, verdomme. Zakkenvullers zijn het, en daarmee basta. En de economie? Ik mag dan nog twee jaar jonger zijn dan Willy Naessens, ik ben al acht jaar met pensioen en iedere morgen sta ik op als Willy al vijf uur aan t werken is. Als ze aan mijn pensioentje maar niet gaan knabbelen en mij maar verder gratis laten rijden met het openbaar vervoer
μηδέν άγαv is een wijs gezegde dat geschreven stond op de tempel van
Apollo in Delfi. Het betekent niets te veel of alles met mate. En dat is
wat ik u toewens in het nieuwe jaar:
Gezondheid, maar met mate, want er is een
spreekwoord dat zegt krakende wagens lopen het langst
Goede resultaten in al uw ondernemingen, maar met
mate, want een spreekwoord zegt de laatsten zullen de eersten zijn
Succes in de liefde, maar
eveneens met mate, want de liefde maakt blind
Beroemdheid? Met mate, want Jaak
Vanlichtervelde en andere verlichte geesten hebben ooit gezegd pour vivre
heureux il faut vivre caché
Dat het u goed ga op financieel gebied, maar
ook weer niet té goed, met mate dus, want geld maakt niet gelukkig en
Geluk is nu net wat ik u in overvloed
toewens. Evenveel als mij in 2013 is te beurt gevallen:
Mijn nieuwste boek (Uit het schuim van de zee, 2011) behandelt de hele Griekse mythologie in 136 verhalen (408 pag.) en 18 originele tekeningen. Het is nu reeds aan zijn derde druk toe. Het boek is te bestellen via mail (kvansteenbrugge@gmail.com). Betaling na ontvangst (18,95 euro). Bij bestellingen vóór 1 mei dienen geen verzendkosten betaald te worden.