Mijn nieuwste boek (Uit het schuim van de zee, 2011) behandelt de hele Griekse mythologie in 136 verhalen (408 pag.) en 18 originele tekeningen. Het is nu reeds aan zijn derde druk toe. Het boek is te bestellen via mail (kvansteenbrugge@gmail.com). Betaling na ontvangst (18,95 euro). Bij bestellingen vóór 1 mei dienen geen verzendkosten betaald te worden.
FLAUW EN PUBERAAL, MAAR GOED BEDOELD: dit soort verhaaltjes vindt u bij de vleet ('n 200-tal) op www.bloggen.be/kris .......... PICTAIKU'S (de allernieuwste kunstvorm) vindt u op www.bloggen.be/pictaiku
30-06-2014
Paus Franciscus.
0
Afgelopen weekend was paus Franciscus weer eens in goede
doen, schrijft Het Laatste Nieuws in de krant van heden. Zo zou hij verklaard hebben in een
interview met de Italiaanse krant Il messaggero dat de vrouw het mooiste is
wat God geschapen heeft. Wie bovenstaande foto bekijkt kan moeilijk anders dan
het met de paus helemaal eens zijn. Meent u, beste lezer, die mooie meid op de
foto te herkennen? Amanda Rosa Perez (1), geboren op 2.8.1977, voormalig Colombiaans topmodel, in 2005 in 't klooster getreden als Amanda Rosa de Jesús y Maria. Net als Olalla Oliveros (2), heeft de Heer haar tot zich geroepen, en evenmin als Olalla heeft zij aan diens oproep kunnen weerstaan. En weer hebben
wij hier een illustratie van hetgeen de Oude Grieken reeds orakelden: diegene
van wie de goden het meest houden roepen ze snel tot zich. Met andere woorden: mooie
mensen sterven jong. Of treden in een klooster in. Een slotklooster.
In hetzelfde interview beweert Franciscus dat de communisten
er dezelfde principes op nahouden als de christenen. Waar is de tijd dat de
uiteindelijke bestemming van alle communisten de hel was en de eeuwige
verdoemenis? Dat was in de tijd dat de hel nog bestond
Uit "Het Laatste Nieuws" d.d. 24 juni 2014. Uit doorgaans matig goed ingelichte bron zou Olalla Oliveros in een klooster in de Antwerpse Kempen verblijven. Haar kloosternaam is nu Olalla del Si de Maria.
Hoeveel
brieven hebt gij nu geschreven in verband met de verkiezingen van de afgelopen
maand? Een stuk of acht, denk ik. Niet altijd even duidelijk voor een leek als
ondergetekende, hetgeen niet wil zeggen dat ik er niets van opgestoken heb. Gij
beweert geen verstand te hebben van politiek en de problemen enkel maar van de
filosofische kant benaderd te hebben. En waar men geen verstand van heeft dient
men zich ook niet mee te bemoeien, zo zult gij wellicht geoordeeld hebben, en
daarom hebt gij deze keer, net als alle vorige keren, niet aan uw stemplicht
voldaan. Maar misschien is dat verzaken aan de burgerplicht ook wel ingegeven
door een afkeer voor de politiek. Welnu, die incivieke daad kan ik alleen maar
toejuichen en ik neem mij bij deze voor het bij de eerstvolgende verkiezingen
eveneens te laten afweten gesteld dat ik dan nog in leven ben, natuurlijk want
ook ík heb geen verstand van politiek, ook ík ben gedegouteerd van de politiek,
ik geef het op, t zal mijn tijd wel duren
Ik weet
nochtans hoezeer gij uitkijkt naar een geschreven reactie op al uw brieven, een
politiek verhaal van mijnentwege. Van een serieus verhaal dat zult gij wel
begrijpen kan natuurlijk geen sprake zijn, want als er iemand geen verstand
heeft van politiek dan ben ík het wel. Zelfs een serieuze filosofische benadering
moogt gij niet van mij verwachten. Ik hou er natuurlijk wel ideeën op na, maar
dan ideeën die te gek zijn om los te lopen. Het is dan ook alleen maar om u te
plezieren dat ik, zij het met veel schroom, enkele van mijn simplistische
beschouwingen over de Belgische politiek aan het papier toevertrouw. Ze zijn
te gek om los te lopen
Ik deel de
problematiek van de Belgische politiek voor mijzelf in als volgt Er is ten
eerste een sociaal-economisch luik, hetwelk ik niet los wil zien van de problematiek
op mondiaal vlak en waarbij immigratie en veiligheid een onderdeel zijn,
terwijl onderwijs en cultuur daar evenzeer in passen. En ten tweede is daar het
communautaire probleem, waarbij Vlaanderen en Wallonië de hoofdrolspelers zijn.
Het eerste
luik. Mijn politiek bewustzijn begon al te groeien in de eerste jaren na de
oorlog, toen ik nog op de lagere school zat. Vader werkte als bouwvakker voor
een baas. Hij werkte zich krom van de ochtend tot de avond, in weer en wind.
Hij liep er sjofel bij in zijn werkkledij en iedere avond rolde hij twintig sigaretjes
om s anderendaags geen werkverlet te hebben. Vaders baas liep er altijd keurig
gekleed bij en netjes geschoren. Die man droeg een wit hemd met das, hij rookte
sigaren, reed met een grote Amerikaanse luxewagen, ging regelmatig met vakantie
dat deden wij nooit , was alom gerespecteerd en woonde in een weelderige villa. Van den
bouw had hij mijns inziens niet veel kaas gegeten: als er problemen waren met
bepaalde constructies of met het interpreteren van het plan van de
architect moest vader dat steeds voor
hem oplossen. Voor het runnen van zijn bedrijf had hij een bediende. Echt
werken deed vaders baas volgens mij niet. Vader verdiende een karig loon. Zijn
baas moet zeker honderd keer méér verdiend hebben. En omdat de baas een goede
boekhouder had die er voor zorgde dat hij officieel zo goed als géén inkomen
had, kreeg zijn zoon een studiebeurs die groter was dan de mijne. Wat die zoon
precies gestudeerd heeft weet ik niet en ik betwijfel het zeer of hij
uiteindelijk een diploma heeft behaald. Wel weet ik dat hij zijn vaders zaak
heeft overgenomen en dat hij nu aan het hoofd staat van een héél groot
bouwimperium. Als kind kwam ik in opstand als ik zag hoe hard vader moest
werken om rond te komen en om zijn (enige!) zoon te laten studeren. Ik vond dat
er gelijkheid moest zijn voor alle mensen en ik begon mij een beetje voor
politiek te interesseren. Geen enkele politieke partij droeg die gelijkheid zo
hoog in het vaandel als de communistische. Tijdens mijn eerste jaar aan de
universiteit sloot ik mij dan ook aan bij de communistische
studentenvereniging. Eén jaar slechts ben ik lid geweest. En in de jaren die
volgden ben ik steeds verder weggegroeid van het communisme. De inconsequente
levenswandel van enkele ultralinkse studentenleiders die ik had gekend en de
wereldwijde ineenstorting van het communisme hebben daartoe bijgedragen. In een
van uw laatste brieven hebt ge mij uitgelegd waarom het communisme
onvermijdelijk uitmondt in dictatuur, dat alle rijkdom voortkomt uit arbeid en
dat alle arbeid geleverd wordt door de armen. Ik durf niet beweren dat ik uw
uitleg volkomen begrijp, maar uw argumentatie klinkt dermate overtuigend dat ik
er vrede mee heb. En ik heb het gevoel dat gij u bij een en ander hebt
neergelegd. Zal ik dat dan ook maar doen?
We moeten dat
eerste luik niet afsluiten zonder het over het immigratieprobleem te hebben.
Naar mijn gevoel is het onze plicht om asiel te verlenen aan allen die uit hun
land gevlucht zijn uit levensbehoud, omdat ze in het eigen land met de dood
bedreigd zijn om politieke redenen, of om familiale redenen (bloedwraak ). En
moeten we dan niet even barmhartig zijn voor die mensen die zogezegd om
economische redenen naar onze contreien komen? Ook zij worden immers met de
dood bedreigd, zij het dan via een weliswaar langzamere maar vaak nog
schrijnender lijdensweg: die van de hongerdood, in een land waar het leven onleefbaar
is vanwege klimaat en bodemgesteldheid. Ook die mensen zouden moeten kunnen
geholpen worden en moeten kunnen delen in onze welstand. Maar zou dat dan geen
onrechtvaardigheid zijn tegenover die mensen die evenzeer zitten te verhongeren
in onherbergzame gebieden, maar hun land niet verlaten omdat ze te zwak of te
arm zijn of bang om tijdens hun overtocht te verschroeien in de woestijn, te verdrinken
op zee of te verstikken in de laadbak van een vrachtwagen? Ziehier dan mijn
voorstel Laten wij al die mensen die hun land willen verlaten gaan halen en
laten wij hen gelijkmatig verdelen over onze rijke westerse gebieden. Gelijkmatig,
zeg ik: mij is alvast bekend dat er in Frankrijk streken zijn waar men nog
nooit een allochtoon heeft gezien, terwijl op andere plaatsen de autochtone
bevolking sterk in de minderheid is. Vanzelfsprekend moeten die mensen een
bestaansminimum krijgen. Een probleem kan dat nauwelijks zijn. De rijken en
vooral de super-rijken in onze maatschappij moeten simpelweg hun ecologische
voetafdruk terugdraaien liefst op een drastische manier. Dat zal weliswaar
een shockeffect veroorzaken maar op den duur zullen zij er niet ongelukkiger om
worden, wel integendeel. Maakt geven immers niet gelukkiger dan krijgen? En wat
het geboortecijfer onder de allochtonen betreft: het zal ongetwijfeld dalen tot
normale westerse proporties nu de ouderen voor hun levensonderhoud niet langer
zullen aangewezen zijn op hun nageslacht. Door de massale emigratie zal in de
arme landen de bevolking meteen tot draagbare proporties herleid zijn. Alleen
moet er zorg voor gedragen worden dat het voortplantingstempo getemperd wordt,
zoniet wordt het dweilen met de kraan open. Die geboortebeperking zal er
ongetwijfeld vanzelf komen van zodra niet langer het kroost, maar een pensioen
de oude dag zal waarborgen. En voor dat pensioen kloppen we dan weer aan bij de
rijken en de super-rijken die deze aardbol bevolken, waardoor deze laatsten nóg
gelukkiger zullen worden.
En nu het
tweede luik: het communautair probleem. Enkele jaren geleden had ik het in dat verband
al over de toekomst van het Belgisch koningshuis (cf. weblog d.d. 19.9.2007 www.bloggen.be/kris/archief.php?ID=225). Niet één
regeringsleider in ons land heeft de oplossing die ik toen uitgedokterd heb, au
sérieux genomen. En wat het separatisme betreft? Ja, dát vind ik wel wat. Want,
zeg nu zelf, mijn beste Jan: wat hebben Walen en Vlamingen écht gemeen, behalve
het koningshuis en de diables rouges? De separatisten willen het land
kapotmaken zeggen de belgicisten. Maar als we Vlaanderen nu eens bij Nederland
voegden en Wallonië bij Frankrijk, dan was er toch niets kapotgemaakt. Wel
integendeel, dunkt me. Misschien waren er dan wel oude breuken hersteld. En ze
zeggen ook dat de Vlamingen blij mogen zijn met de Walen, want dat ze anders
tijdens de laatste Olympische zomerspelen niet drie doch slechts één medaille
zouden behaald hebben. Waar dan weer tegenover staat, dat indien Vlaanderen met
Nederland als één natie had deelgenomen, er eenentwintig medailles waren
behaald. Al stel ik mij hierbij de vraag of Nederland erg happig zou zijn om
ons te annexeren. Voor die ene luttele medaille
U wordt vriendelijk uitgenodigd voor de plechtige prijsuitreiking van de
cursiefjeswedstrijd 2013. Deze uitreiking zal doorgaan op donderdag 8 mei om
20 uur in het Oostenrijks Salon van het stadhuis te Gent.
Had ik
deelgenomen aan een cursiefjeswedstrijd? Dat was mij helemaal ontgaan. De
verklaring voor dat geheugenverlies moet zonder enige twijfel gezocht worden in
de lange tijd die verlopen is sedert mijn geboortedag. Het duurde even voor ik
mij begon te realiseren dat ik een verhaaltje had ingezonden, maanden geleden,
voor de jaarlijkse cursiefjeswedstrijd van de stad Gent. Drie prijzen waren aan
de wedstrijd verbonden: de eerste zijnde de Michel Casteelsprijs ter waarde van
300 euro, de tweede zijnde de Polleke Pluymprijs ter waarde van 200 euro, en
dan nog een derde naamloze prijs een zogenaamde aanmoedigings- of
troostprijs van 100 euro.
Ik vroeg mij
af of ik de prijs nu al gewonnen had. Of was de uitnodiging gestuurd naar alle
deelnemers? U moet weten, beste lezer, dat ik nooit eerder aan zon wedstrijd
heb deelgenomen. Bij twijfel kan een mens maar beter op alles voorbereid zijn.
Ik heb laureaten van literaire en andere wedstrijden een prijs in ontvangst
zien nemen op TV en meestal wordt er dan een dankwoordje verwacht van de
laureaat. Blijkt dan dat deze niet verwacht had dat de prijs hem zou te beurt
vallen, dat hij de jury zeer dankbaar is en dat hij zeer blij is met de prijs.
Eerlijk gezegd, zonder valse bescheidenheid dus, ik verwachtte de prijs wél. En
waarom zou ik de jury dankbaar moeten zijn? Als zij in eer en geweten
geoordeeld hadden en mijn inzending dus de beste was, dan had ik die prijs dus
toch enkel aan mijzelf te danken. Blijft dus over: dat ik blij zou zijn met de
prijs. Superblij. Een eerste deelname en meteen al raak! Als dát geen perspectieven
opent! Voor, laten wij zeggen, een Visser-Neerlandiaprijs of een gouden uil of,
wie weet, de Nobelprijs En er was nog
een andere twijfel: waarover ging mijn verhaal? Over Gent, das zeker, want dat
moest volgens het wedstrijdreglement. Tot op heden heb ik nergens een kopie van
mijn ingezonden verhaal teruggevonden, en meer kan ik er niet over zeggen dan
dat het er een zal geweest zijn in mijn klassieke stijl: cynisch realisme. Een
stijl waarvan de jury dat weet ik nu niet kapot moet geweest zijn.
In het
Oostenrijks salon zaten een dertigtal personen, vermoedelijk deelnemers die
allen hoopten op één van de drie prijzen. Achteraan stonden zes personen rond
een tafel: de jury. Eén onder hen kende ik Freek Neirynck en het hadden er
twee kunnen zijn, indien professor Jean-Paul Van Bendegem zijn kat niet had
gestuurd. Vóór mij zat een jonge dame, waarvan ik dacht: dit wordt de winnares van
de hoofdprijs. De proclamatie van de drie prijswinnaars kon niet op tijd
beginnen omdat de schepen die het hoorde te doen niet op tijd was. Toen die er
na een twintigtal minuten nóg niet was, werd zijn taak door een ander
waargenomen. Zoals verwacht werd eerst de troostprijs afgeroepen. Voor Thomas
Smolders uit Gent, met het verhaal Broodnodig: leuk verhaal, mooie verteltrant. Het werd voorgelezen door
één van de juryleden. Thomas was er niet, kon dus zijn prijs niet in ontvangst
komen nemen. Spijtig. De tweede prijs was voor Ilse Koolbrandt uit Gent. Zou
dat Ilse Colbrandt uit Lierde zijn, die in 2009 de troostprijs in de wacht
heeft gesleept en ondertussen naar Gent is verhuisd en haar familienaam wat
heeft aangepast? Die tweede prijs draagt de naam van Polleke Pluym, pseudoniem
van Prosper Desmet. Hij was dagbladschrijver, poëet, schrijver van romans,
novellen, toneelstukken en cursiefjes (Pluimkes). Hij was zesentachtig en nog
lang niet uitverteld toen hij in 2005 met de fiets omkwam in een
verkeersongeval. Ik vind het eigenlijk wel spijtig dat de naam van Robert
Desmet tijdens de prijsuitreiking niet gevallen is, evenmin als die van Polleke
Pluym. Voor deze tweede prijs was er overigens wéér geen echte prijsuitreiking,
want ook Ilse Koolbrandt had haar kat gestuurd. Haar verhaal had als titel De
boomstam draagt Gentse herfstbladeren op zijn rug. Ook dit verhaal werd door
een jurylid voorgelezen. Lag het aan de voorlezer of aan de micro of aan beide?
Ik heb er niet één zin van begrepen. Ten slotte de hoofdprijs, de Michel
Casteelsprijs. Tot mijn schande moet ik bekennen dat de naam van Michel
Casteels, in 1997 overleden, mij te enen male onbekend was, en evenzeer dat hij
Thomas Pips was, de tekstschrijver bij de tekeningen van Buth, en dat hij ook
cursiefschrijver Piet Korrel was, van
wiens korreltjes ik heb genoten in de Vooruit en later in de Morgen. Het
winnend verhaal: De dans der gevoelens. Een schitterend stuk proza, dat naar
mijn gevoel niet hoeft onder te doen voor het beste van wat Stijn Streuvels en
Albert Debeurme, mijn meest geliefde auteurs, ooit hebben gepresteerd.
Romantisch realisme, op een briljante manier voorgelezen door jurylid Freek
Neirynck. De winnares was de jongedame die vóór mij had plaats genomen en van
wie ik verwacht had dat zij de eerste prijs in de wacht zou slepen. Hoe had ik
het kunnen weten? Intuïtie? Zou ik dan toch over enig talent beschikken? Ik was
blij met de keuze van de jury. Alsof ik
zelf die prijs had gewonnen. Ik vond het spijtig dat de laureate bij het in
ontvangst nemen van haar prijs geen dankwoordje uitsprak. Tijdens de receptie
die volgde heb ik haar gefeliciteerd en we hebben een tijdje van gedachten gewisseld
over literatuur, onder andere. Ze was niet te beroerd om met mij te poseren
voor de foto. Ze heet Kim De Geest en ze woont in Evergem. Het is overigens
niet de eerste keer dat ze deze wedstrijd wint Een rasschrijfster met een
grote toekomst, waartegenover mijn cynisch realisme maar een pover figuur
slaat.
Al de
overigen waren dus verliezers. Ik las ontgoocheling op veler gezichten. Zelf
heb ik met ontgoochelingen leren omgaan: onder andere toen mijn gulpbisschop
(www.bloggen.be/pierpont/archief.php?ID=980624) en mijn Dafobib" (www.bloggen.be/pierpont/archief.php?ID=2025012; www.bloggen.be/pierpont/archief.php?ID=2024822) zo schandelijk miskend werden. Maar vreemd
genoeg was ik deze keer niet ontgoocheld. Ik voelde mij zelfs een winnaar. Zijn
winnaars immers niet verliezers die nooit opgeven om Jean-Marie Dedecker even
te citeren? En opgeven doe ik niet. Komend jaar doe ik weer mee. Misschien heb
ik tegen die tijd mijn stijl wat gewijzigd. En ik heb alvast één van mijn
toneelstukken opgestuurd naar Brugge, voor de literaire prijs van West-Vlaanderen,
die dit jaar voorbehouden is aan dramatische kunst. En die prijs bedraagt
vijfduizend euro! Laten ze daar in Gent nu maar eens een punt aan zuigen. Brugge
heeft nooit in mijn bovenste lade gelegen, maar daar kan dus weldra verandering
in komen Wat doet hoop toch leven!
Welke de lijn
is in het verhaal dat ik nu kom te schrijven en of er eigenlijk wel een
behoorlijke lijn zal inzitten, durf ik nu nog niet te voorspellen. Ik wil mijn
verhaal laten beginnen bij Désiré van Monckhoven Vermoedelijk hebt u, beste
lezer, nooit die naam gehoord en indien dat toch het geval mocht zijn, dan bent
u wellicht iemand die wel eens met de tram reist in Gent, tussen het
Sint-Pietersstation en de Korenmarkt. De eerste halte, komende van het station,
is de van Monckhovenstraat. De halte bevindt zich op het kruispunt van de
gelijknamige straat met de Kortrijksesteenweg en ze is genoemd naar - u raadt het al - Désiré van Monckhoven. In de van Monckhovenstraat zelf bevindt zich overigens een stadsschool
voor kleuter- en lager onderwijs, dewelke eveneens naar Désiré is genoemd. Een
opperbeste school: daar kunt u zich van overtuigen door het simpelweg eens op
te zoeken op t internet. En aangezien uw interesse nu volop gewekt is en u
ongetwijfeld brandt van verlangen om iets meer te weten te komen over Désiré
van Monckhoven
Désiré
Charles Emanuel van Monckhoven werd
geboren in 1834 in een zeer arme wijk. Een familie die behoorde tot het
laagste van het laagste zoals een van mijn kennissen, die ik voor de
gelegenheid Genoveva noem, smalend zou zeggen men kiest zijn kennissen niet steeds
zelf, nietwaar en die in de ogen van die kennis in lengte van jaren die
stempel zal blijven dragen. Désiré ontwikkelde zich evenwel tot een van de
grootste Gentse geleerden en heeft aldus zowat het hoogste van het hoogste bereikt.
Hij behaalde een doctorstitel in de wetenschappen aan de Gentse universiteit. Hij was een
bekwaam chemicus, fysicus en astronoom. Hij bouwde een nieuw soort
sterrenkijker, die op t ogenblik berust in de volkssterrenwacht Armand Pien
van de universiteit. Maar het was vooral op het gebied van de fotografie dat
Désirée zijn kennis aanwendde. Zijn Traité général de Photographie: een
standaardwerk waarmee hij wereldberoemd werd in de branche. Het werk werd
vertaald in het Engels. Echter niet in het Nederlands, want toentertijd heerste
de opvatting dat de Nederlandse taal geheel ongeschikt was voor uiteenzettingen
of lessen in de wetenschappen. Van Monckhoven had dat boek gepubliceerd toen
hij amper tweeëntwintig was. Al was dat
allesbehalve zijn eerste boek. Op zijn zestiende had hij er reeds een
geschreven over scheikunde en op zijn achttiende een over natuurkunde. Uiteindelijk
ging hij zich vrijwel uitsluitend toeleggen op de fotografie. Hij richtte een fabriek
op waar een nieuw soort fotografisch papier werd vervaardigd, dat hijzelf had
uitgevonden. Hij werd er schatrijk mee. Spijtig genoeg zijn het enkel zijn
vrouw en kinderen die ten volle van zijn welstand hebben kunnen genieten: op
achtenveertigjarige leeftijd reeds verwisselde Désiré van Monckhoven het
tijdelijke met het eeuwige, getroffen door een hartstilstand. Ongetwijfeld had
Désiré nog grote plannen op t ogenblik dat hij door de dood werd weggemaaid.
Misschien had hij toen niet eens het toppunt van zijn kunnen bereikt. En
terwijl ik deze woorden neertik op mijn klavier bedenk ik hoe ik zelf niet
eens, of misschien nog maar net, mijn eigen toppunt had bereikt toen ik jaren
geleden in mijn beroep gekortwiekt werd vanwege het bereiken van de pensioengerechtigde
leeftijd. Hoe het nu met de van Monckhovens gesteld is? Er zijn er geen meer,
althans in Vlaanderen en volgens de gegevens van het rijksregister van 1998.
Dus toch weer afgedaald tot het laagste van het laagste? Of nog lager, want
uitgestorven, net zoals de Cruyptindaerdes, over wier teloorgang u kunt lezen op
mijn blog www.bloggen.be/kris/archief.php?ID=56. Genoveva
heeft immers altijd gelijk.
Maar wat ben
ik nu toch weer aardig het verkeerde pad ingeslagen! Bij de halte aan de van Monckhovenstraat
stapte een man op de tram. En ofschoon er nog tal van zitplaatsen onbezet
waren, maakte hij aanstalten om naast mij te komen zitten, op de plek waar ik
mijn krant had neergelegd. Ik legde de krant op mijn schoot en met een dankbare
glimlach ging de man naast mij zitten. t Was drie uur in de middag en hij
baadde in een geur van alkohol. Ik kén ze, de chronische alkoholiekers, ik kan
ze er zó uitpikken: ze zijn nooit nuchter en ze zijn nooit stomdronken. Aardige
mensen meestal. Deze was er zo één. Ik vond hem sympathiek. Rond de vijftig, kleine
gestalte, rossig krullend haar, een bril met stevige montuur, praatziek en het
evenbeeld van één van mijn leermeesters van ruim een halve eeuw geleden:
professor Laurent Vandendriessche (1), die mij toentertijd, via een
onwaarschijnlijke speling van het lot het leven heeft gered. Bij de volgende
halte werd onze tram overspoeld door een enorme bende scholieren.
- We hebben
teveel studenten in Gent, zei de praatzieke alkoholieker. Er zijn in Gent meer
dan honderdduizend studenten, als ik mag geloven wat de rector van de
universiteit mij verteld heeft.
- Rector Van
Cauwenberghe?
- Ja, rector
Van Cauwenberghe.
- Kent gij
rector Van Cauwenberghe?
- Jazeker.
- Ik ken hem
ook. We zijn collegas. Nu is hij eigenlijk geen rector meer. De nieuwe rector
is nu Anne De Paepe.
- Een vrouw? Ha, da
wist ik nie.
- À propos,
t is al enkele maanden geleden dat ik hem gezien heb: hoe gaat het nog met
Paul?
- Paul?
- Ja, Paul
Van Cauwenberghe.
- Ach,
eigenlijk ken ik hem niet zo goed. Maar mijn vader, die kent hem goed. Maar wie
ik wel goed ken is de burgemeester, Termont. Kent gij burgemeester Termont?
- Nee, die
ken ik niet. Van náám natuurlijk wel. En van de televisie.
Dat antwoord
leek hem voldoening te schenken.
- Ik denk,
zei ik, dat er teveel mensen zijn, dat de wereld overbevolkt raakt.
Ik weet niet
of mijn Malthusiaanse uitspraak goed tot hem doorgedrongen was. Hij zei alleen
maar:
- Eén zaak is
zeker: er zijn veel te veel studenten in Gent.
Of hij,
gezien zijn relatie met de rector en gezien de grote gelijkenis, misschien
een nazaat was van ene professor Vandendriessche? Maar nee hoor, nooit van
gehoord.
Wat gaat de
tijd toch snel als men in aangenaam gesprek is. Ik stapte uit in de buurt van
het Emile Braunplein. Die verdomde schaapstal staat er nog steeds. Positief is
dat Klokke Roeland terug is. Ze hangt nu in een speciaal ontworpen
klokkentoren, op een betonnen sokkel, dewelke zich bevindt tussen de schaapstal
en de Sint-Niklaaskerk die eindelijk van zijn stellingen is bevrijd. Vermoedelijk
kan men de klok nu weer laten luiden, hetgeen vroeger, gedurende de vele jaren
dat ze op het plein stond onmogelijk moet zijn geweest. Bij de ingang van de
Standaard Boekhandel hangt een affiche met reclame voor interessante boeken
aan zeer voordelige prijzen, in de kelder. De toegang tot de kelder blijkt jammer genoeg afgesloten. In de Mageleinstraat
staat een zebra.
En komt daar nu niet een geniaal idee bij mij op. Die zebra in de Mageleinstraat! Zou dat geen schitterend onderwerp zijn voor een lied, te vertolken door Stromae, komend jaar tijdens het Eurosongfestival? Uit doorgaans min of meer redelijk goed ingelichte bron heb ik namelijk vernomen dat Stromae nu al bijna zeker zou zijn van deelname aan hogergenoemd festival. Alleen het lied is er nog niet. Wás er nog niet want met de tekst die zopas aan mijn brein ontsproten is, in combinatie met de aangepaste muziek en vertolking door de onovertroffen Stromae, kan het niet anders of onze Waalse vrienden schieten in 2015 de hoofdvogel af. Ik schenk u, trouwe lezer, nu reeds de volledige tekst:
Il y a un zèbre, un zèbre, un zèbre
dans la rue Madeleine ;
il y a un zèbre, un zèbre, un zèbre, un zèbre, un zèbre, un zèbre,
il y a un zèbre, un zèbre, un zèbre, un zèbre, un zèbre, un zèbre,
il y a un zèbre, un zèbre, un zèbre, un zèbre, un zèbre, un zèbre,
il y a un zèbre dans la rue Madeleine.
En dan volgen er nog drie strofen, maar die hoef ik niet neer te schrijven want ze zijn precies eender. En wat zo bijzonder leuk is: dan sta ík daar naast Stromae op het podium te pronken als de liedschrijver. Meegenomen natuurlijk, nu ik mijn ambities als toneelschrijver voorgoed heb opgeborgen.
Het huis op de hoek van de Bennesteeg en de Heilige Geeststraat staat nu helemaal leeg. Menig boetiekhoud(st)er heeft er zijn geluk beproefd, maar geen van allen heeft het er lang uitgehouden. Rust er een vloek op het pand, na wat daar vijfenvijftig jaar geleden is gebeurd (2)? Tijdens mijn prille studentenjaren was daar de Wapy, een bar, die iets onuitwisbaars in mijn ziel heeft nagelaten. Op de trappen van het NTG zit veel jeugdig volk te zonnen en te praten en te lachen. Ooit heb ik ervan gedroomd dat in dit theater één van mijn toneelstukken zou opgevoerd worden, maar helaas, mijn werk is nog niet eens tot in het kleinste parochiezaaltje doorgedrongen... Aan de Groentenmarkt, naast de mosterdwinkel Tierentyn, zijn er twee winkels waar ze cuberdons verkopen. In de ene winkel liggen de cuberdons in een reusachtige hoop, zo voor t grijpen bij het open raam. Is het de bedoeling dat de voorbijgangers er eentje gratis mogen proeven? Ik durf het er alvast niet op wagen.
Omdat wandelen gezond is en ik tijd zat heb, zet ik te voet mijn weg verder naar mijn uiteindelijke bestemming aan de Huidevetterskaai. Via de Langemunt, het Grootkanonplein en de Vrijdagmarkt. Aan een huisgevel, in een straat in de buurt van het Edward Anseeleplein, hangt een grote arduinen plaat ter nagedachtenis van een non die in dit huis is gestorven, in de maand maart van ik-weet-niet-meer-welk jaar, maar t moet eeuwen geleden zijn. En dan te bedenken dat het gedenkplaatje aan het huis in de Paddenhoek, waar de grote Jacob Van Artevelde werd vermoord, zeker tien keer kleiner is. Maar Jacob heeft dan wel zijn standbeeld op de Vrijdagmarkt en dat maakt natuurlijk veel goed.
Om kwart voor zeven ben ik al ter bestemming: Eetkaffee Multatuli aan de Huidevetterskaai, voor een afscheidsdiner van het lustrumDB (DB staat voor dagelijks bestuur) van het SK Gent (SK staat voor Seniorenkonvent). Het SK bestaat tachtig jaar. Vijftig jaar geleden was ikzelf lustrumpreses ofte senior seniorum van datzelfde SK. Ik kon hier dus niet ontbreken. Om kwart voor zeven zijn er begrijpelijkerwijs nog geen gegadigden voor het diner. Buiten op het terras zijn alle stoeltjes bezet, behalve één. Aan een tafeltje waar een bejaarde dame zit. Ze is blij dat ze gezelschap krijgt. Ze heeft net een bord spaghetti verorberd en ze zit nog wat te genieten in de zon met een glas bier. Ze woont op een halve boogscheut hiervandaan. In deze buurt werd Armand Pien geboren, zegt ze. Hij was een trouwe bezoeker van het Kaffee. Zijn naam prijkt overigens op een plaatje naast de ingang. Ze voelt zich de laatste tijd niet meer veilig in de buurt. Er wordt regelmatig bij haar ingebroken. Alleen bij háár, nooit bij de buren. Het zijn mensen die azen op haar huis. Ze doen het niet om te stelen, maar om haar te pesten, om haar bang te maken in haar eigen huis, in de hoop dat ze het zal verkopen. Maar dat zal ze niet! Waar moet ik anders heen? zegt ze. Haar GSM rinkelt. Ze kunnen een mens toch nooit met rust laten, moppert ze. Hallo? Ja, ze zit hier op het terras van de Multatuli, te praten met een heer dat ben ik en ze is deze middag Jozef gaan bezoeken en Jozef was heel blij met haar bezoek en naar t schijnt moet Jozef nu tóch niet geopereerd worden. Terwijl ze nog doorpraat komen de eerste SK-genodigden er aan. Ik zie tot mijn niet geringe voldoening dat Freddy Strumane en Jacky Ooghe van de partij zijn. We begroeten elkaar hartelijk. Ik ga met hen mee naar binnen. De dame onderbreekt even haar telefoongesprek om mij een bedanking voor het gezelschap toe te roepen. Insgelijks, zeg ik.
Een verzorgde en voedzame vijfgangenmaaltijd voor in totaal zon dertig man.. Jacky Ooghe, Freddy Strumane en ikzelf zijn de enige ouderen. Stokouderen uit de jaren 60. Voor t overige is er niemand uit de vorige eeuw. De senior seniorum (Niels) is er en ook de reeds verkozen toekomstige senior seniorum (Ewout) en de seniores seniorum van de voorbije twee jaar (Jelle en Nathalie). En dan zijn er nog Lien van de Kila, Melissa, het meisje dat vorig jaar cantor cantorum was en wier naam mij evenzeer ontsnapt als van al die anderen. Ik geef een zedig kusje op de wangen van al die klasrijke porretjes en het valt mij op hoe zacht hun velletjes aanvoelen. Er zijn veel groenten bij het voorgerecht en bij t hoofdgerecht krijgen we nog eens een bord vol met groenten. Dat hoeft voor mij niet, zegt Freddy. Ik zeg hem dat groenten gezond zijn. Jawel, zegt Freddy, maar ik ben geen koe! Jacky en Freddy zijn beiden lid geweest van de Zandloper, de studentenclub van Oostende, en ze hebben hun middelbaar onderwijs genoten in het Koninklijk Atheneum aldaar. Het toeval wil dat ik, ofschoon lid van de Oostvlaamse studentenclub Laetitia, eveneens in datzelfde atheneum schoolgelopen heb. We hebben heel wat herinneringen kunnen ophalen. En er is ook heel wat te doen over het feit dat Oostende in het SK nu vertegenwoordigd wordt door de club Dionysus en niet langer door de roemruchte Zandloper van weleer. Ik heb veel te weinig dossierkennis ter zake om mij in die discussie te mengen. Wat niet wegneemt dat ik dat probleem in een van mijn volgende cursiefjes wel eens onder de loep wil nemen.
Rond kwart vóór elf verlaat ik als eerste het gezelschap. Dank voor de aangename avond en tot weerzien! Mijn laatste trein is om kwart voor twaalf. Eerst moet ik naar de Sleepstraat. Daar moet ik de tram nemen naar het station. In de Sleepstraat staat veel volk. Uitsluitend mannen. Ze staan in kleine en grotere groepjes op de stoep, te keuvelen en te genieten van de redelijk zachte lenteavond. Er liggen twee tramlijnen en ik ga staan bij één van de haltes. Niet wetend of ik de tram moet nemen aan deze kant van de straat, dan wel aan de overkant, richt ik mij tot een groepje mannen. Deze kant of de overkant? Er is er blijkbaar maar één die mijn vraag goed begrepen heeft. Gedienstig brengt hij mijn vraag over naar de anderen in een vreemde taal waar ik geen iota van begrijp. Deze kant is beter, zegt hij, want die gaat rechtstreeks naar het Sint-Pietersstation, met deze hoef je niet over te stappen, maar hij maakt wel een grote omweg. Maar dan is er een uit de groep die nogal heftige gebaren maakt en met klem protesteert in die vreemde taal, terwijl een paar anderen met gebaren en hevig ja-knikkend zijn woorden kracht bijzetten. Hij beweert, zegt mijn gesprekspartner, dat ge rapper ter bestemming zult zijn als ge de tram aan de overkant neemt, maar dan zult ge wel moeten overstappen op de Korenmarkt. Kijk, zegt hij, daar komt er net een, maar als ik u was zou ik toch maar de rechtstreekse nemen. Ik heb dan maar gewacht op die rechtstreekse en dat bleek een foute keuze te zijn. Twintig minuten op zijn minst heeft het geduurd voor die er aankwam en al die tijd stonden de drie of vier mannen die er een andere mening op nahielden mij nors aan te kijken. Of verbeeldde ik mij dat maar? En ja hoor, de tram maakte een hele omweg, moet zowat de hele Gentse periferie doorkruist hebben vooraleer ter bestemming te komen. Maar t was toch nog net op tijd. Eind goed, al goed dus.
(1) cf. mijn boek O jerum jerum jerum (2006, pag. 63 e.v.); prof. dr. Laurent Vandendriessche was hoogleraar in de biochemie aan de universiteiten van Gent en Antwerpen; in Antwerpen was hij rector; hij overleed 6 maanden geleden op 94-jarige leeftijd.
Dat ik nu pas
reageer op uw mail van 24 maart heeft te maken met mijn muisarm. De mail
heeft mij alleszins aangenaam verrast, en niet in t minst doordat ge voor t
eerst sedert jaren Omsk van Togenbirger ten tonele voert. De professor blijkt
dus nog in leven te zijn en, naar ik mag verhopen, in goede gezondheid. Of ik
daar aan twijfelde? Een beetje. Enkele jaren geleden heb ik hem, zoals ge
ongetwijfeld weet, een bezoek gebracht. Hij was toen niet in een allerbeste
conditie en ook zijn humeur was navenant. De dag van mijn bezoek ging hij
gebukt onder tandpijn en onder de pijnstillende medicatie. Tandpijn is
weliswaar meestal een onschuldige aandoening en van voorbijgaande aard, maar ik
dacht dat er méér aan de hand was. De geleerde zag er moe uit en oud, ofschoon
naar alle waarschijnlijkheid jonger dan ikzelf. Zijn moeder woonde toen bij hem
in of hij bij haar? en zij was het die mij hartelijk verwelkomde. Een
alleraardigste bejaarde vrouw. Zou zij nog in leven zijn? Dat wil ik gaarne van u
vernemen. Ze zal nu wel haast honderd jaar zijn. Ze zag er niet ouder uit dan
de professor zelf. Vermoedelijk ziet ze er nu, op haar honderdste, nog steeds
goed uit. Al zou ik zoiets nooit durven zeggen tegen iemand van die leeftijd,
want die mensen beseffen wel dat als ze ge-ziet-er-goed-uit te horen krijgen,
er in feite bedoeld wordt ge ziet er nóg goed uit of ge ziet er nog goed uit
voor uw leeftijd. Stijn Streuvels, die decennia lang onze grootste Vlaamse
schrijver was, maar op heden zelfs niet meer tot aan de enkels reikt van Herman
Brusselmans of Dimitri Verhulst, heeft ooit geschreven: als ze zeggen dat ger
goed uitziet, t is teken dat ge oud wordt en te kwiste gaat. Het woordje nog
is in dit verband overigens helemaal uit den boze. Toen ik, zon achtentwintig
jaar geleden, de eer had de beroemde professor P.C. Paardekooper in mijn woning
te mogen ontvangen en hem vroeg is het wáár dat u nog een boek aan t
schrijven bent? reageerde hij verbaasd met een wedervraag: waarom het woordje
nog? P.C. Paardekooper was toen vijfenzestig en vorig jaar is hij overleden
op drieënnegentigjarige leeftijd. Stijn Streuvels is achtennegentig geworden.
Als ik Paardekooper in het hiernamaals tegenkom zal ik mij verontschuldigen
voor dat woordje nog en ik zal hem vertellen dat ikzelf op mijn
vijfenzestigste mijn eerste boek heb geschreven en dat ik mij op mijn vierenzeventigste,
aan de vooravond van mijn twaalfde boek, op het hoogtepunt van mijn literaire
carrière heb gevoeld.
Maar we
dwalen af van het onderwerp: Omsk van Togenbirger. Professor Omsk van
Togenbirger de Waelekens, om precies te zijn. Bij het lezen van uw mail krijg
ik de indruk dat hij nog steeds even scherp van geest is en dat hij zijn ideeën
nog steeds op de beproefde wijze overbrengt op zijn toehoorder. De wijze van
vraag en antwoord, de wijze van Socrates. En is deze laatste niet de grootste
filosoof aller tijden? De gedachte dat een filosoof als professor van Togenbirger
ooit het stadium van dementie zou bereiken, doet mij huiveren. Waarom die
gedachte nu bij mij opkomt kan ik niet verklaren. Stijn Streuvels was beslist
niet dement op t einde van zijn leven en van P.C. Paardekooper weet ik het
niet. Maar mijn gedachten dwalen af naar een van de allergrootste na-oorlogse
politici van ons land. Op hoge leeftijd werd deze politicus opgenomen in een
universitair ziekenhuis. Op een dag werd hij in een rolstoel gezet in een van
de gangen die leidden naar de afdeling radiologie, te wachten op zijn beurt. Om
hem te beschermen tegen de tocht in de koude gang had een jonge verpleegster,
niet wetende wie de beroemde patiënt was, een dikke wollen handdoek over zijn
hoofd en hals en schouders gelegd. De handdoek was daarna allengs naar beneden
gezakt, tot over zijn aangezicht. Op een jammerlijke manier werd de geestelijk
en lichamelijk sterk verzwakte man over t hoofd gezien. Tot iemand tegen het
sluitingsuur de handdoek oplichtte om te zien wat dáár onder zat: de man die
het land geleid had, gedurende vele jaren! De grote man zal zich
mogelijkerwijs van geen kwaad bewust geweest zijn. En dat is maar goed ook.
Vaak zijn de goden barmhartig: wie ze echt beminnen laten ze ofwel vroeg
sterven ofwel afdalen tot een toestand van dementie vooraleer hen tot zich te
nemen. Quem deus perdere vult, prius dementat!
Maar ten
tweede male dwalen we af. Laten we het dus nu maar gauw hebben over de kern van
de zaak: de visie van O. van Togenbirger op de toestand in Oekraïne. Ik kan de
professor goed volgen, waar hij betoogt dat Amerika er belang bij heeft de
nationalisten overal in Europa, en dus ook in Oekraïne, te steunen. En hoe dat
moet leiden tot de ondergang van de euro en de heropleving van de Amerikaanse
dollar. Neen, zo ver had ik niet gedacht
Ik doe alvast
een gebedje tot Onze-Lieve-Heer dat hij professor Omsk van Togenbirger de
Waelekens behoede voor het Alzheimer-spook. En ik zal mijn lezers, die
geïnteresseerd zijn in het betoog van de professor, gaarne verwijzen naar uw
blog: www.bloggen.be/tisallemaiet/archief.php?ID=2482815.
Paus
Franciscus vraagt vergiffenis voor het kindermisbruik door priesters, zo delen
de media ons mee, dezer dagen. Een mooie geste van de paus. Zeer genereus. De
slachtoffers zullen daar goed mee geholpen zijn. De paus heeft letterlijk verklaard,
zo staat er in één van de Vlaamse kwaliteitskranten: Ik wil persoonlijk om vergeving vragen voor het kwaad van het seksueel
misbruik van kinderen dat door sommige priesters werd aangericht. Nu ja, bijna letterlijk, want onze sympathieke
Bergoglio zal het wel in t Italiaans gezegd hebben.
Een ander
item in de media dezer dagen is de vermeende belastingfraude van Karel De
Gucht. Valse geruchten, zo blijkt. Zodat we nu wel degelijk mogen concluderen
dat Karels bezittingen, in casu zijn optrekje in Toscane, zijn spaarcentjes en
dergelijke, wel degelijk op een eerlijke manier en door hard werken verdiend
zijn. Er dient overigens opgemerkt dat zijn echtgenote eveneens mee gaat uit werken,
als ik het tenminste niet verkeerd voor heb.
Een ander
verhaal is dat van de steenrijke 77-jarige Italiaanse ex-premier Berlusconi.
Van hem kunnen we bezwaarlijk zeggen dat hij al die rijkdom met noeste arbeid
heeft vergaard. Belastingfraude! Daar is hij tenminste voor veroordeeld: vier
jaar gevangenisstraf. Men heeft de straf evenwel omgezet in een werkstraf: vier uur per week moet hij nu gaan werken in een verzorgingstehuis, een héél jaar lang. Dat zal hem leren!
Op zijn oude dag nog moeten werken. Of zijn toekomstige jonge vrouwelijke collegas
in het verzorgingstehuis veilig zullen zijn voor de oude rijke geilaard valt nog maar te bezien.
En dan is er nog
een verhaal over multimiljardair Poetin. Of die ook belastingfraude heeft
gepleegd is mij niet bekend, maar t zou mij niet verbazen. In Sotchi laat
Vladimir een buitenverblijf optrekken van één miljard euro
Paus Franciscus,
politici en belastingfraude, dat heeft mij aan het denken gezet. En ik ben tot
een kordaat besluit gekomen. Ik wil persoonlijk om vergeving vragen voor het
kwaad van de belastingfraude dat door sommige politici werd aangericht. Of ik
de mening toegedaan ben dat alleen door politici aan belastingfraude wordt
gedaan? Bijlange niet! Maar ik beperk mijn vraag om vergeving tot de politici. Mijn
generositeit is namelijk niet onbeperkt
In Het
Laatste Nieuws, de krant waarmee ik sinds jaar en dag een haat-liefde
verhouding heb, lees ik deze morgen ik ben ondanks alles een trouwe HLN-abonnee
onder de titel ORIGINEEL PROTEST OP KRIM. GEEN SEKS MEER VOOR RUSSISCHE MANNEN:
Enkele anti-Russische, OekraÏense vrouwen hebben een wel erg originele
manier gevonden om te protesteren tegen de aanhechting van het schiereiland
Krim bij Rusland: een seksboycot. Ze moedigen Oekraïense vrouwen aan geen
seks te hebben met Russische mannen onder het motto Geef het niet aan een Rus.
Niks doet meer pijn aan het moraal van een soldaat dan een embargo op hun
penis verklaart initiatiefneemster Katerina Venzhik.
De auteur van
het artikel is een zekere KS. En mag ik een beetje kritiek spuien?
Ten eerste is
het mij niet duidelijk wat Katerina Venzhik bedoelt met het moraal van de
soldaat. Het moreel of de moraal? Ik ben de mening toegedaan dat ze het
eerste bedoelt en in dat geval weze het haar, Oekraïense zijnde, dubbel en dik
vergeven. Het tweede zou ook kunnen, al lijkt het mij hoogst onwaarschijnlijk. Tenzij
ze moraal gebruikt in de zin van moreel. In dat geval zou ze zich enkel van
lidwoord vergist hebben, maar ook dát mag haar niet zwaar aangerekend worden. De
dikke Van Dale laat daarenboven het gebruik van moraal in de betekenis van moreel
toe, maar dan alleen in sportmilieus. En misschien deelt Katerina Venzhik de
seks wel in bij de sport en het enige wat in dat geval nog aan te merken blijft
is het correcte gebruik van het lidwoord. Maar daar valt natuurlijk wel aan te
werken, nietwaar Katerina?
Mijn tweede
punt van kritiek weegt evenwel zwaarder door.
Het betreft de bewering als zou seksboycot een wel erg originele manier zijn. Een misvatting
die ik helemaal op rekening moet schrijven van KS. Meer dan duizend jaar vóór
Christus immers werd deze protestmethode reeds toegepast door de vrouwen van
het eiland Lemnos. Dat was echter helemaal niet naar de zin van Aphrodite, de
godin van de liefde. Zij strafte de vrouwen van Lemnos met een afschuwelijke
lijfgeur, waardoor de seksuele appetijt van de Lemische mannen voor hun vrouwen
dermate bekoelde dat ze hun jachtterrein verlegden naar de vrouwen van de
omliggende eilanden en de Amazones van Thracië. Hoe het allemaal zeer slecht afgelopen
is, met onder andere afschuwelijke moordpartijen kunt u lezen in mijn boek Uit het schuim van de zee (zie www.bloggen.be/kris). Een ander
geval van oproep tot seksuele boycot heb ik eveneens gehaald uit Het Laatste
Nieuws (februari 2011). De oproep ging uit van dokter Marleen Temmerman,
professor gynecologie aan de Gentse universiteit en daarenboven verkozen tot de
knapste zegge bekwaamste gynecologe van het hele universum. Dat verhaal
kunt u lezen op mijn blog www.bloggen.be/pierpont/archief.php?ID=2394016.
Ik heb toen dit verhaal, ten onrechte, gelinkt aan de hertogin van Alva, een
beauty met zo maar eventjes zesenveertig adellijke titels een wereldrecord. Het
betrof, als ik mij niet vergis, een oproep tot Afrikaanse vrouwen, om het wapen
van de seksboycot toe te passen ter verkrijging van gelijke rechten voor man en
vrouw. Of het geholpen heeft en of het überhaupt is toegepast, is mij onbekend.
En evenzeer moet ik het antwoord schuldig blijven op de vraag of Aphrodite zich
ook hier met de zaak heeft bemoeid
t Was half
negen toen de telefoon mij wakker rinkelde, maar ik was nog lang niet
uitgeslapen, en dus zei ik enkel maar hallo.
- Bent u de
heer Kris Vansteenbrugge?
Merkwaardig
toch dat een mens zo suf kan zijn dat hij op zon simpele vraag niet
ogenblikkelijk het antwoord klaar heeft. Het duurde drie à vier seconden
vooraleer ik gedecideerd antwoordde:
- Ja, daar
spreekt u mee.
- Wij zijn
van de Visser-Neerlandia prijs. Het is ons een genoegen u mede te delen dat u
genomineerd bent voor de prijs.
De
Visser-Neerlandia prijs! Een van de allerbelangrijkste prijzen op het gebied
van de Nederlandstalige literatuur. Was ik wel goed wakker? Was daar aan de
andere kant van de lijn niet mijn zwager die, met een Hollands accent in zijn
stem, mij voor de gek aan t houden was?
- Onzin, zei
ik. Waar heb ik dat aan te danken?
- Uw literair
oeuvre, antwoordde de stem, die toch niet die van mijn zwager bleek te zijn.
Hij zou zich nooit zo lang serieus hebben kunnen houden
Ik heb mij
sedert het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd vooral met schrijven
onledig gehouden. Maar literatuur kan dat niet genoemd worden. Ik noem het
schrijvelarij en zeverarij, cursiefjes die ik publiceer op t internet en
die ik achteraf bundel in wat ik blogboeken noem. Mijn memoires, ja, dat vond
ik er nog mee door kunnen, maar om daar nu een prijs voor te krijgen, en dan
nog de Visser-Neerlandia prijs! En dan zijn er nog de boeken met verhalen uit
de Griekse mythologie, maar das toch eigenlijk niet echt origineel werk. En
mijn toneelstukken dan, die bij mijn weten nog nooit door een serieus
toneelgezelschap zijn opgevoerd.
- Neen, zei
de stem, uw memoires zijn ons onbekend.
- Dan bent u
ongetwijfeld aan het verkeerde adres.
- U bent toch
de schrijver van talrijke pictaikus op een blog, een nieuwe literaire
kunstvorm, waarvan u claimt de uitvinder te zijn? (1*)
- Ja, dat ben
ik. Maar dat kan toch geen enkel mens interesseren. Het is immers niet serieus
bedoeld. Hebt u mijn blog goed gelezen? Het is bedoeld als een grap. In de
inleiding heb ik het vergeleken met de nouvelle cuisine en de hedendaagse
kunst, die óók als grap bedoeld waren. Gewoon om eens uit te testen hoever een
mens kan gaan in het voor-de-aap-houden van Jan Publiek. Kunst hoeft u er echt
niet in te zoeken.
- Maar het ís
kunst, mijn beste. Kunst van het hoogste gehalte. Gisteren is er een stukje
over verschenen in een gerenommeerd cultureel tijdschrift, de Waterlandkerkse
Courant. Het slaat aan. Daar kunt u niet onderuit. Met uw pictaikus hebt u
alle s schrijvers vezels aan het trillen gebracht. Wat inspireert u?
- Niets.
Helemaal niets. Ik neem een foto van iets banaals en ik zet er een al even
banaal zinnetje bij.
- U denkt er
dus nauwelijks bij na.
- Zo is het.
- U werkt dus
puur vanuit een buikgevoel.
- Precies,
ja.
- Pure
inspiratie dus. U moet weten dat ik mateloos genoten heb van uw laatste pictaiku:
die over de gevaarlijke hond.
- Maar er wás
geen hond. Er was alleen het plaatje gevaarlijke hond om inbrekers af te
schrikken.
- Fictie dus.
Geniaal. En dan dat huisnummer: 215 B! Geniaal!
- Ik zie er
de genialiteit niet van in.
- Misschien
ziet u het inderdaad niet. En dat bewijst dat uw genialiteit van boven komt.
Neem nu Zeus en het bierglas. Hiermee overschrijdt u de grenzen van ruimte en
tijd.
- Ik begrijp
het niet helemaal.
- Honderd
jaar geleden: het bierglas. Duizenden jaren geleden: Zeus. En aan het eind van
de tafel: de oorsprong der tijden. En dáár voorbij?
- Ik begrijp
het nog steeds niet helemaal.
- Dat hoeft
eigenlijk ook niet. Als wij kunstcritici het maar begrijpen. Aan u, als
begenadigd kunstenaar, om het kunstwerk te creëren. Aan ons om het te beoordelen.
- Maar ik heb
dit helemaal niet als kunst bedoeld. Ik zei toch dat het een grap is.
- Dat u dat
zelf niet inziet! Het gecastreerde hondje Boris, het smachtend hondje op het
penant, Jaakske met zijn fluitje tussen de stukken Sunlight zeep, het
gehandicapt jongetje dat een kind-moedertje ten huwelijk vraagt, de vlinder op
de das, het rood- en het witborstje, de hand van de schrijver: ze hebben mij
ontroerd, soms tot tranens toe. En dan die pictaiku over de schildpad en de
uil, en die met de brandende kaars en de bril, en die over de doodskop en de pendule:
er waren er waarbij ik rillingen voelde over mijn rugge(n!)graat . En bij die
met de slippers kan je ruiken dat ze al jaren gedragen zijn. En die met de banaan,
de twee appelen, de citroen en de rotte peer: pure erotiek, maar oneindig
mooi, kunst met een héél grote K.
- t Was niet
mijn bedoeling, zei ik.
- Nee,
natuurlijk niet. Die pictaikus, das het werk van de Heilige Geest. U bent
slechts het medium, dat straks de Visser-Neerlandia prijs in de wacht zal slepen.
Ik wou het
gesprek beëindigen, maar ik zag dat de hoorn al op de haak lag. Benieuwd of ik
nu die Visser-Neerlandia prijs krijg.
Gisteren hebben ze Jan Hoet ten grave gedragen. Hij was conservator, curator en stichter van het stedelijk museum voor actuele kunst (het S.M.A.K.) in Gent. Hij was geliefd en genoot aanzien, niet alleen in Gent maar overal in Vlaanderen en tot ver buiten de landsgrenzen, ja tot in Japan. Hij was regent in de plastische kunsten en licentiaat in de kunstgeschiedenis. Als kunstenaar kwam hij niet echt van de grond, maar als kunstkenner en -beoordelaar scheerde hij hoge toppen. Men hoeft niet noodzakelijk een topsporter geweest te zijn om een sportprestatie op haar waarde te beoordelen
Ik was niet op de uitvaart. Tot mijn spijt, want ik heb voor kunstpaus Jan Hoet steeds een heel bijzondere sympathie gevoeld. En dat komt niet alleen door de fysieke gelijkenis die er volgens sommigen was tussen ons beiden. Mijn bewondering voor Jan Hoet was alleszins te wijten aan het feit dat hij in hoge mate bezat wat mij te enen male ontbreekt: het gevoel voor beeldende kunst, wat een mens in staat stelt te oordelen of een kunstwerk al dan niet mooi is, of zelfs maar om te oordelen of het überhaupt kunst is. Neem de mosselpot van Marcel Broodthaers: neen, geen schilderij, maar gewoon, een rode pot, meer dan boordevol gevuld met mosselen en dáár bovenop het deksel.
Zonder Jan Hoet had ik nooit geweten dat dit kunst is van het allerhoogste niveau. Hetzelfde geldt voor de kakmachine van Wim Delvoye. Een machine waar drollen uitkomen. In feite is het niet zozeer de machine maar wel de drollen die kunst zijn en wel van het allerhoogste niveau. Zonder Jan Hoet had ik dat nooit geweten, en misschien nog wel enkele anderen met mij. En dan de bekleding van de zuilen van de universitaire aula met plakken ham, door de onvolprezen Jan Fabre. Ook daar zag ik het kunstzinnige niet van in. Tot Jan Hoet mij op andere gedachten bracht.
De meester had een ongelooflijke neus voor kunst. Hij zag kunst waar vele anderen het niét zagen. Een goddelijke gave. Hij had een ongeëvenaarde neus voor jong talent en hij moedigde jonge onvermoede kunstenaars-in-de-dop aan, waar hij kon. Het verhaal doet de ronde dat hij eens een bezoek bracht aan een school. Tijdens de tekenles. Alle kinderen waren klaar met hun tekening. Alle, behalve Pietje, een onhandig jongetje dat er nooit in slaagde om binnen de lijntjes te kleuren. Jan Hoet koos Pietjes half-afgewerkte tekening als de beste en hij zag in Pietje een kunstenaar in spe. Méér zelfs: hij nam Pietjes tekening mee naar zijn kunsttentoonstelling. Ook Pietje werd opgevoerd tijdens de tentoonstelling. Geïnterviewd door de kunstpers herhaalde het kind voortdurend, met tranen in de ogen: t is niet af, t is niet af
Zoals ik al zei: ik was niet op de uitvaart van Jan Hoet. Maar ik heb een pictaiku voor hem uit mijn mouw geschud (zie www.bloggen.be/pictaiku). En daar zal mijn alter ego zeer waarschijnlijk beter mee gediend zijn. Ik weet niet of hij bekend was met deze allernieuwste kunstvorm. Hij zou het alleszins geapprecieerd hebben. Want: helemaal in de lijn van Jan Hoet en hedendaagser kan haast niet.
Willy
Weldoener werd vandaag precies vijfenzeventig jaar geleden geboren als zoon van
een gewone werkman, een arme molenaar. In die tijd was iedereen verplicht om
tot zijn veertiende levensjaar naar school te gaan. Veertien jaar vond Willy al
meer dan genoeg en hij ging zijn vader helpen in het molenaarsbedrijf. Enkele
jaren later werd hij varkenskweker. Hij trouwde. Zijn vrouw vond dat varkens te
veel stonken en teneinde de huiselijke vrede te bewaren schakelde Willy
Weldoener over op kippen. Met zevenentwintigduizend stuks behoorde hij in die
periode tot de absolute top in België. Maar zevenentwintigduizend kippen, dat
stinkt Willy startte dan maar met de
bouw van kippenhokken en stallen. En van t een kwam t ander en binnen de
kortste keren werd Willy de grootste industriebouwer van de Benelux: de
absolute top op het gebied van industriële gebouwen, zwembaden, prefabbeton en
transport. Zeven jaar geleden nam hij er ook nog de voedingssector bij: hij
kocht twee groothandels in vleeswaren op en levert nu aan vijftienhonderd
slagerijen meer dan vierduizend producten.
Willy
Naessens want zo is zijn echte naam is nu één van de rijkste mensen van het
land. Hij rijdt met dure autos en is in het bezit van o.a. landhuizen met
prachtige tuinen vol mooie standbeelden, stoeterijen met talrijke raspaarden,
een kasteel in Frankrijk En denk maar
niet dat Willy zijn rijkdom gestolen heeft. Sedert meer dan zestig jaar werkt
Willy veertien uur per dag, ook in de week-ends. En hij denkt nog lang niet aan
inbinden. Werken is zijn lust en zijn leven. Willy staat aan het hoofd van
tweeëntwintig bedrijven maar is desondanks een bescheiden man, die niet gaarne
te koop loopt met zijn rijkdom en nooit zijn nederige afkomst verloochend
heeft. En wat meer is: een niet onaanzienlijk deel van zijn inkomen schenkt
Willy aan het goede doel, onder het motto als ik het goed heb mogen anderen
het ook goed hebben. Het hoeft geen verwondering te baren dat zijn bijnaam Willy
Weldoener is en dat Willy een gelukkig man is: is het geluk niet van hem af te
lezen op de foto die vorige week van hem verscheen in de krant? Is Willy
Weldoener geen voorbeeld voor ons allen om na te volgen? We zouden allen rijk en
welvarend zijn en gelukkig.
In schril contrast met deze foto van Willy Weldoener is die van prins Laurent, uit dezelfde krant (HLN 3 februari). Was de prins maar uit hetzelfde hout gesneden als Willy, dan zou hij nu niet hoeven rond te komen met een armzalige dotatie van 307.000 euro in het jaar, dewelke hem niet eens toelaat om zijn echtgenote nog mee uit te nemen.
Je vraagt je af: zullen we dit verlies ooit kunnen
verwerken?
Het antwoord luidt: we zullen het kúnnen, want de tijd
heelt alle wonden, maar t zal héél moeilijk zijn
Want jij was iemand uit de duizend: spiritueel en
wijs, gulhartig en de toevlucht van alle leden van onze club. Kortom: jij was
onmisbaar, Luc.
Dokter Luc Termote, schielijk overleden op 31 januari, in de fleur nog van het leven. De rouwplechtigheid in de kerk van Zulte, op heden, werd bijgewoond door een nooit geziene massa mensen, die eer kwamen betuigen aan deze uitermate bekwame arts en vriend. De leden van Loopclub Grijsloke blijven verweesd achter, zonder hun clubdokter. Samen hadden wij diepzinnige en aangename gesprekken. Enkele jaren geleden heb ik daarover geschreven op deze blog (www.bloggen.be/pierpont/archief.php?ID=444993). Zijn heengaan laat een héél bittere nasmaak na.
Firmin, mijn
buurman, leest De Morgen. Zelf houd ik het nog steeds bij Het Laatste
Nieuws. En wellicht dáárom kijkt Firmin een beetje laatdunkend op mij neer.
Maar t zal wel inbeelding zijn van mijnentwege, want Firmin is een opperbeste
kerel, een crème van een vent zoals ze zeggen, behulpzaam en geestig, kortom
de ideale buurman. Firmin is daarenboven een belezen man met een heldere geest.
Hij zweert bij De Morgen en die krant zou hij hooguit willen ruilen voor een
andere kwaliteitskrant: De Standaard, De Tijd, Le Soir. Het Laatste Nieuws
vindt Firmin allerminst een kwaliteitskrant. De enige rubriek in HLN waarmee
hij zich nog enigszins kan verzoenen is de sudoku. Niet de sudoku voor
beginners en zelfs niet de sudoku voor gevorderden want dat noemt Firmin
kinderspel. De sudoku voor experts kan Firmin wel smaken, maar ook daar is
hij in een mum van tijd mee klaar. Ach, had ík maar zon sudoku-knobbel als
Firmin! Verder dan het beginnersstadium heb ik het tot op heden niet gebracht
En toch gaan
er in de wereld een heleboel dingen om, waar Firmin geen weet van heeft. Omdat
hij Het Laatste Nieuws niet leest. Beschouwen we enkele gewichtige
nieuwsberichten die dit weekend in HLN verschenen zijn en meer dan
waarschijnlijk niét in de kwaliteitskrant van Firmin. En dan is wat volgt nog
maar een greep:
Prins Laurent
verkondigt urbi et orbi hoe zielsveel hij houdt van zijn prinses Claire.
Akkoord, hij zal wel niet de enige zijn die zielsveel houdt van zijn vrouw,
maar zoiets te horen uit de mond van onze geliefde prins is toch wel héél bijzonder.
HLN wijdt daar een volle bladzijde aan, mét foto. Het zou mij niet eens
verwonderen mocht De Morgen deze opzienbarende verklaring van de prins geheel
onvermeld gelaten hebben.
En Jan Wittevrouw,
die als charmezanger Johnny White door het leven is gegaan en vorige week
overleden is op 67-jarige leeftijd. Zijn pad is niet over rozen gegaan. HLN
wijdt daar een twee paginas lang artikel aan: de titel luidt Johnny White,
gepluimd, vernederd, beschoten en bestolen. Dat Johnny overleden is heeft
Firmin via zijn kwaliteitskrant wellicht niet eens vernomen en t zou mij zelfs
niet verbazen dat Johhny White hem te enen male onbekend is.
En dat de
Belgische voetballer Romelu Lukaku zijn dreadlocks kwijt is, das toch óók
groot nieuws. Zelf wist ik het ook niet, maar Romelu speelt voor een Engelse
club, een club die nu hoge ogen gooit met Belgisch talent. Firmin zal dat
evenmin weten en vermoedelijk weet hij niet eens wat dreadlocks zijn. Zonder
het artikel (mét foto) in de weekendeditie van HLN had ik het nu óók nog niet
geweten.
Of Thorgan
Hazard de komende maanden voor Zulte blijft voetballen, dan wel overgeheveld
wordt naar Anderlecht? De sportpaginas van HLN staan er de laatste dagen bol
van. Net zó in de weekendeditie. t Is een erg belangrijk item want er zijn,
als ik mij niet vergis, ettelijke tientallen miljoenen euros mee gemoeid. Op
een goeie dag zal een beslissing vallen in deze gewichtige zaak en ik ben bang
dat die aan Firmins neus zal voorbijgaan. Met zijn kwaliteitskrant
Verder is er
een schokkende uitspraak van de vijfenzeventigjarige Willy Naessens, één van s
lands succesvolste en rijkste zakenmensen: dat de Walen een werkzamer volk zijn
dan de Vlamingen! Willy is, zelf Vlaming zijnde, de uitzondering die de regel
bevestigt, want hij werkt zich nog steeds uit de naad, iedere dag van s
morgens 5 uur tot s avonds 21 uur. Of hij dan nog tijd heeft om van het leven
te genieten? Ik denk het wel. Ik ken Willy al persoonlijk sinds de kinderjaren:
werken is voor hem puur genot. Maar dat van die werkzame Walen, of De Morgen
dat weet, ik betwijfel het.
De Morgen
heeft daarenboven niet het geluk dat ze over een supergetalenteerde
kroniekschrijver beschikken als HLN, in de persoon van Herman Brusselmans. Zo leert onze op drie na succesrijkste
Vlaamse schrijver (na Huysentruyt, Meus en Dumont) ons in zijn wekelijkse
kroniek iets over de bedrieglijke praktijken van de tv-makers in het programma
Wauters versus Waes. Ik citeer letterlijk: dat de producers ons serieus onderschatten als ze denken dat wij
geloven dat Wauters en Waes de 650 kilometer van Bordeaux naar Parijs
daadwerkelijk fietsend hebben afgelegd. Welneen. Bij dergelijke programmas
gaat het aldus: Wauters en Waes rijden in het zicht van de camera een paar
honderd meter, dan worden ze met fiets en al tweehonderd kilometer verder
gebracht in een comfortabele minibus, dan rijden ze weer honderd meter, etc.
Dus ik gok erop dat de beide slampampers van de 650 kilometer ongeveer drie
kilometer gepedaleerd hebben en de rest van de afstand als koningen op hun
lamme kloten in hun taxi hebben gelegen. Mij moeten tv-makers niet met een
kluitje in het riet sturen, ik weet al dertig jaar dat het sjoemelaars van de bovenste
plank zijn. Verder krijgen we er van de man, die zich in ditzelfde artikel
de beste Vlaamse schrijver sinds Stijn Streuvels noemt, nog een op zijn minst
belangwekkende anekdote bovenop: vorige week heeft hij namelijk achter een
struik gescheten, zonder zijn kont af te vegen! Niets van dat alles natuurlijk
in De Morgen.
En dan heb ik
het nog niet eens gehad over Conchita, de vrouw met de baard, die voor
Oostenrijk zal deelnemen aan het komend songfestival en aan wie HLN in de krant
van maandag 20 januari op pagina 45 een artikel wijdt. Plus een wondermooie
foto. Ik zie het Firmins kwaliteitskrant nog niet nadoen.
Toegegeven, die krant van Firmin heeft ook haar sterke kanten en vooral andere interessepunten, zoals de economie en de Europese politiek bijvoorbeeld. Maar wat kunnen mij die Europese politiekers schelen, verdomme. Zakkenvullers zijn het, en daarmee basta. En de economie? Ik mag dan nog twee jaar jonger zijn dan Willy Naessens, ik ben al acht jaar met pensioen en iedere morgen sta ik op als Willy al vijf uur aan t werken is. Als ze aan mijn pensioentje maar niet gaan knabbelen en mij maar verder gratis laten rijden met het openbaar vervoer
μηδέν άγαv is een wijs gezegde dat geschreven stond op de tempel van
Apollo in Delfi. Het betekent niets te veel of alles met mate. En dat is
wat ik u toewens in het nieuwe jaar:
Gezondheid, maar met mate, want er is een
spreekwoord dat zegt krakende wagens lopen het langst
Goede resultaten in al uw ondernemingen, maar met
mate, want een spreekwoord zegt de laatsten zullen de eersten zijn
Succes in de liefde, maar
eveneens met mate, want de liefde maakt blind
Beroemdheid? Met mate, want Jaak
Vanlichtervelde en andere verlichte geesten hebben ooit gezegd pour vivre
heureux il faut vivre caché
Dat het u goed ga op financieel gebied, maar
ook weer niet té goed, met mate dus, want geld maakt niet gelukkig en
Geluk is nu net wat ik u in overvloed
toewens. Evenveel als mij in 2013 is te beurt gevallen:
Jarenlang heb ik geen koffie
gedronken omdat ik daar hartritmestoornissen van kreeg. t Is te zeggen: die
hartritmestoornissen, daar heb ik al sedert mijn kinderjaren last van, maar van
koffie werd het allemaal veel erger. Om het aanschouwelijk voor te stellen: een
normaal hartritme gaat als het getik van een klok, het mijne als het getik van morseschrift.
Jaren geleden heeft een pleiade van cardiologen zich over mijn geval gebogen en
de unanieme conclusie luidde: pacemaker, en in afwachting géén koffie. Ik liep
toen nog halve marathons en van een pacemaker heb ik maar afgezien. Het
koffiedrinken heb ik gelaten. Rigoureus. Al heeft het mij moeite gekost. Mijn
gevoeligheid voor koffie nam allengs ongekende vormen aan: de geur van koffie,
en op den duur alleen al de gedachte aan koffie, deden mijn hart op hol slaan.
Hoe was ik plots zo overgevoelig geworden voor koffie? Door er geen meer te
drinken natuurlijk
Ik herinnerde mij een gezegde uit de medische
wereld: similia similibus curentur, wat erop neerkomt dat men de kwalen met
hun eigen middelen moet bestrijden. En zo ben ik weer koffie beginnen drinken,
beetje bij beetje, in den beginne aangelengd met water, en vervolgens de dosis
geleidelijk aan opdrijvend, zodat ik nu zelf reeds als een flinke koffiedrinker
mag beschouwd worden. Zover heb ik het al gebracht dat ik in staat ben om u,
trouwe lezer van mijn blog, in mijn
geliefkoosde stad Gent voor de minder
trouwe lezers met kennis van zaken te loodsen naar de meest exquise koffiezaken
van de stad. Op de Vrijdagmarkt is er een. Aan het tafeltje naast het mijne zat
onze op drie na grootste Vlaamse schrijver na Huysentruyt, Meus en Dumont
wie ik om redenen van discretie bij deze gelegenheid de naam Merlevede
toedicht, Herman Merlevede, om niet helemaal onprecies te zijn. Toen ik
binnenkwam zat hij er al, in zijn eentje de krant te lezen, met een koffie en
een sigaret. En daarna bestelde hij nog twee keer een koffie en telkens rookte
hij daarbij een sigaret. Hij zat de hele tijd maar voor zich uit te kijken, in
gedachten verzonken, zo leek het. Ik probeerde zo weinig mogelijk in zijn
richting te kijken, al lukte mij dat niet al te best. Wat doe je als de blikken
van zon man de jouwe kruisen? Doen alsof je hem niet kent? Of vriendelijk
goededag zeggen? Of zelfs een gesprek beginnen? Hou er echter wel rekening mee
dat hij jóu niet kent Nee, zon beroemdheid negeren lijkt mij nog het
veiligste, na wat mij ooit overkomen is toen ik een gesprek heb willen
aanknopen met een bekende politicus, tevens burgemeester van een grote Vlaamse
stad en wiens naam ik hier evenmin wens te noemen ik noem hem voor de
gelegenheid Tabak.
Aan de bar waren twee mannen
van middelbare leeftijd in een geanimeerd gesprek gewikkeld. Bij die ene zijn
zuster hadden ze de dag tevoren ingebroken: geld en juwelen gestolen.
- Zigeuners zijn het, zei de
man die duidelijk de oudste van de twee was. We moesten al die zigeuners het land uitzetten.
Maar wat doen we? Met open armen halen we ze binnen. Ze roven onze huizen leeg.
En wat doen we ertegen? Niets.
- Scheer ze niet allemaal over
dezelfde kam, zei de andere. t Zijn niet allemaal dieven. Er zijn ook eerlijke
mensen bij.
- Veel zullen het er niet
zijn. Ik blijf erbij: ze moeten het land uit.
- En waarom zouden de goeden het
met de kwaden moeten bekopen? Zelfs voor één rechtvaardige zou Onze Lieve Heer
Sodom en Gomorrha gespaard hebben!
- Lieve Heer! Met uw
bijbelkennis waart gij beter thuis geweest bij de CD-ampersant-V. Staan de
groenen nu voor de bescherming van het milieu of voor het binnenhalen van al
dat allochtoon gespuis?
- Wij zijn tegen alles wat het
milieu bezoedelt en tegen alles wat naar racisme ruikt. En à propos: het woord
allochtoon is in onze stad bij wet verboden!
- En ge hebt dat woord daarnet
zélf uitgesproken!... En als ik het nu eens heb over een niet-autochtoon? Is
dat toegelaten?
De groene antwoordde niet, hij
maakte een beweging met de hand van laat maar zitten, liet zijn nog halfvolle
pint staan en vertrok. Zijn compagnon kwam naast mij zitten.
- Ik weet niet wat die groenen
bezielt, zei hij. Denk nu maar niet dat ik racist ben. Ik weet wel zeker dat ik
dat niét ben. Maar die zigeuners zijn beroepsdieven, die niet eens beseffen dat
stelen een misdaad is. En straks krijgen we er in onze stad nog honderden bij.
Ze komen uit Bulgarije. Ze stelen er lustig op los. Ze sturen hun minderjarigen
op ons af en dáár valt niets tegen te doen.
- Ja, zei ik, net zo min als
er wat te doen valt tegen alle soorten van witwaspraktijken, fiscale
ontduiking, duistere financiële constructies, monsterweddes en dergelijke.
- Zijt gij misschien óók een
groene? vroeg de man.
- Als ge bedoelt of ik voor
het behoud van een gezond milieu ben, dan ben ik een groene, ja.
Aan de andere tafel legde
Herman Merlevede zijn krant dubbelgevouwen neer, liet een paar muntstukken
achter en verliet de zaak zonder iemand verder een blik te gunnen.
- Herman Merlevede, zei ik.
- Ja, zei de autochtoon, die
komt hier bijna dagelijks een koffie drinken, soms wel twee of drie.
Ik keek op mijn polshorloge
als iemand die zich plots herinnert dat hij een dringende afspraak heeft en in
één teug dronk ik driekwart van mijn koffie op.
- Dan stap ik ook maar eens
op, zei ik.
Via een paar smalle straatjes
wandel je in enkele minuutjes van de Vrijdagmarkt naar het Gouden Leeuwplein.
Bij de Max, eertijds een goed beklantkoffiehuis, zie ik amper één klant
voor t raam zitten. Bij de Max zet ik nooit meer een voet binnen, na wat mij
daar deze zomer overkomen is. Ik was toen nog erg gevoelig aan coffeïne en
daarom had ik een decafeïné besteld en, zo mogelijk en indien dat niet teveel
gevraagd was, een kannetje water. Ik kreeg een halve kop decafeïné plus een
piepklein kannetje met daarin hooguit een vingerhoedje koud water. En voor dat
vingerhoedje koud water werd mij dan nog een halve euro aangerekend! En t is ook
wel vanwege die schapenstal die ze daar neergepoot hebben op het Emiel
Braunplein: vroeger had je, gezeten op het terras bij de Max, een schitterend
zicht op het majestueus belfort. Nu kijk je op die lelijke schapenstal
Dan maar de Donkersteeg in,
naar de Mokabon, waar je de koffie al ruikt vanop een meter of twintig. Dáár
zit het stampvol, op één plaatsje na. In een hoekje aan een klein tafeltje zit
een stokoud heertje en naast hem is nog een leeg stoeltje.
- Dit is de oudste koffiezaak
van de stad, zegt het heertje. Ik kom hier al meer dan tachtig jaar, twee of
drie keer in de week.
Hoe oud hij dan wel is?
Vierennegentig! Of hij hier in de buurt woont? Bijlange niet, in
Sint-Amandsberg. Of hij met de tram hierheen komt? Te voet zegt hij, drie
kilometers, en hij wijst naar de wandelstok in de hoek. Telkens die drie kilometers
te voet, maar terug gaat hij met de tram. Hij is leraar geweest aan de hogere
textielschool in de Voskenslaan. Hij kent Gent als zijn broekzak, heeft er zowat
overal gewoond. Nu woont hij dus in Sint-Amandsberg, om dichter bij zijn zoon
te zijn, die er samen met zijn vrouw een krantenwinkel uitbaat. Hij woont er
niet graag. Een onveilige buurt. Het krantenwinkeltje heeft al drie keer ongewenst
bezoek gekregen.
- Iedere winkelier zou een
pistool in huis moeten hebben, zegt hij.
- Zou dat niet gevaarlijk
zijn, al die vuurwapens? vraag ik.
- t Zijn niet de wapens die
gevaarlijk zijn, zegt hij, maar de mensen die ermee omgaan.
Heb ik op teevee niet exact
hetzelfde gehoord uit de mond van een twaalfjarig meisje, ergens in Amerika?
Wijze woorden toch, uit een kindermond.
De koffie in de Mokabon
smaakte mij beter dan die op de Vrijdagmarkt. t Zal niet alleen aan de koffie
gelegen hebben, maar ook aan t gezelschap van het oude heertje. Al was er een
sober kantje: één klontje suiker, niet groter dan een kubieke centimeter en
géén koekje of chocolaatje of iets dergelijks.
Ik heb mij voorgenomen voortaan
alleen nog koffie te drinken bij Ikea of Albert Heijn. De koffie is er super,
je kan hem naar believen verdunnen met heet water, en je kan er naar
hartelust meerdere koppen drinken zonder bij te betalen. Overigens hoéft er
niet betaald te worden bij Ikea en Heijn: de koffie is er gratis. Maar mocht u
mij in de komende dagen, weken of maanden toch weer zien zitten op het terras
met een koffie en een schapenstal voor mijn neus, maar zonder een piepklein
kannetje water, denk dan maar: hij is dan toch niet zó rancuneus als hij zich
voordoet
Het woord
van t jaar? Kopspringer wordt het, met aan zekerheid grenzende
waarschijnlijkheid. Oftewel het werkwoord kopspringen: voor de stier uit Middelkerke,
die beroepshalve bij een boer uit Westrozebeke is terechtgekomen, een werkwoord
in de meest letterlijke betekenis van het woord. Voor een flink deel mijner
trouwe lezers zal het kopspringen geen onbekend begrip zijn, al bestond er voor
zover mij bekend geen woord voor. Het woord kopspringer is alvast niet terug
te vinden in de dikke Van Dale en het lijkt in Nederland te enen male onbekend
te zijn. Wel kunt u het vinden op www.vlaamswoordenboek.be.
De omschrijving: een stier die dekt aan de verkeerde kant. Overigens moet ik bekennen
dat ik tot vóór enkele dagen niet bevroedde dat deze vicieuze vorm van geslachtsgemeenschap
ook door dieren werd beoefend. Wat er
ook van zij: de kopspringer gaat ongetwijfeld een mooie toekomst tegemoet en t
zou mij dus allerminst verwonderen als de titel van woord van t jaar hem zou te beurt
vallen
En toch
geef ik de voorkeur aan een ander woord: appeltrekker. Ik heb het twee
maanden geleden opgevangen aan de toog van café Bon Ami (zie www.bloggen.be/pierpont/archief.php?ID=2351245)
in het Zeeuws-Vlaamse Schoondijke. Het woord komt in geen enkel woordenboek
voor en lijkt erg streekgebonden. Wat het betekent? Ik denk dat het ongeveer
dezelfde lading dekt als beuzak. En mocht u, waarde lezer, niet weten wat een
beuzak is, vraag het maar aan om t even welke rechtgeaarde Gentenaar
Denk nu echter
maar niet dat ik zélf een woord wens voor te dragen voor de verkiezing tot woord
van t jaar. Daarvoor is de ontgoocheling die ik drie jaar geleden heb
opgelopen door het niet-genomineerd-zijn van mijn gulpbisschop (zie www.bloggen.be/pierpont/archief.php?ID=980624)
nog lang niet voldoende verwerkt. Het had het woord van de eeuw moeten
worden. Het ligt nog allemaal te vers in het geheugen. De wonde is nog te
pijnlijk. Wie zijn die appeltrekkers die mijn gulpbisschop niet goed genoeg
vonden? Beuzakken zijn het! Op zijn minst
Ik
ben geboren in het jaar 280 in Myra, een klein kustdorp in Klein-Azië, gelegen ten
Zuidwesten van de stad Antalya. Mijn bevalling verliep naar wens: ik herinner
mij nog alles héél goed. Men noemde mij Nicolas. Ik was een wonderkind en
doordrongen van de goddelijke genade. Ik weet nog dat ik één dag na mijn geboorte
rechtop ging staan in mijn badje en de
handen ten hemel strekte om de heer te danken voor het leven dat mij was
geschonken, en dat ik weigerde op vrijdag van mijn moeders borst te drinken
omdat die dag vastendag was, en dat ik, nog kleuter zijnde, reeds de naam kende
van alle hemellichamen. Toen ik negentien was werd ik tot priester gewijd en
weinige jaren later tot bisschop. Ik heb talloze wonderen verricht en omdat er
maar twee vereist zijn om heilig verklaard te worden, heb ik die titel dan ook
ruimschoots verdiend: Sint Nicolas! Ik vermeld er hier één.
Het gaat
over drie kinderen die verdwaald waren. Ze werden verleid door een pedofiele
slager, die hen misbruikte en daarna doodde. De wreedaard sneed de lichamen van
de kinderen aan stukken, pekelde ze in en bewaarde ze in een grote stenen ton
in zijn kelder. Het toeval wilde dat ik enige tijd later voorbij het huis van
de slager kwam. Ik had bijzonder scherpe zintuigen en ik rook dat er
mensenvlees in dat huis aanwezig was. Ik dwong de slager mij tot bij de ingepekelde
stoffelijke resten te brengen. Toen heb ik wellicht mijn grootste wonder
verricht: springlevend en ongeschonden kwamen de drie kinderen uit de ton te voorschijn.
Nooit heb ik kinderen een mooier geschenk kunnen geven: hun het leven
terugschenken dat hun ontnomen was. Dit wonder werd mij in dank afgenomen door
de Allerhoogste. Vele eeuwen na mijn dood en mijn opneming ten hemel, werd mij
toegestaan om telkenjare gedurende enkele weken in november en december terug
te keren naar de aarde, om er de brave kinderen te verwennen met speelgoed en
lekkers. Het is de periode rond 6 december, mijn overlijdensdatum in 't jaar
343.
Ik
verscheen voor 't eerst op aarde als grote heilige kindervriend rond het jaar 1850, dat was nog de tijd vóór jullie overgrootvaders. In 't begin kon ik het werk nog alleen aan. Ik daalde
neer op aarde, ergens in Spanje. Ik had daar een klein lief winterverblijf en
dat is tot op heden niet anders. Waar het zich precies bevindt heb ik nooit
willen verklappen: anders laten de paparazzi mij geen rust. Vanuit mijn
optrekje in Spanje kwam ik met de stoomboot naar de meer noordelijke delen van
Europa, via de havens van Antwerpen, Rotterdam en Amsterdam. Aanvankelijk kon
ik het werk nog alleen aan. In de huizen waar de brave kinderen rustig sliepen,
trad ik binnen, via vensters en deuren. In die tijd waren die meestal niet op
slot: de mensen waren toen minder beducht voor inbrekers. Maar ook al waren ze
op slot, het hinderde mij niet: ik had tijdens mijn leven andere katten
gegeseld! Zo slaagde ik erin welhaast ieder kind iets te schenken, al was het
soms niet méér dan een sinaasappel, maar dan een héél lekkere, een appeltje van
oranje... uit Spanje. Ha, voor sinaasappels had ik een voorliefde. Ze herinneren
mij aan een ander wonder dat ik verricht heb tijdens mijn leven. Er waren drie
arme meisjes, drie zusjes, uit een doodarm gezin, die gaarne wilden trouwen,
maar niet konden omdat hun vader te arm was om hun een bruid-schat mee te
geven. Ik perste drie grote sinaasappels uit en vulde ze weer op met gouden
muntstukken. Ik gooide de sinaasappels doorheen hun kamervenster dat de ruit
niet brak was een wonder op zichzelf. De sinaasappels kwamen terecht in één van
de schoenen van elk van de meisjes, die ze te drogen hadden gezet bij de
schoorsteen. De meisjes, die anders als slavinnen zouden verkocht worden,
konden nu trouwen. De gevulde sinaasappel voldeed ruimschoots als bruidschat.
Deze geschiedenis verklaart meteen ook mijn voorliefde voor het schoentje dat
naast de schoorsteen geplaatst wordt aan de vooravond van mijn feestdag.
Ik
vertelde reeds dat ik in 't begin het werk nog aankon. Maar allengs, met de
toename van de bevolking in West-Europa begon het erg zwaar door te wegen.
Alleen kon ik het niet meer aan. Ik ging mijn nood klagen bij Onze-Lieve-Heer.
Deze kon mijn activiteit als grote kindervriend wel smaken en hij stelde een
ezeltje te mijner beschikking, om de lasten te dragen, en hij gaf mij de
toelating een assistent te kiezen, om mij in alles bij te staan. Ik zocht de
hele wereld af. Mijn assistent diende jong en knap en lenig te zijn,
vriendelijk en beleefd, sterk en beschikkend over een goed uithoudingsvermogen
en vooral begiftigd met een grote intelligentie en een ijzersterk geheugen. Ik
zocht in Europa, in Azië en in Amerika, maar niet één die aan mijn
verwachtingen beantwoordde. Tot ik Nicodemus vond, een ebbenhouten knaap, in
het Congolese binnenland. Een knappere, slimmere en vriendelijker jongen kon ik
mij niet indenken. Hij werd dus mijn assistent, mijn trouwe helper en mijn
raadgever in alles, mijn eerste luitenant. Ik vond Nicodemus geen geschikte
naam en ik gaf hem de bijnaam Piet, naar Petrus, die de eerste luitenant van
Jezus was. We waren, en zijn nog steeds, een geweldig trio: ikzelf, Piet en de
ezel. Het trio vertederde Onze-Lieve-Heer en het viel dermate in de smaak bij
de Allerhoogste dat hij Piet en de ezel
het eeuwig leven schonk alsook de eeuwige jeugd. Als ikzelf in december weer
ten hemel opstijg, trekken beiden zich telkenjare terug in ons mooi huisje in
het zonnige Spanje. Piet zorgt er goed voor de ezel, zodat deze weer op
krachten kan komen na de zware tochten naar de brave kinderen, tochten die niet
zelden over daken gaan. Heden ten dage zijn de huizen vaak beveiligd met zeer
zware sloten, waar ikzelf geen raad mee weet, zodat niets anders overblijft dan
de sinterklaascadeautjes door de schoorsteen te gooien. En dat moet dus via het
dak. Piet houdt zich verder het hele jaar bezig met het administratief werk.
Alle gegevens verzamelen en bijhouden in het grote boek over zovele duizenden
kinderen: of ze braaf zijn, of ze goed leren, welke misstappen ze hebben begaan...
Maar
de laatste jaren is zelfs voor ons drieën het werk te zwaar geworden. We hebben
verscheidene hulppieten in dienst genomen. Vaak zijn het niet eens zwarte maar
blanke jongetjes of meisjes die hun gezicht zwart gemaakt hebben. Dat komt door
het roet van de schoorstenen waar ze doorheen moeten, zeggen ze dan. Maar dat
is onzin natuurlijk: ze doen het omdat ze willen lijken op die ene echte niet te overtreffen Zwarte Piet.
Daag,
jongens en meisjes. Vergeet niet jullie schoentje te zetten, met, als 't even
kan, iets lekkers voor de ezel (een wortel of een raap vindt ie heerlijk).
O, wat zijn wij heden blij. Met de keuze van Mathilde, de jongste van onze drie koninginnen. Het betreft hier Mathildes keuze van vijf nieuwe eredames. Eén van die vijf is namelijk Laurence De Ghellinck dElseghem de Vaernewijck. Zij is een vierenveertigjarige hoogopgeleide moeder met blauw bloed, stammend van de echte oude Franse adel uit de zestiende eeuw. Haar voorouders hebben gedurende meer dan twee eeuwen het dorp geregeerd waar uw dienaar, zoniet geboren, dan toch getogen is. Dat dorp is u hebt het goed geraden Elsegem .
Het eerste lid van die adellijke stam, dat zich in Elsegem vestigde, was ene Jean-Baptiste de Ghellinck, in t begin van de 18e eeuw. De beroemdste telg uit dezes nageslacht dat zijn naam ondertussen het achtervoegsel dElseghem had meegegeven is Amaury de Ghellinck dElseghem, achterachterachterkleinzoon van Jean-Baptiste. Hij was de zoon van Ernest, die geleefd heeft van 1823 tot 1868 en gehuwd was met de zeer adellijke Prisca de Vaernewijck-en-nog-iets. Toen Prisca stierf als laatste van dat edel Vaernewijck-geslacht, voegde Amaury zijn moeders naam bij de zijne, in 1885. Ook Amaurys nakomelingen zouden voortaan die naam dragen: de Ghellinck dElseghem de Vaernewijck.
Amaury, geboren in 1851 en overleden in 1919, was niet de eerste de beste. Hij was een verdienstelijk historicus, tevens genealoog, heraldicus en archeoloog, en daarenboven senator en net als een aantal van zijn voorouders burgemeester van Elsegem. Tot in de jaren dertig van de vorige eeuw werd Elsegem bestuurd door een lid van de adellijke stam de Ghellinck. Dat was nog de tijd dat de boertjes van te lande geacht werden hun pet af te nemen en een diepe buiging te maken als iemand van adel voorbijkwam. Het was ook de tijd dat de pastoor zijn mis pas startte als de blauwbloedigen hun intrede hadden gedaan en dat alle aanwezigen in de kerk gingen rechtstaan als de edellieden binnenkwamen: baronnen, ridders, jonkheren, burggraven en graven-zonder-meer en de vrouwelijke equivalenten. Het was ook de tijd dat de edelen in de kerk begraven werden, wat soms leidde tot kwalijke geuren in de kerk, dewelke door wierook slechts ten dele gemaskeerd werden. Waarom die edele grootgrondbezitters door de arme dorpelingen rijke stinkers werden genoemd moge duidelijk zijn, bij deze.
In de jaren dertig dus was het rijk van de De Ghellincks (voortaan met grote D) ten einde. Boer Emiel Declercq werd nu burgemeester en hij is dat gebleven tot in 1977, het jaar van de fusie van gemeenten, waarbij Elsegem werd ingelijfd bij het grote Wortegem-Petegem. Emiel Declercq is dus de enige niet-adellijke burgemeester geweest die Elsegem heeft gekend. Zijn rechterhand en degene die alles beredderde en in feite de echte burgemeester was, was mijn oom Richard.
De vader van Laurence De Ghellinck dElseghem de Vaernewijk is burggraaf Baudouin De Ghellinck dElseghem de Vaernewijck, kleinzoon van Amaury. Haar moeder is gravin Antoinette dOultremont de Wegimont et de Warfusée. Laurence woont blijkbaar in Hoegaarden. Enkele jaren na haar geboorte is het kasteel van de De Ghellincks in verdachte omstandigheden in vlammen opgegaan. De Elsegemse adel is sindsdien voorgoed uit het dorp verdwenen. Hetgeen niet wegneemt dat we fier zijn op onze Laurence. Mag het even? En is ze geen knappe verschijning, de hoogopgeleide moeder met blauw bloed?
Vandaag is het, dag op dag, vijf jaar geleden dat ik mijn allereerste voordracht heb gehouden tijdens een academische zitting in de aula van de Gentse universiteit. Dat was ter gelegenheid van de vijftiende lustrumviering van het Senioren Konvent Ghendt.
Dit jaar zijn we dus aan de zestiende lustrumviering toe, d.w.z. het seniorenkonvent is tachtig jaar oud. Dat moest weer gevierd worden met festiviteiten-een-hele-week-lang. Die week is gisteren ingezet met weer een academische zitting in de aula en weer mocht ik het studentenheir en een aantal personaliteiten van de universiteit en het stadsbestuur toespreken. De tempel der wetenschap zat afgeladen vol met enthousiaste studenten, piekfijn uitgedost met versgestreken clublint: zon massa gedurende een klein halfuurtje mogen toespreken is wel het ultieme genot voor een oude senior seniorum. En dan meerdere keren onderbroken te worden door een spontane golf van applaus
Ja, ik heb mij gisteren in de hoogste hemel gevoeld. Ik was de oudste in jaren, maar ik voelde mij jong en licht als een veertje. Weg alle rugklachten, kniepijnen en hartritmestoornissen. En het werkt na, want ook vandaag voel ik mij beter dan op een doorsnee-dag. Of zou het gerstenat er voor iets tussen zitten? Zesenvijftig jaar geleden, bij de plechtige opening van het academisch jaar in deze zelfde aula was ik wellicht de jongste, pas zeventien geworden Zes jaar later was ikzelf preses van het seniorenkonvent. Dat jaar vierden wij het zesde lustrum, het dertigjarig bestaan Nu staat senior seniorum Niels Machtelinckx op die plaats waar ikzelf nu nog zo graag had gestaan. Of liever nog, ik zou weer schacht willen zijn: wát graag zou ik mij dan laten temmen door Melissa, de knapste schachtentemster die er rondloopt. Op dit ondermaanse
Hoe lang lopen wij hier zélf nog rond? Hoe geteld zijn onze dagen? Onbarmhartig vreet de tijd
Drie bejaarde "wijze" heren die een halve eeuw geleden (in de jaren zestig) het mooie weer maakten aan de Gentse universiteit poseren in de aula ter gelegenheid van de academische zitting. Van links naar rechts de drie gewezen seniores seniorum: Mico Claeys (1966-67), ikzelf (1963-64) en Freddy Strumane (1964-65).
Mijn nieuwste boek (Uit het schuim van de zee, 2011) behandelt de hele Griekse mythologie in 136 verhalen (408 pag.) en 18 originele tekeningen. Het is nu reeds aan zijn derde druk toe. Het boek is te bestellen via mail (kvansteenbrugge@gmail.com). Betaling na ontvangst (18,95 euro). Bij bestellingen vóór 1 mei dienen geen verzendkosten betaald te worden.