Als al het blauwe er niet was geweest, met het blauwe bedoelen ze natuurlijk de zee. Dan had Salah zijn reis wel te voet gedaan. Door de bossen, bergen of moerassen. Het zou hem allemaal niets gescheeld hebben. Zelfs de weg zou hij niet gevraagd hebben. Salah keek altijd naar de horizon en zag in de verte zijn 'paradijs' liggen. Hij noemde het Sbania-of Spanje in onze taal. Salah was vast beraden zijn eindbestemming te bereiken. Hij zou er alles aan gedaan hebben om er te geraken. Maar de man die de zee wou verwinnen, is er zelf door gedronken. De moeder van Salah rouwt, wat is de tijd toch snel gegaan. Ze herinnert de dag van de kleine Salah nog als de dag van gisteren. Ze zit met veel vragen. Waarom wou Salah hier weg? Waarom wordt juist mijn zoon geraakt door de kracht van de sluwe zee? En dan het gruwelijke beeld van haar zoon, daar op het strand zijn voeten in de algen, verteerde handen en verwoeste gezicht. Ze kon het niet langer aanzien. Waarom Salah, waarom mijn arme kleine Salah?
Het was zondag 22 april, een zonnige dag in Bnidar. Bnidar is een Marokkaans stadje met niet zoveel inwoners maar het was er gezellig. Die dag vertrokken de mannen en die bloedmooie zwangere vrouw in het gammele bootje op de zee. Abdou of 'Middernacht' had een heel donkere huidskleur waardoor je hem niet goed zag in het donker. Hij kon wel uren schrijven over de zee, hij vergelijkt de zee met een immense inktvlek waar je heel veel boeken mee kunt vullen. De zee wordt onrustig, ze danst in de duisternis. De meesten in het bootje zijn in slaap gewiegd door de golven van de zee. Enkel een paar waaronder Abdou zijn nog wakker. Ineens richt een monumentale golf zich op. De passagiers staan machteloos, de golf verpletterd het bootje, de lichamen verpletterd. Sommige kunnen zich vastnemen aan houten planken maar verdrinken uiteindelijk. Ze zaten midden in de oceaan! Velen proberen door te zetten, hun leven staat op het spel. Maar er is niets maar aan te doen, ze zijn verloren. Ze proberen elkaar te troosten, Moulay Abslam, De Verteller vertelt nog een sterk verhaal. Ze proberen alles om de kou in hun voeten en armen vol te houden. De enige vrouw wordt nu een schim in de nacht, haar schoonheid is helemaal vervaagd. Het drama is geschied...
Ik ben Jaafar. Ik word ook wel Houlioud genoemd in de
fabriek waar ik werk. Dit is afgeleid van Hollywood die je zeker wel kent. Ik
was de eerste die een huis heeft gebouwd in Houlioud, de anderen volgden mijn
voorbeeld. En je moet nu niet gaan denken dat Houlioud een hoogstaande wijk is
hoor! Het is een arme wijk aan de rand van de stad. Ik leef er samen met mijn
gezin, we zijn niet bepaald rijkelui. Maar daar schaam ik mij niet voor, ik voel
mij thuis in mijn Houlioud en dat pleziert me. Op een dag kwam er een blauwe
auto aangereden. Hij stopte en er stapten twee mensen in blauwe pakken uit de
auto. Het leken wel militairen door hun gebaren. Ze salueerden en begonnen de
hele buurt op te meten. De volgende dag kwamen ze terug met bouwvakkers die
begonnen een muur te bouwen. Er ontstond een discussie wat uiteindelijk gebouwd
zou worden. De eerste zei: een school want er zijn namelijk veel zwervende
kinderen, de andere zei: een ziekenhuis want er zijn veel zieke kinderen. Nee
zei de andere, het wordt een moskee. Er zijn nog niet genoeg moskeeën in de
stad. Een tijdje later ziet het er naar uit dat de mensen vertrekken. De
bouwvakker zei :"Ziezo, dat werk zit er op. "Het was een doodgewone
muur.
Het was die hete dag met een blauwe hemel. Op het eerste
gezicht een doodnormale dag in Marokko maar niets is minder waar. Ik voelde het
in mijn hoofd stormen, het was een onheilsdag. Ik ging naar het strand om de
drenkelingen te zien. Toen ik aankwam zag ik her en der rare vissen liggen. Een
beetje verder lagen de lichamen van de mannen en vrouw die hoopten een beter
leven te zullen gaan leiden. Maar op die dag werden ze niet overspoeld door
geluk maar wel door die ene hoge rotgolf. Dit is het verhaal van de
drenkelingen. Het waren Momo,Louafi,Jaafar,Abdou,Moulay
Abslam,Anouar,Slimane,Charaf,N'joum,Salah,Abid,Ridouane en Zouheïr.Een beetje
verder lag het verfrommelde lichaam van een vrouw bedolven onder het zand. Ik
kon haar arm net zien. Het was Chama, die ene vrouw die mee was op reis naar
het paradijs. Als je over haar wilde vertellen, moest je toch wel even
stilstaan bij haar oneindige schoonheid. Wanneer ze sprak, was het precies als
zijde. Die vrouw was gewoon niet te omschrijven met woorden want die woorden
bestaan gewoon niet.
Het was die zwoele namiddag, het was bijna avond. De zon
daalde en daalde tot ze in de zee terecht kwam. Ik zat samen met de oudste zoon
van Talal aan tafel. We drinken thee. Maar wat mij opviel, was dat de oudste
jongen heel stil bleef. Hij zat daar voor zich uit te staren. Hij trilde heel
heftig dat hij bijna zijn thee over me morste. Ik kon het van zijn gezicht
aflezen dat er iets scheelde maar ik wist natuurlijk niet wat. Toen de oudste
het glas thee aan zijn mond zette, kon hij het niet langer volhouden. Alle
woorden die niet graag gehoord zouden worden, kwamen uit zijn mond gevloeid als
de thee uit de kan. Hij zei hardop: "Ze zijn verdronken!". Ik
antwoordde: "maar wie dan?". Hij vertelde zijn hele verhaal. Hij ging
gaan wandelen aan de zee zoals hij elke week deed. Toen zag hij een aangespoeld
bootje liggen. Hij ging kijken en zag 12 mannen en één vrouw liggen. Hij
probeerde iets te betekenen maar het was al te laat. Ze waren verdronken en je
zoon ook! De oudste zoon kapte zijn thee in één slok achterover en rende
weg. Vanaf hier begint het verhaal, het verhaal over de levens van die twaalf
mannen en die ene zwangere vrouw.