Werk mee aan het 'World-Wide-Bird-Art-Project'dat door Ed Hanssen uit Nederland
in juni 2012 op facebook werd gestart en tot doel heeft kunstenaars over
de grenzen heen elkaar de hand te laten reiken onder de vorm van een kunstbijdrage.
Het was de bedoeling dat 'Bird' op dezelfde dag zou worden voltooid (7 oktober
2012), daarna gefilmd of gefotografeerd en samen met de andere deelnemers worden
doorgestuurd langs facebook, Youtube edm. Op dat moment begon 'Bird' zijn reis
rond de wereld. Er waren een 38-tal landen ingeschreven.
Wat heeft dit nu met de kunstvrienden van Kunsten-en Literaire taverne
De Kleine Notelaar te maken? Vermits het thema van gedichtendag 2013 Muziek is koppel ik als coördinator dit
thema aan het project Bird, dat later een vervolg zal kennen tijdens de
Poëziezomer van 2013.
Mijn persoonlijke interpretatie van dit project wordt eenwoordvogel die de vrede uitdraagt. Ik
vind Ed's initiatief bijzonder geslaagd en wil hier dan ook zoveel mogelijk aan
meewerken, maar zoals jullie weten deel ik dit graag met anderen, met jullie collega-kunstenaars
bijvoorbeeld, zodat het project nóg waardevoller wordt en nóg meer betekenis
krijgt.
Mocht het ooit lukken dat onenigheid en oorlog tussen de verschillende
landen, waarbij kinderen en onschuldige burgers elke dag het slachtoffer
worden, hierdoor zou worden gestopt, ik was een gelukkig mens. Een utopie? Mogelijk,
maar het tegenovergestelde is ook mogelijk. Misschien kunnen wij onze
woordvogel zo ver laten vliegen tot alle onvrede tussen de volkeren is
uitgeroeid. Hoop doet leven, zegt het spreekwoord, en daar ben ik alvast
rotsvast van overtuigd.
Oproep: Bijdragen
poëzie, onder het motto Bird, loiseau
qui vole sans ailes (of de woordvogel waarvan sprake hierboven, een
metafoor op de dichter, de schrijver, die het woord en zijn taal uitdraagt tot
verbetering van de wereld waarbij vooral dialoog tussen de volkeren centraal
staat en zou moeten leiden tot een vredevoller bestaan. Bird staat voor: tegen
oorlog en geweld, voor vrede).
De poëtische inzendingen worden verwacht ten laatste op15 december 2012. Het betreft max. één gedicht, niet langer
dan 30 regels dat nog niet verschenen is in boekvorm, tijdschriften, langs poëzieroutes
of facebook, in blogs of op websites. De mooiste bijdrage wordt later verder
gebruikt en in samenspraak met de auteur verwerkt naar de poëziezomer 2013 toe
(Notelaarse Kunst- en Poëziedagen) en zal opnieuw worden opgenomen in een
bloemlezing. De gedichten worden in het Algemeen Nederlands geschreven.
Vertaling ervan is toegelaten, maar moet samen met het Nederlandstalig gedicht
worden aangeboden. Afmeting: het gedicht moet in een A5-formaat passen (voor
de bloemlezing) en in Times New Roman 11 (interlinie enkel) worden toegestuurd
aan landtsheer@yahoo.com.
Korte gedichten liefst met interlinie anderhalf. Verdere info ivm bloemlezing
en activiteiten hieraan verbonden volgt later.
Jéroen Krabbé schrijft in zijn voorwoord over zijn tante Mirjam met een groot respect, maar ook met een zekere humor, al behoort dit dan meestal tot wrange humor.
Een bedoeling? Waarschijnlijk wel, zoals bij velen trouwens het geval was. Ook dat behoort tot een vorm van overleven voor hen die de Holocaust ondergingen.
***
Tante Mirjam stak trots haar arm met het blauwe kampcijfer in de hoogte en vroeg of het nog duidelijk zichtbaar was. Die nacht stierf ze. Op die manier beëindigt Jeroen Krabbé zijn korte, maar krachtige en met liefde doorweven voorwoord over zijn tante, ( )die voor hem een exceptionele vrouw was, zeer goed verzorgd, elegant, bruisend van levensplezier, vaak hard lachend, vol levenswijsheden, immer opgewekt en kettingrokend. Ze vermaakte mijn jongste zoon met lieve, spannende verhalen en aparte trucjes, zoals een poppetje vouwen van een zakdoek ( ) einde citaat. Het voorwoord: niet meer of minder, maar overduidelijk in zijn eenvoud, zonder franje of misplaatste tristesse, maar daardoor juist des te raker.
Toch zou je nooit kunnen vermoeden dat zich achter de goedlachse, levensbruisende vrouw een kapotgeslagen ziel verschool. Mirjam Blits (1916-2004)werd op de avond van 25 februari 1943 samen met haar man Eddy door de Sicherheitsdienst van haar bed gelicht. Ook haar ouders , en haar ganse familie werden gedeporteerd. Ruim twee jaar later keerde Mirjam naar Amsterdam terug, maar vond er niemand meer. Haar ganse familie kwam in de gaskamers om.
Moederziel alleen en in grote eenzaamheid greep zij naar pen en papier en schreef zij haar kampverhaal neer. Zij herbeleefde alles, haar beulen kregen opnieuw een gezicht en stonden dreigend voor haar. Pas als ze haar hele verhaal van zich had afgeschreven kon ze eindelijk berusten.
***
Haar manuscript belandde bij het Rijksinstituut voor Oorlogsdocumentatie. De lectoren waren diep geschokt over wat ze te lezen kregen: het levensverhaal van een jonge vrouw in de bloei van haar leven, pas gehuwd, maar van dag op dag alleen en verlaten. Gelukkig had zij op dat ogenblik nog geen kinderen, want dat zou een nog grotere ramp voor haar hebben betekend.
Bijna chronologisch en met een strenge nauwgezetheid schrijft zij haar verhaal neer in een eenvoudige en duidelijke taal die iedereen kan begrijpen. In deze getuigenis geen hoogdravende en met zware emotionaliteit beladen zinnen zoals je dit in vele persoonlijke getuigenissen over de Holocaust terugvindt en die daardoor soms bombastisch en beladen overkomen.
Nóg in tegenstelling tot vele andere getuigenisverhalen ademt het boek een grote oprechtheid waardoor het naar de keel grijpt en de lezer met een beklemmend gevoel achterlaat. Mirjam Blits gaat niets uit de weg. Zij getuigt in één adem over het leven in het kamp. De handelingen van haar belagers, die zij onbevreesd in de ogen kijkt, verwoordt zij in een soms harde, meedogenloze taal en op het ironische af. Maar boven alles blijft zij eerlijk zelfs als het over haar eigen rasgenoten gaat: soms waren de Duitse bewakers milder dan de eigen kapos.
De getuigenis van Mirjam laat ons niet alleen de gruwelijkheid zien van iets dat wij nimmer mogen vergeten, maar toont ons ook de kracht van eenonverzettelijke geest die onder geen voorwaarde het gevoel van eigenwaarde en humor wil verliezen.
Opmerkelijk en voor zuurstof zorgend zijn de talrijke hilarische taferelen die zich soms temidden van de gruwel afspeelden en die ervoor zorgden dat zelfs in de donkerste momenten het verlossingslicht bleef branden.
Auschwitz 13917, Hoe ik de Duitse concentratiekampen overleefde, is een uniek tijdsdocument dat in elke historische bibliotheek zou moeten aanwezig zijn. Geen literaire hoogvlieger, maar groot in zijn eenvoud en oprechtheid. Een aanrader.
Wie is Berthe Morisot? Een vrouw, een mysterie. Geboren in Bourges (1841) en overleden in Parijs (1895) Dé vrouw tussen de impressionisten over wie veel is geschreven, maar gedichten over haar en haar werk ontbraken tot nu. In een ogenschijnlijk eenvoudige en filmische taal geeft Ina Stabergh met deze bundel het leven van deze mysterieuze figuur gestalte.
De bundel is een poëtische evocatie van Morisot's leven en werk waarbij elk gedicht een verhaal op zich vormt.
Morisot wist zich met haar schilderijen een weg te banen in een mannenbastion. Na haar dood nam haar roem sterk toe, ook doordat ze werd ontdekt door de feministen.
Ina Stabergh publiceert sinds 1981 proza. In 1983 debuteerde zij met poëzie in literaire en andere tijdschriften. Haar werk werd vaak bekroond en vertaald. Verscheidene gedichten werden getoonzet en meerdere keren uitgevoerd door bekende koren en dirigenten.
In 2006 werd zij officieel aangesteld als stadsdichter van Diest en eerste stadsdichteres van Vlaanderen. In 2008 vierde zij haar 25-jarig jubileum als dichter met de publicatie Verwondering, waarin de 75 mooiste gedichten uit negen bundels werden gebloemleesd door dichter Henk van Zuiden. In 2009 werd zij aangesteld tot eerste Hagelanddichter en verscheen haar bundel Darwin en ik.
Ina Stabergh - en ik weet dat ik in herhaling verval, - is één van de betere dichters in Vlaanderen. Om velerlei redenen.
Primo: zij schrijft aansprekende poëzie. Zij laboreert: zij zoekt de grenzen van de poëzie af, wat zoveel betekent als: zij zoekt de grenzen van haar zelf af, om te zien hoe ver haar vrijheid reikt. Zij herschept chaos. Zij kan afstand nemen en kritisch toekijken op wie zij is en wat zij schrijft.
Haar poëzie is ad rem: er is spanning, vraagstelling, flexibele vormgeving, engagement.
Secundo: zij beheerst een breed woordlandschap. Uit alles wat zij tot nu toe schreef, spreekt de liefde voor het leven. Het leven in al zijn facetten. Weinigen weten dit zo trefzeker te verwoorden.
Dichter en bedicht personage volgen een parallel spoor en trekken zich aan elkaar op, bewegen zich binnen eenzelfde spanningveld. En dit is kunst: je eigen weg zoeken, je positioneren, gedreven een eigen spoor trekken en in dat spoor loopt ook het personage dat je portretteert.
In mijn vorige recensies heb ik dit fenomeen een tweesporenverhaal genoemd. Vorm en inhoud zijn één.
Tertio: Stabergh geeft een eigen interpretatie van en een eigen dimensie aan haar personage. Zij gebruikt de passende ingrediënten, zoals verlangen, hunker, illusie, droom, sympathie, bezorgdheid. De wereld die zij bedicht (lees: verbeeldt) is nooit fake.
Drie redenen - en straks noem ik er nog enkele op - om deze nieuwe bundel aan te prijzen. Stabergh verleidt de lezer: ofwel dromen zij beiden en ontsnappen zo aan de werkelijkheid, ofwel zien zij het leven als een spel, entertainment. En dat alles gebeurt in slow motion. Zij vernevelt haar ambachtelijkheid. Dat is alleen bij grote dichters een feit. Misschien is dit een vierde reden om haar poëzie de hemel in te prijzen: zij dicht loepzuiver, soms rakelings langs het sentiment.
Ina Stabergh trekt de lezer in haar dichterlijke ruimte, je kunt ook zeggen: zij creëert een intieme ruimte waarin Berthe Morisot, vrouw is en mysterie. Zij slaat een brug tussen toen en nu, verleden en heden, tussen droom en werkelijkheid, tussen orde en chaos, tussen berekening en sentiment.
Haar poëzie heeft een omsluierd meditatief karakter, waarin zij iedere keer een nieuwe wereld bouwt met overgeleverde bouwstenen. Zij is schepper.
Het is niet toevallig dat de bundel begint met het gedicht Hoe alles begon.
Het gedicht is een synthese van haar poëzie: sober, universeel, met een licht sensuele ondertoon.
In de pauze (schiep God)
een vrouw.
(p. 11)
Nadat God de maatschappelijke ranking heeft geduid, begint de sprookjesvertelster haar verhaal over zeven mannen/ en een vrouw/in hun atelier. De vrouw heet Berthe Morisot. Eén vrouw tussen een dozijn impressionisten in de tweede helft van de 19de eeuw. De vrouw, sinds mensenheugenis schildersmodel of hoogstens minnares, is thans schilder onder de schilders.
De schilder heeft haar veertien keer/op doek gelegd. Zij is de vrouw in profiel, de vrouw met de bonten mof, ( p. 14). De schilder heeft handen als penselen (p. 15). De vrouw is zijn muze.
En dan ineens komt Morisot het mannenbastion treiteren.
Perfectie
Niets aan haar was kenmerkend klassiek
en romantiek paste niet bij haar ogen
Alleen heftigheid was haar deel
en groter dan haar uithoudingsvermogen.
(p. 17)
In het tweede deel Een stap in de wereld schetst Stabergh de wereld van Morisot, haar tijd, haar jeugd, haar zoektocht van atelier naar atelier (p. 27), haar ontmoeting met de vier musketiers: met puntbaard, met de baard van een kerstman, de mopperaar en de dichter (p. 27). Hun eerste tentoonstelling:
Niet in het Louvre maar in de eigen Salon
barsten sommigen in lachen uit
om al die korte streepjes op doek
waaronder schilders hun naam hebben gezet.
Bomen, lucht van verse koude boter
en vrouwenhuid in schimmelkleur
als je niet oppast komen de figuren
uit hun kader gestapt recht in je gezicht.
(p. 28)
Het derde deel gaat over een vrouw aan de zijlijn (p. 31): Berthe Morisot, geboren in Bourges, eerst verleidelijk (als meisje), dan muze en pas jaren later werd zij/als een van hen aanvaard (p. 31).
Zij schildert een park met/paarden en hun ruiters/en vogels die fluiten en kwam onder de invloed van Fragonard: het licht en het sensuele (p. 33).
Evenwaardig (p. 34) vindt zij antwoorden op vele vragen, maar komt zichzelf nog elke dag tegen:
Jij ziet me
telkens nieuw: glashelder, vurig en soms wild,
ondoorzichtig en stil. Ik ben een spiegel.
Alleen ik kom mezelf nog tegen, alleen ik weet
dat ik in wezen niet verander.
(p. 35)
Ina Stabergh schrijft op het eerste gezicht toegankelijke poëzie, elegant, rustig, maar soms moet je horden lopen naar de meet. Hierdoor wekt zij een groot gevoel van suspense op: zij geeft aan een schijnbare nuchtere beschrijving een onbestemd gevoel voor drama, om een sfeer van melancholie te creëren.
Deze gedichten vragen om aandacht voor het afwezige, het perifere, voor de sporen van een boeiende, maar mysterieuze vrouw. Stabergh spiegelt zich aan Morisot, zodat zij haar eigen onvolkomenheden herkent en verbetert. Zij neemt dezelfde houding aan als de schilderes. Het is een literair bijzonder geslaagde vorm van escapisme.
Even terug naar de inhoud.
In het vierde deel Groeien beschrijft de dichteres de geleidelijke opgang van Morisot. Eigenlijk kan ik dat beter duiden als een aanvaarding van haar uitzonderlijke plaats onder de impressionisten. Uitzonderlijk, omdat haar een afgemeten ruimte wordt gegund als vrouw en als schilder.
Zij schildert de moeder die hapert en leest, of moeder en kinddie wachten tot het volgende orgasme, of hoe zij met engelenvleugels/gehurkt op een jongen wacht, of verstoppertje speelt, of hoe zij pubert en zich opschikt met een snoer van parels/naast een zoenvlek (p. 40 en43).
Morisot gebruikt de themas van de impressionisten, maar haar voorstelling is anders: met zoveel meer rood en groen en zon (p. 45).
De relatie moeder-dochter beheerst haar privé leven: in gedichten, zoals De moeder en de vader (p. 18), Voorlezen (p. 39), De wieg (p. 40), Moeder en dochter (p. 48).
Zij bezoeken samen Giverny, de twintig kathedralen van Rouen, het impressionisme is voorhen streepjes van woede/streepjes van pijn/streepjes van genot/en in elkaar vervloeien (p. 48).
Ina Stabergh blijft trouw aan haar eigen manier van poëzieschrijven, ze heeft geen boodschap aan veel uiterlijk vertoon of aan trends in de poëzie, ze laat zich niet beïnvloeden door de smaak van het moment, ze blijft haar eigen koers varen. Zij schrijft in een zuivere en eigen stijl.
Ook het vijfde en laatste deel van de bundel Berthe Morisot, een vrouw, een mysterie bevestigt mijn analyse: verrassend en origineel, hoe de dichteres het verschrompelen van de tijd oproept, hoe zij leven omarmt tussen geboorte en dood, in deze tussentijd ligt het meisje te kijken/alsof ze iemand verwacht (p. 53), zij ziet op haar gezicht/de wreedheid van het ouder worden (p. 54), zij vraagt zich of zij dan belangrijk is geweest (p. 55). Wanneer zij het einde naderbij voelt komen, sterven ook de ogen/in voor altijd vergeten (p. 56), dan/wordt de stilte een hindernis zonder uitgang./Zonder herkenbaarheid (p. 57).
De laatste wil van Stabergh/Morisot is als de vervulling van hun wensdroom:
Waar zij in stilte naar had getracht
gebeurde
na haar dood.
De musketiers hingen al haar doeken op.
Meer dan honderd, een overzicht van haar leven
een vrouw tussen de impressionisten.
(p. 60)
Met Berthe Morisot, een vrouw, een mysterie bevestigt Ina Stabergh nog maar eens haar uitzonderlijk poëtisch vermogen. Zij is zonder overdrijving een van de meest getalenteerde Vlaamse dichters.
Thierry Deleu
Ina Stabergh, Berthe Morisot, een vrouw, een mysterie, Uitgeverij De Brouwerij, Maassluis, 2011, ISBN 978 90 78905 39 4
7 juni: Stemdag! Op wie? Voor welke partij? Vlug mijn fiets genomen en naar het stemhok gereden waar het allemaal in nog geen twee minuten geklaard was. En dan hoor je ze, de kennis van om de hoek of enkele straten verder: Voor de goei gedaan? Wie zijn de goei? Als je elke dag ziet wat er in dit kleine Belgenland, amper een voorschoot groot, gebeurt. Aan elke partij zit een reukje. In elke partij liggen rotte appels voor het rapen. De dans der dwazen zal weer even vlug gepasseerd zijn, als anders. Hopelijk zo vlug mogelijk, want ik heb allang genoeg van al het beloven en niet uitvoeren. Maar ze blijven doorgaan, tot ze aan het gaatje zijn. Zielig. Belofte maakt schuld, een spreekwoord met een waarheid als een koe. Maar wie ligt ervan wakker? Alles kan en alles mag de dag van vandaag en als je niet 'modern' genoeg bent, word je sowieso uitgeveegd want dan ben je 'conservatief'. Laat ons alsjeblieft niet wakker liggen van de 'zakkenvullers'. Politiek is aan mij niet besteed. Ik doe wat ik moet doen, maar als ze op mijn teen trappen trap ik terug. Zo is dat. Zo heeft men de mens gemaakt.
De drukte van het stemhok en de kwalijke geurtjes die daar heersen op zo'n dag heb ik vlug achter mij gelaten, want het is 'vaderdag' vandaag. Jammer genoeg moest ik mijn vaderdag op het kerkhof vieren waar ik pake vlug een bezoekje bracht en hem enkele lieve woordjes toefluisterde. Ik weet zeker dat hij me gehoord heeft, ginds ergens tussen de wolken of misschien wel in mijn hart, want waar ligt die hemel eigenlijk verborgen? Voor het 'kotje' waar de twee urnen verenigd staan, heb ik woorden gezegd die wél gemeend zijn en die ik wél kan nakomen. Gelukkig maar. En de politiek: de pot op ermee!
Er is zoiets als vergankelijkheid. En soms doet het verdomd zeer. Prutske, mijn lieve grijze kater van bijna zeventien is niet meer. Een tijdje geleden kreeg hij mondkanker. Ik stond er op hem te verplegen. Wat was hij toch zielig geworden, de schat. Hij had geen pijn, maar voelde zich vies en overbodig, want Pruts was zeer gesteld op hygiëne. Zijn witte halsje en pootjes blonken altijd in de zon, zijn grijze vacht lag altijd in de plooi. Maar de kanker hield hem in zijn greep, deed zijn keeltje dichtslibben zodat hij bijna stikte. Zoiets mag niet. Dus brachten we Prutske naar zijn arts, die hem jaren heeft geholpen.
Op maandag 22 december hebben we hem laten inslapen. Hij rust nu onder de moerbeiboom achteraan in de tuin waar ook zijn broer Bolleke en onze lieve hond Ploef rusten. In de lente zal hij bloeien, die mooie boom met vreemde kronkeltakken en ik zal voor hen een lied zingen terwijl ik de was ophang.
Slaap maar zacht verder, lieve Pruts. We missen je, maar zijn meteen ook blij dat je eindelijk uit je lijden verlost bent. We zeggen niet: 'ach, 't is maar een kat... 't is maar een dier'. Dat zouden we nooit kunnen omdat een dier zo onvoorwaardelijk is, los van alle onrechtvaardigheid in de wereld. Bedankt Pruts voor je jarenlange trouw en vriendschap. Ik zal je heel erg missen, vooral wanneer je op mijn buik kwam slapen als het TV-tijd was.
Slaap onder de moerbeiboom. Wandel van tijd tot tijd eens van ster naar ster, samen met Ploef en Bol en Putske, maar ook met moeke en pake, die er ook al niet meer zijn.
Samen met mijn dochter ben ik vandaag naar Gent geweest. Het moest er eens van komen. Te lang heb ik een zieke vader verpleegd, gevoed en te drinken gegeven. Te lang heb ik naast zijn bed gezeten en naar zijn ademhaling geluisterd, angstig voor het moment dat die ademhaling zou stokken. Op 20 november is hij overleden. Hij kon het niet meer zeggen, maar ik weet dat achter zijn gesloten ogen het woord 'eindelijk' geschreven stond. Ik zag het gebeuren bij de verzorging. Zijn ogen waren zijn ogen niet meer. Ik heb vlug zijn hand gepakt en tegen mijn hart gedrukt. Dat was het laatste. Sindsdien heb ik nog niets over hem kunnen schrijven. Het is als lood in mijn hart dat nog niet vloeibaar is. Maar het zal komen, ik weet het. Nu nog niet, ik heb tijd. Ik mis hem. Mijn lieve, oude papa, kameraad van het eerste uur. Ik kan dit gemis nog niet ten volle plaatsen. Nu nog niet, maar het zal komen...
'Moeke, je moet er eens uit,' zei ze. Dus, samen naar Gent, zoals ik al zei. Feestverlichting, lachende mensen, draaiende paardenmolens, sfeervolle muziek... Lekker gegeten in een Turks restaurant en dan te voet naar het poëziecentrum. Een bezoek aan Gent draait altijd rond boeken én poëzie. We kunnen nu eenmaal niet zonder.
We sloegen een straat in die we niet kenden. Hoge, oude, gerestaureerde gevels in frisse kleuren. We keken, becommentarieerden, voelden ons gelukkig als twee kinderen, een ouder en een jonger kind. Twee handen op één buik, niet alleen moeder en kind, maar vriendinnen voor het leven.
Staan we daar plots oog in oog met een jongeman die zegt: 'Excuseer, mag ik jullie iets vragen? Heeft u voor mij 60 cent. Tegen vanavond moet ik 4 euro bij elkaar krijgen om een slaapplaats te kunnen betalen, maar ik heb 60 cent tekort.'
We kijken elkaar aan, weten niet wat gezegd. 'Weet je wat,' zegt dochterlief, 'neem maar alles'. Waarop ze in haar jaszak graait en om en bij de 2 euro opdiept. Voorzichtig legt ze het stapeltje in zijn uitgestoken hand. Hij bedankt ons hartelijk, er zit een glimlach in zijn ogen. Hij stapt weg. Kijkt zelfs niet naar wat er in zijn hand zit. Plotseling is hij weg. Met hem het licht dat er even was.
We staan nog altijd op dezelfde plaats en kijken elkaar aan. 'Begrijp jij nu zoiets?' vraag ik. 'Zestig cent, niets meer, niets minder. Gewoon zestig cent.'
We vervolgen onze weg. Tellen ondertussen een zestal bedelaars, maar die ene met zijn grote, donkere, maar eerlijke ogen blijft ons bij. 'Het leven zit raar in elkaar,' zeg ik. 'Dat is waar,' zegt mijn dochter. 'Maar die jongen zal vanavond toch in een bed liggen.'
Misschien is het niet veel, maar het is tenminste iets. En de hele wereld kun je tenslotte niet helpen.
Zaterdag 13 september
2008. (verjaardag dood van Ploefke, mijn lieve, kleine hond)
(geschreven op 6
sept. 2008 om 21 u. s avonds en toegevoegd aan Liefdesbrieven creatief
schrijven ergens blinkt voor hem een sterretje)
Lieve Ploef,
Een jaar ben je er
nu niet meer. Om exact te zijn, 13 sept. 2007 om 8.30 s morgens, je kopje op
mijn knie, blies je letterlijk en figuurlijk je laatste zucht uit. Je ging
zo licht als een veertje, je oogjes gebroken, je bijna zestien jaren van
onvoorwaardelijke trouw als een voor even nog warme klomp aan mijn been
gekluisterd.
En toen, plots, was
je er niet meer, of toch
Ik luisterde, mijn
oor op je borst
Ik heb mijn tranen
toen op je poot gelegd en werd daar in die ongemakkelijke houding, half
weggedoken onder de tafel, hond met jou.
Je lieve poot,
waarmee je soms aan mijn been krabde, of vroeg om een plas te doen, gleed
omlaag, bleef daar liggen.
Ik heb je toen
opgepakt, je in de zetel gelegd, en je toegedekt als een kind. Het moést zo. En
niemand mocht er om lachen.
Achteraf hebben we
je in een kistje gelegd dat mijn man nog vlug voor je timmerde. Helemaal zoals
het hoort. Het moést weer zo. En niemand
Samen hebben we je
achter in de tuin begraven. Weet je dat nog?
Ja, je weet het, ik
voel dat je het weet.
Je met witte
keitjes bedekte plaatsje in de boomgaard, bij de moerbeiboom waaronder enkele
kippen scharrelen, licht op in het late zonlicht van deze vreemde
septemberavond.
Ik hang de was op
en neurie ondertussen het lied dat ik altijd zing als ik langs de stroom naar
Vlassenbroek fiets:
Ploefke ikke en gij
We zijn er geren bij
We hebben gene schrik
Van de grote stouterik
Ploefke ikke en gij
We zijn er geren bij
We zullen na de noen
Nog een toereke doen
Je loopt altijd
voor me uit, klein en zwart, je buikje rond en zwaar van de kankercellen die je
lever verteren, je op en neer wippende flapoortjes als twee kleine
vliegtuigvleugels dansend in de wind.
Je was en bent nog
steeds de liefste hond die iemand zich wensen kan. Eigenwijs, nukkig soms,
toehappend als iets niet in je kraam paste, maar oneindig trouw en echt.
Daarom deze brief
aan jou, ginds in de hondenhemel als die al mag bestaan.
Is het toegelaten
dat ik het vandaag zo moeilijk heb? Dat ik zo triest ben om je afwezigheid? Dat
ik je voel tot in de engste hoek van mijn lijf. Zou het iets te maken hebben
met dat hond worden met jou en de tijd die terugkeert en zich wentelt in de
herinnering aan een ogenblik, een intens moment dat als een afdruk op netvlies
achterblijft?
Ik weet het niet.
Wat ik wel weet is dat ik aan je denk, je mis, je nog eens in mijn armen zou
willen nemen en je een lieve zoen geven.
Laat me maar met je
meestappen tot waar de horizon geen horizon meer is maar een baken, een warm
beschuttend nest waar we beiden in wegkruipen en ons met de met sterren
bezaaide hemel laten toedekken.
In zijn inleiding schrijft essayist Erik
Vermeulen dat mensen en de natuur centraal staan in de
gedichten van Patricia De Landtsheer. Vaak gaan ze in een en
hetzelfde gedicht hand in hand. Mens en natuur, steden én
gedichten Alles situeert zich in de Tijd. De mens beseft wat
de tijd in se is en is er soms bang voor, zoals in het vers:
Wij zijn tijdvreters met bange blik
volgen we het aureool van de zon.
In de gedichten krijgt alles een plaats,
zelfs de terreur. Met dit poëziedebuut bewijst Patricia
ruimschoots een kritisch waarnemer te zijn van de dingen zoals
zij op haar afkomen en zoals zij ze ervaart. De stilte die tot
het laatste gedicht aanwezig blijft, zalft en heelt en laat
ons met een zoete zucht achter.
Berghmans Uitgevers
ILLUSTRATIE
: MARIJKE MEERSMAN
FOTOGRAFI E: PAUL DE MALSCHE
Ik stapte met mijn Ploef, heerlijke, kleine straathond (nu bijna zes maanden overleden) over de dijk. Bezocht elk plaatsje waar ik met hem had gelopen. Geen boom bleef gespaard voor zijn machtig waterstraalobject, geen grasspriet die hij niet heeft ondergesproeid.
Ach Ploef, wat mis ik je. Hoe graag zou ik je in mijn armen houden, je knuffelen, je met mijn liefde overstelpen tot je bijna geen adem meer hebt. Jij, die me telkenmale tot de orders riep als ik het weer maar eens niet meer zag zitten. En ja, wat zal ik zeggen, nu zie ik het minder en minder zitten en er is geen Ploef, geen hompje hond dat zegt: 'Kop op meid, hier is het leven en jij moet erdoor. Kijk naar mij, blaf desnoods, maar leef! Verhef dat hoofd van jou ook al doet het verdomd pijn en lijkt de wereld op zijn kop te staan!'
Toen zag ik hem verdwijnen in de nevels boven de stroom. Het deed me zowaar aan de styx denken. Maar er was geen styx te bekennen, gelukkig. Enkel Ploef en moeder. Hij leidde haar veilig naar de overkant. Zonder mijn Ploef, mijn zielig hoopje hond aan het eind van zijn leven, zou zij er toch nooit geraken, dement als ze was voor ze tenslotte stierf, maar hij, ho maar, hij reikte haar zijn poot en ...
Ik heb je daar in mijn hart gesloten, je gevoeld met alles wat aan en in je is, een homp, een klomp, een bundel liefde waar jij met mama middenin zit. Nu draag ik je overal mee en laat je nooit meer los.
Was dit Pasen? vraag ik me nu af terwijl ik dit schrijf. Natuurlijk, want Pasen is leven... met Ploef en mama.
Vreemd soms hoe indrukken zich vermengen met gevoelens, maar hier aan mijn kleine Notelaar in Vlassenbroek, thuishaven voor gelukkige, ongelukkige, nog niet aangekomen, maar ook reeds gestrande zielen, is zoiets niet zo vreemd. Tenminste, dat denk ik.
Ik parkeerde mijn karretje naast de vijver, stapte geruisloos - bijna vanwege de kiezels want de stilte was hoorbaar - naar de voordeur, stak de sleutel in het slot - klik, klik - opende, ging zitten, keek naar het kleine raam waar mijn boom is verdwenen en hoorde het...
Een vogel. Zijn heldere stem drong in mijn oor. Zou het dezelfde vogel zijn van toen de boom er nog stond? Ik vroeg het me af. Wat hebben mensen toch met de natuur als ze hun huis moeten verwarmen, maar hun mazouttank niet willen aanspreken omwille van het 'geld' dat in rook opgaat. Moest mijn boom daarvoor boeten?
Wrevel sloop in mij binnen toen ik dat heldere gekwinkeleer hoorde dat me naar buiten lokte. En ja, ik zag hem zitten in een andere boom bij de vijver. Zijn kraaloogjes boorden zich in de mijne en een ogenblik zag ik niets meer dan die ogen. Ik wrong mezelf in zijn kopje, nestelde me achter zijn kralen en zag mezelf staan, in het eerste zonlicht van de piepvroege lente en ik dacht... ' dit wordt mijn boom, van hier zal ik de mensen en de wereld bezingen en niemand die me zal verjagen'.
Floep, weg was hij en ik stond weer op mijn zelfde plaats, in het zonlicht, met de blauwe lucht boven me en ik dacht: 'vreemd, hoe indrukken zich vermengen met gevoelens, hoe alles wat met tijd te maken heeft, bezit van ons neemt, en hoe herinneringen de schakels worden van het leven'... altijd verder...altijd verder...
In
dunne slierten drijft mijn adem voor me uit, tekent de lucht met zo weer
vervagende wolkjes. De vrieskou bijt in mijn wangen.
Het
dijkpad is nauwelijks zichtbaar tussen het rossig opgeschoten gras. De
geluiden, soms schril van één of andere vogel die voor me wegvliegt, dringen
scherp tot me door. Verder is de stilte alom. Eén grote, grijze, mistige
lappendeken die mij omvat.
Bomen,
rondom het afdalende pad verspreid, dragen gelaten hun door sneeuw beladen
takken en zenden een vreemde ritsel doorheen de verlaten omgeving.
Ik
bemerk dat het huis alsmaar kleiner wordt. Slechts het rode pannendak met de
violette in lood gevatte ramen blijven duidelijk zichtbaar. Het krakende geluid
van de onder mijn voeten bevroren sneeuw, dringt zangerig en in afgemeten ritme
door de uitgestorvenheid. Voorbij de eerste meander ontplooit het landschap
zich tot één glinsterende uitgestrekte witheid.
Ik
kijk om. Het huis is enkel nog een donkere stip in het onmetelijk egale van
lichtgevend wit. Ik blijf staan, draai rond mijn as zodat ik een totaalbeeld
krijg van wat zich rondom mij bevindt: het pad met de omzoming van gras, de bomen
langs de oever. Ik volg de wattenwolken van mijn adem en besef dat ik leef.
Eigenlijk beseffen we dat haast nooit, denk ik. We lopen rond, we kijken,
observeren, zingen, lachen, huilen, maar écht beseffen is er nooit bij.
Tenminste, niet vaak genoeg.
Ik
beëindig het afdalende pad en kom in een soort kom terecht, bezijden omzoomd
door hoge bomen en sprokkelige heesters. Hier voel ik de wind met een vluchtige
aanraking van aangezicht en ledematen over me heenglijden en zacht zoemend
uitsterven in het woud, verderop.
Even
blijf ik roerloos staan, voel me klein en nietig in deze desolaatheid, zuig elk
minuscuul geluid in me op. Duidelijk voel ik de hand die de mijne zoekt en
lichtjes drukt, zoals Zij drukte in dat laatste uur van afscheid voor Zij aan
de grote overstap begon.
Het
licht verduistert, valt plots bijna totaal weg zodat de bomen schimmen worden,
de stroom een donkere, lonkende plas.
Ik
stap vlug door, tracht de hand vast te houden. Ik ben weer het kind dat met
korte pasjes achter Haar aanloopt. Zij neuriet een lied en stapt op de maat
ervan, afgemeten, ritmisch.
En
ik volg, zonder Haar los te laten. De wind in de bomen fluistert Haar naam.
Ploefke is zopas gestorven. Mijn kleine, lieve zwarte hondje is vredig ingeslapen op mijn knie, precies zoals ik het enkele dagen geleden in mijn gedichtje voor hem heb geschreven: met een traan op zijn poot.. Dag lieveling van me, het ga je goed.Ik zal je heel erg missen, maar je zult altijd in mijn herinnering blijven, dus blijf je daar verder leven. Vertel maar al die fantastische verhalen die je samen met ons hebt beleefd, ginds in de hondenhemel, want die is er echt, ik weet het zeker. Ik zal ze op mijn beurt aan de kindjes vertellen die over die legendarische Ploef willen horen en lezen. Gelukkig besta je ook verder in mijn boeken. Ik wou een vijfde boekje over jou schrijven, maar mocht niet meer van mijn uitgever. Maar ik doe het lekker toch. Alleen zal het dan niet meer over het levende Ploefke zijn, maar over het dode dat nu eindelijk rustig is na die maandenlange strijd tegen kanker. Dag schat van me, geen traan meer op je poot, maar een zoen.
Tja, de wereld draait maar door en door en rond en rond. Alhoewel, rond is veel gezegd. Eigenlijk draait de wereld op dit ogenblik zo vierkant als wat. Verdraagzaamheid is ver zoek. Mensen verstaan elkaar niet meer, zeuren over onbenulligheden, verleggen hun grenzen tot er niets meer overblijft en ze verplicht zullen worden terug te keren tot de basis. En ondertussen is daar dan mijn kleine, lieve, zwarte hondje dat zijn moegekankerd lijfje naar buiten sleept om een plasje te gaan doen. 'Vandaag gaat het helemaal niet meer,' vertellen mij zijn oogjes. Ik wil hem helpen. Wens, ondanks het grote verdriet dat als een loodzware last aan mijn borst vastzit, dat hij naar zijn hondenhemel zou kunnen, maar hij wil het niet, (denk en voel ik). Hij wil nog wat bij me blijven. Arme lieve sukkel, ik dank je oprecht voor die 16 fantastische jaren van vriendschap en onvoorwaardelijke trouw. Ik kijk in je ogen en probeer je wat van mijn kracht te geven, maar het lukt niet. Ik beloof je te verzorgen tot je laatste snik, ook al bevuil je de vloer en geraak je niet op tijd buiten om je plasje te doen.
Dag Ploef
ik leg mijn tranen op je poot koester je met mijn blik stap met je mee achter de horizon waar de zon altijd schijnt ik word hond met jou
Het wordt stiller, er zit al wat herfst in de lucht, met vochtige belletjes die spinnenwebben schittering geven. Gratis kunst, zo uit de lucht geplukt. Door mensen niet te evenaren. Je kunt er ook geen cursus voor volgen.
En toch... is daar die zweem van melancholie die je vanbinnen voelt, die je eigenlijk niet wilt, maar toch koestert... in stilte, zonder dat iemand je ziet. Het afsluiten van een periode, het einde van (weer een) de zomer, het hervatten van de school, het vroeg donker en laat licht. Het grijpen met beide handen, het denken aan, het dromen van... De wereld draait voort, alsmaar verder, alsmaar vlugger... Vergeet vooral niet stil te staan bij dit of dat moment dat nooit vergaat en luistert naar 'herinnering' (als die herinnering juist mooi is natuurlijk, want herinneringen kunnen ook nachtmerries zijn-ooit schreef magisch-realistschrijver Johan Daisne in één van zijn romans: 'het mooiste wat nog nooit verging is... herinnering).
Daarom dit gedicht over stilte:
onderhuids de huiver voor het ongekende verlangend naar fossielen van de ziel
een kiemcel het teken van herkenning lippen in naamloos prevelen gehuld de handen tot gebed gevouwen
stilte wordt verleden tijd voert mee naar ergens
(c) Patricia De Landtsheer
(alle gedichten worden auteursrechterlijk beschermd door SABAM)
Het is nu kwart voor één, middernacht allang voorbij dus. Zopas was ik nog in Vlassenbroek. Wij hadden daar een fijne avond gepland met kaarslicht, gezellig samenzijn tijdens een optreden.Gelukkig kon ik even aan de drukte ontsnappen om mijn pake naar het home te voeren. In het terugrijden nam ik de weg doorheen het bos (het trollenbos zoals ik het noem in mijn jeugdboek 'Heikje heks). De maan stond hoog en bijna rond. Hier en daar doken watten nevels op die laag over de weg zweefden en het licht van de maan opvingen. Prachtig was dat. In het midden van het bos ben ik gestopt, heb de lichten van mijn wagen gedoofd en ben uitgestapt. Vreemd hoe alles verandert als de omgeving donker is. Ik zoog de nachtgeluiden in me op, probeerde het beeld van de maan doorheen het gebladerte te vangen. Eigenlijk zijn het die momenten die een mens rijker maken en laten beseffen hoe dankbaar hij moet zijn om wat hij krijgt. Ik ben weer ingestapt, ben naar ons Notelaarke gereden. Het vocht kroop uit de aarde en de lucht was zwanger van de geur van moer en dras.Er zat al wat herfst in de lucht, en ik kon er niet om treuren, ook al heeft er niet veel zomer aangeklopt. So what! Ik maal er niet om. Ik leef elke dag in het volledige besef er te zijn, te bestaan en misschien wel iets te betekenen, voor iemand. Of voor niemand. Misschien wel gewoon voor mezelf. Dat is ook goed.
Ondertussen... slaap ze wereld... zacht of onzacht, want tenslotte bepaal je dat zelf.
Zopas het nieuwe jeugdboek 'Heikje heks en de wonderviool' ontvangen. Fantastisch! Ik voel me als een kind dat een snoepje krijgt. Alles moet klaar voor vrijdag en dan hop, vliegt het boek per e-mail de deur uit naar de drukker. Ik kan bijna niet wachten om het in mijn handen te houden. Eigenlijk gek wat er allemaal gebeurt als je zo'n personage als Heikje creëert. Het wordt een kindje, een meisje, een lachebek van mij. Net zoals mijn eigen dochter. Ik zou haar niet meer kunnen missen. Telkens bij volle maan is ze daar, die kleine heks, met bezem en al. Vlassenbroek is haar thuishaven. Wacht, ik heb daar iets over:
heb je 't al gezien langsheen het water loopt een pad tussen het riet zingen fluisterstemmen een vreemd lied
(hier wonen de kabouters nog)
de zon zoent mijn neus en ik lach naar jou.
(c) Patricia De Landtsheer.
Woesh, en nu naar Heksenland waar alles kan en alles mag!
De dag begint weer een beetje grijs, maar mijn hart zingt voor jou. Al weet ik niet wie je bent. Speciaal toch voor diegenen die het wat moeilijker hebben dan ik. Vandaag aan moeke gedacht, zoals elke dag trouwens. En aan vader, die er nog is met zijn 90 lentes, de schat. Ik denk dat moeke nu toekijkt en denkt: 'waar is ze in godsnaam weer mee bezig' Liever zou ik het in haar oor fluisteren, dat kleine oor waar het steeltje van haar bril aan vasthing en waarover de grijze krulletjes lustig ronddartelden. Ik moet vandaag over haar schrijven. En toegegeven, ook al ben ik professioneel schrijfster en doe ik eigenlijk niets anders voor 'de kost', toch is dat dode moeke (nee, ik zal er maar levend moeke van maken want ze leeft voort in mijn hart) zo moeilijk om over te schrijven. Waarom gaat het dan wel in een blog? Maanden na haar dood heb ik wel een gedicht geschreven. Het verhaalt exact hoe ik haar tijdens dat laatste uur op deze wereld begeleidde naar het andere, het niet meer toegankelijke voor mensen, het verhevene waar God misschien wel echt aanwezig is. Iets in mij roept om het kenbaar te maken. Het is voor jou, en voor jou en voor jou, maar het blijft toch speciaal voor dat moeke dat toekijkt en misschien wel fluistert: 'het is goed zo'.
verbondenheid
(in memoriam matris)
de herfst kwam ongeveer op hetzelfde ogenblik dat je handen uit de mijne gleden en je blik brak in het verschiet
dagen en nachten heb ik je gekoesterd warm gehouden met mijn woorden mijn snik gesmoord in de herinnering aan dagen
waarin we lakens plooiden en we 's avonds moe maar voldaan naar de eerste sterren keken ik vroeg je mee te komen naar de zon en je kwam, eindelijk, vol vertrouwen en overgave je was niet anders dan voordien kon het ook nooit worden
nu zoek ik je beeltenis in de lijnen van mijn hand waar ook de navelstreng ooit doorgeknipt opnieuw verankering vindt
Is die titel wel juist, vraag ik me af. Hoe dan ook, een nieuwe dag ligt voor me, open en bloot, afwachtend hoe het zal worden. Jammer dat zijn velletje grijs begint, met wolken, een bijna dichte hemel, maar we wachten af heb ik daarjuist gezegd. Niet te vlug meisje, verman je of 'vervrouw' je, want dat ben ik toch, niet? Spannend, die dag die zo onbeholpen voor je open ligt, zou je kunnen zeggen, en toch ook weer niet. Dat heeft iets te maken met hoe je je voelt. En ik... ik voel me gewoon goed. Kabbelend als een beekje dat toch maar naar de Schelde vloeit. De Schelde met zijn oevers, met riet dat ruist, met die typische geur van moer en dras. Sommige mensen zullen wel zeggen: moer en dras dat is slik en dat stinkt toch. Nee, nee, stinken is iets anders. Veel in de wereld stinkt, vind ik, maar moer en dras van mijn eigenste, lieve vriend Schelde? Nee, die ruikt, geurt, heelt en geneest. Zeker wanneer de wind eroverheen gaat en alles laat bewegen wat om en op en in en naast die oevers groeit, en bloeit, en huilt, en lacht...Dus, voor diegenen die zich niet goed mochten voelen: kop op, kijk rond, luister, breek uit je schulp, trek je mondhoeken op en lach, ondanks de pijn, het leed, het 'niet meer zien zitten'. Want het moét, je moet verder, stap voor stap tot je je weer goed begint te voelen. Weer kunt voelen van binnen hoe je eigenlijk bent, wat er ook aan vooraf is gegaan. En vergeet niet: stap de natuur in, ga naar de oever, de oever die op je wacht met de geur van moer en dras, kruiden, wiegend riet en zeilende wolken boven je...ook al zijn ze nu een beetje grijs. Ik wens je veel geluk met deze nieuwe dag...de zevende dag toen alles begon.