Kolos die je bent, gefnuikt door je korset geharnaste oevers. Schier door treurnis verzwolgen, was daar je therapeutisch kabbelen, tot je parfum slenterend de terugweg begeleidde.
Het meisje mag macramé beoefenen aan je stuurboordzijde. Pijlsnelle, eeltige vingers tussen je wiegende boorden propvol zegevierend pastel in de lommer van je bossige knoten.
Elk jaargetijde mag ik je beminnen, straffeloos, oneindig lang mn ogen laten rusten op je welgevormde, zacht ruisende verval. Daar lig je, slapende bonkigaard, als vanzelfsprekend, kolkend en zwoegend, druppel voor druppel surfend door je deiningloze voorschoot.
Want je glanst, ook al is het de weerschijn van het fletse maanlicht op een schreeuwend blikje fris of op een kadulle fiets verzand in je slibberige, passioneel gebreide heupen.
Want je creëert, al eeuwenlang, brandhaard van beekschepsels, en ook al kreuken ze je strijdvaardige meanders, de gezangen uit je weke keyboard dirigeer je zelf, jij Alfa- wijfje met gietijzeren wil, gedompeld in een kruidige weekbak bedachtzaam-, lieflijk- en fermheid.
Want je bent mijn zon, ontembaar, broodnodig, antiek klaterend, vergevend de gewetenslozen, gevend aan inspiratielozen.
Want je bent er, onvoorwaardelijk, zonder eisen te stellen, voor elkeen die je behoeft, naar je verlangt, van je leeft, je mist, je verfoeit.
Ik wil je houterige boeket met zwak metalen afdronk blijven proeven, plat op de buik, likkend van je gladde lijf, tastend in je gronderige zijarmen, zuigend aan je fluwelen hangtieten, omhelzend je transparante vluchtigheid, zoekend naar de smaak van anderen, en als je écht wil, naar vreugde, naar eenvoudig geluk, naar ontluiking, naar enthousiasme, naar leven.
Kapsel me in, hannes me uit je bodem of draai me kierewiet. Laat deze labbekak je voelen en vul m'n holtes met geuten jou. Verteer mijn suikerbonen ziel en laat me horen het krijsende gejammer van mijn klotsende alvleesklier doorheen je duizend kundig geboetseerde bochten. Vruchteloos, vanop je grof gepolitoerde bedding, zal ik, doorheen je Spa blauwe slagader, tastend zoeken naar het weggegumde macramémeisje. Rijt mijn moeë ogen aan flarden en verpieter me tot sediment, zodat ze niet langer alleen is.
Ervoer je niet de pijn van het mensenkind, echoënd doorheen je paarlemoeren tranendal? Het donderende geweeklaag van repetitieve vingertoetsen, jarenlang verstoken van lieflijke emotieën. Een helgroene iris zonder toekomstblik, geen waterlanders meer die je dijen zo lang deden druipen.
Waarheen voer je kikker, stekelbaars en drijfpaling wanneer de noordenwind het ommeland dat je mag doorklieven, verstart en ontgrieft van zn zomerse logés?
Een minnezang voor jou, omdat je er bent, niemand die het horen zal, enkel jij en ik en het meisje dat teveel van je hield en nu jou is, net als ik.
Hij zat daar maar in zijn eentje
te wezen, ineengekrompen, armen om de onderbenen, op een blauwstenen dorpel, te
kijken hoe de andere kinderen zich op het pleintje amuseerden. Was het al zomer?Kalendergewijs niet, maar het was aardig
weer.Het jongetje droeg sandalen van
welk het rechter exemplaar behept was met een loslatende zool vooraan.De leren riempjes die je in de gesp stak,
vertoonden een moeheid die de krul ervan amper kon uitbeelden.Het afgeschoten t-shirt en de oudbakken short
waren de vervaldatum al lang gepasseerd. Hetzelfde kon worden gezegd van s jongens sokken
waarvan elk stoffig onderdeel was verdwenen, zodat het wel vliezige
voetcondooms leken. Vanop een halfschaduw
terras omzoomd door leilindes, van achter een matige portie streekbier, nam hij
de pleindynamiek waar.Zijn blik
kluisterde zich op quasi elke zucht beweging, heen en weer en opnieuw. Toen de schaduwen die bomen en straatlantaarns
op het kille asfalt wierpen, een flinke afstand op de geodriehoek hadden
afgelegd sinds hij er zat, besloot hij van het terras op te staan en op de
jongen toe te stappen.Hij droeg zelf
een soort van mocassins, leder spul die hem, het geritsel van overige
kledingstukken niet te na gesproken, naar zijn tevredenheid bijzonder
geruisloos konden transporteren.Hij had
verwacht dat het jongetje, dat hij zon jaar of 9 à 10 schatte, zou verschieten van zijn plots
opdagen, maar dit gebeurde niet.De
jongen gaf geen krimp en bleef ineengedoken, zoals een heremietkreeft die in
zijn schelp kruipt, stil droefnis uitschreeuwend, de dorpel bevolken.Een Merelaar zong vanuit de top van één van
de menige Zwarte Elzen op het pleintje terwijl de jongen verveeld af en toe een
knikker tikkend deed neerkomen tegen de dorpel.De jongen leek op het eerste
zicht nergens een mieter om te geven.
Het is nochtans een plezierig
spel wat die andere jongens spelen hoor, begon hij tegen de korte mens.De jongen, die al een flinke portie volwassen
tanden in de mond meezeulde, keek naar hem op, morde een halve noot, haalde de
schouders op en begon weer in de verte te staren. Mag je niet meespelen?, vroeg hij aan de
jongen, die nu al niet meer opkeek.
Zijn knieën kraakten toen hij
zich in een ongemakkelijke positie op ooghoogte met de jongen nestelde.Met zijn rug tegen de warme huismuur keek hij
naar de schare jongens die op het pleintje een pot voetbal aan het spelen
waren.Het pleintje was omgord door een
donkere, houtkleurige afsluiting, waarop enkele meisjes giechelend het spel
aanschouwden.
Toen ik ongeveer zo oud was als
jij, jongen, was ik niet populair.Ik
mocht nooit meespelen omdat ik te dik was.Soms plaatsten ze me in de goal wanneer ze niet anders konden dan me te
laten meespelen, maar doorgaans bevond ik me net zoals jij, in een hoekje, aan
de rand van het festivalterrein en op tientallen kilometers van het epicentrum
van één of andere aardbeving waarvan je minder door elkaar schudde dan van een
willekeurige babyboer. Ik was niet slim
en extravert. Geloof me, die eenzaamheid
temidden van een drom mensen, deed pijn op die leeftijd.Ik begon echter redelijk snel te ontdekken
dat ik elders goed in was.Ik tekende
erg graag en ben uiteindelijk ontwerper geworden.Alles ontwierp ik : boekenplanken,terrastegels, stolpen, decors, panoramas,
behangpapier, drukpersen, ; je kon het zo gek niet bedenken of ik ontwierp
het.Met deze vingers, benadrukte hij
terwijl hij zijn kromme, wat dikkige maar verzorgde vingers toonde aan de
jongen. Bottom line is dat ik deed wat
ik graag deed en wat ik goed kon.Ik ben
ervan overtuigd dat elke mens, ook jij jongen, een talent bezit, iets waar je
in uitblinkt, wat je graag doet, en waar je verder iets mee kan doen.Je zal het niet meteen vinden en het vergt
wat geduld en oefening vooraleer je het zal ondervinden.Op een gegeven moment zal je beseffen dat dit
of dat hét is.Dat moment zal begeleid
worden door een gloed die als een tsunami doorheen je aderen sjeest.Je zal niet meteen beseffen dat het moment
daar is omdat het zo overweldigend is. Hij keek de jongen vanuit zijn rechter
ooghoek aan en realiseerde zich dat de jongen luisterde.Met de kin tegen de knieën staarde de jongen
hem aan met zijn donkerbruine ogen, waarvoor sporadisch een lok sluik donkerbruin
haar waaide. Met het ouder worden, leer
je te relativeren.En ja, ik dacht aan
de momenten waarop het leven iets minder aangenaam was, aan toen ik er niet bij
hoorde en zelfs openlijk werd uitgesloten.Uiteindelijk geloof ik er rotsvast in dat jij zal vinden wat je graag
doet.Ondertussen hoef je je niet slecht
te voelen.Het is niet nodig om te
grossieren in weinig prettige herinneringen.Je moet voor jezelf leren opkomen, jongen.Wanneer je zelf niet goed kan voetballen,
vertel de anderen dan hoe goed ze wel zijn.Terwijl je wellicht de mond vol hebt over hoe je die jongens op het
pleintje hier voor ons wel haat omdat ze je niet laten meespelen, is het vaak
veel doeltreffender om complimenten te geven.Uiteindelijk zal je zien dat ze je zullen laten meespelen.Laat ook zien dat je ze gunt dat ze zich
amuseren, klap in je handen wanneer je ze ziet scoren, moedig hen aan.Hij keek de jongen aan die vol ongeloof, met
lichtjes geopende mond schijnbaar de woorden die hij had gesproken, inademend
om ze op zijn beurt tot in het oneindige te herhalen.Ga in de eerste plaats al op de afsluiting
zitten en ga op in het spel.Lach
wanneer er gelachen wordt en geniet wanneer je ziet dat ze zich amuseren. Lijd opdat je zou kunnen leven.Je zal misschien niet meteen kunnen meespelen
maar begin nu met iets te doen wat je op het eerste zicht niet durft.Kom uit je schelp, uit je vertrouwde
omgeving, en ga op ontdekking.Tegenwind
is een geschenk, het maakt je sterker.Wanneer je die stap durft te zetten, kan je beginnen leven, mensen ontmoeten,
vriendschappen sluiten en geluk ervaren.Wees vooral jezelf en maak jezelf niets wijs.Uiteindelijk blijf je alleen over en ben je
op jezelf aangewezen.Je zal soms tegen
de stroom in moeten zwemmen en af en toe op een zandbank rust moeten houden om
te overzien waar je naartoe wil, maar je zal tenminste ervaren dat je leeft en
dat je het tenminste hebt geprobeerd.Terwijl hij de jongen aankeek, tastte die in zijn rechter broekzak,
waaruit hij een pakje kauwgom haalde.De
jongen bood hem een gom aan, wat hij weigerde.Hoe lang is het geleden dat je een kauwgom at?, vroeg de jongen hem
terwijl die meteen zwaar begon te kauwen.De jongen had een zachte, dragende stem gehad toen deze hem voor de
eerste keer toesprak. Nog voor hij een
antwoord kon formuleren, voegde de jongen hieraan toe : Van u moet ik tegen de
stroom inzwemmen, uit mijn vertrouwde omgeving komen en nu gaat u zelf in uw
schelp kruipen?Hij nam een kauwgom uit
de wikkel die de jongen hem dankbaar gaf en begon deze met zijn tanden zacht en
elastisch te maken.De masticatie leidde
tot de eerste bel die hij sinds heel lang blies.De fragiele bel ontplofte met een luide
knal.De jongen en hijzelf begonnen
luidkeels te lachen.Het lachen doofde
langzaam uit zoals een oude stoomtrein die het station komt inrollen.Op dat eigenste moment besefte hij dat hij
zelf in een toestand verkeerde die niet veel verschilde dan die van het
jongetje dat zo-even nog bedremmeld op de dorpel de tijd had zien verglijden.Op dit kauwgommoment ervoer hij dat
mysterieuze geluk dat hem zo aansprak, geluk dat je beleeft terwijl je
tegelijkertijd ook droevig bent omdat je beseft dat enkele momenten later de
magie van het moment uitgewerkt zal zijn.Het was dat melancholisch geluk dat hem zo gelukkig maakte.Het geluk of liever de aanzet tot een poging
tot geluk dat hij de jongen had willen meegeven, had hij warempel zo-even van
een snotaap gekregen.Terwijl hij zich
wat in mijmerzucht verloor, hoorde hij vanop een afstandje Bedankt, meneer, uit
de mond van de dorpeljongen, die begonnen was de straat over te steken naar het
pleintje en even halt had gehouden.De
jonen stak zijn hand op terwijl een stel glinsterende ogen die leken te
gensteren als vuurwerkstokjes de jongen begeleidden bij het diagonaal kruisen van
het pleintje. De jongens op het plein
hadden niet veel aandacht voor de jongen die zich toegang verschafte tot hun
territorium en de imaginaire zeepbel die het voetbalterrein afbakende, deed
openspatten.Een bal die toevallig voor
de voeten van de kauwgomjongen belandde, pegelde hij accuraat en treffend in de
voeten van één van de spelers, die hierop de keeper passeerde, keurig in de
winkelhaak.De jongen gooide beide armen
in de lucht en liep op de kauwgometer af.Nadat hij hem omarmd had, zag hij van ver dat de scorende jongen hem
uitnodigde om mee te spelen.De jongen
glimlachte echter met een beleefd afwijzend gebaar om verder koers te zetten in
de richting van een meisje dat alleen tegen de schutting dat het plein
omgordde, leunde.Hij zette zich naast
het meisje dat gehuld was in een ordinaire jeans en een t-shirt waarvan de
opdruk vele wasbeurten niet had overleefd.De drie meisjes die even verderop stonden te gniffelen tegen dezelfde
schutting, hadden kauwgomjongen goed opgemerkt toen hij een gesmaakte pas had
gegeven, en staarden hem aan terwijl hij het bedeesde meisje aansprak en haar
in een recordtempo aan het lachen had gebracht.De jongen keek het meisje aan en het meisje deed hetzelfde.Van langsom meer verwonderd keek hij vanop
een afstand toe, duchtig kauwend op de gom wier smaak al lang ter ziele was
gegaan en stilaan pezig begon te worden.Hij zette zich recht tegen de huismuur en ontving een omfloerste streep
zon in het gelaat terwijl hij een vochtig tissue opborg.De jongen vertrok metterhaast samen met zijn
metgezellin langs de binnenkant van het plein, begaapt door het trio bakvissen.
Enkele seconden nadat hij zijn hand had
opgestoken naar de voetballende jongens en het meisje, dat een gooi leek te
doen naar enig mevrouwschap, kundig had begeleid bij het oversteken van de
straat, had de jongen hem een knipoog gegeven en was even later achter de hoek
verdwenen.Terwijl hij de omgeving van
het plein in ogenschouw nam, het komen en gaan op het terras waar het was
begonnen, gadesloeg, overviel hem een gevoel potdicht ingepakt te worden door een
soort van optilgas dat zich in zijn hoofd had genesteld en die heel zijn zware
lijf zwevend poogde te verplaatsen.Met
een lichtvoetigheid zonder voorgaande ijlebeende hij breed glimlachend naar
daar waar durf, verandering en ongeveinsdheid nog angstvallig slotvast buiten
vier met hypotheek bezwaarde muren werd gehouden.Nadat hij zn tuttefrut aan de onderkant van
een willekeurig gekozen vensterbank/aan een lantaarnpaal/op de stoep (schrappen
wat niet past) had begraven, dumpte hij flegmatiek een pas aangeschaft pakje
sigaretten dito aansteker in een openbare vuilbak, vervuld van goesting om zijn
streekbierige blaas, zuchtend van genot, te ledigen op zijn pas uitgeplante rij
snijselder, gewoon omdat het kon.
Het figuur zat op een brug boven de Rupel. Op de metalen reling van de brug. Zijn voeten wezen naar de rivier. Ze gingen naar voor en achter, zich steeds herhalend. Bijna speels als een kind dat met guitige pretoogjes een vrucht opeet tussen het schommelen en glijden door. Het werkt ontspannend, die beweging. Het kalmerende effect vergroot wanneer je dan nog naar je eigen beweging kijkt en de zalvende beweging een deken legt op de smarten die tot dusver aan het leven ontsproten. Wellicht voelde de man de koude van de metalen afsluiting van de brug in zijn achterste. De handen rustten op dezelfde afspanning. Ze waren gestrekt, de schouders omhoog duwend. De handpalmen raakten het metaal aan, het metaal dat werd omklemd door handen die bestuurd werden door een afgeroste ziel die al lang geen herkansing meer hoefde. Het hoofd hing er gebogen tussen, bijna gelaten zwichtend voor de stroom, een zondvloed aan hindernissen die hij eindelijk achter zich kon laten. Dat deed een kind in de speeltuin niet, tenzij het zich niet lekker voelt. Zelf bevond hij zich op nog geen 50 meter van het schouwspel. Wegens de duisternis, zag hij niet gek veel details. Wel kon hij afleiden dat het onbewolkt was, vermits hij sterren zag. De ruimte tussen de aarde en de oneindigheid lag open. Was zou het fijn geweest zijn voor de man om voor eeuwig opgeslokt te worden door wat hierboven hangt. Op reis naar de substantie achter de verste krochten, mijlenver van de driftige aardse ellendigheid. Ver van de vertrouwde Melkweg, de aarde, Europa, België, Antwerpen, het eigenste domicilie waar alles al lang en uitentreuren gezien en afgevinkt was. Een kramp weerhield hem ervan in dezelfde positie te blijven zitten. Kleermakerszit was niet zijn favoriete zithouding, vooral omdat de knieën zo trekken, maar die houding oogt sympathiek en dus hield hij vol. Hij was in de namiddag blijven zitten in de graskant omdat er heel wat passage was van vogels. Hij had gehoopt op een Visarend, maar had zijn verwachtingen niet ingelost gezien. Gezien de dag zo prachtig en geruisloos was overgegaan in een zachte nacht, was hij blijven zitten. Het beenplooien van brugman had opgehouden, stelde hij vast. Sporadisch klapte de gedaante het hoofd naar achteren om een blik in het gesternte te nemen. Een vertrouwd beeld dat je van kindsbeen af bijblijft. Er was verrassend weinig verkeer op de brug. Amper wagens die zich over de brug hosten. Hij vroeg zich af wat er allemaal door het brein van de man ging. Speelde zich een levensfilm af? Verweet hij zich dat hij bepaalde vrouwen in zijn leven had verspeeld, dat hij te weinig had liefgehad of kwetsuren had veroorzaakt? Misschien had hij recent een overdosis tegenslagen geboekt die hij niet meer alleen kon verwerken. Hij hoopte dat het verslenste medeschepsel niet te veel evenmensen bedroefd en met vragen zou achterlaten. Het rouwproces op zich is al een zware periode. Daar horen liefst niet te veel vragen bij. Hij krabde zich in de haren achter het rechter oor. Joeksel bracht hem hiertoe. Een bedroevend miniem moment later zag hij hoe de figuur in schokken achteruit op het voetpad naast de afsluiting kantelde. De verkeerde richting uit. Mocht de bedoeling van de persoon niet duidelijk zijn geweest, had hij misschien beginnen schaterlachen. Nu vloeide een rilling door zijn lijf. Hij schaamde zich voor zijn inertie. De persoon die niet meer dan een schaduw was, bleef wat liggen op het voetpad. Het hoofd van de man verhief zich even en legde zich nadien weer neer op de kille straatstenen. Het was niet meer geweest dan een voorspel, zoals een polsstokspringer die net voor de plaatsing van de stok ophoudt met lopen. Waren de straatstenen lijmerig en moeilijk om afstand van te nemen? De confrontatie met het wonderlijke universum, ver boven de waardeloze ziel, gehuisvest in een geblutst hoofd, maakten dat het figuur mogelijk een verwondering ervoer. Zolang er verwondering is, is er hoop, wist hij. Menselijk bot is zoveel brozer dan de constructie waarop de man zich thans bevond. Emoties van onzekerheid, moed, teleurstelling, de wanhoop voorbij, gingen schuil achter de inspanning die het vergde om zich terug op te richten. Zelfs bij de enige belangrijke beslissing in zijn leven, zou hij het niet redden zijn beoogde doel te bereiken. Zijn glazige ogen bleven gefixeerd op een onooglijk stukje half leven dat zich overeind hield op enkele straattegels. De moeë man moest geen por verwachten van een medemens. De geometrische figuur die het wezen aannam, was niet eenvoudig te duiden. Was een zak die invalt een geometrisch figuur? Wellicht niet. Er kwam eindelijk terug leven in de man. Weer richtte het hoofd zich op, waarop het lijf zich draaide naar de andere kant dan van waar hij toekeek. Terwijl de man zich draaide, ontdeed de persoon zich van zijn lichte jas en kwam op de knieën te zitten. Wat zou zijn laatste avondmaal zijn geweest? Zou hij er ééntje gerookt hebben? Zou hij op dit moment nog voor iets goesting hebben? Is de drang naar de beëindiging van alles zo alomtegenwoordig dat er zelfs geen goesting meer is? De kleine gestalte stond op en wankelde. Het wezentje strompelde naar de leuning waaromheen de magere handpalmen zich vastketenden. De jas werd opgevouwen en op de stoep vlak naast de leuning neergelegd. Fatsoen bleef overeind. Er leek weer wat energie uit het lijfje te zijn ontsproten. Over de leuning hangend, kreeg de figuur terug voeling met de natuur, het langzaam stromende water. Het bleef enkele minuten hangen maar besefte dat hij voort moest maken, zoals hij ongetwijfeld zijn hele leven al had moeten doen. Het lichaam rechtte zich terug en de romp draaide naar links en rechts. Hij stelde zich voor hoe de man moet gestraald hebben wanneer hij zijn geliefde ontmoette, de flikkering in s mans ogen. Datzelfde lijf, dat hoogdagen had beleefd, dat hoopte hij toch, was nu op zoek naar een uitweg, een streep zonlicht aan het einde van een jarenlange, mensonwaardig miserabele en ontieglijk troosteloze wandeling van de ziel. Het lichaam leek op zoek naar toeschouwers, mensen die in s mans leven hoofdpersonages waren geweest. Geen mens was opgedaagd, maar dat was geen erg. Sporadisch verlangt de mens naar een bevestiging in zn ontgoocheling. Op bepaalde momenten sterkt dit de mens die volledig op is. Afscheid nemen doe je alleen. Je wordt alleen geboren en eindigt alleen. Alles daartussen is commerçe en façade, geflankeerd door keuzes die we doorgaans zelf niet maken. Wat was zijn brein aan het bekokstoven? Gaf de ziel nog weerwerk en aan wie of wat? Wie had de beslissing genomen? De ziel of het verstand? Of beide? Was dat het? Was er niets meer geweest? Het einde van de relatie tussen ziel en lichaam. Een afscheid dat een mens neemt van zijn vingers, zijn lul, zijn navel, zijn knieën en talloze andere eigenheden van het lichaam. Een lichaam dat gevoed, geaaid, verzorgd, genezen was geweest, koude had ervaren en rimpels had mogen dragen en klappen had opgevangen. Een lichaam dat functioneerde terwijl de cockpit er anders over besliste. Was eigenmoord heidens of louterend? Het is nooit een religieus vraagstuk, maar een waarachtig menselijk gevoel, uittorenend boven de meest hechte familiebanden. Verzamelde en verwerkte prikkels langsheen een dolle levenswandel verstoken van interactioneel begrip voeden de beslissing tot het kalken van de finishlijn. Het wezen dat maar stond te wezen, te wachten op een ultieme waterval aan moed was niet veel gek meer geweest dan het embryonale gedrocht dat hij zelf ooit eens had waargenomen. Vroeg op een koude ochtend stond hij vogels te kijken op een uitgestrekt weiland waarop enkele paarden stonden te grazen. Er hing een akelige kalmte over de wei en met uitbreiding over de hele omgeving. Een sluier mist had hem niet belet de aandacht te richten op een stel Zwarte Kraaien die rond een creatuur dat zich in het gras voortbewoog, liepen. Hun scherpe snavels pikten beurtelings in het sidderende lijfje. Zijn verrekijker vertelde weinig over de identiteit van het wezen dat in het gras lag. Hij kon er kop noch staart aan krijgen toen hij het voor de eerste keer in beeld kreeg. Was het een uitgerekt konijn, een lammetje? Hij wist het niet. Zijn fiets, vergezeld door een voorwieltaxplaat uit 1986, liet hij even staan. Hij beende zich behoedzaam over de prikkeldraad met een fototoestel in de hand. Angst en ongeloof bestierden zijn lijf. Terwijl hij naderde, gingen de vogels op de wieken en zetten zich in een zomereik aan de rand van de weide. De mist nestelde vormden een soort aureool rond het wezen dat voor zijn voeten lag. Met ontzag boog hij zich over het bewegende vochtige vel. Een hartslag kon hij visueel vaststellen. Wat een beest, had hij gezegd. Hij zag benen of armen of poten, een langgerekte kop met onderontwikkelde ogen. Hand- of voetvormige items stelde hij niet vast. Het leek alsof de huid op sommige plaatsen transparant was waardoor hij de ingewanden kon waarnemen. Uit de gaatjes die de Zwarte Kraaien hadden gepikt stroomde wat vocht, een flauw geel melkachtige massa dat stonk naar een mélange van plasticine en verbrande mier. Moest hij hulp bieden aan het wezen? De boer verwittigen? Het was duidelijk dat, wat het ook was, het te vroeg geboren was, veel te vroeg. Maar het leefde. Hoe lang nog? Hij besloot enkele fotos te nemen en terug naar zijn fiets te stappen. Hijzelf was jong. Op dat moment had hij een immens sentiment ervaren, dat hem verplichtte hulp te bieden, wat hij niet had gedaan. Toen hij het wezen de rug had toegekeerd, was zijn gemoed vol deernis gelopen, alsof hij een hulpbehoevende baby had laten creperen. Hij had de overlevingsstrijd van het te vroeg geboren beest in ogenschouw genomen. Uiteindelijk had de motor van het creatuur onontkoombaar gehaperd. Glarieogen hadden het schouwspel voor de rest van zijn leven op zijn netvlies gebrand. Uiteindelijk bewoog het schepsel niet meer, niet vooraleer een zacht, hoog gefluit, een geweeklaag dat zijn botten deed rillen, uit te stoten. Het beest veranderde van kleur. Blauwgrijs. Naast zijn jas, begon de man nu ook de andere kledingstukken van zijn lijf te ontdoen. Alsof hij een bad ging nemen. Zou mr. Kotoubou, die alles kan genezen en herstellen, ook de meest hopeloze gevallen, hier ook een antwoord op hebben? Zouden plots opduikende kwalen hem nog kunnen deren? Het kan zijn dat ze hem doen terugdenken aan tijden waarin het beter met hem gesteld was. Toen zijn moeder hem verzorgde. Stel dat hij buikpijn krijgt of plots tandpijn. Hij geloofde dat de brugspringer dit niet prettig zou gevonden hebben. Zelfs op zon belangrijk moment voor de burgspringer, snelt adrenaline door het lijf. Gekoust liep de man rond met de schoenen in de hand, die hij even later keurig naast zijn jas neerzette. Hij had de tijd genomen om nog eens te bukken en nadien zijn lijf te rechten. In alle situaties dient adrenaline het lijfsbehoud na te streven of een prestatie te leveren. Wanneer negers klaarstaan om een lang afstandsnummer aan te vangen, giert ook adrenaline door het lijf. Dat is de reden waarom ze met hun armen ook geen blijf weten en wat staan te drentelen aan de start. Flinterdunne beentjes, ready to rock. Het lijf is alert, voelt minder pijn. Maar in deze situatie hebben we met een paradox te maken: het lijf geeft enerzijds kracht en moedigt aan om de strijd aan te gaan met het eigen lijf, dat anderzijds kapot moet. Hij had vroeger voor het leven gekozen, en nu zou hij terug een keuze maken, en dit liefst zonder dat subgevoelens hem van zijn hoofdbetrachting kon afhouden of hem konden afleiden. Terwijl hij vanop een afstand toekeek hoe brugman zijn garderobe keurig opvouwde en aan kant legde, begon de wind fel op te steken. Naast hem wedijverden een esdoornblad en een eikenblad om de hoogste vlucht in een minitornado. Het esdoornblad won. De herfstlucht rook houterig en dor. Waarom bleef hij zitten? Het gedrocht had hij destijds ook de rug toegekeerd. Dat beest was niet te redden, maar deze persoon. Wat bracht hem ertoe te zullen springen? Onnodig hierover te speculeren. Hij wilde verdwijnen, liefst had hij zichzelf willen weggummen, en dat moet je respecteren. De rede had het lijf van de springer al lang verlaten. Alles was zorgvuldig voorbereid. Wellicht heeft hij getracht een uitweg te zoeken die minder doods is. Hoe lang moet je wachten vooraleer het een onomkeerbare beslissing is? Hoe lang moet de stilte die het lijf inpalmt van het kleinste atoom tot de verste uithoeken van de huid, duren? Wellicht lachte hij veel in het echte, maar onechte leven. Achter de guitige sluier van het gelaat was een getormenteerd, door en door eenzaam en onbegrepen schepsel gehuisvest. De ziel als kraakpand waarvan de hoogst onbetrouwbare maar nog werkzame stroomkabel elke moment kon knappen. Een medemens die alleen werd gelaten maar niet sterk genoeg was om uit zijn eigen verstikkende cocon te breken. Wanneer het gebeurd zal zijn, wordt geen rouwregister geopend. Rouwregisters bestaan voor mensen die niet bijzonder veel houden van mensen die het zogezegd beter hebben gedaan in het leven. Mensen die het zogezegd gemaakt hebben in het leven, die bekend zijn en/of rijk zijn, zijn gerechtigd op rouwregisters. De aardigste woorden verlaten de vijands pen. Holle woorden voor een holle overledene die op handen gedragen werd, het hele leven lang. Deze man, die zich moed stond in te praten, rillend over het ganse tengere lijf, had mogelijk veel meer verdienste achter zijn naam staan dan om het even welke hoogwaardigheidsbekleder. Misschien was hij er wel altijd voor iedereen geweest maar had hij zelf geen genegenheid ontvangen. Zijn smachten was onbeantwoord gebleven en was blijven echoën tegen de wanden van een minzame ziel die uiteindelijk was gecapituleerd voor een waanzinnig leven propvol emotionele ontbering. Het waren de snelste 50 meter van zijn leven geweest toen hij, hijgend en trillend van emotie, het schriele korps van de man omklemde die op zijn beurt 's mans metaalachtig geurende handpalmen zijn jas voelde omklemmen terwijl het geblutste hoofd tranen van dankbaarheid stortten op last van een ziel die aanstonds doorwaadbaarheid van een lippenhoge, ellendige massa stinkende drekblubber ervoer.
De Grote Struisbeek was veruit de belangrijkste waterweg tijdens de Middeleeuwen in de Nederlanden. Loodrecht getrokken door kornuiten van de hertog van Alva (drie eeuwen later werd ook de tweede belangrijkste rivier, de Schelde, thv Antwerpen rechtgetrokken) of door iemand anders. Op de brug boven de Grote Struisbeek tuurde ik in oostelijke richting. Gelijk een indiaan met de hand horizontaal boven de ogen, kon ik kilometers ver zeiknatte weilanden overschouwen. Daar vormen de Mandoerse beek en de Edegemse Beek samen de Grote struisbeek. Als je in de Doornstraat patrouilleert, even bezuiden de Jachthoorn, stroomt de Edegemse beek in westelijke richting; pakweg 200 meter verder, wordt verbroederd met de Mandoerse beek, alwaar de Grote Struisbeek ontstaat. Toen ik in 1996 de Edegemse beek afkanode, was de samenvloeiing van Mandoerse en Edegemse beek de plaats waar ik in de problemen kwam. En neen, ditmaal was het geen vreselijk gevecht met Tartaarse horden die bij het zien van prooi, ijselijke strijdkreten slaakten. Wat met het Zwin gebeurde toen de koeien nog geen 40l melk per dag produceerden (maar per maand), gebeurde in 1996 met de Grote Struisbeek. Op 16/07/1996 was ik getuige van een economische omwenteling die de ruime omgeving van de Grote Struisbeek woest bij de kladden zou nemen. De Franse Revolutie was er slechts een druppel snot op een beschimmeld stuk beschuit tegen. De verzanding van de Grote Struisbeek die mijn kano deed vastlopen midden in de kolkende stroom met dramatische neringen, deed de grote denkers en kunstenaars van de onmiddellijke omgeving van de Grote Struisbeek ophoepelen. Perplex aanschouwde ik het beddingzand dat zich langzaam meester maakte van mijn kano, Dirk genaamd. Dirks baasje maakte wanhopig rukkende bewegingen in een poging het vaartuig terug op de Grote Struise golven te laten meedeinen. Met elke ruk leek Dirk dieper in het zand zinken. Met opengevallen mond, alsof hij een lintworm waarnam die glibberig kronkelend de darmen verliet van een toevallig passerende in de beek schijtende Duitse herder teneinde zich tegoed te doen aan een slokje Grote Struisbeek om er zich nadien terug achterwaarts in te wurmen, aanschouwde hij het alles verslindende zand. Hij kon geen kant meer op. Vast op een eiland temidden van een kilometers brede stroom bezaaid met meters diepe kolken en zeebeesten die gespecialiseerd zijn in het verslinden van bepeddelde broekventjes. Een combinatie van hoge bloeddruk, zonneslag en vervallen ketchup op een middags pak friet, deden hem de greep op waakzaamheid verliezen. Één voor één kozen zijn zintuigen het hazenpad. Later, lees veel later (de zon had de kim al verlaten) maakte een ver geruis, eerder een gebrom, het kanomietje weer alert. De opdagende schemering weigerde visueel opheldering te geven aangaande de oorzaak van het kabaal. Enkele enerverende momenten later kon hij in de verte een witte streep waarnemen die steeds dichter kwam. De streep leek te dansen en bulkte van vertrouwen terwijl de volumeknop van het tafereel stilaan tot begon te gillen van opwinding. Een wind repte zich doorheen de vallei van de Grote Struisbeek en ontvluchtte deze in oostelijke richting, weg van dansende streep. "Beesten!", sprak hij zacht. Hij hoorde beesten. Een zucht, gevolgd door een penetrante geur van verrot spul riep walging in hem op. Aan weerzijden nam hij snel geklots waar, maar zag niets. Beelden van obelisken en legendarische ondieren met een onevenwichtig aantal koppen en te weinig verstand, flashten door zijn gedachten. Een slag van een staart tegen het aangezicht deed hem bijna overboord tuimelen. Hij voelde een druiperig slijm zich via zijn jukbeenderen een weg banen naar zijn mondhoeken. Hij kon zich tijdig bedwingen om een likje met de tong te wagen. Zijn rechter wijsvinger bracht wat van de troep naar zijn reukorgaan. "Bedorven slakken", dacht hij. Hij voelde met de bedorven slakkenvinger aan zijn voorhoofd en stelde vast dat een streepje scharlaken rood lichaamsvocht via een fitje in zijn hoofd in zuidelijke richting op excursie ging. De hoofdfit werd veroorzaakt door een vreemdsoortig artikel dat zich in zijn voorhoofd had vastgehaakt. Zijn tastzin werd vergast op een niet eerder ervaren contour. Het item voelde te dun aan voor een driehoekige tand. Hij gokte eerder op een soort schub. Na wat gewrik, loste de schub met een kort sappig plofje, waarna hij het kleinood opborg in de rechter achter broekzak van zijn stijlvolle jeans. Weer wierp hij een zenuwachtige blik in westelijke richting waar het gestommel zich een onaardse omvang had aangemeten. Hij kreeg het benauwd toen hij een stel snel bewegende gedaantes op zich af zag komen. Zijn tikker ging als een wildeman tekeer. "Huh?", riep hij toen hij voelde dat Dirk wat begon te bougeren. In paniek begon hij zijn peddels in alle bochten te wringen om los te geraken. Water getij?, stamelde de stijlvolle jeansdrager, terwijl hij terug opkeek. Een bulderend geraas stevende op hem af, met even ervoor enorme schepsels die hij nooit eerder had gezien. "Er staat toch helemaal geen getij op die kutbeek!", riep hij in paniek. Hij kreeg het warm en koud tegelijkertijd. Hij stond te stampvoeten van ellende. De beesten liepen, trokken, vlogen, sleurden zich vooruit. Een gezellige warmte ter hoogte van de binnendijen, maakten hem erop attent dat hij er luierloos op uit was getrokken. Hij moest snel nadenken. De gedrochten zouden hem niet opvreten; die wilden enkel hun stinkende lijf in veiligheid brengen. Als ik in het water spring, verzuip ik, dacht hij. Hij zette zich schrap in zijn kano en telde de seconden af vooraleer de golf van wel 5 meter hoog met een donderend geraas Dirk zijn piloot in de lucht zou torpederen. Lang hoefde hij niet te tellen. De schimmige gedrochten passeerden rakelings langs hem. Hij had geen aandacht meer voor de walgelijke geur die de schepsels met zich meedroegen. De schok van de golf deden de kano kreunen en zelf werd hij tegen de achterkant geslagen. Snel keek hij terug voor zich uit. Hij bevond zich boven op de golf. Als een gek begon hij te peddelen met de golf mee. Bezeten volgde hij de stinkende creaturen in hun rush naar lijfsbehoud. Sommige beesten waren even hoog als hij; het leken wel olifanten met flippers. De meeste van hen waren gedecoreerd met allerlei stekelige uitstulpingen. Boven op de golf ondervond hij nog maar weinig hinder van het geraas. Onder hem, uit de golf, kwamen sporadisch gigantische koppen tevoorschijn. Links en rechts van hem verschenen grote roeispanen, benige vleugels, flappen vlees om even snel weer in de woelige golf te verdwijnen. Hij moest zich in allerlei bochten wringen om de vele takken van de Canadapopulieren langsheen de beek te ontwijken. Als een wervelwind surfte hij de vallei van de Edegemse beek door. De plaatsen die hij een halve dag eerder rustig kabbelend had gadegeslagen, werden overspoeld door een vraatzuchtige toorn van moeder aarde. Sommige gedrochten konden het verzwelgende tempo van de moordlustige beek niet meer aan en verdwenen in de schuimkoppen, sporadisch tot tegen zijn kano, die dan van koers wijzigde maar wat hij handig corrigeerde. Het was een doldwaze rit door de vallei van de Edegemse beek. Door de verworven handigheid in het surfen op de beekgolf, begon hij er zelfs plezier aan te beleven. Gelijk een popkoning greep hij in zijn zeiknat kruis en gaf Barbarellas Cheer you up in the pin-up club ten beste. De kano stuurde hij probleemloos doorheen de vele meanders van de machtige Edegemse stroom. Enkele ogenblikken later bracht een wolk adrenaline hem tot aan het gebied "de vuile plas", op de grens van Edegem en Kontich. Joelend als een malloot sloeg hij de lichten van de E19 autostrade waaronder de beek in een koker stroomde - gade. Botsingen met allerlei obstakels hadden zijn aangezicht en torso lelijk toegetakeld, maar het deerde niet. Hij was de bonkige beekrijder. Had hij geen vlammenwerper nodig of zoiets, om zijn status wat extra cachet te geven, of een strijdvlegel, in ieder geval een heel koen wapen?, vroeg hij zich af. "Jiehaa!", schaterde hij boven de ontketende beek. Zijn getier galmde over de weilanden. Wie is de man? Wie is hier de man, godverdomme?, schaterde de losgeslagen beekgolfkanoër. Met zijn peddel als imaginaire strijdvlegel zwaaide hij woest rond zich heen, kraaknet een prachtversie van Bucks Fizz Making your mind up neerzettend. Peddelen hoefde niet meer. Hij was de ongekroonde kanosurfer. And then you've really got to speed it up, gotta slow it down, cause if you believe that a love can hit the top, you gotta play around, and soon you will find that there comes a time for making your mind up, bulderde hij, tussendoor bandeloos joelend van jolijt. Na het refrein legde hij zijn bekraste hoofd in de nek en huilde als een wolf op zoek naar kameraadschap aan de vooravond van een nachtelijke strooptocht. Hij bulderde, joelde, krakeelde, riep de longen uit zijn triomferende lijf. Geronimooooooo! riep hij zo hard hij kon. De gigantische watermassa stond op het punt de E19 een flinke por te geven. Kijk mama, zonder handen! schaterlachte hij een fractie van een moment voor de bots met de snelweg Dirk en de ongekroonde beeksurfkoning meters hoog over de rijbaan zouden katapulteren, gevolgd door een immense massa beek. De watermassa torende als een alles verslindende Godzilla boven het vers gegoten E19 asfalt uit. Meters lager reden personenwagens zich vast in de kolkende beekmuur. Enkele beekmonsters kwamen naast de beek terecht en kwamen in aanraking met personenwagens die hierdoor meters werden weggeslingerd en gratis bedolven werden onder moussige klodders gedrochtslijm. Een speerworp verder zou de beek terug in haar bedding terechtkomen. Gefixeerd op de plek waar hij terug in de beek zou terechtkomen, stuurde hij Dirk over het zich snel verspreidende beekwater. De beek verloor dra densiteit en hij vreesde vooraleer de breedte van de snelweg was overspoeld, tot stilstand te komen. Hij bukte zich snel en zocht op de bodem van de kano naar zijn peddel zodat hij Dirk richting en nog wat haast kon aanreiken. Niets. Wanneer hij zijn angstige blik terug boven de kano stalde, zag hij zijn vrees werkelijkheid worden. Het beeksurfavontuur zou abrupt tegen een vangrail eindigen. Hij kroop vooraan in de kano om de raak op te vangen, zoals pretparkbezoekers in de boomstammetjes plegen te doen. De raak was harder dan verwacht, de vangrail scheurde, de kano ging over de kop en bleef met de voorkant haken in dezelfde vangrail. De kano vulde zich met beek, waardoor deze loodzwaar werd en uiteindelijk, begeleid door het geluid van plooiend en krassend staal, naar beneden stortte. In de duik naar de beek verloor hij het contact met de kano en kwam in het water terecht. Ofschoon de eigenlijke golf zich al honderden meters stroomopwaarts een weg baande in de richting van de bron van de Edegemse beek, had de achterstroom nog een immens debiet. Hij tastte proestend in het wilde weg om zich heen en verdween dan in het water, tot hij iets in het water vastklampte. Het voelde aan als een tak met aan het uiteinde een verdikking dat nogal stekelig aanvoelde. Door de greep naar het object kwam hij terug aan de oppervlakte. Meteen toen hij bovenkwam, werd hij deelgenoot van een scherp, hemeltergend gekrijs. Hij zag een smalle, lange kop voor zich uittorenen. Hij realiseerde zich dat hij een beest vasthad. Het ondier voelde dat het werd geparasiteerd. Voor hij het goed besefte, zwaaide de gespierde staart hem tot op de rug van het aardig zwemmende wezen. Hij nam de hals van het dier vast en kon zelfs met beide armen de hals niet geheel omklemmen. Het dier liet zich meeslepen op de stroom en corrigeerde handig met een viertal flippers aan de zijkant van het grote maar elegant gestroomlijnde lijf. Terwijl hij zich vastklemde, bracht hij zijn neus naar de nek van het dier en snoof intens aan de geschubde huid. Hij herhaalde dit enkele keren. Zijn krachten begonnen te slinken en het shot adrenaline dat hem tot beeksurfkoning had gekroond, raakte uitgeteld. De geur die hij eerder had opgesnoven, deed hem zo walgen dat hij de nek van het sympathieke schepsel tooide met een verse lading braaksel. Het creatuur dat pijlsnel doorzwom, rechtte op dat ogenblik de nek en bracht de kop naar hem toe. Een smalle, aan het uiteinde gesplitste tong als van een slang, rommelden wat in de kotsplek en raakte hem in het gelaat, waarop het terug in de reusachtige bek belandde. Meteen na deze actie slaakte het beest een kreet waarvan een mus niet meteen gapend in slaap zou vallen en dook met een sprong onder. Hierdoor werd hij enkele meters de lucht in geslingerd waarbij hij onzacht tegen een stel takken werd gekeild. Suf van de landing en het braken, hing hij dubbel geplooid te drogen over een onbestemde tak, een drietal meter boven de beek. Rillend kwam hij enige tijd later bij zijn positieven en stelde vast dat de beek zijn gewone doen had hernomen. Handig als een bedorven slak, gleed hij de bemoste boom uit, nam de dichtstbije tram naar huis, verkocht de rechten op de Edegemse beekvloedgolf aan de Chinezen, waste zijn stijlvolle broek uit, ving de uitgeweken denkers en kunstenaars af en zette ze terug uit in de omgeving van de Grote Struisbeek en verkocht de rechter achter broekzakschub aan een succesvolle bekkenbodemtrainer uit de Nieuwe Wereld.
Hij had behoefte aan wat bomen, een bosje hier en daar, wat
schaduw.Akkers en weilanden gaan gauw
vervelen.Het zijn nuttige uitvindingen
en zorgen voor voeding, werk en dieptezicht, dat wel, maar aan de andere kant
zijn die objecten ook vaak leeg en kleurloos gelijk de aarde die hen draagt.De geur van een lekker bosje dennen of een
dicht bebost loofwoud.Daar snakte hij
naar.Naarmate hij dieper in Wallonië
binnendrong, hoe warmer het werd, leek het.Hij voelde dat aan den lijve.Warmte, zo werd gezegd in het noorden van het land België, bracht ook
een zekere gelatenheid, schuwheid en uiteindelijk moeheid met zich mee. In de late namiddag reed hij in het vochtige
gebied van La Vergne Blanche, vlakbij de Schelde.Kleine insecten, die hij niet nader
determineerde en die tegen zijn lijf waren terecht gekomen, aangezien hij wel
enige snelheid ontwikkelde en hierdoor transpireerde, plakten gelijk vliegen
aan een vliegenvanger tegen zijn warme lijf.Links en rechts nam hij de omgeving in zich op.Vissers staarden naar een dobber, eenden
zwommen verderop. Huizen stonden waar ze gisteren stonden en morgen nog zullen
staan.Projecten werden uitgetekend
achter roodbakstenen gevels.Mensen
plantten zich voort in de bedstee, speelden met dobbelstenen en vierden het
einde van een werkdag in een uitgaansgelegenheid genaamd (stam)café.Naarmate het najaar vorderde, nam hij ook
meer overtrekkende vogels waar.Graspiepers, Aalscholvers, lijsters, hier en daar een roofvogel.Allen waren op zoek naar een onderkomen voor
een winter die zich kalendergewijs hoorde aan te kondigen.Even bezuiden Péruwelz passeerde hij het bos
van Bon Secours.In de laatste rechte
lijn naar Bernissart droeg de zachte herfstlucht een bladerig boeket van
eindzomergeuren met zich mee.Hij liet
zich het heuvelig parcours welgevallen en bolde het Iguanodondorpje binnen.Je zou denken dat het spitsuur is zo aan het
einde van een werkdag.Daar was in
Bernissart niet gek veel van te merken.Enkele wagens reden hem voorbij op het rechte stuk weg dat uitmondde op
het centrale plein van de gemeente. Vanuit de Rue Lotard viel hij de gemeente
binnen.Begeleid door blikken van
dorpsbewoners, die in hun broek scheten van jaloezie wegens zoveel snelheid,
werd het achtentachtigste dorp van de ronde van België aangedaan.Iguanodonland fluisterde hij toen hij fel
in de remmen ging op een kruispunt waar als bij wonder een andere auto kwam
opdagen, alsof hij klaar stond om te vertrekken als er eens een andere
weggebruiker zou kunnen opdagen.Hij
keek op zijn uurwerk, dat middels een plastic polsband aan zijn arm was
bevestigd.Het museum, waarvan hij op
voorhand wist dat hij het niet zou bezoeken, was gesloten.Musea vond hij goed en wel.De toekomst kan je maar begrijpen door
inzicht te verwerven in het verleden.Het verleden moest gepreserveerd blijven binnen geografisch beperkte
ruimte.De toekomst is alles wat
bestaat.Het verleden bestaat niet
meer.Er zijn nog wat sporen en hoe
langer hoe meer sporen de mensheid zal nalaten tot hij verzwelgt en ten onder
zal gaan in de sporen die hij meent te moeten achterlaten in een amechtige
poging zijn leven zin te geven.Op een
kruispunt van een aantal geasfalteerde banen, keek hij om zich heen.Goesting in eten gaf zijn hersenen de
opdracht om zijn benen in werking te zetten naar een plaats waar gegeten kon
worden in relatieve rust. Hij wist van
buiten dat er nog een stuk Menense taart in zijn fietstas stak.De taart was geconstrueerd met heerlijke
onderdelen, zoals frangipane, appelmoes en ananas.In de Rue Sarin, kwam een rustig baantje uit
dat zich naast een weide met grazende koeien kronkelde.Hij besloot aldaar op de macadam neer te gaan
zitten en volop te schransen van de taart.Koeien zijn geen kabaalmakers.Ze
zijn bovendien mensen gewend en reageren doorgaans rustig op prikkels.Enige uitzondering is wanneer de koe in het
voorjaar na enkele maanden in de stal te hebben doorgebracht, terug de frisse
lentelucht mag opsnuiven en zich mag tegoed doen aan het frisgroene gras van de
weide.Andere uitzondering betreft de
omstandigheid dat een stier op de koebeesten wordt losgelaten ter dekking van
de koeien.Deze beesten moeten immers
geregeld kalveren teneinde de melkproductie op pijl te houden.Het is werkelijk een vreugdevol tafereel om
koebeesten in de lente vrijgelaten te zien worden in een ruime weide waarin
volop kan worden gegeten, herkauwd, gescheten en geneukt.Zij lopen schokkend, springend, hoefstampend,
niet goed wetend waarheen, gelukkig gelijk een kind met een hoorntje met een
stapel ijsbollen, doorheen de weide. Hij schrokte alsof elk moment een hongerige
de taart van hem zou kunnen afpakken.Nog geen vijf minuten later was de halve taart geheel verdwenen in Tims
lijf.Terwijl hij het landschap om zich
heen in zich opnam, vroeg hij zich af waarvan de mensen in deze regio leefden. De avondzon straalde fel op zijn ganse lijf,
zodat hij zijn kruishemd uittrok.Met
een vriendelijke worp, hing hij het over het frame van zijn fiets, Gloria
genaamd.Daar zat hij dan, denkend aan
de bezigheden van de mensen die zich Bernissart als levensplaats hadden
toegeëigend, temidden van heelder kudden onopgegraven Iguanodons, wegens te
duur.Tim bevond zich geheel en al
verstoken van vanalles, wachtend tot de dag zou eindigen opdat de volgende dag
zich zou kunnen aandienen.Boven hem
sperde zich een lappendeken uit, gevormd door vliegtuigstrepen die een wazig
fluwijn over de aardoppervlakte trokken.Hij dacht aan de mogelijkheid dat, mocht hij nu ter plaatse neervallen,
geen haan zou kraaien om zijn verdwijning.Zijn spullen, portefeuille zou snel gestolen worden, fiets weg,
misschien wat kleding.Zelf zou hij
wegrotten zoals een doodgereden Merel die platter en platter tegen het asfalt
wordt gedrukt naarmate meer en meer banden zijn driedimensionele lijfje tot
twee dimensies zou herleiden.Steeds
minder om het lijf, het bekje lost.De
bek die pier na pier na pier uit zompige aarde had getrokken teneinde dit als voedsel
aan te dragen voor zijn kinderen, die uit een ei geboren worden.De veren verwaaien en de mistroostige blik
van het dier dat ooit zulke mooie gezangen over een tuinwijk uitblies zou
uiteindelijk met wat dan nog rest van het lijf opgeslokt worden door het
asfalt. De aarde zou het beest
terugnemen en de pier zou de Merelige aarde terug opvreten en uitschijten.De pier wint altijd.Zo zou hij eindigen.Geen gezeik, geen gejubel, gewoon gaan zoals
hij zal hebben geleefd, in stampvoetende stilte.Hij keek terug naar boven en volgde een
vliegtuig dat in oostelijke richting verdween, in de richting van Duitsland,
Oekraïne en Japan.Hoe zon zwaar ding
in de lucht kon blijven hangen.Een
staaltje van technisch vernuft en fysica. Hij leunde achterover met zijn handen
plat achter zijn rug.Hij rook aan zijn
onderarmen en stelde wat verbrande huid vast.Die geur kon hem vervoeren.De
gelukzalige geur van zonnemelk en verbrande huid.Hij nam een stukje papier vast en begon wat
te schrijven over de dagelijkse dingen die hij had meegemaakt, die hij had
waargenomen en die hem beroerd hadden.In de niet zo verre omgeving werden klokken geluid.Mensen werden voor het gebed opgeroepen of
hen werd gewoon verteld dat het 18:00u was.Hij stond recht en belde met de fietsbel, kwestie van te antwoorden op
het klokkengelui.In Bernissart was er
minder nood aan tijd dan in de dorpen en steden die hij voordien had aangedaan.In zijn agenda zocht hij naar de naam en de
ligging van het verblijf dat hij had vastgelegd.Het was woensdag 29 september.Na consultaties van uurwerk, dag en verblijf,
stelde hij vast dat hij eigenlijk een dag te vroeg in Bernissart was
aangekomen.Hij besloot bij duisternis
zijn tent in een weide op te trekken en te vragen aan een inwoner waar de
Iguanodons ergens opgegraven waren geweest.Zo kwam hij bij voetganger François terecht, die hem honderduit vertelde
over de vondsten van de 30 Iguanodonskeleten die Bernissart plotsklaps op de
wereldkaart hadden gezet.Op zijn vraag
of hij de plaats wist waar de skeletten opgegraven werden, antwoordde hij
positief doch thans was er niets meer van te zien.In feite kwam het erop neer dat er in heel
Bernissart geen dooie zak te zien was.Hij vertoefde liever op café tussen de mensen dan te staren vanop een
bankje naar niets dat gebeurde.Tim
besloot, in tegenstelling tot zijn eerdere gedachte om in Bernissart te
overnachten, in de richting van de moerassen van Harchies- Hensies te fietsen
en er wat vogels te gaan kijken.Via de
rue du Fraity en de camping du Préau bereikte hij de moerassen, die op enkele
kilometers in zuidoostelijke richting waren gelegen.Enkele waterpartijen mooi omgord door riet en
dichte vegetatie herbergden talloze watervogels.Bovendien was er veel kans om trekvogels, zoals
de Visarend, te observeren. De moerassen
betekenden een uitgelezen plek om terug op krachten te komen alvorens de
trektocht verder te zetten. Ongeveer anderhalf uur bleef het nog licht zodat
hij toch behoorlijk voort moest maken om ongeveer alle plassen te kunnen
controleren op de aanwezigheid van waterwild.Hij besloot tijdens de check-up van de plassen, dat hij toch beter zou
overnachten op de camping die hij gepasseerd was in plaats van te gaan
wildkamperen in het moerasgebied.
Het was een camping met die bezaaid was met stacaravans en
in feite door de meeste campingbezoekers permanent als huisvesting gebruikt
werd.De camping was opgebouwd uit vier
verdiepingen.Je had een vijvertje, die
op kelderniveau lag.Daarbovenop was de
begane grond gebouwd, bestaande uit aarde.Op die aarde stonden allerlei huttige schuilplaatsen die de mens voor
zich had uitgetekend.Nadien had hij de
tekening geconstrueerd gebruik makend van tastbare materialen die uit diverse
fabrieken verspreid over de hele wereld naar Bernissart werden getransporteerd.Daarboven had je de toplaag die gevormd werd
door bomen, zoals Italiaanse populieren en nog meer Italiaanse populieren.
Biodiversiteit was er even aanwezig als de Sasquatch in de bossen van Noord-
Amerika. Daarboven had je dan de lucht
die tot aan de atmosfeer reikte.Tot
daar reikte de eigendom van de campinguitbater, dacht hij.Als het van campingman afhing, hoorden ook de
alles opslokkende zwarte gaten buiten de atmosfeer tot zijn eigendom.Tim stond aan de ingang van het
kampeerterrein.Hij merkte dat hij in
het oog werd gehouden door een jongen die in een soort kiosk languit in een
zetel lag en die verantwoordelijk was voor het toebedelen van plaatsen om
bijvoorbeeld een tent op te trekken.Zijn gedachten liepen wat vooruit op de feiten en ensceneerden een
achtervolging.Deze liep keurig in de
pas.Hij liep en achter Tim liep de
zeteljongen met een boze blik op het gelaat.De blik kon in een ontspannen vouw geplooid worden wanneer de jongen
betaald zou worden.Deze jongen werd
gelukkig door de aanblik van geld dat zou dienen voor het huren van een campingplaats
voor één nacht.De jongen keek hem aan
en hij keek naar de jongen.Een huivering
trok door zijn lichaam.Campingbewoners
struinden in de verte van links naar rechts en terug.Het gevoel van een penitentiaire instelling
bekroop zijn lijf.De zin om hier te
overnachten was geheel verdwenen.Zelfs
de wil om te slapen was verdwenen.Gesterkt door een oerkracht die zopas was ontstaan en tot de kleinste
bloedvaatjes was doorgedrongen, zette hij zijn korps in beweging in een andere
richting. Net voor hij aan zijn rijwiel
was aangekomen, dokkerde een meisje van pakweg 16 à 17 jaar in de richting van
de gevangenis.Ze had een normale
gestalte maar verplaatste zichzelf alsof ze 35 kg meer mee te sleuren had dan
ze woog.Ze scheen vruchteloos op zoek
te zijn naar gewicht dat ze enkel in haar gedachten nog meedroeg, alsof ze
melancholisch terugkeek op de tijd dat haar lijf nog door reuzel werd omgord,
omdat ze toen wel veel bekijks had, al was het negatief, terwijl ze nu
normaal was en geheel in de massa verdween.Ook langs achteren was duidelijk dat ze haar nieuwe lijf nog niet geheel
gewend was, aangezien ze zich hobbelingen toedichtte en capriolen uithaalde die
enkel nodig waren wanneer men meer eet dan nodig.Ze zag er niet gelukkig uit.Tim wist dat geluk geen eeuwigdurende roes
was, maar een streven dat sporadisch wordt beantwoord.Ongelukkig zijn was dus niet erg; integendeel
het schept mogelijkheden om een rit vooruit te nemen, naar een toestand van
voldoening waarin elke puzzelstukje ineens jubelend in elkaar valt zodat
klusjes allerhande al zwevende kunnen uitgevoerd worden.
Tim keek met zijn hoofd, met ingenieus opererende ogen, een
andere kant uit.Zijn hersenen
interpreteerden razendsnel wat er overal vast zat, waaide, gedijde de vlucht
nam of wegkwijnde.Sporadisch kon hij
erg content zijn over zijn hersenen en natuurlijk ook over de staafjes en
kegeltjes in zijn oog.Zijn brein
functioneerde gelijk hijzelf.Hij had ze
wel eens de hand willen schudden, bijvoorbeeld wanneer ze gebakken zijn en
minder gelei-achtig zoals hij ze voorstelde.Ogen en hersenen eten dan samen aan een lange tafel taart met van boven
erop een bes en aan de rechterzijde van de taart een mes en een taartschep.Zijn
brein kon ook denken.Het dacht op dit
ogenblik dat hij zich aan de ene kant geheel aan zijn lot overgelaten voelde,
niet wetend wat te doen, geen moeder of vader die zich afvroeg of hij het wel
stelde, die hem toevertrouwde voorzichtig te zijn.Van de andere kant opende dit de deur naar
een ruimte waar de mogelijkheden van de muur dropen.De combinatie, die melancholische cacafonie
aan mogelijkheden hield hem scherp.
De detailkaart van de regio die hij van de bodem van de
fietstas, waarin hij al het fietsgebonden gerief had opgeborgen, had gegrist,
was nog ongerept.De kleinste wegels
waren op het niet- geplastificeerde spul aangeduid.Zo leerde de kaart hem dat hij helemaal rond
de camping kon wandelen en dat aan de noordwestzijde zelfs overblijfselen van
een Romeinse nederzetting waren gevonden.Ter plaatse zou, volgens het plannetje, een informatiebord meer
vertellen.Hij stak de map in zijn
achterzak van zijn avonturenbroek boordevol zakken. Nu hij toch besloten had om de slaap niet op
te zoeken, kon hij even goed eens een kijkje gaan nemen. Alvorens Romeinse
spanning op te zoeken tastte hij in zijn achterzak zodat hij zich ervan kon
vergewissen dat de grootste massa plannetje in de broekzak vertoefde, gelijk
een ijsberg onder de waterspiegel, en er dus, de logica volgend, niet meteen
zou uitvallen.In tegenstelling tot wat
hem doorgaans overkwam bij het zoeken naar items waarvan hij het bestaan en hun
vindplaats kende, nl. het oeverloos vruchteloos zoeken ervan, had zijn kijkende
kuttekop de oude boebeltjes in het landschap al vanop een afstand
waargenomen.Alleen de Eiffeltoren en
het Atomium waren eenvoudiger te vinden dan deze bende heuveltjes gemaakt van
grond, gewas, wat pieren en ander oud leven.Terwijl hij de van ver totaal oninteressant ogende belachelijk
petieterige verheffingen in het landschap waarnam, dacht hij aan de
milliseconde waarop hij plots een meneer was geworden.Hij was een jaar of 17, van kop tot teen
minderjarig, toen hij de aanschaf overwoog van een brood.Een jonge broodbedienster sneed het brood in
dunne plakjes zodat hij thuis eenvoudig tot de vervaardiging van boterhammen
kon overgaan. Hij schatte dat het plakje brood zon 6 à 7 mm dik was
geweest.Dit was van geen belang echter.
Ze pakte het brood in en zwaaide deze
met een nostalgische kunde op de toonbank.Toen sprak ze het verdict uit. Meneer. Beseffen deed ze het allerminst.Hij had het fietsen voetpad van het leven verlaten en mocht zich op de
rijbaan begeven, bij de grote mensen, die zich met verheven zaken bezig
houden.Het meisje, de vrouw, was
waarschijnlijk even oud geweest dan hijzelf.Wat had hij moeten antwoorden?Ja, mevrouw, geef me nog een koffiekoek met crème en chocolade?Er brak niets in hem.Het was eerder alsof zijn schouder een
streepje kreeg.De soldaat was korporaal
geworden.Hij had toen zijn rug wat
gerecht.Een broodzak vol
verantwoordelijkheid en gekunstelde majoriteit had hij het etablissement
uitgejast.Samen met zijn moeder had hij
zijn jeugd, op smaak gebracht met wat konfituur, kippenwit en kaas verslonden. Nooit had het eten van een boterham zon
beladen afdronk gehad als toen.De
broodbedienster had niet zo gek lang brood opgediend overigens.Ze had snel een manspersoon gevonden en
kinderen gemaakt.In tegenstelling tot
vroeger was het nu de man die het brood op de plank legde terwijl zijzelf
furore maakte als poetsvrouw tot ze beticht werd van huisdiefstal en ermee
ophield.Hij was ze nadien uit het oog
verloren. Ze was geschiedenis, een sticker in een Paniniboek. Erg was dat niet.
Doorgaans zijn het kleine kamertjes.Vooral in de zogenaamde bruine cafés, zijn
sanitaire installaties voor klanten, indien ze überhaupt aanwezig zijn, ogenschijnlijk abrupt in een primair afwerkstadium
door de aannemer verlaten.De illustere
scène uit Trainspotting indachtig, waarin Mark Renton geconfronteerd wordt met
een toilet waar de originele kleur van de pot en zijn omgeving minutieus werd
gecamoufleerd met gemummificeerde ontlasting, ving hij de zoektocht naar een
dergelijke plaats aan.
Zich begevend in de richting van de toog, had hij het knap
lastig om de toiletten te lokaliseren.Ook de uiterlijke verschijningsvorm van de andere herbergbezoekers,
nodigde hem niet meteen uit om deze om hulp te vragen in zijn queeste naar de
plee.De persoon die het dichtst bij hem
zat, keek in zijn richting maar scheen los door hem heen te kijken.De ogen wezen duidelijk in zijn richting maar
de beelden die werden opgevangen werden, hopelijk tijdelijk, niet meer
doorgestuurd naar het coördinatiecentrum.De uitdrukkingloze blik was veelzeggend.De omgeving van de ogen deden hem overigens twijfelen over de sekse van
het figuur.Ook het sap dat voor diens
lijf stond, liet geen hint los.Het
betrof een streekbier.Hij dacht dat er
één item was waarop hij jaloers kon zijn: het prachtig gekleurde geruite
flanellen hemd.Wie zou dat gekocht
hebben?, vroeg hij zich af.Hij scande
de omgeving afmaar zag geen aanwijzing
voor een wc- aanwezigheid.Hij besloot
rechts van de toog te gaan wandelen.Daar zag hij een doorgang in de vorm van een deur maar zonder deur.Hij liep deze in en verwachtte eigenlijk elk
moment dat hij zou teruggefloten worden door een woeste herbergier.Dit gebeurde niet wat hem sterkte in zijn
vermoeden dat hij goed zat.Links was
een deur waarop PR stond met duidelijk enkele ontbrekende letters erachter.Verderop rechts stond een deur open, weer
zonder deur, dewelke hij binnen wandelde.Hij stootte pardoes op twee pissijnen.Het rechter exemplaar leek hem geschikt. In de bak lag een stuk gekleurde zeep, die
geur afgaf telkens wanneer er vocht over stroomde. Terwijl hij zijn lul uitkleedde, ervaarde hij
zintuiglijk dat kordate voetstappen naderden.Die wisten de weg, dacht hij en nog voor hij goed en wel zijn plasser
had bovengehaald, stond het prachtige hemd naast hem.Boven het prachtig gekleurde hemd stonden twee
ogen in zijn bak te kijken naar het vocht dat hij geweldig deed neren in de
kleine pisbak.De mond boven het prachtige
gekleurde hemd stond wat open.Hallo,
zegde hij tegen het prachtige gekleurde hemd.Het hemd deed zijn mond dicht, kneep de lippen wat opeen en knikte
zacht.Er verscheen wat begrip op het
aangezicht van het prachtige gekleurde hemd.Mag ik ns wat vragen? zegde het prachtige gekleurde hemd.Zonder op een antwoord te wachten, ging het
hemd voort: Hang jij je ballen uit je onderbroek wanneer je rechtopstaand pist
of trek je enkel je lul eruit?Hij keek
naar zijn lul net als het hemd dat in zijn bak loerde.Zijn ballen waren nog verpakt in
onderbroek.Terwijl hij terug oogcontact
zocht met het hemd, zei deze laatste: prachtig dat je je ballen niet uithaalt,
die heb je toch niet nodig om te pissen.Zo spaar je energie, voegde hij er nog aan toe terwijl hij enkele
keren knikte en knipoogde.Hij klopte
zijn lul af en borg deze terug op.De
krachtige straal van de kraan boven het piepkleine lavabootje overstemde de
opmerking van het hemd : De mijne heet Joris.Hij deed alsof hij hem niet hoorde en droogde zijn handen af met twee
vellen papier.Zeg Joris ns gedag,
riep het hemd luidop terwijl hij met ene brede grijns zijn halflange zwengel
van links naar rechts zwaaide.Gedag
Joris, fluisterde hij net voor hij het hemd wilde passeren.De armen van het hemd hielden hem tegen.Ik ga terug naar het café, merkte hij op
terwijl het hemd voor hem stond.Verspil
je nu niet te veel energie? zei hij tegen het hemd.Kwijl droop langs de open mond op het
prachtige hemd.Het hemd grijnsde
machtig en op dat moment plaatste hij zijn rechterknie tegen het lid van het
hemd, dat daarop met en harde bonk de oude tegelvloer opzocht.Het hemd krakeelde niet van colère maar
vloekte enkel binnensmonds.Hij wist dat
iemand dat enkel zou doen wanneer die persoon niet aan zijn proefstuk toe
was.Hij stapte over het hemd, draaide
in de deuropening nog een laatste maal naar het hemd en haastte zich enkele
minuten later naar het café.Hij legde
een halve euro op de toog voor het wc- bezoek en verliet de afspanning.Terwijl hij de afspanning voorbijliep, keek
hij in de kleine glas in lood - ramen van de afspanning trots naar het
prachtige hemd dat hem warempel als gegoten zat.
De
lange stukken rechtdoor waren het ergste.Hij diende zichzelf sporadisch een ferme slag in het gezicht toe om
wakker te blijven.Maar hij deed het
dolgaarne.Zijn stel stevige poten
hielden de teugels van het de drieste blok metaal onder de knoet.De treinsporen kreunden onder het gigantische
gewicht van het gevaarte.Alles werd
vermorzeld.Ook een Blauwe Vinvis en
een Opel Ascona.Niets was opgewassen
tegen 80,000 ton ijzer. De volle maan verlichtte de bestuurderscabine
voldoende.Er was maar één nadeel aan
heel de goederentreinbesturing en dat waren de zwartrijders en de
zelfmoordenaars.Hij had enkel respect
voor zelfmoordenaars.Zo leerde hij op
een avond Pepijn kennen.Pepijn de
eigenmoordenaar.Deze figuur wenste een
einde aan zijn leven te maken door zichzelf voor een rijdende trein te gooien.Lang had hij er blijkbaar niet over
nagedacht.Op een schier eindeloos lang
spoor had hij zichzelf vastgemaakt aan de sporen.Je kon hem moeilijk missen vanop minstens een
halve kilometer.Op de één of andere
bijzondere manier gaf de man licht.Dat
is nadelig wanneer je nogal stiekem eigenmoord wenst te plegen.Hij stopte de trein dus, verliet de cabine en
schokte in de richting van het hoopje wanhoop op de sporen.Het was mei.Een Nachtegaal liet zich kortbij horen.Twintig jaar geleden speelde ik nog met blokken, dacht hij terwijl zijn
schoenen de grote kiezels in de spoorwegbedding deden knarsen.Hij naderde een oude bekende.Dat was althans de gedachte die hem overviel
toen hij op het wanhopige reepje mens af stapte.Hoe meer hij naderde, hoe trager hij ging. De nacht had vele bekoorlijkheden.Lelijkheden vielen niet op en de schijnbare
afwezigheid van anderen werkte ontspannend. Zelf was hij niet lelijk, althans
niet op het hoogtepunt van zijn schoonheid, zo rond een jaar of elf.Nadien ging het bergaf.Hij zou zich voor zijn eigen gebrek aan
bekoorlijkheden niet ombrengen zoals de homp vlees dat zich op zo'n twintig
meter afstand op de sporen bevond.Hij
bleef staan, armen naast het lichaam, keek rondom zich en nam wat tsjirpende
insectengeluiden in zich op.Vervolgens
keek hij naar de spoorweg, die bedekt was met wanhoop.Achter hem stond zijn trein, een ferm stuk
trein.
Is u
wel?, riep hij de spoorligger toe, met de handen rond de mond een megafoon
nabootsend om het geluid beter over te brengen.
De
spoorligger reageerde niet.Althans, dat
wilde hij niet en zo had hij het zich ook voorgenomen.Zijn laatste woorden waren al lang
uitgesproken.Die waren voor zijn moeder
geweest die hem op de aarde had gezet en nu moest laten gaan.Tegen haar zin, zo hadden haar tranen
gezegd.Spoorwegman draaide zijn hoofd
naar hem toe en hoorde hem zijn vraag herhalen.Er verscheen een glimlach op het gelaat van de man.Wat daarachter schuilging waren prachtige
momenten uit s mans leven geweest.Onvoorwaardelijke ouderzorg, jeugdige gelukzaligheid, het hebben mogen
leren kennen van rechtvaardige, minzame en steengoede mensen.
Vindt
u dat nu werkelijk iets om te vragen aan iemand die zich voor een trein legt?
vroeg ligman met een schittering in de ogen.
Het
kon perfect zijn dat u hier per ongeluk in slaap was gedommeld of dat schurken
u hier hadden vastgemaakt.
Ligman
begon vermakelijk te lachen en voegde toe dat hij niet 'wel' was en hij op het
punt stond zijn tijd op aarde drastisch in te korten.
Met
zijn handen in de zakken staarde hij naar ligman en vouwde zijn gezicht in een
afkeurende blik.Ga 'ns van de sporen
af, ik heb geen zin om politie deze mooie nacht te laten verbrodden.De ligger verroerde geen vin.
Oprotten
kerel.Laat me niet tot ginder komen.
Hij
dacht aan een warm stel borsten, meteen nadat hij dat had gezegd.Het waren zo'n stel borsten waarbij je niet
doorhad dat het er twee waren.Het was
net een ferme boeg van een oceaankliever, de golven brekend.Je wist dat het er twee waren, maar ze waren
net één.Ze waren zo aan elkaar gehecht
dat ze een in elkaar waren opgegaan.Geen luchtballon maar eerder een zeppelin.Een stel zware borsten op
kamertemperatuur.Daar had hij wel zin
in.
Hij
zette een enkele passen in de richting van het uitgerekte lichaam dat hierop
meteen zijn richting uit keek.
Mijn
hele leven heb ik gediend, sprak hij met zijn gelaat ferm naar hem
gericht.Gewerkt, complimenten gegeven,
gespaard, cadeaus gekocht, gezwoegd, aanbeden, gekookt en getimmerd.Op geen enkele wijze op geen enkel moment heb
ik ooit het gevoel gehad dat ik gewenst of geloofd, begrepen en geliefd
was.Nooit.Ligman begon te janken temidden van
wegdeemsterende faunageluiden.
Je
hebt nog zelfmedelijden.Dat is dodelijk
voor een zelfmoordenaar.Laat het mij
anders uitdrukken.Dat is eerder een
reden om je niet van kant te maken en van mijn sporen te gaan.En rap wat, mompelde hij stoïcijns.
Er
flitsten allerlei vrouwenborsten langs zijn blikveld.Aan het einde van de flits vloeiden ze
telkens in elkaar over tot een ééntepelige zeppelin.Uiteindelijk losten ze op, gelijk een
zeepbel.Hij werd er rustig van en vroeg
wat de treinspoorligger zoal had gedaan om den brode.Dat was niets bijzonders geweest en mocht
het iets uitzonderlijks zijn geweest, had hij er geen aandacht aan
besteed.Hij wilde terug achter het
stuur van zijn trein. Een mens is bijzonder krachtig wanneer hij dood wil. Hij was op de man afgelopen, had de hoop vastgenomen en getracht van de sporen te trekken. De man hield zich met de handen vast aan de sporen. Hij leek wel weerhaken te bezitten op zijn handen, of alleszins van die zuignappen, zo fel bleef hij de sporen omknellen. Om de man ervan te weerhouden om de sporen te sterven, plaatste hij zijn schoen tegen het hoofde van de spoorligger. Deze laatste raakte bewusteloos zodat hij hem van zijn spoor kon halen. Hij legde hem op een ander spoor waar de trein van 05:25u richting Brussel hem zou meenemen naar waar mensen geloofd, geliefd, gewenst en begrepen zouden worden.
Helaas vreet het slaapproces een enorme hap uit het leven van de mens. Enkele gelukkigen zijn gespijsd met een korte slaapbehoefte. Drie, vier uurtjes volstaan om uitgeslapen halverwege de nacht de koffiezet op 'on' te zetten. Ik hoor niet bij die schare lui. Komt daarbij dat ik zowel een avond als een ochtendpersoon ben. Ik slaap en droom evenwel niet ongraag. Het is me al een tiental jaar opgevallen dat ik een zeer kleine invloed kan hebben op een artikel uit de droom. Wanneer mijn laatste gedachten (furieus) een bepaald onderwerp omklemmen net voor ik inslaap of wanneer bepaalde zaken zintuiglijk worden waarnenomen net voor ik inslaap, kan ik één keer op drie de volgende ochtend melden dat het bepaalde item aan bod kwam, gegeven dat je je überhaupt nog iets herinnert van je nachtelijk avontuur. Zo nam ik enkele avonden geleden net voor ik horizontaal ging, een krant beet. Na erin gebladerd te hebben en hier en daar wat gelezen had, brak het slaapproces in alle hevigheid los. Zeven uur later, herinnerde ik me een avontuur doorheen bloeiende velden, een trip door het platteland, heel de tijd lopen, rennen, lachen samen met iemand anders. Tijdens de droom verscheen het gelaat van de ander niet klaar in beeld. Toen ik opstond, recht uit de droom, schoot het gelaat me te binnen. Het betrof identiek dezelfde vrouw die ik de avond voordien in een vlaag had ontmoet in een reclame voor keukens in de krant, met exact dezelfde kledij. Ik weet zeker dat ik de avond voorheen wellicht slechts een ogenblik de reclame had bekeken. Straks misschien nog eens een fotoalbum daterend uit de tijd van het secundair onderwijs openslaan. Dat was een plezierige tijd met fijne mensen. Tot vannacht jongelui !
Meer dan tien graden vandaag. Nog enkele graden meer en de padden en kikkers kunnen gerust hun winterverblijven verlaten en op pad trekken naar de poelen, vijvers e.a. vochtige oneffenheden in het landschap. Niet alleen koud aanvoelende amfibieën hebben goed werkende receptoren. Mensen voelen nieuw leven, zonder dat de smartphone dit ons bericht. Ook zonder weerbericht, buienradar, meteoservices, weerkaarten is een eerste lentedag magisch. Het is een samenraapsel van gebeurtenissen die maken dat een mens ervaart dat het koude seizoen de strijd aan het opgeven is. De wisseling der seizoenen brengt migratiedrift. De eerste Ooievaars zeilen over. Weinigen hebben hier oog voor. Zij leggen zich liever neder op een warme grasbegroeide talud. Dat is niet erg. Elke mens is uniek in zijn keuzes en bezigheden. De eerste zonnestralen doen het aangezicht een beetje plooien. De mens stapt buiten, op zoek naar niets, zoals de hobbelige vlucht van een vlinder (die nog enkele weken op zich zal laten wachten). Gewoon de transportmiddelen aanspreken die onze genen ons bezorgden. Een paar duizend kilometer oostwaarts zwijgen de Russische raketten. Lentebestand? Dat één mens zo'n invloed kan hebben op de psychische rust van honderden miljoenen mensen. Laten we van dag tot dag leven en gelukkig zijn met onze job, onze familie en dierbaren, tevreden zijn met wat er is zonder ten koste van anderen teveel te streven naar wat had kunnen zijn en verdraagzaam en relativerend te communiceren met de medemens. Hij kan wel wat hulp gebruiken. Zodus: kent iemand een ervaren psychiater in de ruime omgeving van Moskou?
De zoektocht naar zingeving is de opvallendste gedachtenmaker van de jongste tijden. We hebben het allemaal zo een beetje voor elkaar. Een job, geen onmiddellijke bedreigingen, goed klimaat. In je vrije tijd hoef je geen vruchten in weck potten te stoppen of je dak tegen de komende winter te versterken. Dat doet de winkel en de aannemer voor geld dat je hebt. Eenzaamheid temidden van heelder kladden mensen wordt het deel van meer en meer mensen. Jonge mensen denken goed na voor een relatie aan te knopen. Voor ze het goed weten, is de partnermarkt ernstig uitgedund en hoeft het eigenlijk niet meer. Ze zijn dan 35 jaar, niet echt tevreden met hun job, ze zijn niet meteen geëngageerd, ze tokkelen wat op de computer, gaan wat op reis en zakken dieper en dieper in hun zetel weg, compleet in de ban van het grote niets. Gedachten vloeien door hun hoofden. Het gaat al wat moeizamer dan voorheen. Tussen wal en schip tocht het, is het vochtig en donker. En toch kan het daar ook best aangenaam zijn. Andere mensen zijn daar ook verzeild. Zij kunnen luisteren, redeneren en praten. Niet over hoeveel eigendommen ze bezitten en hoeveel inkomen ze per week verdienen maar over dingen die er toe doen. Vriendschappen, geluk, kwetsbaarheid, engagement. Hier rechtdoor, aan de tweede lichten rechts en ten einde rijden, dan terug naar rechts en ongeveer 750m aan je linkerkant. In het clubhuis van de eenzame genieën wordt de prijsstijging van het bier niet om de haverklap doorgerekend. Commerce delft het onderspit tegen menselijkheid. Op de bruinste stoelen ontstaan de meest briljante beschouwingen, maar je hoort ze niet, enkel een flauwe luchtverplaatsing, die, net als 's mans leven, in een oogwenk weer voorbij is. Onopgemerkt. Maar dat is niet erg.