Debat over problemen
met M-decreet in commissie onderwijs van 4 februari
Deel 1: Vragen van
commissieleden
1.Caroline Gennez
(sp·a) formuleert een aantal problemen
Minister, u hoeft maar de krant open te slaan of een school
te bezoeken om te zien dat in een aantal scholen de implementatie van het
M-decreet niet rimpelloos verloopt.
Aan het einde van vorig schooljaar maakte u bekend en we
hebben u daarin gesteund dat er 180 personeelsleden vanuit het buitengewoon
in het gewone onderwijs worden ingezet om leerkrachten bij te staan. Deze
pre-waarborgregeling moet ervoor zorgen dat de expertise uit het buitengewoon
onderwijs doorstroomt naar het gewoon onderwijs. Vandaag horen we van heel wat
stakeholders dat dit ruim onvoldoende is. Een aantal scholen spreken zelfs van
een druppel op een hete plaat. (Er zijn maar een beperkt aantal scholen die
daarvan kunnen genieten.)
Naar aanleiding van
de vraag uit de school van Puurs (groot
aantal zorgleerlingen in 1 klas) denken
we dat het ook evident is dat de ondersteuning vooral op kindniveau zou moeten gebeuren. U gaf zelf al aan dat u
de scholen niet in staat kunt stellen om echt elk kind te geven wat het nodig
heeft. Tot nu toe was het argument dat er, gezien de financiële en budgettaire
situatie, gefocust zou worden op omkadering op systeem- en leerkrachtniveau.
Maar ook daar, zo blijkt uit verhalen van op het terrein, is de ondersteuning
voor leerkrachten en directies onvoldoende.
U zou ook de problemen met het individuele aangepast curriculum in het
kader van het M-decreet grondig bekijken. Hebt u dat al kunnen doen? Welke
conclusies trekt u daaruit? Overweegt u om in de basisfinanciering zowel inzake
werking als inzake omkadering een extra gewicht toe te kennen aan kinderen met
een aangepast curriculum of een beperking die doorverwezen zijn met een attest
van het CLB? (Volgens de huidige wetgeving hebben die leerlingen geen recht op
extra ondersteuning, maar ook op meer op een latere uitkering.)
Op welke specifieke wijze wordt de expertise vanuit het
buitengewoon onderwijs aangewend voor de begeleiding in het gewoon onderwijs?
Hoeveel personeelsleden voor hoeveel scholen? Om hoeveel uren per school gaat
het en welke invulling wordt eraan gegeven? Op welke wijze kan de expertise die
doorheen de jaren is opgebouwd in het buitengewoon onderwijs ook in de toekomst
maximaal benut worden?
Een weergegeven
problematisch aspect van de implementatie van het M-decreet is de focus van de
ondersteuning. Zoals gezegd, ligt deze louter op systeem- en leerkrachtniveau,
eerder dan op kindniveau. Bent u bereid om de focus van de omkadering te
verleggen van het systeemniveau naar de specifieke omkadering voor het kind?
Welke oorzaken van het dalend aantal gon-aanvragen hebt u
achterhaald en welke effecten van de bevriezing van de gon-uren hebt u
vastgesteld?
Nog een vraag omtrent de werking van CLBs. Er bereikten ons
ook voorbeelden van een school buitengewoon onderwijs die effectief een jongere
had ingeschreven. Het CLB vroeg post factum om te attesteren en moest dan
zeggen dat die jongere niet in aanmerking kwam. Die papa belde helemaal op het
eind van augustus in volle paniek naar mij met de boodschap dat het kind
ingeschreven was in de school voor buitengewoon onderwijs, dat men had beloofd
dat het attest in orde zou komen, dat het CLB de eerste twee weken van augustus
vakantie had en dat hij nu pas had te horen gekregen dat het kind geen attest
had en dat er in zijn oude school gewoon onderwijs geen plaats meer was. Die
man vroeg wat hij moest doen met die jongere: grote paniek aan de vooravond van
het schooljaar. Ik denk dat er bij de CLBs soms wat extra flexibiliteit nodig
is
.
Hoeveel jongeren stroomden ten gevolge van de invoering van
het M-decreet in het regulier onderwijs,
zowel basis als secundair?
2. Jo De Ro (Open VLD)
Minister, u zei terecht
al dat het initiële decreet onvolmaakt
was. Dat is voorzichtig uitgedrukt. Bijna alle vragen, behalve die over het
leerlingenaantal, zijn in het verleden in dit parlement al gesteld, onder meer
door mevrouw Vanderpoorten, collega Meuleman en mijzelf, vóór het decreet werd
goedgekeurd. Het waren vragen die toen al leefden op het terrein.
Een ander punt gaat
over de keuze om b.o.-mensen (die hun werk verliezen) in te zetten in teams
van de waarborgregeling. Dat betekent ook dat er veel aanvragende buitengewone
scholen niet in de prewaarborg zaten. Het is een illusie te denken dat alle
buitengewone scholen in de waarborg zullen zitten. Ziet u, aan de hand van
cijfers van AgODi, een uitstroom in die scholen die achteruitgaan maar die geen
prewaarborg hebben van jonge krachten uit het buitengewoon onderwijs en die het
onderwijs verlaten? Meestal komen die mensen terecht in een
terbeschikkingstelling wegens ontstentenis van betrekking (tbsob). Wat ik hoor,
maar dat is te weinig om over geheel Vlaanderen te spreken, is dat heel wat
mensen die als eerste afvallen, dan kiezen voor welzijn of andere opdrachten,
maar niet meer voor onderwijs. Dat is dan een stuk ervaring dat uit de
onderwijssector wegvloeit. Dat is goed voor de welzijnssector, maar minder goed
voor het onderwijs.
3. Koen Daniëls
(N-VA) over leerlingen met ernstige gedragsstoornissen in gewoon onderwijs e.d.
Minister, u hebt gezegd dat de ouders en de leerkrachten ook
vroeger al werden betrokken en nu ook betrokken zouden moeten zijn. Met het
M-decreet zou dat niet veranderd mogen zijn. U zei terecht dat er hier en daar
heel erg naar de letter van het decreet wordt gehandeld. Bijvoorbeeld, sociaal
disfunctioneren is een van de criteria. Dat blijkt echter niet altijd uit
diagnostische testen, maar zulk storend gedrag wordt wel opgemerkt door ouders
en leerkrachten. Het is zeer goed dat u dat nog eens onder de aandacht brengt
en misschien ook bekendmaakt.
Er zijn ook twee categorieën die we niet mogen vergeten: de
leerkrachten en de andere leerlingen in die klas. Er is de betrokken leerling
maar ook de andere leerlingen aan wie de leerkracht aandacht moet kunnen
besteden.
Commentaar van redactie: steeds meer leerlingen met ernstige
gedragsstoornissen belanden in het gewoon onderwijs. Dat verstoort de werksfeer
en is heel stresserend voor de leerkracht zelfs al is er maar 1 zon leerling
die de klas op stelten zet.) Ook in het
zgn. basisaanbod belanden ook steeds meer leerlingen met ernstige
karakterproblemen die voorheen meer in het type-3 terecht kwamen en waarvoor er
in type 3 ook meer gepaste omkadering is voorzien. Maar de procedures om in
type 3 te geraken zijn zo omslachtig dat die leerlingen nu vlugger in het
basisaanbod terecht komen en daar voor grote problemen zorgen. Vaak is het dan
zo dat leerkrachten dan voortdurend met crisistussenkomsten
bezig zijn, ten koste van de andere leerlingen.
4. Ingeborg De
Meulemeester (N-VA)
Nog een paar vragen. Hoe evalueert u de efficiëntie van het
inzetten van die competentiebegeleiders voor schoolteams en leerkrachten? Hoe
evalueert u het efficiënt inzetten van de leerkracht in het kader van de
prewaarborgregeling voor leerkrachten en leerlingen? Voelen de leerkrachten en
leerlingen wel een verschil als gevolg
van deze extra ondersteuning?
5. Kathleen Krekels
(N-VA)
De vraag is terecht gesteld hoe
we de omkadering in de toekomst verder zullen situeren: op systeemniveau,
leerkrachtenniveau of leerlingenniveau? Dat maakt een belangrijk onderdeel uit
van de evaluatie van de prewaarborg, van de ondersteuning van de pedagogische
begeleiding, van het CLB en van het gon.
Ik heb ook nog een specifieke vraag over gon en ion.
Ondanks dat dit aanvankelijk niet was meegenomen, begint dit nu toch wel een
heel belangrijke rol te spelen in de organisatie en evaluatie. Ik weet dat u
daarmee bezig bent. U geeft ook aan dat er bepaalde dingen naar boven zijn
gekomen waardoor de implementatie van het M-decreet wat stroever verloopt.
Binnen welke termijn kunnen we meer duiding krijgen over gon en ion? In welke
mate zal dit worden geïmplementeerd in het waarborgsysteem? Men is daar in het
buitengewoon onderwijs echt wel mee bezig en er circuleren veel geruchten. Men
hoopt hier snel duidelijkheid over te krijgen.
6. Kathleen Helsen
(CD&V)
Ik ben ook heel benieuwd naar de
evaluatie van de inzet van de personeelsleden die via de pedagogische
begeleidingsdiensten ter beschikking worden gesteld van de scholen. We moeten
zeer goed bekijken wat we moeten doen. Het is de eerste keer dat we voor de
implementatie van een decreet zoveel extra ondersteuning hebben toegekend aan
scholen. We hebben meer dan zeventig voltijdsequivalenten ingezet, met de
bedoeling om de scholen extra te ondersteunen in de implementatie van het
M-decreet. Ik vind het zeer interessant om te weten wat daarvan de effecten
zijn geweest en hoe het gelopen is. Ik vind het dus zeer interessant om daarvan
een kwalitatieve evaluatie uit te voeren. Zo kunnen we als decreetgever weten
of we al dan niet een goede keuze hebben gemaakt. Het was een bewuste keuze,
met nogal wat verwachtingen. Worden die ingelost of niet?
Deel 2: Antwoorden
van minister Crevits
1.Algemene Reactie op
vele kritieken op M-decreet
Ik hoor zeer mooie verhalen dat
moet misschien iets vaker worden gezegd van scholen die aan de slag gaan om
hun zorgbeleid vorm te geven en die een beroep doen op de
competentiebegeleiders of de expertise uit het buitengewoon onderwijs
binnenhalen. Anderzijds hoor ik ook ouders die vinden dat er niet naar hen
wordt geluisterd. Ik vind dat zeer erg. We zullen het ook ernstig opvolgen. Ik
wil ook meegeven dat we, ook vóór het M-decreet bestond, om de zoveel maanden
artikels zagen in kranten over ouders die vonden dat er niet naar hen werd
geluisterd. Het is dus geen nieuw fenomeen. Ik wil vragen om de ratio te
bewaren.
Er zijn dus diffuse verhalen op
het terrein. Op het terrein word ik enorm veel aangesproken over het M-decreet,
maar ik blijf vaststellen dat mensen alles wat in een klas fout loopt wijten
aan het M-decreet. Misschien moeten we er een nieuwe naam voor zoeken. Heel
veel zaken hebben helemaal niets te maken met het M-decreet, sommige zaken wel.
We moeten dat rustig bekijken, ik hoop dat dit ook aangetoond is door de tijd
die we voor deze interpellatie genomen hebben, maar ook door de ingrepen die de
regering samen met het parlement doet om alles zo goed mogelijk te begeleiden.
Die manier van werken zal sowieso
nog niet alle ouders gelukkig maken. Er zijn ook schrijnende verhalen van
ouders die tegen alle adviezen in toch andere keuzes maken. Het CLB kijkt naar
het belang van het kind en dat is niet altijd het belang van de ouders. In veel
gevallen valt dat wel samen, maar niet altijd.
Er is trouwens nog een mevrouw
die zeer populair is op het internet. Zij heeft een heel verslag van haar zeer
positieve gesprek met de heer Daniëls op het internet gezet.
.
Commentaar redactie: Minister
Crevits minimaliseert steeds de vele
kritieken. Ze wekt ook de indruk dat het vooral gaat om kritiek van enkele
individuen, enkele ouders, een populaire leerkracht op het internet
Ook de
vertegenwoordigers van de meerderheidspartijen moeten uiteraard hun kritiek wat
temperen. En de vertegenwoordigers van Groen en Sp.a die destijds de grootste
propagandisten waren van het M-decreet houden zich ook gedeisd.
Wat in die context ook nog opvalt is dat de onderwijskoepels en de
regionale pedagogische begeleidingscentra zich niet expliciet inlaten
met de vele kritiek vanuit hun achterban en deze helpen toedekken.
2. B.O.-leerlingen
die na 2 jaar terug moeten naar het
gewoon onderwijs
Vooraf: probleemstelling Leerlingen
die sinds 1 september terecht kwamen in het basisaanbod kunnen in principe na 2 jaar teruggestuurd
worden naar het gewoon onderwijs, tenzij, tenzij
De garantie dat ze in het b.o. kunnen blijven,
geldt maar voor 2 schooljaren. Na 2 jaar moet alles opnieuw bekeken worden ook
al willen de ouders en de leerkrachten dat die leerling in het b.o. blijft. Er is veel kritiek op dit principe. Maar
minister Crevits ontweek die kritiek door het enkel te hebben over het lot van
de leerlingen die vóór september al in he b.o. zaten.
Crevits: De beeldvorming dat
kinderen die nu al schoollopen in het buitengewoon onderwijs, zouden moeten
terugkeren naar het gewoon onderwijs, stoort me. Dat is niet zo en dat is ook
niet de bedoeling! Het buitengewoon onderwijs maakt onlosmakelijk deel uit van ons
onderwijssysteem en dat blijft zo in de toekomst. Om die reden hebben we
onderwijs van type 9 gecreëerd, zodat kinderen overal school kunnen lopen.
Het M-decreet stelt dat elk kind
het recht heeft om zich in te schrijven in een gewone school en dat het recht
heeft op redelijke aanpassingen. Ook een leerling die een individueel aangepast
curriculum volgt, heeft het recht om in te schrijven in een gewone school. Zijn
inschrijving kan pas ontbonden worden na een gesprek tussen school, CLB en
ouders over de (on)redelijkheid van aanpassingen. De school motiveert haar
beslissing. Alle kinderen die voor de start van het M-decreet schoolliepen in
het buitengewoon onderwijs, kunnen daar ook blijven, tot ze van niveau
veranderen. Daarmee bedoel ik: wanneer ze van het lager onderwijs naar het
secundair onderwijs gaan. Dat is het kader waarin we nu zitten en dat ik nog
eens ten behoeve van iedereen wil meegeven.
3. Geen (of heel weinig) ondersteuning van inclusieleerlingen in klas?
Er is ve l kritiek op het feit
dat inclusieleerlingen geen ondersteuning krijgen in klas en dat ook veel
leerlingen ten onrechte geen gon-ondersteuning kregen
3.1 Prewaarborgregeling : enkel voor beperkt aantal scholen en geen
ondersteuning in klas
Crevits: Er is in het parlement
een waarborgregeling goedgekeurd om de waarborg te vervroegen
Dit schooljaar
is het aantal scholen dat kan genieten van de ondersteuning in het kader van de
pre-waarborg nog beperkt. Indien we het decreet hadden gelaten zoals het was,
was het bij nul scholen gebleven.
Voor de ondersteuning van de
implementatie van het M-decreet zijn verschillende maatregelen genomen . Daarvoor
is o.a. de prewaarborgregeling
uitgewerkt, die een enorm effect heeft. Dat betekent dat op 1 september toen
het M-decreet van kracht ging, 180 personeelsleden uit 30 scholen voor
buitengewoon basisonderwijs en een kleine 300 gewone basisscholen betrokken
zijn bij iets dat we eigenlijk niet hadden voorzien toen het decreet werd goedgekeurd.
Dat is wel een heel goede zaak en ook geen overbodige luxe.
U hebt gelijk mevrouw Gennez dat voor de uitvoering van de prewaarborgregeling gekozen is om de ondersteuning
leerkrachtgericht in te zetten (en niet voor ondersteuning van leerkrachten en inclusieleerlingen
in de klas zelf). De vraag is echter of
dat problematisch is. Net door de versterking van de handelingsbekwaamheid van
leraren, kunnen we meer verschil maken dan wanneer we hoofdzakelijk blijven
inzetten op het werken met de leerlingen. Er is een verschil tussen
leerlinggericht werken en klasgerichte inzet. We willen net bereiken dat
leerkrachten minder verlegen en vaardiger worden. En daarom moeten we samen met
leerkrachten aan de slag gaan. Bij het puur inzetten op het kind, zullen er
minder multiplicatoreffecten zijn.
3.2 Bieden de 70 competentiebegeleiders voldoende steun?
Sommige leden van de commissie
stelden daar vragen over. Crevits: Nu
kom ik bij de vragen over de pedagogisch
begeleiders. Ik maak mij daar ook een beetje zorgen over. Er zijn er zeventig
de wijde wereld ingestuurd. Ik vond het relevant dat zij de klasvloer voor een
deel begeleiden. Dat moeten wij ook evalueren. Ik hoor daarover schitterende
verhalen, maar ook heel andere verhalen. Er zijn er ook al geweest die, toen
het M-decreet moest worden geïmplementeerd, in al hun begeleidingsnaarstigheid
ervoor zorgden dat scholen in paniek schoten over wat er zou gebeuren. Dat had
te maken met het feit dat het een nieuwe situatie was. Ik begrijp dat. Men
vraagt of ik dat sneller ga evalueren. Ja. De bevraging loopt. Ik wil weten hoe
we die inzet kunnen optimaliseren en hoe we ervoor kunnen zorgen dat iedereen
de inzet van de competentiebegeleiders als iets heel positiefs ervaart. Het is
zoals met alles wat je in het onderwijs nieuw invoert: het is niet overal
perfect. Maar er wordt wel overal keihard gewerkt.
4 Stugge werking van CLBs
Crevits: Bij de CLBs hebben we
wat druk weggenomen door de reguliere doorlichtingen twee jaar op te schorten.
De inspectie heeft effectief al alle CLBs bezocht om na te gaan hoe er in de
toekomst goed kan worden samengewerkt en hoe er rond de implementatie van het
M-decreet op de meest in het belang van het kind zijnde manier kan worden
gewerkt. Ik hoor CLBs die in het belang van het leerproces van kinderen, samen
met scholen en hun ouders, de beste weg kiezen voor de ontwikkeling van het
kind. Maar ik moet er ook bij zeggen dat ik ook verhalen hoor van CLBs die
krampachtig vasthouden aan de letter van het decreet. Dat vind ik een spijtige
zaak.
5. Grote vraagtekens i.v.m.
individueel aangepast curriculum en recht op
(Vooraf: Er is in de aanloop van
het decreet veel discussie geweest
omtrent de vraag of leerlingen die het gemeenschappelijk curriculum grotendeels
niet kunnen volgen, ook mogen starten in het gewoon onderwijs en er ook mogen
blijven als duidelijk bewezen is dat ze een groot deel van het curriculum niet
kunnen volgen. Zo zitten er momenteel
b.v. kinderen met het syndroom van down in het gewoon onderwijs, ook al kunnen
ze de meeste lessen niet volgen. Mieke
Van Hecke, chef van het katholiek onderwijsnet, is steeds bij hoog en laag
blijven beweren dat leerlingen die het gewone curriculum niet kunnen volgen, volgens het decreet niet in het gewoon
onderwijs thuishoren. We hebben altijd
gewezen op de dubbelzinnigheid in dit verband en op het feit dat het voorzien
van de mogelijkheid van een individueel curriculum er toch zou toe leiden dat
dergelijke leerlingen in het gewoon onderwijs terecht zouden komen. We stelden ook dat men aan dergelijke leerlingen achteraf toch
moeilijk een getuigschrift/diploma kon
toekennen dat dit voor die leerlingen tot grote problemen zou leiden. Maar
volgens de huidige wetgeving hebben dergelijke leerlingen ook achteraf geen
recht op een uitkering.)
Crevits: Dan zijn er ook nog de
vragen omtrent het individueel aangepast
curriculum. We zijn nu enkele maanden na de implementatie van het
M-decreet. Aan de hand van de telling van 1 februari zullen we kunnen zien
hoeveel leerlingen dit schooljaar schoollopen met een individueel aangepast curriculum.
Het zijn leerlingen die zonder uitzondering beschikken over een verslag voor
toegang tot buitengewoon onderwijs, maar die ingeschreven zijn in een gewone
school. (NvdR: ????).
Ik moet echt zicht krijgen op het
aantal leerlingen met een individueel aangepast curriculum in het gewoon
secundair onderwijs die dit doen met een verslag van opleidingsvorm 3 en 4.
Enkel die opleidingsvormen geven immers een goede toegang tot de arbeidsmarkt.
We hebben al stappen gezet om scholen goed te informeren en te sensibiliseren
opdat ze dit correct zouden registreren in DISCIMUS. De verificatie gaf ook
informatie bij hun schoolbezoeken, en op 20 januari 2016 kregen alle scholen
voor gewoon onderwijs nog eens een brief met informatie over wat een
individueel aangepast curriculum inhoudt en met de vraag om dit correct te
registreren in DISCIMUS.
De verificateurs zullen naar
aanleiding van 1 februari bekijken of die geregistreerde leerlingen effectief
leerlingen zijn met een verslag voor toegang tot het buitengewoon onderwijs en
zo ja, voor welke opleidingsvorm. Dan pas kunnen we bekijken of we die
leerlingen ten onrechte niet hebben opgenomen. Ik heb in de plenaire
vergadering gezegd dat dit niet zonder reden nog niet gebeurd is.
Het zijn natuurlijk leerlingen
met een verslag voor buitengewoon onderwijs, en ik wil er zeker van zijn dat ze
met het individueel aangepast curriculum in het gewoon onderwijs alle doelen
halen die ze zouden halen in het buitengewoon onderwijs. Zo niet, zijn ze
minder gekwalificeerd om te starten met hun traject na de school. (NvdR:
en hebben ze dus ook geen recht op uitkering? Het laatste woord is hierover nog
niet gezegd!).
6 Vraagtekens i.v.m. GON-ondersteuning
blijven
Crevits: De gon-ondersteuning
werd bevroren. Dat heeft tot gevolg dat er 750 leerlingen minder
gon-ondersteuning kregen. Door die bevriezing kan die gon echter worden ingezet
voor nieuwe types waarvoor nog geen gon was. Dat is zeer interessant in het
kader van de herwerking of de heroriëntering van het hele gon-beleid dat we
willen uitvoeren.
Hoe komt het dat er minder gon is
toegekend? Dat vraagt wat diepgaander kwalitatief onderzoek. We hebben navraag
gedaan bij de CLB-koepels. Daaruit blijkt dat een aantal elementen een rol
kunnen spelen, zoals de nieuwe manier van werken die CLBs en scholen zich
eigen dienden te maken en ook de striktere medische criteria voor bepaalde
types. Het parlement heeft die criteria aangebracht en heeft expliciet de keuze
gemaakt om die criteria in het decreet te plaatsen. Een CLB kan dus niet
beslissen om die in de vuilbak te gooien. Dat is niet de geest. Je moet
natuurlijk wel het decreet toepassen. Ik heb in de verslagen gelezen dat dat
kwam omdat er soms gon werd toegekend wanneer dat niet de bedoeling was.
Een andere oorzaak voor het
minder toekennen van gon is de timing waarbinnen het handelingsgericht traject
volgens het M-decreet moet worden doorlopen. Wat dat laatste betreft, werd in
overleg met de CLB-koepels flexibel omgesprongen met de timing voor het
afleveren van de gemotiveerde verslagen in functie van gon. Ik heb u gemeld dat
we daarover uitstel zouden geven en we hebben dat ook gedaan. De belangrijkste
oorzaak ik ben voorzichtig, maar probeer duidelijk te zijn lijkt te zijn dat CLBs de onderwijsbehoeften
van kinderen veel centraler stellen. Dat betekent dat men de automatische band
tussen het medisch label en het toekennen van gon wil doorknippen.
7. Cijfers, aantal inclusieleerlingen:
berekening is vrij moeilijk, enkel schatting
Om
te weten of leerlingen terugkeren vanuit het buitengewoon onderwijs naar het
gewoon onderwijs, zouden we eigenlijk moeten we kijken naar de loopbanen op
leerlingniveau en ze vergelijken met de uit- en instroom zoals die was voor het
M-decreet. Het is niet zo evident om uit leerlingenbewegingen in globale
aantallen af te leiden welke leerlingen effectief door het M-decreet de
overstap van buitengewoon naar gewoon onderwijs hebben gezet. Het is niet zo
eenvoudig om dat na te gaan omdat dan alle verslagen moeten worden bekeken. Het
gaat niet om monsterachtig grote getallen.
We
kunnen nu wel al globale conclusies trekken. Bij de start van het schooljaar op
1 september 2015 hebben we vastgesteld dat er in het buitengewoon
basisonderwijs zon 2200 leerlingen minder ingeschreven waren dan het jaar
voordien. In het buitengewoon secundair onderwijs waren er dat zon 400 minder.
Er zijn ongeveer 1,1 miljoen kinderen die schoollopen in het gewoon onderwijs
en er zijn 47.000 kinderen die schoollopen in het bijzonder onderwijs.
Op
1 februari 2016 is er een lichte daling. Er zijn nu nog 1960 leerlingen minder
in het buitengewoon basisonderwijs tegenover 2200 op 1 september 2015. Dat
betekent dus dat er ongeveer 240 leerlingen van het gewoon onderwijs opnieuw
naar het buitengewoon onderwijs zijn gegaan. Dat is eigenlijk een goede zaak,
want dat betekent dat de grendel werkt. Wat er ook af te leiden is, is dat het
groot manoeuvre waardoor het buitengewoon onderwijs zal leeglopen er niet is.
Is
het normaal dat er leerlingen teruggaan van het gewoon onderwijs naar het
buitengewoon onderwijs? Dat was vroeger ook zo. Het is dus niets spectaculair,
ook vroeger was het zo dat leerlingen in de loop van het schooljaar van het
gewoon naar het buitengewoon onderwijs gingen of omgekeerd.
(Bedenking
van Krekels: Het is natuurlijk wel belangrijk om te weten in welke mate
kinderen effectief overgaan van het buitengewoon naar het gewoon onderwijs,
maar ook in welke mate kinderen die een verslag van het CLB hebben gekregen,
niet instromen in het buitengewoon onderwijs. Ik denk dat dat uiteindelijk de
cijfers zijn die M-decreetgelinkt zijn. Ik weet ook niet of er tools zijn om er
in de toekomst een duidelijker zicht op te krijgen omdat we zo de impact van
het M-decreet toch beter kunnen evalueren.)
|